Park Helbergen    

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Park Helbergen van de gemeente Zutphen.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0301.bp0901PHelbergen-vs01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Verbeelding     

  1. analoge verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan “Park Helbergen”, bestaande uit 1 kaartblad met het nummer NL.IMRO.0301.bp0901PHelbergen–vs01;
  2. digitale verbeelding: een verbeelding van het bestemmingsplan “Park Helbergen”, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0301.bp0901PHelbergen–vs01.

1.4 Aan- en uitbouw     

een aan een hoofdgebouw toegevoegde ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aan-huis-verbonden beroep     

beroep- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, ontwerptechnisch, kunstzinnig of hiermee naar aard gelijk te stellen beroep, dat door zijn aard en omvang in een woning en daarbij behorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.6 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/ of het bebouwen van deze gronden.

1.7 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 Ambachtelijke bedrijvigheid     

Het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker.

1.9 Ander werk     

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid.

1.10 Antenne     

een bouwwerk in de vorm van een zend- en/of ontvangstinstallatie voor telecommunicatiedoeleinden.

1.11 Antennedrager     

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne.

1.12 Antenne-installatie     

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.13 Archeologische deskundige     

de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.14 Archeologisch onderzoek     

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.15 Archeologisch rapport     

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.16 Archeologische verwachting     

de toegekende archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.17 Archeologische waarde     

een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.18 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.19 Bedrijf     

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig produceren, bewerken, opslaan, installeren, distribueren en/of herstellen van goederen.

1.20 Begane grond     

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.21 Bestaand     

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime.

1.22 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.23 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.25 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.26 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.27 Bouwlaag     

de eerste bouwlaag of een verdieping (boven eerste bouwlaag gelegen bouwlagen) van een gebouw; hieronder wordt niet begrepen:

  1. een geheel beneden het peil dan wel ten hoogste 1 me boven peil gelegen bouwlaag;
  2. een vide, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende (begane grond)laag;
  3. een zolderverdieping.

1.28 Bouwmassa     

een verzameling bij elkaar horende gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneen gebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.

1.29 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 Bouwperceelsgrens     

de grens van een bouwperceel.

1.31 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.32 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.33 Calamiteit     

een (natuur)ramp of al dan niet verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt.

1.34 Carport     

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden, dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, bedoeld voor de stalling van een motorvoertuig.

1.35 Consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten     

het als eenmanszaak beroepsmatig uitoefenen van een dienstverlenende bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat, wanneer deze in een woning en de daarbij behorende bouwwerken wordt uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met die van de woonfunctie; de volgende consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten zijn met inachtneming van de hier gestelde voorwaarden toelaatbaar: fotograaf, autorijschool, bloemschikker, decorateur, fietsenreparateur, goud- en zilversmid, hoedenmaker, hondentrimmer, pottenbakker, instrumentenmaker, kaarsenmaker, klompenmaker, lijstenmaker, loodgieter, meubelmaker, computerservice (o.a. systeembouw/-analyse), schoonheidsspecialiste, kapsalon, traiteur, muziekinstrumentenmaker, zadelmaker, nagelstudio, tv/radio reparateur, reisorganisatie (kleinschalig), koeriersdienst, prothesemaker, reparatie van kleine consumentenartikelen (antiek/radio's TV's/horloges etc.), adviseurs, kantooractiviteiten en glazenwasser.

1.36 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.37 Eerste bouwlaag     

de bouwlaag op de begane grond.

1.38 Escortbedrijf     

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en -bemiddelingsbureaus.

1.39 Gebruiken     

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.40 Gebouw     

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.41 Hoofdfunctie     

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.42 Hoofdgebouw     

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.43 Kelder     

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen of (straat)peil.

1.44 Maatschappelijke - en culturele voorzieningen     

educatieve, (para)medische, sociale, culturele, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, sportvoorzieningen, onderwijs- en kinderopvangvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.

1.45 Nadere eis     

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening.

1.46 Normaal onderhoud, gebruik en beheer     

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten of gronden dat het voortbestaan van deze objecten en het gebruik van de gronden op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt behouden.

1.47 Omgevingsvergunning     

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1 eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.48 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden     

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.49 Ondergronds     

onder peil.

1.50 Peil     

  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,25 m;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein, vermeerderd met 0,25 m.

1.51 Plaatsingsplan     

plan waarin de bestaande antenne-installaties binnen de gemeente alsmede de zoekgebieden voor toekomstige installaties zijn aangegeven.

