Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Bedrijf - 2

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Bedrijf-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. doeleinden van handel en bedrijf:

    1. in de categorieën 1 en 2 zoals aangegeven in de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten;

    2. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen en detailhandel in motorbrandstoffen;

met uitzondering van geluidzoneringplichtige inrichtingen,

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. wegen, straten en paden;

  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2 Bouwregels

 

 

3.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regel:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de plankaart aangewezen bouwvlak worden gebouwd.

 

3.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;

  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan de maximaal toegestane hoogte voor gebouwen bedragen.

 

3.3 Afwijking

 

3.3.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1. onder a.1. voor een bedrijf in een categorie hoger dan de maximaal toegestane categorie alsmede voor bedrijven die niet zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, mits deze bedrijfsactiviteiten qua hinder en overlast voor de omgeving –blijkens een door aanvrager te overleggen onafhankelijk deskundig onderzoeksrapport- gelijkgesteld kunnen worden met een bedrijf in de toegestane categorie.

 

3.3.2 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1. onder a. voor het toestaan dat een gebouw wordt gebouwd buiten het bouwvlak mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de waterhuishoudkundige situatie;

  5. de milieusituatie, en

  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

3.3.3 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.2. onder a. voor het toestaan van een hoogte tot maximaal 15 m mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de (woon) situatie en van de (woon)omgeving.

 

3.3.4 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.2. onder b. voor het toestaan van een hoogte tot maximaal 3 m, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de (woon) situatie en van de (woon)omgeving.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1 Voor zover erven en terreinen, gelegen buiten de bouwgrenzen, worden gebruikt voor opslag, mag dit uitsluitend geschieden voor opslag van materialen of goederen, mag dit uitsluitend achter de naar de wegzijde gekeerde (voorste) bebouwingsgrens of het denkbeeldige verlengde daarvan en mag de totale hoogte van de opslag boven het aansluitende afgewerkte terrein niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat, indien het betreft erven en terreinen gelegen binnen 6 m vanaf de zijdelingse of achterste bouwperceelgrenzen, door de opslag de bereikbaarheid (bijv. voor de brandweer) van de gebouwen niet mag worden belemmerd.

 

3.4.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 30 lid 1, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gebouwen als zelfstandige kantoren.

 

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Bedrijf – Nutsvoorziening ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

    1. nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

    1. erven en terreinen;

    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regel:

a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de plankaart aangewezen bouwvlak worden gebouwd.

 

4.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;

  3. e hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan de maximaal toegestane hoogte voor gebouwen bedragen.

 

4.3 Afwijking

 

4.3.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.2. onder a. voor het toestaan van een hoogte tot maximaal 15 m mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de (woon) situatie en van de (woon)omgeving.

 

4.3.2 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.2. onder b. voor het toestaan van een hoogte tot maximaal 3 m mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de (woon) situatie en van de (woon)omgeving.

 

 

Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de verkoop van motorbrandstoffen, met dien verstande, dat LPG uitsluitend is toegestaan indien het bestemmingsvlak met ‘vulpunt lpg (vu)’ is aangeduid,

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nevenactiviteiten als service aan motorvoertuigen, zoals wasstraten, APK keuringsstations, bandenvulstations en dergelijke en ondergeschikte detailhandel,

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. wegen, straten en paden;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

De voor ‘Bedrijf – Verkooppunt Motorbrandstoffen' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten, voor zover nader aangeduid als 'veiligheidszone-bevi’.

 

 

5.2 Bouwregels

 

 

5.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regel:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de plankaart aangewezen bouwvlak worden gebouwd.

 

5.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;

b. buiten het bouwvlak mogen overkappingen worden gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 50 m² en een hoogte van niet meer dan 5 m;

c. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;

d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen;

e. een vulpunt voor LPG is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt LPG' op de plankaart.

 

5.2.3 Voor het bouwen op de gronden die nader zijn aangeduid als ‘veiligheidszone-bevi’ geldt de volgende regel:

a. in afwijking van het bepaalde in lid 5.2.1 mogen in of op deze gronden geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

 

 

5.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de aanduiding 'veiligheidszone-bevi' te verwijderen, indien de risicovolle activiteit ter plaatse is beëindigd.

 

Artikel 6 Centrum - 1

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn op de begane grond en de verdieping(en) bestemd voor:

  1. detailhandel;

  2. dienstverlening;

  3. horeca van categorie 1,

 

alsmede, eveneens op de begane grond en op de verdieping(en):

  1. voor zover de gronden met de bestemming 'Centrum - 1' zijn voorzien van één (of meerdere) bijzondere aanduiding(en) naast de doeleinden als genoemd onder a, b. en c., tevens voor:

 

aanduiding

toegestane functie

(bs)

bioscoop

(co)

cultuur en ontspanning

(h≤2)

horeca tot en met horecacategorie 2

(h≤3)

horeca tot en met horecacategorie 3

 

en, uitsluitend op de verdieping(en), voor:

  1. wonen;

  2. de uitoefening van aan-huis-verbonden-beroep;

  3. bed&breakfast, met een maximum van 2 kamers en 5 bedden per woning,

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;

  2. verkeer, voor zover de gronden nader met 'onderdoorgang' zijn aangeduid;

  3. groenvoorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen,

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Ten behoeve van de doelen ‘uitoefening van aan-huis-verbonden-beroep’ en ‘bed&breakfast’ mag een gezamenlijke vloeroppervlakte van niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen worden gebruikt, zulks met een absoluut maximum van 50 m².

