Inhoud
Artikel 9 Waarde – Archeologie
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene bouwregels
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en
slotregels
het
bestemmingsplan ‘Huurlingsedam, fase
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0296.HUURlingsedamfase1-DFBP met de bijbehorende regels en bijlagen.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.
het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke/kunstzinnige -geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan
worden uitgeoefend.
een beroep, waarvan de activiteiten niet publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.
de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd.
een (gedeelte van een) bijgebouw dat dient voor de huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van mantelzorg.
de aan een gebied toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden en archeologische monumenten.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten.
a bij gebruik: aanwezig op het moment van inwerkingtreding van het plan;
b bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, zonder directe verbinding met dat hoofdgebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw (zoals een garage, bergruimte of
hobbyruimte).
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
de grens van een bouwvlak.
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
elk bouwwerk, dat geen gebouw is.
een overdekte stallingsruimte van lichte constructie die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is. Horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
periodieke en/of incidentele manifestaties zoals kermissen, sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, (straat)voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en markten.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
bebouwing waarbij het hoofdgebouw niet grenst aan een ander hoofdgebouw maar waarbij het hoofdgebouw door een bijgebouw is geschakeld aan een ander hoofdgebouw.
een woning, waarvan zowel de voorgevel als een zijgevel op de bestemming ‘Verkeer’ of ‘Groen’ dan wel op een andere openbare ruimte is gericht.
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken, met dien verstande dat aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen niet tot het hoofdgebouw worden gerekend.
voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, verenigingsleven, onderwijs, sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen.
beneden peil.
een stuk grond (niet zijnde binnen een gebouw) dat naar omvang en inrichting geschikt is om één motorvoertuig dat niet aan het verkeer deelneemt te parkeren.
a de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van een gebouw;
b voor overige bouwwerken geldt de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende terrein.
bovenste afdekking van een gebouw, waarbij de dakhelling maximaal 20° bedraagt.
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice.
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, met dien verstande dat onder seksinrichting in elk geval wordt verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in geschakelde hoofdgebouwen en twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.
de meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw, doorgaans gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.
een begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevel van het hoofdgebouw is georiënteerd.
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.
het gedeelte van het bouwperceel voor zover gelegen naast de zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan.
In deze regels wordt mede verstaan onder:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
tussen de (zijdelingse) grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de zijgevels.
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:
A. zadeldak/tentdak;
B. gecombineerd dak;
C. platdak;
D. variabel gecombineerd dak/lessenaarsdak;
E. dak met terras/loggia;
F. platdak met dakopbouw;
G. gebogen dak.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten;
b natuurlijke oevers, daar waar de gronden grenzen aan gronden met de bestemming ‘Water’;
c bruggen ten behoeve van langzaam verkeer, in ieder geval ter plaatse van de aanduiding ‘brug’;
d paden en in- en uitritten;
e water(lopen);
f waterhuishoudkundige voorzieningen;
g voorzieningen voor waterberging en –infiltratie, in ieder geval ter plaatse van de aanduiding ‘water’;
h speelvoorzieningen;
i jongerenontmoetingsplaatsen;
j hondenuitlaatplaatsen;
k tuinen;
l nutsvoorzieningen;
m beeldende kunstwerken;
n evenementen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
De oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen
dan
b
De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen
dan
Voor het bouwen van jongerenontmoetingsplaatsen gelden de volgende bepalingen:
a
Jongerenontmoetingsplaatsen mogen uitsluitend
worden gesitueerd op minimaal
b
De oppervlakte per voorziening mag niet meer
bedragen dan
c
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
Met uitzondering van speeltoestellen, bruggen,
beeldende kunstwerken, lichtmasten en verkeerskundige voorzieningen, mag de
bouwhoogte niet meer bedragen dan
b Ter plaatse van de aanduiding ‘brug’ mag een brug ten behoeve van langzaam verkeer worden gebouwd.
a
Speelvoorzieningen zijn uitsluitend in de vorm
van speelplaatsen met de hierbij behorende voorzieningen toegestaan, met een oppervlakte
niet groter dan
b in- en uitritten zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 3.3 onder a teneinde speelvoorzieningen in
de vorm van speelplaatsen met de hierbij behorende voorzieningen met een oppervlakte
groter dan
a De verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
b Een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat is niet toegestaan.
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, met bijbehorende bouwwerken, (parkeer)voorzieningen en (on)bebouw-de gronden.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen tevens buiten het bouwvlak zijn toegestaan.
b De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- , bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven.
c De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- , bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven.
d Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- , bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven.
