De voor ‘Waarde - Archeologie
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van
waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om
gebieden met een middelhoge archeologische verwachting.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
a
Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning
voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan
b In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien:
1 de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder bestaande ondergrondse kelders), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
2
de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen
betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal
3
de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen
betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van
4 naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
c Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
4 de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
Onverminderd het in de Monumentenwet bepaalde is het verboden op of in de in dit
artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het
bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit
te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
a
grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren,
frezen, scheuren van grasland, diepploegen, aanbrengen van oppervlakteverhardingen,
aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos,
boomgaard, boom- of fruitteelt of diepwortelende beplanting.
b graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
c
aanleggen van leidingen;
d
verlagen
van de waterstand.
Het onder 5.3.1 opgenomen verbod geldt niet:
a
In het
kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze
worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm
voor de Nederlandse Archeologie;
b
voor
werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met
inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen,
kabels, leidingen en beplantingen voor zover deze werkzaamheden zich beperken
tot reeds geroerde gronden;
c
voor
werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik,
waaronder de aanleg van teeltondersteunende voorzieningen;
d
voor
zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van
e
voor
zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van
f
voor
zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal
g voor werken en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering zijn of legaal kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
h ingeval op grond van de Monumentenwet een vergunning is vereist.
a
De
onder 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de
archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken
uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning
dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de
gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd
gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk
indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de
gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
b
Indien
het rapport of andere beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op
advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg,
die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch
vervolgonderzoek plaats te vinden.
Overeenkomstig het in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
a
de
dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie
b
de
dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie