Toelichting
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan
Het woningcomplex Vinkenhof (St. Josephplein e.o.) is een tuindorp, in 1920-1921 gebouwd voor de arbeiders van metaalwarenfabriek Daalderop. Woningcorporatie SCW is eigenaar van de 84 woningen. Bewoners vragen al jaren om groot onderhoud van de woningen. Bewoners klagen niet alleen over de inmiddels technisch en functioneel verouderde woningen, maar ook over de inrichting van de openbare ruimte. De woonomgeving heeft in de loop der tijd veel van het oorspronkelijke groene karakter verloren, er zijn te weinig parkeerplaatsen beschikbaar en de openbare ruimte is rommelig ingericht en aan onderhoud toe. Onderstaande figuur geeft een globale ligging van het plangebied weer.
Figuur 1: Globale ligging plangebied Vinkenhof
De woningbouwcorporatie heeft samen met de bewoners en de gemeente plannen gemaakt om zowel de woningen als de woonomgeving te herstructureren.
Daarbij is een voorkeursvariant naar voren gekomen waarover met alle partijen overeenstemming/draagvlak is bereikt. Met de ingrepen wordt het woonklimaat in de wijk opgewaardeerd. In samenhang met het oplossen van de parkeerdruk wordt het stenige karakter beter in balans gebracht en wordt een aantrekkelijker verblijf- en woonomgeving gerealiseerd. Een belangrijk onderdeel van de kwaliteitsverbetering wordt verkregen door, goede parkeervoorzieningen en een degelijke groenstructuur welke het wonen veraangenaamd. Deze bijdrage wordt met name geleverd door een kwalitatieve invulling en inrichting van het St. Josephplein, waarbij de ruimte gedeeld belang wordt, met privé (voor)tuinen en vergroening van het plein met een minimaal rijprofiel.
In de voorkeursvariant wordt een blokje van 6 woningen aan het westelijke deel van de St. Josephstraat gesloopt, om plaats te maken voor een nieuw woonblok van 3 woningen. Hierdoor ontstaat ruimte om het gebied achter de St. Josephstraat bereikbaar te maken voor extra parkeren. Door inkorting van de diepe achtertuinen kan in het gebied een openbaar toegankelijke “achterstraat” worden aangelegd waaraan kan worden geparkeerd.
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Tiel Oost. Herziening van het bestemmingsplan is nodig om medewerking te kunnen verlenen aan de beoogde planontwikkeling.
1.2 Opzet van het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken en bijlagen. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 "bestaande situatie" een beschrijving gegeven van de huidige ruimtelijke en planologische situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader, dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan, aan bod. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens ingegaan op de planbeschrijving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft relevante wet- en regelgeving op het gebied van milieu en overige ruimtelijk relevante omgevingsaspecten. Daarna worden in hoofdstuk 6 de juridische aspecten behandeld en wordt uiteengezet op welke wijze het in hoofdstuk 4 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Het 7e hoofdstuk gaat vervolgens in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Resultaten van inspraak en overleg komen tot slot in het 8e en tevens laatste hoofdstuk aan de orde.
HOOFDSTUK 2 Bestaande situatie
2.1 Beschrijving van het gebied
Het plangebied omvat de St. Josephstraat en omgeving, de "Vinkenhof".
Woningbouwvereniging SCW heeft samen met de gemeente gezocht naar mogelijkheden om het woon- en leefklimaat aan de St. Josephstraat en omgeving "Vinkenhof" te verbeteren, met behoud van de cultuurhistorische waarde van het complex. Daarbij is met name aandacht besteed aan het verminderen van de huidige parkeeroverlast en het versterken van de groenstructuur en mede daardoor van het "tuindorpkarakter" van de buurt. Hierbij is gebleken dat voor het creëren van meer parkeerruimte het noodzakelijk is om 6 woningen te slopen en ter plaatse 3 woningen nieuw te bouwen.
Om de herinrichting mogelijk te maken is het noodzakelijk dat een grondruil tussen de gemeente en SCW zal plaatsvinden, waarbij een deel van de gronden van SCW (tuinen) naar de gemeente zullen overgaan (nieuw openbaar gebied).
Tussen de gemeente Tiel en de SCW is een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin afspraken zijn vastgelegd over aanleg, beheer en onderhoud.
Onderstaande afbeelding geeft inzicht in de globale ligging en begrenzing van het plangebied. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan.
Figuur 2: begrenzing van het plangebied
2.2 Geldende planologische situatie
In het plangebied geldt het bestemmingsplan Tiel Oost. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemmingen Wonen, Verkeer, Tuin en Archeologie Waarde 3, 4 en 5 .
Figuur 3: Geldend bestemmingsplan Tiel Oost
De geldende planologische situatie levert problemen op voor wat betreft de invulling van de openbare ruimte, en dan met name de mogelijkheid tot parkeren.
Door de verkaveling en eigendomssituatie aan te passen, ontstaan er, inclusief parkeren op eigen erf, een totaal van 90 parkeerplaatsen, in plaats van de huidige 75.
Een ander aspect dat van belang wordt geacht is dat de herinrichting, vergroening van het straatbeeld mogelijk maakt.
Dit wordt bereikt doordat het Sint Josephplein parkeer-vrij wordt gemaakt,en er vindt nieuwe aanplant van bomen en heesters plaats.
HOOFDSTUK 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in het SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ter waarborging van de nationale of procinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. In het bij de wet behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregels van Bestuur (AMvB) Ruimte zijn daartoe 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), en is daarmee kaderstellend voor alle juridische verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.
Toepassing van de ladder is verplicht voor opgaven die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk moeten maken. Het betekent dat de overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met behulp van de drie opeenvolgende stappen.
In het onderhavige geval is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Op dit bestemmingsplan is de ladder duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de "Omgevingsvisie Gelderland". De provincie heeft ervoor gekozen om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:
1. een duurzame economische structuur;
2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Met de herinrichting van de St. Josephstraat en omgeving (Vinkenhof) wordt het woon- en leefklimaat verbeterd. Op deze wijze wordt bijgedragen aan de genoemde doelstellingen van de omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Figuur 4: Uitsnede van de kaart 'verstedelijking' uit de Ruimtelijke Verordening Gelderland
Provinciale Staten hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die horen bij de omgevingsvisie.
Over de herinrichting van - kleinere - woongebieden zijn geen specifieke regels opgenomen.
Het plangebied is niet gelegen in een zone waarvoor in de omgevingsverordening secifieke beschermingsregels zijn opgenomen, zoals waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene ontwikkelingszone (G)).
Het plan is dus niet in strijd met regels uit de verordening.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Tiel 2030
Op 17 februari 2010 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Tiel 2030 vastgesteld. In de structuurvisie geeft de gemeente haar visie op het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2030. Uitgangspunt voor de structuurvisie vormt het geldende gemeentelijke beleid, met bijvoorbeeld Masterplannen voor het Waalfront en het Stationsgebied en de Mobiliteitsvisie. Tussen de verschillende beleidsstukken zijn verbanden gelegd en keuzes gemaakt.
Figuur 5: Plankaart 2030 (bron: Structuurvisie 2030)
Voor wat betreft wonen geeft de structuurvisie aan dat inbreiden voor uitbreiden het hoofduitgangspunt blijft. Het (her)ontwikkelen van de vele binnenstedelijke locaties heeft dan ook blijvend voorrang.
Conclusie
De herinrichting van de Vinkenhof sluit aan op het beleid neergelegd in de structuurvisie Tiel 2030.
3.3.2 Wonen
In 2007 heeft de gemeenteraad van Tiel de woonvisie vastgesteld. De ambitie van de woonvisie is dat alle inwoners goed in Tiel kunnen wonen in een door hen gewenste woning en omgeving binnen hun financiële mogelijkheden. Hiertoe zijn de volgende hoofddoelen geformuleerd:
Het vergroten van de doorstroming in zowel de huur- als koopsector en onderling.
Het maken van een kwaliteitssprong in de woningvoorraad voor huishoudens met hoge én lage inkomens.
Het waarborgen van de huisvesting van de huishoudens met lage inkomens.
De doelen van de visie kunnen worden bereikt door via de bestaande voorraad meer kwaliteit te realiseren en via nieuwbouw meer gericht, gedifferentieerd en kwalitatief goed aanbod te creëren. Voor wat betreft nieuwbouw wordt de realisatie van betaalbare huurwoningen voor ouderen, waarbij zorg op maat aan huis mogelijk is, gewenst geacht. Daarnaast is de realisatie van betaalbare en duurdere woningen voor huishoudens met een midden- of hoger inkomen noodzakelijk.
In de Woonvisie worden voor Tiel-Oost diverse woningbouwlocaties genoemd als onderdeel van de woningbouwopgave. In dit bestemmingsplan wordt een daarvan planologisch mogelijk gemaakt, in de vorm van het realiseren van een kwaliteitsslag ten aanzien van het woongebied Vinkenhof.