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regel:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de plankaart aangewezen bouwvlak worden gebouwd;

  2. voor zover de gronden op de plankaart nader met 'onderdoorgang' zijn aangeduid, dient de begane grond tot een hoogte van ten minste 3 m onbebouwd te blijven, dan wel de bestaande hoogte indien deze lager is.

 

6.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;

  1. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

6.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de aanduidingen ‘bioscoop (bs)’, ‘cultuur en ontspanning (co)’, ‘horeca tot en met horecacategorie 2 (h≤2)’ en 'horeca tot en met horecacategorie 3 (h≤3)' te verwijderen, indien de bedrijfsvoering van de betrokken vestiging(en) ter plaatse is beëindigd.

 

 

Artikel 7 Centrum - 2

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Centrum – 2' aangewezen gronden zijn, uitsluitend op de begane grond, bestemd voor:

  1. detailhandel;

  2. dienstverlening;

  3. ambachtelijke bedrijven, ateliers en galeries;

  4. horeca van categorie 1,

 

alsmede, op de begane grond en de verdieping(en):

  1. wonen;

  2. de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep;

  3. bed&breakfast, met een maximum van 2 kamers en 5 bedden;

  4. voor zover de gronden met de bestemming 'Centrum - 2' zijn voorzien van één (of meerdere) bijzondere aanduidingen(en) naast de doeleinden als genoemd onder a., b., c., d., e., f., en g., tevens voor:

 

aanduiding

toegestane functie

(bs)

bioscoop

(co)

cultuur en ontspanning

(h≤2)

horeca tot en met horecacategorie 2

(h≤3)

horeca tot en met horecacategorie 3

(k)

kantoor

(re)

religie

 

  1. prostitutiebedrijven, uitsluitend ter plaatse van de als zodanig op de plankaart aangeduide gronden en met dien verstande, dat het aantal prostitutiebedrijven in het plangebied maximaal 2 bedraagt,

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;

  2. verkeer, voor zover de gronden nader met 'onderdoorgang' zijn aangeduid;

  3. groenvoorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen,

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Ten behoeve van de doelen ‘uitoefening van aan-huis-verbonden-beroep’ en ‘bed&breakfast’ mag een gezamenlijke vloeroppervlakte van niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen worden gebruikt, zulks met een absoluut maximum van 50 m².

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de plankaart aangewezen bouwvlak worden gebouwd;

  2. voor zover de gronden op de plankaart nader met 'onderdoorgang' zijn aangeduid, dient de begane grond tot een hoogte van tenminste 3 m onbebouwd te blijven, dan wel de bestaande hoogte indien deze lager is.

 

7.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;

  1. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

 

7.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de aanduidingen ‘bioscoop (bs)’, ‘cultuur en ontspanning (co)’, ‘horeca tot en met horecacategorie 2 (h≤2)’, 'horeca tot en met horecacategorie 3 (h≤3)', ‘kantoor (k)’ en ‘religie (re)’ te verwijderen, indien de bedrijfsvoering van de betrokken vestiging(en ter plaatse is beëindigd.

 

Artikel 8 Centrum - 3

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Centrum – 3' aangewezen gronden zijn op de begane grond en de verdieping(en) bestemd voor:

  1. horeca van de categorieën 1, 2 en 4;

  2. cultuur en ontspanning;

  3. maatschappelijke voorzieningen;

  4. dienstverlening;

  5. detailhandel,

 

alsmede, uitsluitend op de begane grond:

  1. voor zover de gronden met de bestemming 'Centrum – 3' zijn voorzien van een bijzondere aanduiding naast de doeleinden als genoemd onder a., b., c., d. en e., tevens voor:

 

aanduiding

toegestane functie

(h≤3)

horeca tot en met horecacategorie 3

 

en, uitsluitend op de verdieping(en), voor:

  1. wonen;

  2. de uitoefening van aan-huis-verbonden-beroep;

  3. bed&breakfast, met een maximum van 2 kamers en 5 bedden per woning,

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Ten behoeve van de doelen ‘uitoefening van aan-huis-verbonden-beroep’ en ‘bed&breakfast’ mag een gezamenlijke vloeroppervlakte van niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen worden gebruikt, zulks met een absoluut maximum van 50 m².