De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan:
a
voor terreinafscheidingen:
b
voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, in
de vorm van licht- en/of vlaggenmasten:
c
voor overige niet eerder genoemde bouwwerken,
geen gebouw zijnde:
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder a teneinde buiten het bouwvlak fietsenstallingen en materiaalbergingen op te richten, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
c
De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen
dan
d Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
e De verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden;
b behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
c (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e extensief recreatief medegebruik.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, behoudens:
a bouwwerken ten behoeve van het natuurbeheer, mits:
1
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan
2
de oppervlakte niet meer bedraagt dan
b
eenvoudige voorzieningen in de vorm van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensief recreatief medegebruik, zoals
informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, mits de bouwhoogte
niet meer bedraagt dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder b voor het realiseren van
eenvoudige voorzieningen voor extensief recreatief medegebruik, in de vorm van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het verzetten of vergraven van grond waarbij het
maaiveld over meer dan
b
het omzetten van grond of uitvoeren van
bodemingrepen dieper dan
c het aanleggen, dempen of wijzigen (van oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van waterlopen, sloten en greppels;
d het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering;
e het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
f het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
g het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
h
het aanleggen of aanplanten van hoger dan
i het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur;
j het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden;
k het verwijderen van onverharde wegen of paden;
l
het verwijderen, aanleggen en/of verharden van
wegen, paden, parkeerterreinen, of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen,
voor zover groter dan
Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden en landschappelijke waarden.
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wegen, voet- en fietspaden;
b parkeervoorzieningen;
c plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten;
d speelvoorzieningen;
e jongerenontmoetingsplaatsen;
f water(lopen);
g beeldende kunstwerken;
h nutsvoorzieningen
i waterhuishoudkundige voorzieningen;
j evenementen;
k tuinen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
De oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen
dan
b
De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen
dan
Voor het bouwen van jongerenontmoetingsplaatsen gelden de volgende bepalingen:
a
Jongerenontmoetingsplaatsen mogen uitsluitend
worden gesitueerd op minimaal
b
De oppervlakte per voorziening mag niet meer
bedragen dan
c
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt de volgende bepaling:
a
Met uitzondering van speeltoestellen, bruggen,
beeldende kunstwerken, lichtmasten en verkeerskundige voorzieningen, mag de
bouwhoogte niet meer bedragen dan
Speelvoorzieningen zijn uitsluitend in de vorm van
speelplaatsen met de hierbij behorende voorzieningen toegestaan, met een oppervlakte
niet groter dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 6.3 teneinde speelvoorzieningen in de vorm
van speelplaatsen met de hierbij behorende voorzieningen met een oppervlakte
groter dan
a De verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
b Een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat is niet toegestaan.
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a waterhuishoudkundige doeleinden;
b voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
c kunstwerken en andere waterwerken;
d bruggen ten behoeve van langzaam verkeer, in ieder geval ter plaatse van de aanduiding ‘brug’.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
Met uitzondering van bruggen en kunstwerken, mag
de bouwhoogte niet meer bedragen dan
b Ter plaatse van de aanduiding ‘brug’ mag een brug ten behoeve van langzaam verkeer worden gebouwd.
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b aan huis verbonden beroepen;
c tuinen en erven;
d
parkeervoorzieningen, ter plaatse van de
aanduidingen ‘specifieke vorm van wonen – parkeren
e bijbehorende voorzieningen.
Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.
b
De voorgevel van het hoofdgebouw dient in de
voorgevelrooilijn of niet meer dan
c Ter plaatse van de aanduiding:
‘aaneengebouwd’;
‘twee-aaneen’;
‘vrijstaand’;
mag uitsluitend het aangeduide type woningen worden gebouwd.
d De dakhelling mag niet minder bedragen dan 30° en niet meer dan 65°.
e De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
f De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
Voor het bouwen van ondergeschikte aan- en/of uitbouwen alsmede bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:
a Ondergeschikte aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend aan de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.
b
De horizontale diepte mag niet meer bedragen dan
c De breedte mag niet meer bedragen dan 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
d
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de
hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouwd vermeerderd met
e
De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer
bedragen dan
f
De afstand tot het openbaar gebied mag niet
minder bedragen dan
g
in afwijking van het bovenstaande is per woning
maximaal één bijgebouw toegestaan, uitsluitend in de vorm van een
voertuigstalling voor minder validen met een oppervlakte van niet meer dan
In afwijking van het bepaalde in 8.2.3 mogen aan- en/of uitbouwen voor de voorgevelrooilijn gebouwd worden tezamen met een overkapping/luifel, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a Deze uitsluitend aan de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd.