In 2013 heeft de herijking van de Tielse woonvisie uit 2007 plaatsgevonden. Dit was noodzakelijk om voor de komende jaren een actueel beleidskader te hebben op het gebied van wonen. De woonvisie biedt tevens het kader voor het maken van wederzijdse prestatieafspraken met de woningcororaties SCW en SVT. De gemeente Tiel heeft ervoor gekozen om het woonbeleid vast te leggen in de woonvisie Tiel 2014 - 2018, 'gewoon goed wonen'.
Met de woonvisie Tiel wordt het woonbeleid voor Tiel vastgelegd. De woonvisie vormt het kader voor de uitwerking van de prestatieafspraken. Aan de woonvisie is een actieprogramma gekoppeld welke diverse acties omvat voor verankering van visie en doelstellingen in projecten.
De woonvisie Tiel is een dynamisch werkdocument. Er wordt beleid aangegeven dat de visie op lange termijn vastlegt en vasthoudt en waarbinnen tegelijkertijd op korte en middellange termijn acties ingespeeld kan worden op de actuele vraag.
Tevens is er in de Tielse woonvisie aandacht voor kwaliteit van de woningvoorraad. In dit kader past de realisering van dit revitaliseringsplan woongebied Vinkenhof.
HOOFDSTUK 4 Planbeschrijving
Voorliggend bestemmingsplan Tiel Oost Vinkenhof is gebaseerd op het feit dat de woningbouwvereniging SCW samen met de gemeente gezocht heeft naar mogelijkheden om het woon- en leefklimaat aan de St. Josephstraat en omgeving "Vinkenhof" te verbeteren, met behoud van de cultuurhistorische waarde van het compex. Daarbij is met name aandacht besteed aan het verminderen van de huidige parkeeroverlast en het versterken van de groenstructuur en mede daardoor van het "tuindorpkarakter" van de buurt. Hierbij is gebleken dat voor het creëren van meer parkeerruimte het noodzakelijk is om 6 woningen te slopen en ter plaatse 3 woningen nieuw te bouwen.
Tussen de gemeente en SCW is overeenstemming bereikt over de gewenste herinrichting. De gewenste inrichting past echter niet binnen het geldende bestemmingsplan Tiel Oost. Er is daarom een bestemmingsplanherziening nodig.
Met de bestemmingsplanherziening wordt het volgende beoogd:
Verbeteren woon- en leefklimaat
Door het toevoegen van parkeerplaatsen (van 75 naar 90, inclusief parkeren op eigen terrein) wordt de huidige parkeeroverlast in de buurt voor een belangrijk deel weggenomen. Daarnaast wordt door het opwaarderen van de openbare ruimte, met name door de aanleg van groenvoorzieningen, het woon en leefklimaat in de Vinkenhof verbeterd.
Bijdrage duurzame instandhouding cultureel erfgoed
De Vinkenhof blijft als historisch wooncomplex (grotendeels) in stand. Met de herinrichting wordt het cultuurhistorisch waardevolle complex aangepast aan de huidige eisen voor een woonbuurt waardoor het duurzaam behouden kan blijven. Bovendien wordt door gerichte hierinrichtingmaatregelen (extra groen) het tuindorpkarakter versterkt.
Het aantal woningen wijzigt met een afname van per saldo -3 (6 sloop en 3 nieuwbouw), van 84 woningen naar 81.
Er zijn geen overige belemmeringen
Er zijn geen belemmeringen wat betreft milieu- of ander beleid en regelgeving die de beoogde herinrichting op voorhand in de weg staan.
HOOFDSTUK 5 Randvoorwaarden en onderzoek
5.1 Inleiding
Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij speelt de uitvoerbaarheid op basis van milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven een rol, evenals water, archeologie en flora en fauna. De uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan is dan ook getoetst op deze aspecten. Dit hoofdstuk geeft de resultaten hiervan weer. Daarnaast moet worden aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is. Daarvoor wordt verwezen naar hoofdstuk 7 van deze toelichting.
5.2 Milieuaspecten
5.2.1 Bodem
5.2.1.1 Historisch bodemonderzoek
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd.
5.2.1.2 Verkennend bodemonderzoek
Voor de diverse ontwikkelingslocaties die in dit bestemmingsplan direct mogelijk worden gemaakt zijn (verkennende) bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze bodemonderzoeken zijn als bijlagen bij deze toelichting gevoegd. Verkennend bodem- en asbestonderzoek Hogestraat e.o. te Tiel, opgesteld door MWH B.V., projectnummer M13B0019-B, documentnaam m13b0019.r04.doc, d.d. 25 april 2013.
