direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Parkelerweg 13 in Twello
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.171029-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Familie Beersen aan de Parkelerweg 13 in Twello heeft een aanvraag ingediend voor herontwikkeling van de locatie Parkelerweg 13 in Twello. Tot 2007 was aan de Parkelerweg 13 een 'zaakhandel en kwekerij' gevestigd. Het bedrijf is beëindigd. Een groot deel van de gronden is verkocht aan een projectontwikkelaar. De bedrijfswoning en enkele bedrijfspanden zijn in eigendom gebleven van de familie Beersen. De familie Beersen heeft plannen ontwikkeld om het bedrijfspand, waarin de bedrijfswoning is opgenomen, te slopen en inplaats daarvoor een nieuwe woning te bouwen. De bedrijfsmatige activiteiten die er nog zijn worden teruggebracht naar een hobbymatig niveau.

Parkelerweg 13 is opgenomen in het bestemmingsplan 'Twello-Noordoost'. In dit bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming 'Agrarisch, specifieke vorm van Agrarisch-Kwekerij' gegeven. De plannen van de familie Beersen passen niet binnen de regels van het bestemmingsplan 'Twello-Noordoost'. Om medewerking te kunnen verlenen aan het verzoek moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.

1.2 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is de bouw van één woning met bijbehorende tuinen, erven, bergingen en infrastructurele voorzieningen mogelijk te maken. De bestemming 'Agrarisch' zal worden gewijzigd in 'Wonen'.

1.3 Het plangebied

Het plangebied is gesitueerd aan de Parkelerweg in Twello. De Parkelerweg in Twello maakt deel uit van een woongebied ten noorden van de Rijksstraatweg in Twello. De voormalige kwekerij is gelegen in de driehoek Rijksstraatweg, Koningin Wilhelminaweg en Parkelerweg. Het perceel Parkelerweg 13 is kadastraal bekend gemeente Twello , sectie A, nummers1927, 2056 en 2198.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171029-VS00_0001.png"

Figuur 1. Ligging plangebied

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten van het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er op het perceel Parkelerweg 13 een aantal bedrijfsgebouwen aanwezig. In een van deze bedrijfsgebouwen is ook de huidige bedrijfwoning aanwezig. Achterop het terrein is een kas aanwezig die voornamlijk hobbymatig wordt gebruikt. Aan deze kas is nog een 'stookhuis' aanwezig. De verwarmingsapparatuur is vervangen door een moderne huisverwarmingsketel en deze installatie kan de kas vorstvrij houden. De voormalige gronden die bij de zaadhandel-kwekerij behoorden worden 'agrarisch' bewerkt door de heer Beersen.

Figuur 2. Luchtfotofragment van de huidige situatie aan de Parkelerweg 13

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171029-VS00_0002.png"

2.2 Toekomstige situatie

De locatie aan de Parkelerweg 13 zal worden herontwikkeld. Het bedrijfsgebouw, waarin de bedrijfswoning is opgenomen zal worden afgebroken. Er wordt een nieuwe woning gebouwd die bewoond zal worden door de familie Beersen. De woning zal dichter bij de weg worden gebouwd. Hierdoor zal de woning zich voegen in het straatbeeld van de Parkelerweg.

.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's zoals milieu, archeologie of water worden hier niet beschreven.
Dit beleid komt aan bod in hoofdstuk 4.

3.2 Rijksbeleid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Centraal staat het eenvoudiger en sneller tot een ontwikkeling en uitvoering brengen van ruimtelijke projecten. Het Rijk houdt sterke bemoeienis met projecten en ontwikkelingen betreffende de ruimtelijke hoofdstructuur. Daarbuiten treedt het Rijk meer terughoudend en selectief op. Wel wordt een zekere te handhaven (ruimtelijke) basiskwaliteit omschreven. De verdere invulling ligt vooral bij de provincies, regio's en gemeenten.
Het plangebied valt niet binnen de ruimtelijke hoofdstructuur.

