18.1 Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in elk geval verstaan:
a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
c. een gebruik van een aangebouwd of een vrijstaand bijgebouw, voor zover gelegen buiten een op een verbeelding aangegeven bestemmingsvlak met een woonbestemming, als (extra) woonruimte bij een woning of als zelfstandige woning;
d. een gebruik van gronden (en wateren) en de daarop voorkomende bouwwerken (inclusief voer- en vaartuigen) of delen daarvan voor de vestiging van een seksinrichting;
e. een gebruik van gronden voor straatprostitutie.
18.2 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om:
a. Ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 18.1 onder c voor het bewonen van een aangebouwd of vrijstaand bijgebouw voor mantelzorg in combinatie met de noodzakelijke verbouw daarvan;
b. ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bebouwingsregels van het plan voor het creëren van extra bouwmogelijkheden in de vorm van een aanbouw voor mantelzorg of een mantelzorgwoning, onder de volgende algemene voorwaarden:
1. er is door het gemeentelijke WWZ-loket of een deskundige van het CIZ aangetoond dat deze ontheffing noodzakelijk is in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
2. door de vestiging van extra woonruimte mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
3. er mag geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaan door extra verkeers- of parkeerdruk;
4. er mag geen extra ontsluitingsmogelijkheid op de openbare weg worden gemaakt.
18.3 Een ontheffing zoals bedoeld in lid 18.2 onder a kan bovendien slechts worden verleend, mits:
a. de totale oppervlakte die voor mantelzorg in gebruik wordt genomen niet meer bedraagt dan maximaal 60 m²;
b. de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bestaand bijgebouw dat op een afstand is gelegen van niet meer dan 20 meter, gemeten uit de achtergevel van het hoofdgebouw;
c. er op het erf en achter de voorgevel van het hoofdgebouw sprake is van reeds aanwezige bijgebouwen, die zonder ingrijpende verbouwingen, geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg;
d. de aanvrager ter toetsing van het bepaalde in lid 19.3 gelijktijdig met de indiening van de aanvraag om ontheffing ter beoordeling van de gemeente een afzonderlijk bouwkundig rapport overlegt, waarin een overzicht gegeven wordt van:
1. de bestaande bouwkundige en gebruikssituatie;
2. de te treffen voorzieningen;
3. de nieuwe (inrichtings)situatie;
4. de situatie nà de beëindiging van de mantelzorgsituatie.
18.4 Een ontheffing zoals bedoeld in lid 18.2 onder 2b kan bovendien slechts worden verleend, mits:
a. de goothoogte van een aangebouwde uitbreiding van de woonruimte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw met een maximum van 3,00 meter;
b. de goothoogte van een mantelzorgwoning niet meer bedraagt dan 3,00 meter;
c. de nokhoogte bij nieuwbouw maximaal 3/4 gedeelte van de (nok)hoogte van het hooggebouw bedraagt;
d. de extra woonruimte binnen de geldende bijgebouwenregeling wordt ingepast;
e. de totale oppervlakte van de uitbreiding of mantelzorgwoning niet meer bedraagt dan 60 m2;
f. de uitbreiding of mantelzorgwoning niet tot gevolg hebben dat het bij het hoofdgebouw aansluitend terrein, dat voor bebouwing in aanmerking komt, voor meer dan 50% wordt bebouwd;
18.5 Burgemeester en wethouders kunnen bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid bepalen dat de maat van 20 meter, zoals bedoeld lid 18.3 onder b, niet van toepassing is, indien handhaving van deze maat, mede gelet op de ruimtelijke situatie ter plaatse, zou leiden tot een onbillijke verhouding tussen:
a. enerzijds het belang dat op grond van die maat met de ruimtelijke relatie tussen het hoofdgebouw en het bijgebouw wordt nagestreefd, en
b. anderzijds de belangen die met de honorering van de aanvraag om ontheffing worden gediend;
18.6 Burgemeester en wethouders kunnen bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid bepalen dat de voorwaarde van inpassing in de geldende bijgebouwenregeling, zoals bedoeld in lid 18.4 onder d, buiten toepassing blijft, indien strikte toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard ten opzichte van de aanvrager van de ontheffing in verhouding tot het met de handhaving van deze bepaling na te streven belang;
18.7 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 18.1 onder d voor de vestiging van een seksinrichting, onder voorwaarde dat:
a. het geen raamprostitutie betreft;
b. het aantal seksinrichtingen op het grondgebied (inclusief de wateren) van de gemeente Westervoort na het verlenen van de ontheffing niet meer bedraagt dan één;
c. de seksinrichting niet in een appartementengebouw of aaneengesloten woning wordt gevestigd;
d. de betreffende gronden en/of bouwwerken geen (Rijks-, provinciaal of gemeentelijk) monument zijn of behoren tot een beschermd stads- of dorpsgezicht;
e. de afstand tot maatschappelijke voorzieningen van religieuze en onderwijskundige aard, zoals kerken, scholen en kinderdagopvang, hemelsbreed minimaal 150 meter bedraagt;
f. het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
g. er geen onevenredige (toename van de) parkeerdruk ontstaat en de verkeersveiligheid niet in het gedrang komt.