Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Generaal Urquhartlaan 21, 2016
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0274.bp0182ob-va01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het terrein aan de Generaal Urquhartlaan 21 in Oosterbeek staat het voormalige schoolgebouw van het Neder Veluwe College. De schoolfunctie is circa tien verdwenen uit het gebouw. In 2004 heeft de gemeenteraad van Renkum besloten tot herontwikkeling van het terrein en de locatie aan te wijzen als woningbouwlocatie. Op 20 december 2006 heeft de gemeenteraad de Kaderstelling en Stedenbouwkundige Programma van Eisen voor het gebied De Dennenkamp (voormalige Neder Veluwe College en de locatie aan de Münninghofflaan) vastgesteld. Op 29 oktober 2014 heeft de gemeenteraad de kaderstelling op drie punten gewijzigd vastgesteld. Samengevat staat sindsdien in de Kaderstelling voor de locatie van het voormalige Neder Veluwe College (NVC) het volgende vermeld:
  1. architectonische uitwerking die past in de parkachtige omgeving, conform raadsbesluit 2004 en de gestelde kaders:
    1. geen massief ogende frontgevels / bouwblokken;
    2. passende ingetogen verschijningsvorm;
    3. differentiatie in gevelopbouw / gevelindeling;
    4. acceptabele belevingswaarde en uitstraling, passend bij de locatie.
  2. maximaal 3 bouwlagen;
    1. maximale hoogte 10 meter;
    2. in relatie en afstemming met de aanliggende woonomgeving.
  3. 100% in de vrije sector;
  4. duurzaam bouwen;
  5. levensloopbestendig bouwen;
  6. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  7. waarborgen verkeersveiligheid.
Op basis van deze kaders is een aanbestedingstraject gestart om te komen tot woningbouw op het terrein van het voormalige NVC. In de voormalige aanbestedingsvoorwaarden zijn de volgende (aanvullende) ruimtelijke voorwaarden gesteld:
  • 8 grondgebonden eengezinswoningen;
  • maximaal 2 bouwlagen met een zadeldak;
  • goothoogte maximaal 6 meter;
  • nokhoogte maximaal 10 meter;
  • parkeernorm 2 parkeerplaats per woning (inclusief 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoek).
Binnen deze kaders is vervolgens door initiatiefnemer een stedenbouwkundig plan gemaakt. De nadere uitwerking van dit stedenbouwkundige plan inclusief een architectonische uitwerking wordt in hoofdstuk 2.3 verder uitgewerkt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het noordelijk deel van Oosterbeek (ten noorden van de Utrechtseweg), gelegen aan de Generaal Urquhartlaan 21. Het gebied ligt in, dan wel aan de rand van het park 'De Dennenkamp'. In het noorden, westen en oosten van het plangebied liggen grondgebonden woningen. In het zuiden en zuidoosten ligt het park De Dennenkamp. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de het voormalige schoolgebouw van het Neder Veluwe College op het kadastrale perceel gemeente Oosterbeek, sectie C, nummer 3984 en voor een klein deel, liggend tussen dit perceel en de Generaal Urquhartlaan, op het perceel Oosterbeek, sectie C nummer 6144. Het plangebied wordt in het westen begrensd door de Generaal Urquhartlaan. Ten noorden van het plangebied ligt een smalle groenstrook (met wandelpad) met daar ten noorden van de woningen met tuinen Van Generaal Urquhartlaan 23 en Wouter Klaassenlaan 40. Ten oosten van het plangebied ligt ook een smalle groenstrook (met wandelpad) met daarnaast de woning met tuin aan de Wouter Klaassenlaan 38a. In het zuiden ligt het park 'De Dennenkamp'.

De navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en de begrenzing van het plangebied.
 
Ligging plangebied in Oosterbeek (rood = globale plangebied)
 
Ligging en begrenzing plangebied (luchtfoto), rood = plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het voorliggend plan herziet een klein gedeelte van het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014'. Dit plan is vastgesteld op 24 september 2014 en is op 11 december 2014 onherroepelijk geworden. In dat bestemmingsplan heeft het gehele plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. Op een groot gedeelte van het terrein ligt een bouwvlak dat voor 60% bebouwd mag worden met een maximale bouwhoogte van 9 meter. Het terrein met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn onder andere de volgende functies toegestaan:
'educatieve, medische, psychisch-medische, sociale, sociaal-medische, sociaalculturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en openbare dienstverlening, alsook ten dienste van deze voorzieningen behorende kantoorfunctie, sport en sportieve recreatie en ten dienste van deze voorzieningen ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en horeca. Onder dergelijke voorzieningen wordt onder andere verstaan: een bibliotheek, uitvaartcentrum, naschoolse opvang, kinder(dag)opvang, (openbaar) speelterrein, consultatiebureau, onderwijs, verenigingsleven (club- en buurthuizen), (kunst)atelier, creativiteitscentrum, gezondheidszorg, jeugdopvang, fysiotherapiepraktijk, huisarts, apotheek, welzijnsinstelling en zorginstelling. Hieronder wordt niet verstaan: een begraafplaats, dierenasiel, dierenpension, religie (kerken), scouting, zorgboerderij, asielzoekerscentrum, drugsopvang, justitiële inrichting, kazerne, militaire zaken en sanatoria.'
Het bouwplan voorziet in de bouw van acht grondgebonden woningen met tuin en een ontsluitingsweg. De bouw van woningen is in strijd met het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014'. Om de nieuwe woningen mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan gemaakt te worden. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van de acht woningen met tuinen en verkeersontsluiting mogelijk. In dit nieuwe bestemmingsplan wordt bovendien worden aangesloten op de actuele planologische systematiek van de gemeente.
 