b
De horizontale diepte mag niet meer bedragen dan
c De gezamenlijke breedte van aan- en/of uitbouwen en overkappingen/luifels mag niet meer bedragen dan 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
d
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de
hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouwd vermeerderd met
e
De gezamenlijke oppervlakte van aan- en/of
uitbouwen mag niet meer bedragen dan
f
De oppervlakte van de overkapping/luifel mag
niet meer bedragen dan
g
De gezamenlijke oppervlakte van aan- en/of
uitbouwen en overkapping/luifel mag niet meer bedragen dan
h
De afstand tot het openbaar gebied mag niet
minder bedragen dan
Voor het bouwen van aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:
a Aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gebouwd, met inachtneming van het bepaalde onder c.
b
Bij bouwpercelen die groter zijn dan
c
Aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen dienen op
een afstand van ten minste
d Aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen tegen de achtergevel en één zijgevel of het verlengde daarvan van het hoofdgebouw worden gebouwd.
e
De overschrijding van de achtergevelrooilijn met
aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan
1
de afstand tot de achtergevelrooilijn van een
achterliggend bouwvlak niet minder mag bedragen dan
2 wanneer de achterste perceelsgrens tevens de zijdelingse perceelsgrens van een om de hoek gelegen woning is, geldt dat:
a indien de om de hoek gelegen
woning de aanduiding ‘twee-aaneen’ of ‘vrijstaand’ heeft, de afstand tussen de
aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en de achterste perceelsgrens niet
minder mag bedragen dan
b indien de om de hoek gelegen
woning de aanduiding ‘aaneengebouwd’ heeft, de afstand tussen de aan- en
uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en de zijgevel van de eindwoning niet
minder mag bedragen dan
f
De gezamenlijke oppervlakte van aan- en
uitbouwen en bijgebouwen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan
g
De gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande
bijgebouwen mag niet meer bedragen dan
h Het bebouwingspercentage van de gronden met de aanduiding ‘bijgebouwen’ en de zijerven binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50%.
i
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
j De goothoogte mag niet meer bedragen dan:
1
de hoogte van de eerste bouwlaag van het
hoofdgebouw vermeerderd met 0,5 m tot niet meer dan
2
uitsluitend voor vrijstaande bijgebouwen
Voor het bouwen van bergingen gelden de volgende bepalingen:
a Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – berging’ mogen uitsluitend bergingen worden gebouwd.
b De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – berging’ mogen volledig worden bebouwd.
c
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
d De goothoogte mag niet meer bedragen dan:
1
de hoogte van de eerste bouwlaag van het
hoofdgebouw vermeerderd met 0,5 m tot niet meer dan
2
uitsluitend voor vrijstaande gebouwen
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
vóór de voorgevelrooilijn of het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan
b
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
achter de voorgevelrooilijn of het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan
c
in afwijking van het bepaalde onder c mogen bij
hoekwoningen terreinafscheidingen, voor zover deze zich situeren naar het openbaar
gebied, uitsluitend worden uitgevoerd met een constructie die vanaf
d
De hoogte van speeltoestellen en vlaggenmasten
mag niet meer bedragen dan respectievelijk
e
De hoogte van pergola’s mag niet meer bedragen
dan
f Voor carports en overkappingen anders dan bedoeld in 8.2.4 geldt dat:
1
deze
2
de hoogte niet meer dan
3
de oppervlakte niet meer dan
Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende bepalingen:
a Zwembaden mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’.
b
De hoogte mag niet meer bedragen dan
c
De afstand tot de grens van het bouwperceel mag
niet minder bedragen dan
d
De oppervlakte mag niet meer bedragen dan
e De gezamenlijke oppervlakte aan bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van die aanduiding.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
a van het bepaalde in 8.2.1 onder e teneinde een andere dakhelling toe te staan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1 De verandering mag niet leiden tot een aantasting van het bebouwde karakter in de directe omgeving; er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving.
2 Er vindt geen toename plaats van het aantal woningen op het bouwperceel.
3 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.
4 Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.
b
van het bepaalde in 8.2.5 onder g voor het
toestaan van een gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen bij
woningen tot maximaal
c van het bepaalde in lid 8.2.5 onder h teneinde een hoger bebouwingspercentage toe te staan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1
De omgevingsvergunning geldt voor percelen,
waarbij de diepte van het bouwvlak achter de achtergevelrooilijn en of in het
verlengde daarvan
2 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.
3 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische en archeologische waarden.