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regel:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de plankaart aangewezen bouwvlak worden gebouwd.

 

8.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;

c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

8.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie3 (h≤3)' te verwijderen, indien de bedrijfsvoering van de betrokken horecavestiging ter plaatse is beëindigd.

 

 

Artikel 9 Centrum - 4

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Centrum – 4' aangewezen gronden zijn op de begane grond en de verdieping(en) bestemd voor:

  1. horeca van de categorieën 1, 2, 3 en 4;

  2. cultuur en ontspanning,

 

alsmede, eveneens op de begane grond en de verdieping(en):

  1. voor zover de gronden met de bestemming 'Centrum – 4' zijn voorzien van één of meer bijzondere aanduiding(en) naast het doeleind als genoemd onder a., en b., tevens voor:

 

aanduiding

toegestane functie

(dh)

detailhandel

(dv)

dienstverlening

 

alsmede, uitsluitend op de verdieping(en), voor:

  1. wonen;

  2. de uitoefening van aan-huis-verbonden-beroep;

  3. bed&breakfast, met een maximum van 2 kamers en 5 bedden per woning,

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Ten behoeve van de doelen ‘uitoefening van aan-huis-verbonden-beroep’ en ‘bed&breakfast’ mag een gezamenlijke vloeroppervlakte van niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen worden gebruikt, zulks met een absoluut maximum van 50 m².

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regel:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de plankaart aangewezen bouwvlak worden gebouwd.

 

9.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;

  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

 

9.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de aanduiding 'detailhandel (dh)' dan wel de aanduiding ‘dienstverlening (dv)’ te verwijderen, indien de bedrijfsvoering van de betrokken vestiging(en) ter plaatse is beëindigd.

 

Artikel 10 Cultuur en ontspanning

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor cultuur en ontspanning,

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;

  2. groenvoorzieningen;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. en daaraan gerelateerde horecavoorzieningen en detailhandel.

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de plankaart aangewezen bouwvlak worden gebouwd;

  2. voor zover de gronden op de plankaart nader met 'onderdoorgang' zijn aangeduid, dient de begane grond tot een hoogte van tenminste 3 m onbebouwd te blijven, dan wel de bestaande hoogte indien deze lager is.

 

10.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;

  1. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

 

Artikel 11 Gemengd - 1

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Gemengd – 1' aangewezen gronden zijn, uitsluitend op de begane grond bestemd voor:

  1. dienstverlenende bedrijven;

  2. maatschappelijke voorzieningen;:

  3. expositieruimten en galeries;

  4. kantoren,

 

alsmede, op de begane grond en de verdieping(en):

  1. wonen;

  2. de uitoefening van aan-huis-verbonden-beroep;

  3. bed&breakfast, met een maximum van 2 kamers en 5 bedden per woning;

  4. voor zover de gronden met de bestemming 'Gemengd - 1' zijn voorzien van één (of meerdere) bijzondere aanduiding(en), naast de doeleinden als genoemd onder a., b., c., d., e., f. en g., tevens voor:

 

Aanduiding

toegestane functie

(co)

cultuur en ontspanning

(dh)

detailhandel

(gz)

gezondheidszorg

(h≤2)

horeca tot en met horecacategorie 2

(h≤3)

horeca tot en met horecacategorie 3

(k)

kantoor

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;

  2. verkeer, voor zover de gronden nader met 'onderdoorgang' zijn aangeduid;

  3. groenvoorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Ten behoeve van de doelen ‘uitoefening van aan-huis-verbonden-beroep’ en ‘bed&breakfast’ mag een gezamenlijke vloeroppervlakte van niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen worden gebruikt, zulks met een absoluut maximum van 50 m².

 

De voor ‘Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten, voor zover nader aangeduid als 'veiligheidszone-bevi’.

 

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de plankaart aangewezen bouwvlak worden gebouwd;

  2. voor zover de gronden op de plankaart nader met 'onderdoorgang' zijn aangeduid, dient de begane grond tot een hoogte van tenminste 3 m onbebouwd te blijven, dan wel de bestaande hoogte indien deze lager is.

 

11.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;

  1. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

11.2.3 Voor het bouwen op de gronden die nader zijn aangeduid als ‘veiligheidszone-bevi’ geldt de volgende regel:

a. In afwijking van het bepaalde in lid 11.2.1 mogen in of op deze gronden geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

 

 

11.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening,:

    1. de aanduidingen “cultuur en ontspanning (co)’, ‘detailhandel (dh)’, ‘gezondheidszorg (gz)’, 'horeca tot en met horecacategorie 2 (h≤2)', ‘horeca tot en met horecacategorie 3 (h≤3)’ en ‘kantoor (k)’ te verwijderen, indien de bedrijfsvoering van de betrokken vestiging(en) ter plaatse is beëindigd,

    2. de aanduiding 'veiligheidszone-bevi' te verwijderen, indien de risicovolle activiteit ter plaatse is beëindigd.