3.3 Provinciaal beleid

Streekplan Gelderland

Het Streekplan van de provincie Gelderland dateert uit juni 2005. Het overgangsrecht van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt dat het huidige streekplan van rechtswege een structuurvisie wordt. In dit streekplan verwoordt de provincie haar eigen algemene ruimtelijke beleid in relatie tot de regionale ambities, zoals deze onder meer door de regio Stedendriehoek zijn verwoord.

Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld worden aan knooppunten van infrastructuur binnen het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. Binnen de gemeente Voorst wordt daarbij vooral gekeken naar Twello. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden als uitbreiden. Bij inbreiden is herstructurering niet alleen voorbehouden aan de steden, maar vindt evenzeer plaats in bestaande dorpen. Bij uitbreiding wordt gestreefd naar gedifferentieerde vormen en locaties met in achtneming van de te bepalen zoekzones voor verstedelijking en de betreffende gebiedskwaliteiten. Wat betreft wonen wordt voor de dorpen binnen het bundelingsgebied ingezet op het realiseren van de autonome woningbehoefte plus een deel van de regionale woningbehoefte zover het 'landelijk en dorps wonen' betreft. Uitgangspunt van het Gelders woonbeleid is dat de gemeenten voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP).

Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Ruimtelijke Verordening Gelderland is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 15 december 2010. Deze verordening is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. In de Ruimtelijke Verordening is opgenomen dat de in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het KWP en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen.
In dit geval gaat het om het vervangen van de bedrijfswoning door een "burgerwoning". Per saldo blijft het aantal woningen gelijk. Het plan voldoet hierdoor aan het KWP.

3.4 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in het Streekplan. Voor de gemeente Voorst is van belang de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen in de gemeente. Een programma dat de lokale behoefte te boven kan gaan. Zo wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van de dorpen en aan het vergroten van het woonmilieu 'landelijk en dorps wonen'.

3.5 Lokaal beleid

Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) staat aan de basis van dit bestemmingsplan. Er wordt een visie gegeven op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst.

Visie op wonen

De Visie op wonen is een integrale woonvisie die een kwalitatieve vertaling geeft van het in de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst gegeven woningbouwprogramma. De belangrijkste ambities van de visie zijn: het instandhouden van het landelijke karakter, het streven naar leefbare wijken en kernen met een goede ruimtelijke kwaliteit, het bevorderen van een duurzame stedenbouwkundige ontwikkeling, het zo lang mogelijk optimaal functioneren van iedere burger in een zelfgekozen woning en woonomgeving en het betrekken en betrokken zijn bij de volkshuisvesting.

Van het totale woningbouwprogramma van de gemeente Voorst wordt ingezet op een aandeel van 40% bereikbare, 35% middeldure en 25% dure woningen. Deze aandelen gelden voor het gehele programma en niet per project of complex. Dit bestemmingsplan past binnen de kaders van de Visie op wonen.
De bestaande bedrijfswoning aan de Parkelerweg 13 wordt gerekend tot het dure segment. De bestaande bedrijfswoning zal worden gesloopt. Daarvoor in de plaats komt één nieuwe woning ook in het dure segment. Per saldo blijft het aantal woningen gelijk. Hierdoor voldoet het plan aan de kaders van de Visie op wonen.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden en onderzoek

4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en de molenbiotoop.

4.2 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemverontreiniging en milieuzonering.

4.2.1 Geluid

Aveco de Bondt heeft een akoestisch onderzoek verricht (Akoestisch onderzoek Parkelerweg 13 te Twello, projectnummer 13.1164, referentie TFvdM/059/13.1164, dd 21 juli 2013) Het doel van dit onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woning ten gevolge van een aantal wegen waarvan de zone is gelegen over de planlocatie. (Rijksstraatweg N344 en Parkelerweg) Het onderzoek is te vinden in de bijlagen bij dit bestemmingsplan.

Uit het onderzoek worden de volgende conclusies getrokken.

  • Ten gevolge van de Rijksstraatweg (N344) bedraagt de hoogste geluidbelasting 42 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. De geluidbelasting ten gevolge van de Rijksstraatweg (N344) vormt geen belemmering voor realisatie van de woning.
  • De geluidbelasting ten gevolge van de Parkelerweg bedraagt ten hoogste 51 dB. Aangezien het een 30 km/uur weg betreft behoeft deze niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder.
  • De woning is voorzien van meerdere geluidluwe gevels ten aanzien van het wegverkeerslawaai. Hiermee is een goed woonklimaat gegarandeerd.
  • De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 56 dB. Omdat de geluidbelasting hoger is dan 53 dB, zijn aanvullende geluidwerende gevelvoorzieningen noodzakelijk om het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB in de woning te garanderen.