Sanering "Achterstraat" is uitgevoerd en akkoord bevonden. De toekomstige voortuintjes aan het St. Josephplan en aan de St. Josephstraat en een wegdeel van de Meidoornstraat zijn nu nog in eigendom van de gemeente. Maar worden tezijnertijd overgedragen aan de SCW, de gemeente Tiel heeft daar zelf bodemonderzoek gedaan. De resultaten zijn akkoord bevonden. Bijlage: BUS melding d.d. 1 juli 2015 betreffende Vinkenhof Tiel, referentie: B15-2063 door Linge Milieu aan provincie Gelderland.
5.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor-) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde op nieuw op te richten geluidgevoelige functies de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorweglawaai bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 55 dB. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies worden toegestaan, legt de Wgh de verplichting op om een akoestisch onderzoek te verrichten indien deze functies binnen een geluidzone van een weg, spoorweg of bedrijventerreinen komen te liggen.
In het kader van de Wgh is voor het beheersgerichte deel van dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Binnen dit conserverende deel worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt, waardoor aangetoond is dat aan de geldende normen wordt voldaan.
De nieuw aan te leggen weg (Achterstraat) binnen het plangebied zal als 30 km/h weg worden uitgevoerd. Gezien de te verwachten geringe intensiteit is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
5.2.3 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld. De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die 'in betekenende mate' (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit of 'gevoelige bestemmingen' binnen onderzoekszones van provinciale- en rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Voor het consoliderende deel geldt dat in het kader van dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk worden gemaakt, die leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan is beheersgericht en leidt hierdoor niet tot een wijziging in de verkeersaantrekkende werking. Bovendien blijkt uit de "Rapportage luchtkwaliteit 2006" van de gemeente Tiel dat er geen overschrijdingen in het plangebied zijn voor wat betreft stikstofdioxide en fijn stof. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit hier geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
5.2.4 Externe veiligheid
Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijk besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen"(Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes"(Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen"(Bevd).
Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Risicovolle bedrijven.
Binnen de beoogde bestemming "wonen" passen geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolleinrichtingen.
Vervoer gevaarlijke stoffen .
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute, De Waal en de A15. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het planbeid ligt echter buiten een veligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 6 juni 2016 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute, de Waal en de A15. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
5.3 Water
De waterhuishouding is een aspect dat in Tiel-Oost bijzonder veel aandacht heeft, gezien de problemen met wateroverlast in dit plangebied.
In het onderhavige bestemmingsplan wordt extra verhard oppervlak gecompenseerd.
Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt geen nadeliger situatie ontstaat voor wat betreft de opvang en berging van water.
5.4 Cultuurhistorie & archeologie
5.4.1 Cultuurhistorie & archeologie
In het plangebied geldt een onderzoek ondergrens van 500 m2 en 5000 m2, en in het oostelijk deel van het plangebied van 100m2. Een deel van de bestaande bebouwing blijft echter staan en de ingrepen van de vervangende nieuwbouwaanleg nieuwe Achterstraat zullen relatief ondiep plaatsvinden. Archeologische onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
In het bestemmingsplan is verder geen specifieke beschermende regeling voor cultuurhistorische waarden opgenomen. Voorzover binnen het plangebied rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig zijn vindt bescherming plaats op grond van respectievelijk de Monumentenwet of de Erfgoedverordening.
Voor de ontwikkelingslocatie geldt dat deze niet leiden tot wijziging en/of aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen. Cultuurhistorie wordt dus niet bedreigd door uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
5.5 Ecologie
Binnen de natuurwetgeving wordt onderscheid gemaakt tussen bescherming van soorten en bescherming van gebieden. De flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Natuurbeschermingswet draagt zorg voor bescherming van gebieden; de op basis van Europese richtlijnen aangewezen Natura 2000-gebieden (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). Daarnaast is er het beschermingskader van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Sinds de decentralisatie van het natuurbeleid is de zorg voor natuur en landschap een provinciale kerntaak. De vroegere Ecologische Hoofdstructuur (EHS) wordt nu aangeduid als het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Rondom het GNN wordt tevens de Groene Ontwikkelingszorne(GO) onderscheiden met een dubbeldoelstelling. Hier is ruimte voor economische ontwikkeling in cominatie met versterking van de ecologische samenhang.