 

 

Artikel 12 Groen

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. bermen en beplanting;

  3. paden en bruggetjes;

  4. evenementen;

  5. speelvoorzieningen;

  6. jongeren ontmoetingsplaatsen;

  7. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

  8. beeldende kunstwerken;

  9. nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van de in lid 12.1. onder f., g. en i. genoemde functies en hiervoor gelden de volgende regels:

  1. de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;

  2. de hoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt.

 

12.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regels:

a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen;

b. de hoogte van speelvoorzieningen mag niet meer dan 6 m bedragen;

  1. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

Artikel 13 Horeca - 2

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Horeca – 2' aangewezen gronden zijn, uitsluitend op de begane grond, bestemd voor:

  1. horeca van de categorieën 1 en 2.

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regel:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de plankaart aangewezen bouwvlak worden gebouwd.

 

13.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;

  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

 

 

 

 

Artikel 14 Maatschappelijk

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’, tevens voor kantoren;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘atelier’, tevens voor ateliers,

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;

  2. groenvoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de plankaart aangewezen bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;

  3. de hoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

14.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;

c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

 

Artikel 15 Tuin

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen,

met daaraan ondergeschikt:

  1. parkeervoorzieningen;

  2. nutsvoorzieningen.

 

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Op of in deze gronden mogen alleen erkers bij op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. de horizontale diepte van een erker mag niet meer dan 1,5 m bedragen;

  2. de horizontale diepte van een erker mag ten hoogste 50% van de horizontale diepte van de tuin bedragen, gemeten ten opzichte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

  3. de erker mag over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;

  4. de bouwhoogte van de erker mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

  5. voor zover de maatvoering van de bestaande bebouwing afwijkt van sub a, b, c, en d, geldt de maatvoering van de bestaande bebouwing.

 

15.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;

b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

 

15.3 Afwijking van de bouwregels

 

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. het bepaalde onder 15.2.1 sub c ten behoeve van het vergroten van de breedte van de erker tot maximaal 75% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

  2. het bepaalde onder 15.2.2 sub a voor het toestaan van een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen 3 m achter de voorgevelrooilijn tot maximaal 2 m,

mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid.

Artikel 16 Verkeer

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;

  2. voet- en rijwielpaden;

  3. (fiets)parkeervoorzieningen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. evenementen, uitgezonderd de op de plankaart als ‘veiligheidszone -bevi’ aangeduide gronden;

  6. waterhuishoudkundige doeleinden en -voorzieningen, waterberging en waterlopen;

  7. nutsvoorzieningen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. speelvoorzieningen;

  2. standplaatsen ten behoeve van markten en dergelijke;

  3. terrassen ten behoeve van aangrenzende horecavoorzieningen;

  4. uitstallingen ten behoeve van aangrenzende detailhandelsvoorzieningen;

  5. beeldende kunstwerken;

  6. tuinen;

  7. wachtruimten ten behoeve van het openbaar vervoer;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

De voor ‘Verkeer' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten, voor zover nader aangeduid als 'veiligheidszone-bevi’.

 

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de inhoud van gebouwen mag per gebouw niet meer dan 50 m³ bedragen;

  2. de hoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

16.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

 

16.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de aanduiding 'veiligheidszone-bevi' te verwijderen, indien de risicovolle activiteit ter plaatse is beëindigd.

 

Artikel 17 Water

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging;

  2. waterhuishouding;

  3. waterlopen, zoals rivieren, kanalen en sloten;

  4. het verkeer te water;

  5. recreatie te water;

  6. evenementen;

  7. ter plaatse van de aanduiding ‘natuurwaarden (nw)’, tevens voor natuurwaarden, waaronder begrepen de instandhoudingsdoelstelling van aangewezen ‘Natura 2000’ gebieden,

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. aanleggelegenheden,

  2. wegen en paden;

  3. groenvoorzieningen;

  4. speelvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, sluizen, dammen en/of duikers.

 

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de inhoud van een gebouw mag per gebouw niet meer dan 5 m³ bedragen;

  2. de hoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

17.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 6 m.

 

 

Artikel 18 Water - Haven

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Water - Haven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging;

  2. waterhuishouding;

  3. waterlopen, zoals rivieren, kanalen en sloten;

  4. het verkeer te water;

  5. recreatie te water;

  6. evenementen;

  7. (jacht)havens;

  8. horeca van de categorieën 1, 2 en 3;

  9. maximaal twee dienstwoningen;

  10. voor zover gronden met de bestemming ‘Water - Haven’ zijn voorzien van een bijzondere aanduiding dan zijn zij, naast de doeleinden als genoemd onder a., b., c., d., e., f., g., h. en i., tevens bestemd voor:

 

Aanduiding

toegestane functie

(wl)

woonschepenligplaats

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. daaraan gerelateerde detailhandel;

  2. daaraan gerelateerde dienstverlening;

  3. wegen en paden;

  4. aanleggelegenheden;

  5. groenvoorzieningen;

  6. speelvoorzieningen;

  7. onderhoud en beheer en sanitaire voorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de plankaart aangewezen bouwvlak worden gebouwd;

  2. de inhoud van een dienstwoning mag niet meer bedragen dan 500 m³.