1.52 Plangrens     

de aangegeven begrenzing van het bestemmingsplan.

1.53 Prostitutie     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.54 Publiekverzorgende ambacht en dienstverlening     

een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper en videotheek, alsmede commerciële en medische dienstverlening, met dien verstande dat de detailhandelsfunctie ondergeschikt en gerelateerd is aan het bedrijf.

1.55 Raamprostitutie     

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.56 Ruimtelijke kwaliteit     

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte.

1.57 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.58 Standplaats     

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een tijdelijke woonunit met een maximale bebouwde oppervlakte van 75 m2 en een maximale hoogte van 3 m, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten en die op 31 december 2021 zijn opgeheven.

1.59 Straatprostitutie     

het in hoofdzaak op de openbare weg door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.60 Stedenbouwkundig beeld     

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld, inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).

1.61 Uitvoeren     

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.62 Voorgevel     

de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) naar de weg gekeerd of het openbaar gebied. Gebouwen welke met meer dan één zijde naar de weg zijn gekeerd, hebben meerdere voorgevels.

1.63 Voorgevelrooilijn     

de grens van het bouwvlak dat gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.64 Waterbeheerder     

een beheerder als bedoeld in artikel 11 van de Waterwet.

1.65 Wijziging     

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.66 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.67 Zijdelingse perceelsgrens     

een loodrecht of nagenoeg loodrecht op de weg waaraan wordt gebouwd gelegen bouwperceelsgrens.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

2.1 Afstand tot zijdelingse perceelsgrens     

de kortste afstand van de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel     

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 Bebouwingspercentage     

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 Breedte, diepte c.q. lengte van een gebouw     

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.5 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders beneden peil worden niet meegerekend in het bepalen van de inhoud.

2.9 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/ of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 Ondergronds bouwen     

bij het berekenen van het bebouwingspercentage of de te bebouwen oppervlak wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen, voor zover deze zijn gelegen buiten de buitenwerkse gevelvlakken van de bijbehorende bovengrondse gebouwen.

2.11 Ondergeschikte bouwdelen     

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, trappen, balkons en overstekende daken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

2.12 Verwijzen naar andere wettelijke regelingen     

waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

2.13 Dakkapellen     

bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel.

2.14 Lessenaarsdak     

in afwijking van het bepaalde onder 2.6 en 2.7 bij een woning met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. beplantingen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groenstructuur' het behoud en herstel van hoofd- en nevengroenstructuren;
  5. (potentieel) aanwezige landschappelijke- en natuurwaarden;
  6. kunstobjecten;
  7. openbare nutsvoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder greppels en wadi's;
  9. voet en fietspaden en ontsluiting van aangrenzende percelen;
  10. recreatief medegebruik;
  11. bij deze bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden opgericht.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 m.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.3.1 Verbod     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van verhardingen met een oppervlakte groter dan 5% van de in deze bestemming opgenomen aaneengesloten gronden (bestemmingsvlak);
  2. afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  3. aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van poelen, kolken en greppels;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groenstructuur': het aanleggen, verwijderen of wijzigen van oppervlakteverhardingen van gronden, het kappen van bomen en of het aanbrengen van straatmeubilair.
3.3.2 Weigeringsgrond     

De in artikel 3.3.1 genoemde vergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien:

  1. door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, natuurwaarden of recreatieve waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen;
  2. door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de groenstructuur onevenredige wordt aangetast en het behoud, herstel, ontwikkeling, de conditie, levensverwachting, groeiplaats en ruimtelijke kwaliteit van de groenstructuur negatief wordt beïnvloed.
3.3.3 Advies     

De omgevingsvergunning wordt pas verleend nadat advies is gevraagd aan de adviseur groen van de gemeente.

3.3.4 Uitzondering     

Geen omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.3.1 is nodig voor:

  1. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Artikel 4 Verkeer     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen voor verkeer zoals wegen, straten en voet- en fietspaden, voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groenstructuur' het behoud en herstel van hoofd- en nevengroenstructuren;
  5. kunstobjecten;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. bij deze bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden opgericht.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  1. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt maximaal 10 m;
  2. de bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten bedraagt maximaal 16 m;
  3. de bouwhoogte van kunstobjecten bedraagt maximaal 5 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.3.1 Verbod     

Het is verboden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groenstructuur', zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen, verwijderen of wijzigen van oppervlakteverhardingen van gronden;
  2. het kappen van bomen;
  3. het aanbrengen van straatmeubilair.
4.3.2 Weigeringsgrond     

De in artikel 4.3.1 genoemde vergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de groenstructuur onevenredige wordt aangetast en het behoud, herstel, ontwikkeling, de conditie, levensverwachting, groeiplaats en ruimtelijke kwaliteit van de groenstructuur negatief wordt beïnvloed.