Indien de kans bestaat dat ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op door de Flora- en faunawet beschermde planten en dieren, Natura 2000-gebieden of het NNN, dienen dergelijke plannen getoetst te worden aan de Flora- en Faunawet, respectievelijk de natuurbeschermingswet en het beschermingskader voor het NNN. Er dient inzichtelijk gemaakt te worden of er sprake is van negatieve effecten op beschermde Natuurwaarden, of er voldoende mogelijkheden zijn om eventuele effecten te mitigeren of te compenseren en of hiervoor een ontheffing- of vergunningsplicht geldt. EH
5.5.1 Bescherming van gebieden
De uiterwaarden van de Waal vormen het meest nabijgelegen natura-2000 gebied.
Omdat het plangebied niet in of in de directe nabijheid hiervan ligt, zijn directe negatieve effecten als gevolg van het plan op voorhand uit te sluiten.
Het plangebied is ook geen onderdeel van het GNN noch van de GO. Het dichtsbijzijnde deel van het GNN/GO ligt op ruime afstand van het plangebied. Omdat er geen sprake is van functieverandering of oppervlakteverlies binnen het GNN en gezien aard en omvang van het plan, heeft het plan geen effect op of voor het GNN.
Vervolgstappen zijn niet nodig.
5.5.2 Bescherming van soorten
Wat betreft soortbescherming, is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten. Omdat hiervan sprake is, is een ontheffing aangevraagd en verleend.
In deze ontheffing is het volgende overwogen:
Deze ontheffing is gebaseerd op de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het verstoren van nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen van de gierzwaluw en de huismus.
De aanvraag om ontheffing heeft betrekking op de realisatie van het project "Vinkenhof fase 1 en 2", gelegen in de gemeente Tiel. Het project betreft het gedeeltelijk slopen en renoveren van de wijk Vinkenhof in Tiel. De werkzaamheden bestaan uit:
- het vernieuwen van gevels;
- het isoleren van daken;
- het kappen van struiken;
- het slopen van 6 woningen;
- het realiseren van aanbouw tegen de achterzijde van de woningen;
- het realiseren van parkeerplekken.
Ontheffing is gevraagd van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor wat betreft exemplaren van de gierzwalus (Apus apus) en de huismus (passer domesticus).
Wettelijk kader
beschermde soorten;
De gierzwalus en de huismus zijn beschermde inheemse diersoorten als bedoel in artikel 4, lid 1, onder b, van de Flora- en faunawet. Voor vogels is alleen ontheffing nodig indien het nest valt onder de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Hieronder zal dit nader worden toegelicht.
Verbodsbepalingen
Op grond van artikel 11 van de Flora- en faunawet is het verboden om nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde inheemse diersoorten te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Ontheffing
Op grond van artikel 75, lid 5 van de Flora- en faunawet worden ontheffingen slechts verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Op grond van artikel 75, lid 6, aanhef en onder c, wordt voor soorten genoemd op de Vogelrichtlijn ontheffing slechts verleend, wanneer er, naast de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen. De belangen waarnaar verwezen wordt zijn genoemd in artikel 2, lid 3 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.
Instandhouding van de gierzwaluw en de huismus
Het nest van een vogel is de plaats of ruimte die een vogel gebruikt voor het leggen en uitbroeden van de eieren en, voor zover het geen nestvlieders beteft, het grootbrengen van de jongen. In de context van artikel 11 van de Flora- en faunawet moet onder nest ook de inhoud en de functionele omgeving daarvan voor zover het broedsucces van vogels daarvan afhankelijk is, worden begrepen. Daartoe zijn alle activiteiten begrepen die het broedsucces negatief beïnvloeden of teniet doen. Artikel 11 van de Flora- en faunawet is gedurende het broedseizoen van toepassing op alle in gebruik zijnde nesten van vogels. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat een nieuw nest te maken en gebruiken hun nest niet als vaste rust- of verblijfplaats Degelijke nesten voor eenmalige gebruik genieten buiten het broedseizoen niet de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet.
Nesten van de gierzwaluw en de huismus vallen ook buiten het broedseizoen onder de defintie van "vaste rust- of verblijfplaatsen"in artikel 11 van de Flora- en faunawet. Deze nesten zijn daarom, voor zover ze niet permanent verlaten zijn, jaarrond beschermd. Derhalve is, bij overtreding van de verbodsbepalingen, ontheffing nodig van artikel 11 van de Flora- en faunawet met betrekking tot de vaste rust- of verblijfplaatsen van deze soorten.