 

18.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

b. de hoogte van speelvoorzieningen mag niet meer dan 5 m bedragen;

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

18.3 Afwijking

 

18.3.1Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 18.2.2. sub c voor het toestaan van een hoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 m, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid.

 

18.4 Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, als bedoeld in artikel 30 lid 1, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de in lid 18.1 bedoelde gronden ten behoeve van bewoning, dan wel nachtverblijf, met uitzondering van bewoning van dienstwoningen en woonschepen.

 

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:

  1. de aanduiding 'woonschepenligplaats' te verwijderen,

alsmede, uitsluitend nadat een verklaring van geen bezwaar is verkregen van de waterbeheerder:

  1. de aanduiding 'woonschepenligplaats' toe te voegen;

  2. de locatie van de aanduiding 'woonschepenligplaats' te wijzigen.

 

Artikel 19 Wonen

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. de uitoefening van aan-huis-verbonden-beroep;

  3. bed&breakfast, met een maximum van 2 kamers en 5 bedden per woning;

  4. voor zover gronden met de bestemming 'Wonen', zijn voorzien van één (of meerdere) bijzondere aanduiding(en) dan zijn zij, uitsluitend op de begane grond, naast de doeleinden als genoemd onder a., b. en c., tevens bestemd voor:

 

aanduiding

toegestane functie

(gz)

gezondheidszorg

(k)

kantoor

(re)

religie

(s)

sport

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;

  2. paden;

  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  4. waterhuishoudkundige doeleinden.

 

Ten behoeve van de doelen ‘uitoefening van aan-huis-verbonden-beroep’ en ‘bed&breakfast’ mag een gezamenlijke vloeroppervlakte van niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen worden gebruikt, zulks met een absoluut maximum van 50 m².

 

 

19.2 Bouwregels

 

19.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;

  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een op de plankaart aangewezen bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande, dat, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – balkon’, de bouwgrens mag worden overschreden ten behoeve van balkons;

  3. de afstand van een woning tot een zijdelingse perceelsgrens is bij woningen aan de niet aangebouwde zijde minimaal 3 m;

tenzij:

  1. de bestaande afstand minder is, of;

  2. op het bouwperceel een zijdelingse grens van het bouwvlak is aangewezen.

 

19.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan worden gebouwd;

b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 50 m² bedragen, met inachtneming van de volgende regels.

1. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen;

2. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van de achter het bouwvlak gelegen gronden binnen het bouwperceel bedragen;

c. in afwijking van het bepaalde onder b mogen de gronden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bijgebouw’, volledig worden bebouwd ten behoeve van bijgebouwen;

  1. de goothoogte van een aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw;

  2. de goothoogte van een bijgebouw en een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;

  3. de dakhelling van een aan- en uitbouw, een bijgebouw en een overkapping mag niet meer dan de dakhelling van het hoofdgebouw bedragen;

  4. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw, een bijgebouw en een overkapping mag niet meer dan 2 m boven de maximaal toegestane goothoogte bedragen.

 

19.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;

b. de hoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

 

19.3 Specifieke gebruiksregel

 

Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van een bijgebouw als zelfstandige woning;

  2. het gebruik van onbebouwde gronden voor de opslag van goederen;

 

 

19.4 Afwijking

 

19.4.1Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 19.1. ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf. Deze ontheffing is slechts toelaatbaar indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

      1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

      2. de activiteit geen onevenredige hinder voor het woonmilieu zal opleveren en geen onevenredige afbreuk zal doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent dat de activiteit niet vergunningplichtig is in het kader van de Wet milieubeheeren valt onder categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;

      3. degene die de activiteit in de woning of het bijgebouw uitvoert,dient tevens bewoner van de woning te zijn;

      4. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beinvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;

      5. er dient bij voorkeur voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig te zijn. Indien dit niet het geval is, mag de parkeerdruk op de openbare ruimten niet onevenredig toenemen;

      6. de activiteit en bedrijfsmatige opslag dient in de woning of bijgebouw (dus inpandig) plaats te vinden;

      7. er geen horeca of detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop die in verband staat met de bedrijfsmatige activiteit of het verstrekken van logies en ontbijt;

      8. de vloeroppervlakte die ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteit, en de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep tezamen in gebruik is, mag niet meer bedragen dan 30% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen, zulks met een absoluut maximum van 50 m².

 

Artikel 20 Voorrangsregeling

 

Voor zover de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen dan wel gebiedsaanduidingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:

a. in de eerste plaats de regel Waterkering en Waterstaatsdoeleinden;

b. in de tweede plaats de bepaling veiligheidszone-bevi;

c. in de derde plaats de regel Waarde - Archeologie.