De conclusie van het onderzoek is dat het plan akoestisch gezien mogelijk is.

4.2.2 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
1. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten mnste gelijk blijft;
3. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Voorliggend bestemmingsplan regelt het bouwen van één woning aan de Parkelerweg in Twello. Het kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De locatie is tevens niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden. Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.

4.2.3 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Beleidsvisie externe veiligheid

In juni 2010 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op bedrijventerreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de bedrijventerreinen. Het invloedsgebied mag niet over een woongebied of gemengd gebied komen te liggen. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

Voor de onderzoeksresultaten is gebruik gemaakt van de gegevens van de paragraaf externe veiligheid behorende bij het bestemmingsplan 'Twello Noordoost'. Onderhavig plangebied ligt in het plangebied van het bestemmingsplan 'Twello Noordoost'.

Binnen het plangebied zijn twee transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig die vallen onder de regelgeving van het RNVGS, te weten de N344 Rijksstraatweg en de spoorlijn Apeldoorn-Deventer.

Het Projectbureau externe veiligheid van de Regio Stedendriehoek heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit de herziening van het bestemmingsplan Twello Noordoost in de risicobronnen. In de bijlage van de toelichting is een uitgebreide beoordeling van de binnen en nabij het plangebied gelegen risicobronnen opgenomen. Het betreft de Notitie toetsing Externe Veiligheid met kenmerk DOS-2012-525989, d.d. 16 november 2012.

Uit de beoordelingsresultaten valt af te leiden dat er in of nabij het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen met een plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar die gelegen is over bestaande of geprojecteerde kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.

Het groepsrisico ten gevolge van de risicobronnen binnen het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde.

Onderhavig bestemingsplan voorziet in de bouw van één woning. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de vaststelling van het plan niet in betekenende mate toe.

De externe veiligheid heeft dus geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan 'Parkelerweg 13 in Twello'.

4.2.4 Bodem

Aveco de Bondt heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Het onderzoek is in de bijlagen van dit bestemmingsplan opgenomen (nr. 131164 R-PTW/1301 d.d. 28 juni 2013). Op basis van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat er in de grond geen gehalten boven de achtergrondwaarde zijn gemeten. In het grondwater zijn voor barium en zink gehalten boven de streefwaarde gemeten. Deze gehalten geven geen aanleiding voor nader onderzoek.
De resultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.

4.2.5 Milieuzonering

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven. Op ongeveer 80 meter afstand is een benzinestation gevestigd.

Op basis van de rechten van de beoordeelde bedrijven op grond van de Wet milieubeheer wordt geconcludeerd dat de rechten van bestaande bedrijven niet worden aangetast. Eventuele toekomstige bedrijfsuitbreidingen van bedrijven in de omgeving worden belemmerd door bestaande woningen of zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. De planvorming zorgt dus ook op dit punt niet voor belemmeringen.

4.3 Water

4.3.1 Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

4.3.2 Aandachtspunten

Binnen het plangebied ligt geen waterkering of watergang. Ten zuidwesten van het plangebied ligt op ruim 200 meter afstand de Twellose Beek. Het plangebied raakt een grondwaterfluctuatiezone, zoals opgesteld door de provincie. Dit kan betekenen dat in de toekomst het grondwater kan stijgen. Bij de planontwikkeling zal hiermee rekening gehouden moeten worden, bijvoorbeeld bij de bouw van kelders of de infiltratie van afgekoppeld regenwater met infiltratiekratten.

Vasthouden-bergen-afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstalatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoonhouden-scheiden-schoonmaken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het vang belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

4.3.3 Conclusie

Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling zal aandacht geschonken worden aan bovengenoemde aandachtspunten. De gemeente hanteert de regel dat bij nieuwbouw hemelwater gescheiden van het grijze water wordt afgevoerd. Het hemelwater zal op eigen terrein in de bodem worden geïnfiltreerd. Een eventuele overstort naar gemeentelijk wordt niet uitgesloten. Het grijze water wordt afgevoerd naar het gemeentelijk riool.