De gierzwaluw en de huismus zijn in het plangebied aangetroffen. In het plangebied zijn 10 nesten van de gierzwaluw en 15 nesten van de huismus vastgesteld. Het plangebied heeft ook een functie als foerageergebied voor de huismus. Aantasting van foerageergebieden is enkel ontheffingsplichtig indien zij van groot belang zijn voor de functionaliteit van de vaste rust- of verblijfplaatsen van de betreffende soort, doordat er onvoldoende alternatieven voorhanden zijn. Door de werkzaamheden kunnen nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen van de gierzwaluw en de huismus worden beschadigd, vernield en verstoord.
Om negatieve effecten van de werkaamheden op de soorten tot een minimum te beperken zijn er maatregelen voorgesteld zoals beschreven op de bladzijden 10 tot en met 13 van het bij de aanvraag gevoegde rapport "Activiteitenplan en onhteffingsaanvraag fauna, fase 1 en 2 - Vinkenhof, Tiel"van 5 augustus 2014, alsmede de maatregelen zoals beschreven in de aanvullende informatie van 30 oktober 2014. De voorgestelde maatregelen zijn in grote lijnen voldoende. Ter aanscherping zijn in de ontheffing echter aanvullende voorschriften opgenomen.
Vooraf dient er voor voldoende alternatief te worden gezorgd dat in kwantiteit en kwaliteit overeenkomst met de huidige functionaliteit van de nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen voor de aanwezige populatie van de gierzwaluw en de huismus. Door de renovatie- en sloopwerkzaamheden worden nesten van de gierzwaluw en de huismus aangetast. Voorafgaand worden voorzieningen geplaatst. Door deze maatregelen worden de functionaliteit van de nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen van de gierzwaluw en de huismus gegarandeerd.
Door de ontheffing en de naleving van de voorwaarden daarvan vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de doorgang van het plan.
5.6 Verkeer & parkeren
De toegankelijkheid naar de woningen en de parkeerplaatsen is zodanig ontworpen dat dit in normaal gebruik geen problemen oplevert. De oorspronkelijke wegbreedte is smal vanwege de oude verkaveling. Het plan voorziet in voldoende mate aantal parkeerplaatsen Er dient zoveel mogelijk te worden geparkeerd op de aangewezen plaatsen in de openbare ruimte en op het eigen terrein. Dit zal moeten worden geformaliseerd, waarbij de parkeerplaatsen zowel in de openbare ruimte als op eigen terrein bij voortduring, duurzaam in tact gehouden moeten worden en niet mogen worden vervreemd of veranderd van functie.
In de nabije omgeving is een hoge parkeerdruk aanwezig. Het is denkbaar dat na oplevering deze voertuigen ook in de nieuwe Vinkenhof gaan parkeren. Indien dit overlast in de vorm van te weinig overblijvende parkeerplaatsen oplevert is het mogelijk om in dit gebied vergunningparkeren te introduceren. Dit kan worden getoetst op aanvraag van bewoners.
. Parkeervoorzieningen
Om te bepalen of de parkeervoorzieningen voldoende zijn is er gekeken naar:
- parkeercapaciteit
- verdeling over de omgeving
- bereikbaarheid
- maatvoering
Ad a. Parkeercapaciteit:
Bij het berekenen van de parkeercapaciteit basis van de CROW-publicatie 317 (2012) (vastgesteld gemeentelijk beleid) is er een behoefte van 81parkeerplaatsen bepaald.
De parkeercapaciteit die in het nieuwe plan wordt gerealiseerd bedraagt 90 waarnaast een reserve is van nog eens 4. (94) Dit is inclusief de garageboxen waarvoor een 80% gebruikspercentage wordt gehanteerd. De 30 pp in eigen tuin worden voor 100% meegeteld.]
Als de nieuwe capaciteit wordt gespiegeld aan de norm, is er een overschot van 9 (13) parkeerplaatsen.
Ad b. Verdeling over de omgeving:
Bij het toetsen van plannen, wordt gekeken of de verdeling van parkeerplaatsen wel goed gespreid is over locaties waar de behoefte is. Op dit moment is er sprake van een goede spreiding.
Ad c. Bereikbaarheid:
Op dit moment kan er in de straten rondom de gebouwen vrij geparkeerd worden. Wij gaan er van uit dat de aangelegde parkeerplaatsen een openbaar karakter krijgen.
De parkeerplaatsen die haaks gesitueerd zijn op de rijbaan dienen te allen tijde openbaar te blijven. De parkeerplaatsen mogen niet genummerd worden
Ad d. Maatvoering:
Voor de maatvoering van de parkeerplaatsen hanteert de Gemeente Tiel een standaard. De standaard, die vastgelegd is in diverse beleidsdocumenten staat in tabel 1 weergegeven.