4.3.3 Advies     

De omgevingsvergunning wordt pas verleend nadat advies is gevraagd aan de adviseur groen van de gemeente.

4.3.4 Uitzondering     

Geen omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 4.3.1 is nodig voor:

  1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden opgrond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen voor verkeer zoals wegen, straten en voet- en fietspaden, voornamelijk gericht op de verblijfsfunctie;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groenstructuur' het behoud en herstel van hoofd- en nevengroenstructuren;
  5. kunstobjecten;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder greppels en wadi's;
  8. bij deze bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden opgericht.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  1. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt maximaal 10 m;
  2. de bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten bedraagt maximaal 16 m;
  3. de bouwhoogte van kunstobjecten bedraagt maximaal 5 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.3.1 Verbod     

Het is verboden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groenstructuur', zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen, verwijderen of wijzigen van oppervlakteverhardingen van gronden;
  2. het kappen van bomen;
  3. het aanbrengen van straatmeubilair.
5.3.2 Weigeringsgrond     

De in artikel 5.3.1 genoemde vergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de groenstructuur onevenredige wordt aangetast en het behoud, herstel, ontwikkeling, de conditie, levensverwachting, groeiplaats en ruimtelijke kwaliteit van de groenstructuur negatief wordt beïnvloed.

5.3.3 Advies     

De omgevingsvergunning wordt pas verleend nadat advies is gevraagd aan de adviseur groen van de gemeente.

5.3.4 Uitzondering     

Geen omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 5.3.1 is nodig voor:

  1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden opgrond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Artikel 6 Wonen     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ de bestaande vrijstaande woning;
  2. aan-huis-verbonden beroep en consumentverzorgende bedrijvigheid;
  3. bij deze bestemming behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Hoofdgebouw     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen woningen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
  3. de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van maximaal 2 m daarachter;
  4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan twee zijden minimaal 3 m;
  5. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m² waarbij het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% bedraagt;
  3. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3 m, danwel de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m;
  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw – 2 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte minimaal 3 m mag en maximaal 6 m bedraagt;
  5. uitbreidingen aan de zijkant van de woningen moeten minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gerealiseerd.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  1. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m hoogte;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m hoogte;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

Aan-huis-verbonden beroep of consumentverzorgende bedrijfsactiviteit     

Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en consumentverzorgende bedrijfsactiviteit toegestaan, mits:

  1. geen gebruik plaatsvindt dat vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer;
  2. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd of verwerkt;
  3. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  4. ten hoogste 33,3% van de vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot maximaal 50 m² in gebruik mag zijn;
  5. geen parkeeroverlast in de directe omgeving wordt veroorzaakt.