4.4 Flora en fauna

Door Aveco de Bondt is een Quick scan Flora en Fauna uitgevoerd (rapport 13.1164 d.d. 17 juni 2013). Het rapport is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur is gezien de relatief kleine ingreep en de afstand tot aan de betreffende gebieden niet van toepassing. De tussenliggende al verstorende elementen (woningen, wegen) beperken of schermen de verstorende invloeden (geluid, licht, enz.) af van beschermde gebieden. De bouw van één woning leidt niet tot aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden of van de kernkwaliteiten van de Ecologische Hoofdstruktuur

Soortenbescherming

Uit de quickscan is naar voren gekomen dat met de plannen sprake is van aantasting van 2-3 vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus. Deze verblijfplaatsen worden door middel van 6 nastkasten gemitigeerd. De kasten dienen volgens de regels zoals aangegeven in bijlage 1 van het rapport geplaatst te worden. De ingreep heeft geen gevolgen voor de populatie huismussen die zich in deze wijk bevindt. Verder is het onwaarschijnlijk dat er belangrijk leefgebied van overige strikt beschermde soorten aanwezig zijn. Met het uitvoeren van de maatregelen zoals vermeld in bijlage 1 van het rapport is nader onderzoek of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet voor de plannen niet noodzakelijk.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

Door Transect in Utrecht is in september 2013 een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd aan de Parkelerweg 13 in Twello (Archis-onderzoeksmeldingsnummer 58.166). Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft voor wat betreft vindplaatsen tot de periode Laat Paleolithicum B(18.000-8.800 voor Chr.) tot en met de Middeleeuwen (450-1500 na Chr.). Deze verwachting vloeit voort uit de ligging van het plangebied op een dekzandrug, op de overgang naar een lager gelegen beekdal. Dergelijke landschappelijke gradiëntzones waren aantrekkelijke nederzettingslocaties en jachtgronden voor prehistorische jagers-verzamelaars. Ook vormden dergelijke gradiëntzones vanaf het Neolithicum (4.900-2.000 voor Chr.) aantrekkelijke vestigingslocaties voor agrarische samenlevingen. Op hogere gronden konden akkers worden aangelegd en in lagere beekgronden kon het vee worden geweid. Het plangebied heeft, gezien het ontbreken van historische bebouwing op het kadastrale minuutplan 1811-1832, een lage archeologische verwachtiong voor wat betreft vindplaatsen uit de Nieuwe Tijd (1500 na Chr.- heden).

Het verkennend booronderzoek heeft aangetoond dat in het plangebied sprake is van een esdek op pleistoceen dekzand. Direct onder het dekzand liggen vermoedelijk oude beekdal- of rivierafzettingen. De top van het dekzand bestaat uit en Cg-horizont. Mogelijk is de oorspronkelijke podzol door verploeging in de onderkant van het esdek opgenomen. Aangezien eventuele archeologische waarden in de top van het dekzand werden verwacht (in de podzol c.q. direct hierop), kan op basis van het verkennend booronderzoek worden geconcludeerd dat eventueel aanwezige archeologische nederzettingen in ieder geval ten dele zijn verstoord c.q. verplaatst. Alleen diepere grondsporen kunnen nog in de Cg-horizont bewaard zijn gebleven. Er is in het omgezette esdek een scherfje handgevormd zachtbakkend aardewerk gevonden. Het betreft een wandfragment met sterk verweerde breukvlakken en is niet groter dan 1 cm.

Op basis van de aanwezigheid van een esdek in het plangebied, in combinatie met de vondst van een scherfje handgevormd aardewerk uit de periode van de Late Bronstijd tot en met de Middeleeuwen dat mogelijk omgeploegd is vanaf onder het esdek en het feit dat diepere sporen bewaard zijn gebleven lunnen zijn onder het esdek is een archeologische begeleiding tijdens de sloop van de bestaande bedrijfswoning en ontgraving van de bouwput noodzakelijk. In de omgevingsvergunning ten behoeve van de te bouwen woning zal dit worden vastgelegd.