De parkeerplaatsen hebben de standaard afmeting die gebruikelijk is bij de planvorming in Tiel. Hierbij gaat het niet alleen om de theoretische ruimte ter grootte van een voertuig, maar ook de ruimte om het voertuig in de parkeerplaats te manoeuvreren. De maatvoering is: - Langsparkeren: minimaal 2,0 x 6,0 meter - Haaksparkeren: minimaal 2,5 x 5,0 meter - De rijbaan breedte bij parkeerplaatsen dient bij voorkeur zes meter zijn, maar minimaal 5,5 meter (indien er sprake is van een overzwenkbare rand van de parkeerplaats). |
Tabel 1: Gehanteerde maatvoering parkeerplaatsen en rijbaan
Conclusie
In de ontwikkeling die in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan voldoende ruimte worden gerealiseerd om de parkeerbehoefte op te vangen. Dit aspect staat realisering van het bestemmingsplan daarom niet in de weg.
5.7 Duurzaamheid
In het klimaatbeleidsplan van de gemeente Tiel is aangegeven op welke manier de gemeente omgaat met klimaatverandering. Alle woningen worden gerealiseerd met energielabel A+ (onder andere met een wtw-installatie) en dragen hiermee bij aan het klimaatbeleid.
HOOFDSTUK 6 Juridische aspecten
6.1 Juridische aspecten
6.1.1 Inleiding
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een instrument waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
de grondgebruiker geen functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).
Afgeleid van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen).
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
het bebouwen van de gronden;
het verrichten van werken (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
6.1.2 Algemene toelichting op de verbeelding
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt
via een bestemmingsvlak: Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld, namelijk met een dubbelbestemming of een aanduiding;
via een dubbelbestemming: Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen;
Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, een lettercode, et cetera. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/ of de bebouwing en/ of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
6.1.3 Algemene toelichting op de regels
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2);
Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/ of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels;
Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
6.2 Toelichting bestemmingen
6.2.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
6.2.2 Algemene bestemmingssystematiek
Voor wat betreft dit bestemmingsplan is de woonfunctie de overheersende functie.
Daarnaast wordt de bestemming Tuin, Archeologie en verkeer opgenomen.
6.2.3 Bestemmingen
Tuin
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
Op de gronden binnen deze bestemming mogen erkers bij op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen worden gebouwd.
Verkeer
De gronden binnen de bestemming Verkeer zijn bestemd voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden, evenementen en bijbehorende voorzieningen en bouwwerken. Teneinde flexibiliteit bij inrichtingsprojecten te creëren is in de bestemmingsomschrijving tevens opgenomen dat groenvoorzieningen en water / waterhuishoudkundige voorzieningen zijn toegestaan. Kleinschalige gebouwen mogen binnen de bestemming worden gebouwd.
Wonen
Binnen de bestemming Wonen komen woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis verbonden beroepen of bed&breakfast, voor.
Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
De maatvoering van de hoofdgebouwen is opgenomen op de verbeelding, waarbij voor de goot- en bouwhoogte de bestaande situatie als uitgangspunt is genomen.
Zoals aangegeven is naast de woonfunctie het gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en erfbebouwing ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, aan-huis-verbonden-bedrijf en/of bed & breakfast toegestaan. Ten aanzien van activiteiten aan huis wordt een onderscheid gemaakt in:
Aan-huis-verbonden beroep (beroep aan huis):
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend;
Aan-huis-verbonden bedrijf (bedrijf aan huis):
het verlenen van diensten en/ of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen) waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend; welke bedrijven zijn toegestaan bij bedrijf aan huis is weergegeven in bijlage 2: Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging.
Bed & breakfast:
het kleinschalig verlenen van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt in een woning, met een maximum van 2 kamers en 5 bedden per woning.
De hierboven genoemde activiteiten zijn toegestaan indien de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Ter begrenzing hiervan is opgenomen dat de oppervlakte in ieder geval niet meer mag bedragen dan 50 m², dan wel 30 % van het vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bijgebouwen, en dat de bewoner het beroep of de activiteit uit dient te oefenen. Verder mogen deze activiteiten geen hinder opleveren voor de omgeving.
Waarde – Archeologie 3, 4 en 5
Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen ter bescherming van de (potentiële) archeologische waarden in de grond. De inhoud van de artikelen is ontleend aan het Paraplu-bestemmingsplan Archeologie, welke is gebaseerd op de archeologische waardenkaart.