Artikel 7 Woongebied - 1     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Woongebied - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen;
  2. aan-huis-verbonden beroep en consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;
  3. bijbehorende bouwwerken bij de woning;
  4. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder voldoende parkeervoorzieningen conform de CROW;
  5. groenvoorzieningen;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder greppels en wadi's, vijvers uitsloten;
  8. bij deze bestemming behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen zoals groen, tuinen en erven.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Hoofdgebouw     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. het aantal woningen bedraagt maximaal 29;
  2. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaand of twee-aan-een gebouwd worden, met uitzondering van de woningen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – dijkwoningen’ die aaneengebouwd mogen worden gebouwd;
  3. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
  4. de voorgevels van de woningen dienen gesitueerd te zijn op of op 3 m afstand van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voorgevelrooilijnen’;
  5. de inhoud van de woningen bedraagt maximaal 110% van de oppervlakte van het bouwperceel, met uitzondering van de woningen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – dijkwoningen’ waarvan de maximale inhoud 150 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  6. de gronden gelegen tussen de voorgevels van hoofdgebouwen, respectievelijk de lijn in het verlengde van de voorgevel en evenwijdig aan de voorgevel enerzijds en de grens van het openbaar gebied anderzijds, mogen niet worden bebouwd;
  7. hoofdgebouwen dienen aan één zijde van het bouwperceel gesitueerd te worden op een afstand van minimaal 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens;
  8. de bouwhoogte van hoofdgebouwen met een kap bedraagt maximaal 10,5 m en heeft maximaal drie bouwlagen;
  9. de bouwhoogte van hoofdgebouwen met een platte afdekking bedraagt maximaal 7,5 m en heeft maximaal drie bouwlagen
  10. de inhoud van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt maximaal 25 m³;
  11. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt maximaal 4 m.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports en overkappingen, gelden de volgende voorwaarden:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt:
  1. op een bouwperceel tot 400 m² maximaal 50 m²;
  2. op een bouwperceel van 400 m² tot 1000 m² maximaal 60 m²;
  3. op een bouwperceel groter dan 1000 m² maximaal 70 m²;
  1. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,2 m;
  2. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4,5 m;
  3. de dakhelling van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 45°;
  4. de (goot)hoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag, verhoogd met 0,25 m, van het hoofdgebouw tot maximaal 4,5 m;
  5. bijbehorende bouwwerken dienen te worden gesitueerd 3 m achter de doorgetrokken voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw en ten hoogste 1 m voor de voorgevel van het aangrenzende hoofdgebouw;
  6. bijbehorende bouwwerken dienen aan één zijde van het bouwperceel gesitueerd te worden op een afstand van minimaal 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  1. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw zijn niet toegestaan;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw zijn niet toegestaan;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, zoals pergola’s en speeltoestellen bedraagt maximaal 2 m.

7.3 Specifieke gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 voor de bouw van bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel 7.2.2 onder g tot een afstand van maximaal 1 m voor (het verlengde van de) voorgevelrooilijn.

Aan-huis-verbonden beroep of consumentverzorgende bedrijfsactiviteit     

Binnen de bestemming 'Woongebied - 1' is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten toegestaan, mits:

  1. geen gebruik plaatsvindt dat vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer zoals die luidde op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  2. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd of verwerkt;
  3. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  4. ten hoogste 33,3% van de vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende aan- en bijgebouwen, tot een maximum van 50 m² in gebruik mag zijn;
  5. geen parkeeroverlast in de directe omgeving wordt veroorzaakt.

Artikel 8 Woongebied - 2     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Woongebied - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen;
  2. aan-huis-verbonden beroep en consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;
  3. bijbehorende bouwwerken bij de woning;
  4. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder voldoende parkeervoorzieningen conform de CROW;
  5. groenvoorzieningen;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder greppels en wadi's, vijvers uitgesloten;
  8. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – tijdelijk ander gebruik’ uitsluitend een tijdelijk gebruik ten behoeve van:
    1. een stadswerkplaats, atelierruimte en opslagruimte in het bestaande gebouw;
    2. stadslandbouw ten behoeve van verbouw van producten en educatie;
    3. een speelvoorziening;
    4. een stadsweide;
    5. maximaal 10 standplaatsen voor tijdelijke woonunits;

  1. bij deze bestemming behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen zoals groen, tuinen en erven.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Hoofdgebouw     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. het aantal woningen bedraagt maximaal 89;
  2. de hoofdgebouwen mogen vrijstaand, twee-aan-een, aaneen, of gestapeld worden gebouwd;
  3. de inhoud van de woningen bedraagt maximaal 110% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  4. de afstand van een woning tot het openbaar gebied bedraagt minimaal 3 m;
  5. de gronden gelegen tussen de voorgevels van hoofdgebouwen, respectievelijk de lijn in het verlengde van de voorgevel en evenwijdig aan de voorgevel enerzijds en de grens van het openbaar gebied anderzijds, mogen niet worden bebouwd;
  6. vrijstaande of twee-aan-een gebouwde hoofdgebouwen dienen gesitueerd te worden op een afstand van minimaal 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens, respectievelijk 3 m uit één zijdelingse perceelsgrens;
  7. de bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt voor grondgebonden woningen maximaal 10,5 m met maximaal drie bouwlagen en de bouwhoogte voor gestapelde woningen bedraagt maximaal 18 m;
  8. de inhoud van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt maximaal 25 m³;
  9. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt maximaal 4 m.
8.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports en overkappingen, gelden de volgende voorwaarden:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt:
  1. op een bouwperceel tot 400 m² maximaal 50 m²;
  2. op een bouwperceel van 400 m² tot 1000 m² maximaal 60 m²;
  3. op een bouwperceel groter dan 1000 m² maximaal 70 m²;

waarbij geldt dat maximaal 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd;