 

Artikel 21 Waarde - Archeologie 1

 

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen geldt:

  1. in de eerste plaats de regel Waterkering en Waterstaatsdoeleinden;

  2. in de tweede plaats de regels Waarde - Archeologie.

 

 

21.2 Bouwregels

 

21.2.1 Vaststelling archeologische waarde

 

Bij een aanvraag om omgevingsvergunning wordt door de aanvrager een rapport overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

21.2.2 Voorwaarden

 

Indien uit het archeologisch rapport zoals bedoeld onder 21.2.1 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden en/ of onderzoeken door een deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

21.2.3 Uitgezonderde bouwwerkzaamheden

 

Het onder 21.2.1 bepaalde is niet van toepassing in geval van een aanvraag om omgevingsvergunning voor:

  1. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,30 meter onder het maaiveld;ede bouw van een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 30 m²;

  2. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd.

 

21.3 Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 1', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

 

 

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

 

21.4.1 Verbod

 

Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijn, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het tot stand brengen of in exploitatie nemen van boor- en pompputten;

  2. het ontginnen, het ophogen, het egaliseren en het vergraven dieper dan 0,30 meter;

  3. het bodemverlagen en het afgraven dieper dan 0,30 meter;

  4. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere watergangen;

  5. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;

  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- en andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;

  7. het aanleggen, verbreden en (half)verharden van wegen en paden en andere oppervlakte-verhardingen dieper dan 0,30 meter;

  8. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 0,30 meter.

 

21.4.2 Uitgezonderde werkzaamheden

 

Het verbod als bedoeld onder 21.4.1 is niet van toepassing voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;

  4. een oppervlakte hebben die minder bedraagt dan 30 m².

 

21.4.3 Vergunning

 

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld onder 21.4.1 verlenen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken of werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

 

21.4.4 Vaststelling archeologische waarde

 

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

21.4.5 Voorwaarden

 

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

21.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen, in die zin dat de plankaart wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' van de plankaart te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

 

 

Artikel 22 Waarde - Archeologie 2

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen geldt:

  1. in de eerste plaats de regel Waterkering en Waterstaatsdoeleinden;

  2. in de tweede plaats de regels Waarde - Archeologie.

 

 

22.2 Bouwregels

 

22.2.1 Vaststelling archeologische waarde

 

Bij een aanvraag om omgevingsvergunning wordt door de aanvrager een rapport overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

22.2.2 Voorwaarden

 

Indien uit het archeologisch rapport zoals bedoeld onder 22.2.1 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden en/ of onderzoeken door een deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

22.2.3 Uitgezonderde bouwwerkzaamheden

 

Het onder 22.2.1 bepaalde is niet van toepassing in geval van een aanvraag om omgevingsvergunning voor:

  1. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,50 meter onder het maaiveld;

  2. de bouw van een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 30 m2;

  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd.

 

22.3 Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

 

 

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

 

22.4.1 Verbod

 

Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijn, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het tot stand brengen of in exploitatie nemen van boor- en pompputten;

  2. het ontginnen, het ophogen, het egaliseren en het vergraven dieper dan 0,50 meter;

  3. het bodemverlagen en het afgraven dieper dan 0,50 meter;

  4. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere watergangen;

  5. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;

  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- en andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;

  7. het aanleggen, verbreden en (half)verharden van wegen en paden en andere oppervlakte-verhardingen dieper dan 0,50 meter;

  8. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 0,50 meter.

 

22.4.2 Uitgezonderde werkzaamheden

 

Het verbod als bedoeld onder 22.4.1 is niet van toepassing voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;

  4. een oppervlakte hebben die minder bedraagt dan 30 m².

 

22.4.3 Vergunning

 

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld onder 22.4.1 verlenen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken of werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

 

22.4.4 Vaststelling archeologische waarde

 

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

22.4.5 Voorwaarden

 

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

22.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen, in die zin dat de plankaart wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van de plankaart te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

 

 

Artikel 23 Waarde - Archeologie 3

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen geldt:

  1. in de eerste plaats de regel Waterkering en Waterstaatsdoeleinden;

  2. in de tweede plaats de regels Waarde - Archeologie.

 

 

23.2 Bouwregels

 

23.2.1 Vaststelling archeologische waarde

 

Bij een aanvraag om omgevingsvergunning wordt door de aanvrager een rapport overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

23.2.2 Voorwaarden

 

Indien uit het archeologisch rapport zoals bedoeld onder 23.2.1 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden en/ of onderzoeken door een deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

23.2.3 Uitgezonderde bouwwerkzaamheden

 

Het onder 23.2.1 bepaalde is niet van toepassing in geval van een aanvraag om omgevingsvergunning voor:

  1. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,50 meter onder het maaiveld;

  2. de bouw van een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 100 m2;

  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd.