In de archeologische dubbelbestemmingen zijn de specifieke archeologische waarden voor een deelgebied vertaald in een juridische regeling. Binnen de dubbelbestemming gelden beperkingen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voor het uitvoeren van bepaalde grondroerende werken en werkzaamheden (zoals het afgraven van gronden). De dubbelbestemming maakt het mogelijk een archeologisch rapport te verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen of het uitvoeren van werken en werkzaamheden, en uit het rapport dient te blijken dat door de grondroerende werkzaamheden geen archeologische waarden worden aangetast.
Een belangrijke uitzondering op de verplichting tot het overleggen van een archeologisch rapport geldt indien de oppervlakte van het gebouw niet groter is dan de in de bestemming aangegeven oppervlakte, of niet dieper gaat dan de aangegeven diepte.
en bij gelijk blijven of vermindering van het aantal personen de veiligheidssituatie niet mag verslechteren.
Algemene regels
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
6.3 Retrospectieve toets
Om in beeld te brengen waar verschillen bestaan tussen de geldende bestemmingen in het plangebied en het daadwerkelijk aanwezige gebruik, en hoe hiermee moet worden omgegaan, is tijdens de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan Tiel Oost - Vinkenhof een zogenaamde 'retrospectieve toets' uitgevoerd.
De basis voor de retrospectieve toets is een inventarisatiekaart, waarop aangegeven is welke functie op een perceel aanwezig is. Op basis van deze inventarisatie heeft een vergelijking plaatsgevonden tussen de vigerende bestemmingssituatie, dus de situatie volgens het hiervoor geldende bestemmingsplan, en de feitelijke situatie.
Hier kunnen veranderingen zijn opgetreden die door middel van een andere planologische procedure tot stand zijn gekomen, zoals binnenplanse vrijstellingen of een artikel 19 WRO-vrijstelling (oude Wet op de Ruimtelijke Ordening), er kan echter ook sprake zijn van planologisch strijdig gebruik (illegale situatie).
Bij het uitvoeren van de retrospectieve toets zijn enkele uitgangspunten gehanteerd op basis waarvan is bepaald of een strijdige situatie wel of niet wordt ingepast. De volgende strijdige situaties worden in principe ingepast:
strijdig gebruik waarvoor een bouw- of gebruiksvergunning of vrijstelling is verleend.
strijdig gebruik dat langer dan 10 jaar aanwezig is en géén overlast oplevert dan wel passend is in de omgeving.
strijdig gebruik van gronden (met name restgroen) die door de gemeente aan aanliggende grondeigenaren zijn verkocht waarbij aannemelijk was dat deze bij de aanliggende bestemming zouden worden getrokken.
strijdig gebruik dat in vergelijking met het toegestane gebruik een aanzienlijke verbetering betekent met betrekking tot de in de omgeving gewenste functies.
Strijdig gebruik dat minder dan 10 jaar aanwezig is, waarvoor geen vergunning is verleend en dat een grotere afwijking betekent ten opzichte van de in de omgeving gewenste functies dan de toegestane functies worden dus niet ingepast.
6.3.1 Resultaat
Uit de toets is gebleken dat er geen sprake is van een strijdige situatie.
HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid
Voorliggend bestemmingsplan heeft voor een groot deel een beheersfunctie en daarmee een conserverend karakter. Dit betekent dat ter plaatse de bestaande ruimtelijke en functionele situatie is vastgelegd en wordt behouden. Grootschalige ontwikkelingen zijn ter plaatse niet toegestaan. De kosten die met uitvoering van dit conserverend deel zijn gemoeid, hebben enkel betrekking op plankosten. Hiervoor staan fondsen uit de algemene middelen ter beschikking. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.
De economische uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.
HOOFDSTUK 8 Overleg en inspraak
8.1 Overleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan Tiel Oost Vinkenhof besproken met de relevante vooroverlegpartners van de gemeente Tiel .
De resultaten van dit overleg zijn in onderhavig bestemmingsplan verwerkt.
8.2 Inspraak
Er is gekozen om geen gebruik te maken van de inspraakprocedure zoals bedoeld in de gemeentelijke inspraakverordening. Belangrijk argument hiervoor is dat de complexiteit van dit plan gering is.
Het ontwerp-bestemmingsplan wordt bij het omgevingloket en middels de vereiste digitale kanalen ter visie gelegd. Gedurende deze periode is er de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. De resultaten van de zienswijzeprocedure worden te zijner tijd in het plan verwerkt.