4 Het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
Gebruik van een deel van de woning en/of de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
Het (mede) ten behoeve van een aan huis
verbonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak bedraagt niet meer dan 1/3
van de vloeroppervlakte van de woning en/of de bijgebouwen met een maximum van
b Degene die de activiteiten in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.
c De activiteit mag niet leiden tot gebruik van extra parkeerruimte binnen het openbaar gebied.
d Er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden. Hieronder worden niet begrepen handelsactiviteiten via het internet.
e Vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
a
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van wonen – parkeren
b
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van wonen – parkeren
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a
Het ten behoeve van de aan huis verbonden
(bedrijfs)activiteit in gebruik te nemen vloeroppervlak bedraagt maximaal 1/3
van de vloeroppervlakte van de woning en/of de bijgebouwen met een maximum van
b Degene die de activiteiten in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.
c De noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd, tenzij wordt aangetoond dat geen onevenredige parkeerdruk ontstaat in het openbaar gebied.
d Het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving.
e De activiteit mag niet milieuvergunningplichtig zijn.
f Er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit alsmede handelsactiviteiten via het internet.
g Vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde woningen in een andere typologie toe te staan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a De verandering mag niet leiden tot een aantasting van het bebouwde karakter in de directe omgeving; er bestaan geen bezwaren vanuit verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving.
b Er vindt geen toename plaats van het aantal woningen op het bouwperceel.
c Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.
d Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van deze bestemming, tenzij:
a op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
c
gebouwen maximaal
d
het nieuw te bebouwen oppervlak, in aanvulling
op het bepaalde onder c, niet groter is dan
a Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
b De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond worden behouden.
a Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 9.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
a Aan een omgevingsvergunning kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
b Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
c Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a, kan zij voorwaarden stellen dat een rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 9.1 bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:
a
het ophogen van de bodem met meer dan
b grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
c bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
d het verlagen van het waterpeil;
e het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
f het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
g het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
h het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
i het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Het onder 9.5.1 vervatte verbod geldt niet:
a
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft
tot een diepte van
b
voor zover het uitsluitend werkzaamheden in de
bodem betreft over een maximale oppervlakte van
c
voor zover het uitsluitend werkzaamheden in de
bodem betreft binnen een afstand van maximaal
d indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
e indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
f indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en
g voor beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
h voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
i voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 9.3.
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 3.6 Wro het plan wijzigen teneinde de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De regels inzake situering van bouwwerken als bedoeld in hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan gelden, voor zover van toepassing, ook in geval van ondergronds bouwen en met dien verstande, dat:
a alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengrondse bebouwing aanwezig is;
b
de verticale diepte niet meer dan
c
in afwijking van het hierboven bepaalde onder a
mag, waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, maximaal
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.1 onder a ten behoeve van het ondergronds bouwen in verband met de aanleg van waterbergende voorzieningen met dien verstande dat:
a
de verticale diepte maximaal
b
de bebouwde oppervlakte per aan te leggen
voorziening maximaal
c deze voorzieningen uitsluitend worden gesitueerd binnen het openbaar gebied;
d er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
e het woon- en leefklimaat niet onevenredig mogen worden aangetast.
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
a een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
b een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
c een gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan ingevolge deze regels;
d een gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan ingevolge deze regels;
e een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel een escortbedrijf;
f een gebruik van aan- of uitbouwen of bijgebouwen bij woningen als afhankelijke woonruimte.
a Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van dit plan voor het toestaan van het gebruik van aan- of uitbouwen of bijgebouwen bij woningen, als afhankelijke woonruimte, mits:
1 een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
2 geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven.
b Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning als bedoeld onder a in, indien de ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in het plan:
a voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.
In afwijking van het bepaalde hierboven is dit op de (bouw)hoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitsluitend van toepassing indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.
2 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige stedenbouwkundige en/of architectonische waarden.
b
om bij de uitvoering van het plan af te wijken
van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen, indien en voor
zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en
er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de
afwijking ten opzichte van hetgeen is geregeld niet meer dan
c
om bij de uitvoering van het plan af te wijken
van bouwgrenzen en overige aanduidingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien
en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik
van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is geregeld niet meer
dan
d het plaatsen van een antenneopstelpunt ten behoeve van de mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1 Het antenneopstelpunt wordt geplaatst op of aan een als zodanig op aangeduide antennemast, dan wel op of aan een bouwwerk, niet zijnde een woning.
2 Het antenneopstelpunt is aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie.
3
De hoogte van de antennespriet bedraagt niet
meer dan
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen teneinde een aanduiding op te nemen ten behoeve van de plaatsing van een antennemast voor mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a De antennemast wordt geplaatst binnen een bestemmingsvlak waarin geen woningen aanwezig zijn.
b De antennemast leidt ook overigens niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu in de omgeving.
c De antennemast is aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie en site-sharing behoort aantoonbaar niet tot de mogelijkheden.
d
De antennemast is niet hoger dan noodzakelijk
voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie met een maximum
van
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Huurlingsedam, fase 1.
Rosmalen, november 2011 Vastgesteld: 3 november 2011