 

23.3 Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 3', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

 

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

 

23.4.1 Verbod

 

Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijn, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het tot stand brengen of in exploitatie nemen van boor- en pompputten;

  2. het ontginnen, het ophogen, het egaliseren en het vergraven dieper dan 0,50 meter;

  3. het bodemverlagen en het afgraven dieper dan 0,50 meter;

  4. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere watergangen;

  5. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;

  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- en andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;

  7. het aanleggen, verbreden en (half)verharden van wegen en paden en andere oppervlakte-verhardingen dieper dan 0,50 meter;

  8. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 0,50 meter.

 

23.4.2 Uitgezonderde werkzaamheden

 

Het verbod als bedoeld onder 23.4.1 is niet van toepassing voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;

  4. een oppervlakte hebben die minder bedraagt dan 100 m².

 

23.4.3 Vergunning

 

Het bevoegd gezag kan de aanlegvergunning als bedoeld onder 23.4.1 verlenen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken of werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

 

23.4.4 Vaststelling archeologische waarde

 

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

23.4.5 Voorwaarden

 

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

 

23.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen, in die zin dat de plankaart wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van de plankaart te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

 

 

Artikel 24 Waarde - Archeologie 4

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen geldt:

  1. in de eerste plaats de regel Waterkering en Waterstaatsdoeleinden;

  2. in de tweede plaats de regels Waarde - Archeologie.

 

 

24.2 Bouwregels

 

24.2.1 Vaststelling archeologische waarde

 

Bij een aanvraag om omgevingsvergunning wordt door de aanvrager een rapport overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

24.2.2 Voorwaarden

 

Indien uit het archeologisch rapport zoals bedoeld onder 24.2.1 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden en/ of onderzoeken door een deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

24.2.3 Uitgezonderde bouwwerkzaamheden

 

Het onder 24.2.1 bepaalde is niet van toepassing in geval van een aanvraag om omgevingsvergunning voor:

  1. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,30 meter onder het maaiveld;

  2. de bouw van een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 500 m²;

  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd.

 

24.3 Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 4', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

 

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

 

24.4.1 Verbod

 

Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijn, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het tot stand brengen of in exploitatie nemen van boor- en pompputten;

  2. het ontginnen, het ophogen, het egaliseren en het vergraven dieper dan 0,30 meter;

  3. het bodemverlagen en het afgraven dieper dan 0,30 meter;

  4. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere watergangen;

  5. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;

  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- en andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;

  7. het aanleggen, verbreden en (half)verharden van wegen en paden en andere oppervlakte-verhardingen dieper dan 0,30 meter;

  8. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 0,30 meter.

 

24.4.2 Uitgezonderde werkzaamheden

 

Het verbod als bedoeld onder 24.4.1 is niet van toepassing voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;

  4. een oppervlakte hebben die minder bedraagt dan 500 m².

 

24.4.3 Vergunning

 

Het bevoegd gezag kan de aanlegvergunning als bedoeld onder 24.4.1 verlenen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken of werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

 

24.4.4 Vaststelling archeologische waarde

 

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

24.4.5 Voorwaarden

 

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

24.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen, in die zin dat de plankaart wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van de plankaart te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

 

 

Artikel 25 Waarde - Archeologie 5

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen geldt:

  1. in de eerste plaats de regel Waterkering en Waterstaatsdoeleinden;

  2. in de tweede plaats de regels Waarde - Archeologie.

 

 

25.2 Bouwregels

 

25.2.1 Vaststelling archeologische waarde

 

Bij een aanvraag om omgevingsvergunning wordt door de aanvrager een rapport overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

25.2.2 Voorwaarden

 

Indien uit het archeologisch rapport zoals bedoeld onder 25.2.1 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden en/ of onderzoeken door een deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

25.2.3 Uitgezonderde bouwwerkzaamheden

 

Het onder 25.2.1 bepaalde is niet van toepassing in geval van een aanvraag om bouwvergunning voor:

  1. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,30 meter onder het maaiveld;

  2. de bouw van een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 5.000 m²;

  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd.

 

 

25.3 Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 5', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

 

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

 

25.4.1 Verbod

 

Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijn, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het tot stand brengen of in exploitatie nemen van boor- en pompputten;

  2. het ontginnen, het ophogen, het egaliseren en het vergraven dieper dan 0,30 meter;

  3. het bodemverlagen en het afgraven dieper dan 0,30 meter;

  4. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere watergangen;

  5. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;

  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- en andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;

  7. het aanleggen, verbreden en (half)verharden van wegen en paden en andere oppervlakte-verhardingen dieper dan 0,30 meter;

  8. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 0,30 meter.

 

25.4.2 Uitgezonderde werkzaamheden

 

Het verbod als bedoeld onder 25.4.1 is niet van toepassing voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;

  4. een oppervlakte hebben die minder bedraagt dan 5.000 m².

