De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten;
b natuurlijke oevers, daar waar de gronden grenzen aan gronden met de bestemming ‘Water’;
c bruggen ten behoeve van langzaam verkeer, in ieder geval ter plaatse van de aanduiding ‘brug’;
d paden en in- en uitritten;
e water(lopen);
f waterhuishoudkundige voorzieningen;
g voorzieningen voor waterberging en –infiltratie, in ieder geval ter plaatse van de aanduiding ‘water’;
h speelvoorzieningen;
i jongerenontmoetingsplaatsen;
j hondenuitlaatplaatsen;
k tuinen;
l nutsvoorzieningen;
m beeldende kunstwerken;
n evenementen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a De oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 25 m˛.
b De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
Voor het bouwen van jongerenontmoetingsplaatsen gelden de volgende bepalingen:
a Jongerenontmoetingsplaatsen mogen uitsluitend worden gesitueerd op minimaal 50 m afstand tot de dichtstbijzijnde woning.
b De oppervlakte per voorziening mag niet meer bedragen dan 25 m˛.
c De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,75 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Met uitzondering van speeltoestellen, bruggen, beeldende kunstwerken, lichtmasten en verkeerskundige voorzieningen, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 m.
b Ter plaatse van de aanduiding ‘brug’ mag een brug ten behoeve van langzaam verkeer worden gebouwd.
a Speelvoorzieningen zijn uitsluitend in de vorm van speelplaatsen met de hierbij behorende voorzieningen toegestaan, met een oppervlakte niet groter dan 100 m˛.
b in- en uitritten zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.3 onder a teneinde speelvoorzieningen in de vorm van speelplaatsen met de hierbij behorende voorzieningen met een oppervlakte groter dan 100 m˛ toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a De verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
b Een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat is niet toegestaan.