  1. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,2 m;
  2. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4,5 m;
  3. de dakhelling van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 45°;
  4. de (goot)hoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag, verhoogd met 0,25 m, van het hoofdgebouw tot maximaal 4,5 m;
  5. bijbehorende bouwwerken dienen te worden gesitueerd 3 m achter de doorgetrokken voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw en ten hoogste 1 m voor de voorgevel van het aangrenzende hoofdgebouw;
  6. bijbehorende bouwwerken dienen aan één zijde van het bouwperceel gesitueerd te worden op een afstand van minimaal 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  1. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw zijn niet toegestaan;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw zijn niet toegestaan;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, zoals pergola’s en speeltoestellen bedraagt maximaal 2 m;
  4. de bouwhoogte van lichtmasten, verkeersgeleiders en andere straatmeubilair bedraagt maximaal 10 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2 voor de bouw van bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel 8.2.2 onder f tot een afstand van maximaal 1 m voor (het verlengde van de) voorgevelrooilijn.

8.4 Specifieke gebruiksregels     

8.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of consumentverzorgende bedrijfsactiviteit     

Binnen de bestemming 'Woongebied - 2' is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en consumentverzorgende bedrijfsactiviteit toegestaan, mits:

  1. geen gebruik plaatsvindt dat vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer zoals die luidde op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  2. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd of verwerkt;
  3. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  4. ten hoogste 33,3% van de vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende aan- en bijgebouwen, tot een maximum van 50 m² in gebruik mag zijn;
  5. geen parkeeroverlast in de directe omgeving wordt veroorzaakt.
8.4.2 Tijdelijk ander gebruik     

Binnen de bestemming ‘Woongebied – 2’ is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – tijdelijk ander gebruik’ een gebruik zoals aangegeven in artikel 8.1 onder h toegestaan tot 31 december 2021. Op die datum vervalt de gebruiksmogelijkheid voor een tijdelijk ander gebruik.

Artikel 9 Leiding - Water     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Leiding – Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en beheer van een drinkwaterleiding met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels     

In afwijking van het bepaalde voor de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op of in deze gronden geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze bestemming.

9.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan, ter waarborging van het veilig en doelmatig functioneren van de leiding, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de plaats en de afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.4 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.1 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de drinkwaterleiding;
  2. advies is verkregen van de waterleidingbeheerder.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.5.1 Verbod     

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding – Water’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen, wadi’s en overige waterpartijen;
  4. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  5. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaag van afvalstoffen;
  6. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
9.5.2 Weigeringsverbod     

De in artikel 9.5.1 genoemde vergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige aantasting van de belangen van de in lid 9.1 genoemde leiding ontstaat of kan ontstaan.

9.5.3 Advies     

De omgevingsvergunning wordt pas verleend nadat advies is gevraagd aan de betreffende waterleidingbeheerder.

9.5.4 Uitzondering     

Het verbod als bedoeld in artikel 9.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Artikel 10 Waarde - IJsselbedding     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde – IJsselbedding’aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van nieuwe bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1000 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
  4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;

c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.

10.2.2 Archeologische deskundige     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 10.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 10.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

10.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

10.4 Afwijken van de bouwregels     

Het bepaalde in artikel 10.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  2. het bouwplan betrekking heeft op een maximale oppervlakte van 1000 m2, met uitzondering van nieuwe kelders.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

10.5.1 Verbod     

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 10.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 5,5 m beneden NAP over een oppervlakte van meer dan 1000 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  2. het verlagen of afgraven van de bodem;
  3. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  4. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  5. het aanleggen of rooien van bos of andere beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.5.2 Weigeringsgrond     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.5.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

10.5.3 Uitzondering     

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.5.1 is nodig voor:

  1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk, mits deze niet meer bedragen dan 1000 m²;
  3. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  4. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is, dan wel waarvoor overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
10.5.4 Toelaatbaarheid     

Ten aanzien van de in artikel 10.5.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
10.5.5 Voorschriften bij omgevingsvergunning     

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.5.1 voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning, waaronder:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
10.5.6 Deskundig advies     

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.5.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

10.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde – IJsselbedding’, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 11 Waarde - Laag Verwachte Archeologische Waarde     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde – Laag Verwachte Archeologische Waarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van nieuwe bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van (een) bouwwerk (en) groter dan 10.000 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
  4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  1. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
11.2.2 Archeologische deskundige     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 11.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 11.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