 

25.4.3 Vergunning

 

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld onder 25.4.1 verlenen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken of werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

 

25.4.4 Vaststelling archeologische waarde

 

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

25.4.5 Voorwaarden

 

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

 

25.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen, in die zin dat de plankaart wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' van de plankaart te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

 

 

Artikel 26 Waarde - Archeologie 6

 

26.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen geldt:

  1. in de eerste plaats de regel Waterkering en Waterstaatsdoeleinden;

  2. in de tweede plaats de regels Waarde - Archeologie.

 

 

26.2 Bouwregels

 

26.2.1 Vaststelling archeologische waarde

 

Bij een aanvraag om omgevingsvergunning wordt door de aanvrager een rapport overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

26.2.2 Voorwaarden

 

Indien uit het archeologisch rapport zoals bedoeld onder 26.2.1 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden en/ of onderzoeken door een deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

26.2.3 Uitgezonderde bouwwerkzaamheden

 

Het onder 26.2.1 bepaalde is niet van toepassing in geval van een aanvraag om omgevingsvergunning voor:

  1. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,30 meter onder het maaiveld;

  2. de bouw van een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 10.000 m²;

  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd.

 

 

26.3 Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 6', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

 

 

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

 

26.4.1 Verbod

 

Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijn, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het tot stand brengen of in exploitatie nemen van boor- en pompputten;

  2. het ontginnen, het ophogen, het egaliseren en het vergraven dieper dan 0,30 meter;

  3. het bodemverlagen en het afgraven dieper dan 0,30 meter;

  4. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere watergangen;

  5. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;

  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- en andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;

  7. het aanleggen, verbreden en (half)verharden van wegen en paden en andere oppervlakte-verhardingen dieper dan 0,30 meter;

  8. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 0,30 meter.

 

26.4.2 Uitgezonderde werkzaamheden

 

Het verbod als bedoeld onder 26.4.1 is niet van toepassing voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;

  4. een oppervlakte hebben die minder bedraagt dan 10.000 m2.

 

26.4.3 Vergunning

 

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld onder 26.4.1 verlenen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken of werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

 

26.4.4 Vaststelling archeologische waarde

 

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

26.4.5 Voorwaarden

 

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

 

26.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen, in die zin dat de plankaart wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' van de plankaart te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

 

 

Artikel 27 Waterstaat - Waterkering

 

27.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de bescherming van de waterkering, voorzieningen ten behoeve van de waterkering, kunstwerken en andere waterstaatswerken en secundair voor de overige daaraan gegeven bestemmingen.

 

Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen geldt:

  1. in de eerste plaats de regel Waterkering en Waterstaatsdoeleinden;

  2. in de tweede plaats de regels Waarde - Archeologie.

 

27.2 Bouwregels

 

27.2.1.In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

27.2.2. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

27.2.3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

 

27.3 Afwijking van de bouwregels

 

27.3.1.Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering, worden afgeweken van:

  1. het bepaalde in lid 27.2.1. en lid 27.2.2. voor het toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de waterbeheerder;

  2. het bepaalde in lid 27.2.3. voor het toestaan dat de in de basisbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de waterbeheerder.

 

 

Artikel 28 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

 

28.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn primair bestemd voor:

  1. de afvoer van hoogwater, sediment en ijs;

  2. de waterhuishouding;

  3. verkeer te water;

  4. aanleg, onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering alsmede voor de vergroting van de afvoercapaciteit;

  5. het gebruik ten behoeve van de uitvoering van bouwwerken, werken en werkzaamheden, welke passen in het kader van het normale beheer en onderhoud van de rivier, zoals oever- en kribvakverdedigingen en strekdammen en het plaatsen van bakens en scheepvaarttekens,

en secundair voor de overige daaraan gegeven bestemmingen.

 

Voor zover op de plankaart nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangewezen is de in artikel 20 gegeven voorrangsregeling van toepassing.

 

Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen geldt:

  1. in de eerste plaats de regel Waterkering en Waterstaatsdoeleinden;

  2. in de tweede plaats de regels Waarde - Archeologie.

 

28.2 Bouwregels

 

28.2.1 Op deze gronden mogen ten behoeve van het bepaalde in lid 28.1 bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

 

28.2.2Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende regels, niet worden gebouwd.

 

28.3 Afwijking van de bouwregels

 

28.3.1 Bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen zijn op deze gronden slechts toelaatbaar, indien daarvoor bij omgevingsvergunning is afgeweken van het bepaalde in lid 28.2. Omgevingsvergunning wordt verleend indien het waterstaatsbelang hierdoor onevenredig wordt geschaad.

 

28.3.2Alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de watergang omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad en omtrent de eventueel te stellen voorwaarden. De omgevingsvergunnnig kan alleen worden verleend na ontvangst van een verklaring van geen bezwaar van de beheerder van de watergang.