4.6 Verkeer en parkeren

De te bouwen woning ligt aan de Parkelerweg. Voor de Parkelerweg geldt een maximum snelheid van 30 kilometer per uur. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande aansluiting op de Parkelerweg. Op het terrein is voldoende ruimte aanwezig voor het parkeren van privé-auto's.

4.7 Kabels en leidingen

Ten behoeve van de inventarisatie van planologisch relevante kabels en leidingen zijn de risicokaart van de provincie Gelderland en het geldende bestemmingsplan geraadpleegd. Uit deze stukken blijken geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig te zijn. Van een belemmering voor de planvorming door kabels en leidingen is daarom naar verwachting geen sprake.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

5.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen

5.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan is slechts één enkelbestemming van toepassing:

  • Wonen;

Bij de bestemming 'Wonen' is gekozen voor één bestemming 'Wonen" inclusief de tuin en het erf. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis, alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor:

  • Waarde – Archeologie - 4;

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Wonen

Bestemmingsomschrijving
Bij de bestemming Wonen is gekozen voor één bestemming Wonen inclusief de tuin en het erf. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Voor de bestemmingsregeling van woningen is gestreefd een zo flexibele en eenduidige regeling op te nemen die toepasbaar is op de meeste woningen in de hele gemeente. Hierbij wordt aangesloten bij de actuele wensen van de burger. Daarbij is vanzelfsprekend wel de nodige rechtszekerheid in ogenschouw genomen.


Bouwregels
Binnen deze bestemming is op de kaart onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf, de aanduiding tuin en bij diepe percelen eventueel een gedeelte op het achtererf zonder aanduiding. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Over vergunningvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan.

Het aantal woningen mag het aangegeven aantal per bouwperceel niet overschrijden. Dit aantal wordt aangegeven op de plankaart.


Bouwvlak
Er is gekozen voor een flexibele systematiek waarbij binnen het bouwvlak zowel het hoofdgebouw, de overige gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan. Feitelijk maakt het dus niet uit wat hier gebouwd wordt, mits het voldoet aan de maximale maatvoering. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maat van het hoofdgebouw is dan ook leidend bij de maatvoering van het bouwvlak.

Maatvoering bouwvlak
De breedtemaat van het bouwvlak wordt in principe bepaald door de bestaande afstanden tussen de woningen. Is de bestaande afstand minder dan 15 meter dan worden de bouwvlakken op de kaart gegroepeerd. Bij meer dan 15 meter kan sprake zijn van een belangrijk doorzicht of aangezicht van naastgelegen woningen en wordt het bouwvlak afgesloten aan weerszijden van de woning. Bij beeldbepalende wanden is bij een tussenruimte van minimaal 10 meter al sprake van ruimtelijke kwaliteit. Als er sprake is van grote tussenruimtes en het bouwvlak op de kaart individueel wordt begrensd dan wordt een standaard breedtemaat van 10 meter op de kaart aangehouden. Is het bestaande hoofdgebouw smaller dan wordt de stedenbouwkundig best passende richting gekozen voor uitbreiding tot die maximale breedte van 10 meter en is het hoofdgebouw al breder dan wordt de bestaande breedte genomen.

De diepte van het bouwvlak wordt bepaald door het type woning. Gaat het om een vrijstaande woning dan wordt een diepte van 15 meter aangehouden op de kaart. Bij twee-aaneengebouwde woningen wordt een diepte van 12 meter gehanteerd. Bij aaneengebouwde woningen maximaal 10 meter. Deze dieptematen geven voldoende uitbreidingsruimte per woningtype. Anderzijds wordt voorkomen dat aan de achterzijde het hoofdgebouw over een te grote diepte over twee lagen kan worden uitgebouwd en buren hier mogelijk last van ondervinden.

Maatvoering bebouwing binnen bouwvlak
Het hele bouwvlak mag worden volgebouwd met het hoofdgebouw en overige gebouwen. Voor hoofdgebouwen geldt een maximale breedte van 10 meter. Bij woningen waartussen een grotere ruimte bestaat dan 15 meter (en 10 meter bij beeldbepalende straten) wordt dit al geregeld door de maximale breedtemaat van het bouwvlak.