11.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

11.4 Afwijken van de bouwregels     

Het bepaalde in artikel 11.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 10.000 m² wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders of;
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, mits de uitbreiding niet meer bedraagt dan 10.000 m², met uitzondering van nieuwe kelders.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

11.5.1 Verbod     

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 11.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 10.000 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  3. het verlagen of afgraven van de bodem;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
11.5.2 Weigeringsverbod     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.5.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

11.5.3 Uitzondering     

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.5.1 is nodig voor:

  1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  3. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  4. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is, dan wel waarvoor overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
11.5.4 Toelaatbaarheid     

Ten aanzien van de in artikel 11.5.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
11.5.5 Voorschriften bij omgevingsvergunning     

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.5.1 voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning, waaronder:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
11.5.6 Deskundig advies     

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.5.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

11.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde – Laag verwachte Archeologische Waarde', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de primaire waterkering, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals duikers, keerwanden en merktekens.

12.2 Bouwregels     

Het bouwen van nieuwe bouwwerken overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen is, voor zover voor dat bouwen een vergunning krachtens de keur van het Waterschap is vereist, uitsluitend toegestaan na inwerkingtreding van die vergunning.

12.3 Specifieke gebruiksregels     

Het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden op de in artikel 12.1 bedoelde gronden is, voor zover voor het uitvoeren van die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een vergunning krachtens de keur van het Waterschap is vereist, uitsluitend toegestaan na inwerkingtreding van die vergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels     

Maatvoering     

  1. Indien de bestaande bebouwing afwijkt van de in deze regels gegeven regels ten aanzien van:
  1. goot- en bouwhoogten;
  2. afstand tot enige in de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo tot stand zijn gekomen,

minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan zijn de bestaande maten, dan wel afstanden eveneens toegestaan, onder de voorwaarde dat herbouw uitsluitend op dezelfde locatie mag plaatsvinden.

  1. In afwijking van het bepaalde in sub a, kan herbouw op een andere locatie plaatsvinden voor zover dit betrekking heeft op bouwwerken als bedoeld in artikel 6 Wonen. Hiervoor kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van de betreffende gebouwen.
  2. De nadere eisen als bedoeld onder sub b, mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:
  1. het stedenbouwkundig beeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels     

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:

  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van een of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onder- houd;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning.

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels     

16.1 GNN     

16.1.1 Aanduidingsomschrijving     

De gronden ter plaatsen van de aanduiding ‘overige zone - GNN’ zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

16.1.2 Specifieke gebruiksregels     

Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - GNN’ wordt niet genomen indien sprake is van significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied geen belemmeringen vormt voor het nemen van dat besluit:

  1. voor zover mitigerende maatregelen deze aantasting te niet doen, of:
  2. voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er is geen alternatief voor de voorgenomen omgevingsvergunning;
  2. het verlenen van een omgevingsvergunning is van groot openbaar belang;
  3. de aantasting wordt zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen;
  4. voor zover de aantasting niet door mitigerende maatregelen wordt beperkt, worden hiervoor compenserende maatregelen getroffen.
16.1.3 Advies     

Een in het plan opgenomen bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- of gebruiksregels of bij omgevingsvergunning bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden toe te staan dat een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied tot gevolg heeft, wordt niet eerder verleend respectievelijk toegepast dan nadat advies is gevraagd aan een onafhankelijk deskundige op het gebied van natuur en landschap.

16.2 Natura 2000     

16.2.1 Aanduidingsomschrijving     

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natura 2000' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

16.2.2 Specifieke gebruiksregels     

Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natura 2000' wordt uitsluitend genomen voor zover dit besluit geen aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied tot gevolg heeft.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels en toestaan dat het bouwvlak met maximaal 2 m wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten wordt vergroot, mits:
  1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer bedraagt dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
  2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw.

Artikel 18 Algemene wijzigingsregels     

Het bevoegd gezag is bevoegd:

  1. de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 5 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. de in het plan opgenomen bouwvlakken te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bouwvlakgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 5 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 19 Algemene procedureregels     

Vóór het stellen van nadere eisen, ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, worden belanghebbenden gedurende een periode van twee weken in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Hiertoe wordt het plan, met de daarop betrekking hebbende stukken, ter inzage gelegd. Voorafgaande aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of het elektronisch gemeenteblad of de website of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 20 Overgangsrecht     

20.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Park Helbergen” van de gemeente Zutphen.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 7 april 2015

Bijlagen bij de toelichting