De bouw- en goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal de op de kaart aangegeven hoogte bedragen.

Langs beeldbepalende straten wordt aansluiting gezocht bij de bestaande hoogtematen vanuit het principe “diversiteit is kwaliteit”. Deze kwaliteit moet behouden blijven.

Om de hoofdgebouwen van elkaar te kunnen blijven onderscheiden en te voorkomen dat er een aaneengesloten wand van 2 bouwlagen ontstaat, is geregeld dat binnen een afstand van 2,5 meter tot de perceelsgrens de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter en de goothoogte niet meer dan 3 meter. Deze maatvoering sluit aan bij de maatvoering van overige gebouwen.

Erf
De gronden achter en naast het bouwvlak zijn op de kaart aangeduid met de aanduiding erf. Op het erf zijn uitsluitend overige gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Overige gebouwen moeten altijd minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Voor deze maat is gekozen om het visuele onderscheid tussen het hoofdgebouw en de overige gebouwen te behouden. Voor overkappingen geldt dat deze minimaal 1 meter achter de voorgevel moeten worden gebouwd. Het gaat hier vaak om carports. De goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen mits de bestaande hoogte niet meer is. Dit is een maat die veel voorkomt en voldoet aan de gemiddelde eisen en wensen van de burger. Ook wordt met deze maat voldoende onderscheid aangebracht tussen hoofdgebouw en overige gebouwen. Om te voorkomen dat de (analoge) kaart onoverzichtelijk wordt is er voor gekozen de hoogteaanduiding voor overige gebouwen niet op de kaart op te nemen.

De oppervlakte overige gebouwen is begrensd. Deze oppervlaktemaat geldt alleen binnen de gronden met de aanduiding erf. Wat er aan overige gebouwen binnen het bouwvlak wordt gebouwd telt niet mee. Binnen de aanduiding erf mag maximaal 50 m² aan overige gebouwen worden gebouwd. Daarnaast mag het bebouwingspercentage aan overige gebouwen van de gronden met de aanduiding erf de 50% niet overschrijden. Is er sprake van bestaande bebouwing met een gezamenlijke oppervlakte groter dan 50 m2 dan is deze oppervlakte toegestaan. Deze oppervlaktemaat aan overige gebouwen biedt - naast het toegestane oppervlak binnen het bouwvlak en de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen - de burger voldoende flexibiliteit om direct in hun behoefte te voorzien. Anderzijds blijft de open ruimte op het erf voldoende gewaarborgd.

Tuin
Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde erkers of entreepartijen.

Andere bouwwerken
Op de gronden met de aanduiding bouwvlak, erf en tuin mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erfafscheidingen op gronden met de aanduiding tuin geldt een maximale hoogte van 1 meter en binnen het bouwvlak en erf maximaal 2 meter. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 4,5 respectievelijk 8 meter hoog zijn. Overkappingen vallen ook onder andere bouwwerken en de oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag niet meer dan 20 m² bedragen.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

5.3.2 Waarde - Archeologie 4

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er archeologiosche waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt voor de archeologiosche dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

5.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

5.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

5.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden beroepen die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van aan huis verbonden beroepen in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 meter;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

5.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:

  • Algemene wijzigingsregels: het wijzigen van de in de bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten indien nieuwe ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

6.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

Zowel rijk als provincie hebben per brief aangegeven dat vooroverleg enkel noodzakelijk is wanneer er provinciale danwel rijksbelangen in het geding kunnen zijn. Aangezien het hier gaat om vervanging van een bestaande (bedrijfs)woning en verder geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, worden zowel de provinciale als rijksbelangen niet geschaad.

Het vooroverleg met het Waterschap heeft per mail en via de website www.dewatertoets.nl plaatsgevonden. De uitkomsten van dit overleg is verwerkt in de toelichting.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 17 oktober 2013 voor een periode van zes weken terinzage gelegen. Publicatie heeft plaatsgeonden op 16 oktober 2013 in het Voorster Nieuws en Staatscourant.

Niemand heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om zienswijzen kenbaar te maken.