Uitsnede uit bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014' (rood = grens plangebied nieuw bestemmingsplan)

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied en het nieuwe inrichtingsplan. Hierin wordt de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied besproken. Tevens wordt het stedenbouwkundige plan voor het plangebied beschreven en wordt uitgelegd wat de overwegingen zijn die daaraan ter grondslag liggen. Hierin wordt de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied besproken. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.

2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt allereerst een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven, alvorens het beoogde woningbouwplan wordt omschreven.

2.2 Bestaande situatie

Ligging
Het plangebied ligt in het noordelijk deel van Oosterbeek (ten noorden van de Utrechtseweg), aan de Generaal Urquhartlaan 21. De locatie ligt nog net binnen park Dennenkamp. Park Dennenkamp is het landschapspark van een voormalige buitenplaats aan de Utrechtseweg. Voor de Tweede Wereldoorlog was dit een groene enclave in het groeiende Oosterbeek. Na de oorlog vult het park zich met stroken woningbouw en centrumfuncties in grote gebouwen.
Op onderstaande foto is de ligging van het plangebied vanuit de lucht weergegeven.
 
Luchtfoto (vogelview) plangebied, bekeken vanuit het oosten
 
Stedenbouwkundige structuur
Van het oorspronkelijke Park Dennenkamp resteert nog een beperkte strook. De structuur en samenhang in de parkstrook ontbreekt. Rondom het park zijn verschillende functies gevestigd in grotere gebouwen: een basisschool, een bibliotheek en het gemeentehuis. Ze zijn lang niet op het park gericht en hebben zodoende een 'solitaire' functie.
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een wijk met een ruime opzet en een diversiteit aan rijenwoningen, twee-onder-één-woningen en vrijstaande woningen uit de '50-er jaren.
Op navolgende afbeelding is het onderscheid in jaren '50-woningen en de solitaire gebouwen aangegeven.
 
Indeling plangebied: ten noorden jaren '50-woningen, ten zuidoosten van het plangebied grotere gebouwen. Bron: CZT Ruimtelijk advies & procesmanagement.
 
Bereikbaarheid
Het plangebied ligt middenin bestaand, goed ontsloten bebouwd gebied. De ontsluiting van de Generaal Urquhartlaan op de doorgaande wegen is goed. De Utrechtseweg (N225) en de Amsterdamseweg (N224) liggen op korte afstand (zie onderstaande kaart).
 
Ontsluiting plangebied naar doorgaande wegen. Bron: Google Maps.
 
Het plangebied ligt met de zuidzijde aan het park. Door het park loopt een onverhard pad, wat de verbinding vormt tussen de Generaal Urquhartlaan en de Münninghofflaan. Op onderstaande foto is deze verbinding voor niet-gemotoriseerd verkeer weergegeven.
 
Onverharde route door het park. Niet bedoeld voor gemotoriseerd verkeer.
 
Groen
Het plangebied en omgeving kenmerken zich door een belangrijke en oude groenstructuur. Op onderstaande afbeelding is deze groenstructuur weergegeven.
 
Bomeninventarisatie rondom het plangebied.
 
Rondom de bestaande voormalige school zijn 22 bomen aanwezig, merendeel (16) beuken, een drietal eiken en enkele andere soorten. De bomen zijn allen volwassen met een diameter van 30 tot 60 cm met een hoogte van meer dan 15 meter (1ste grootte). De conditie van de bomen is redelijk tot goed. Onderhoud is wenselijk maar niet direct noodzakelijk en zou zich moeten richten op toekomstgericht snoeien.
 
Bestaand gebouw
Ter plekke van de beoogde planontwikkeling staat op dit moment het oude schoolgebouw van het voormalige Neder Veluwe College. Het gebouw is sinds 2004 niet meer als school in gebruik. De gemeente heeft besloten om, passend en in aansluiting op binnen de ruimte kwaliteiten van het gebied, woningbouw toe te staan. De voormalige school wordt daarom gesloopt.
Op onderstaande foto's is het gebouw weergegeven.
 
 
 
Het betreft een uit baksteen opgetrokken gebouw, gebouwd in een u-vorm. Het gebouw grenst direct aan het park de Dennenkamp. Voor het gebouw staat een sculptuur van Jan Teulings. Deze krijgt in het nieuwe plan een plek.

2.3 Toekomstige situatie

Algemeen
Het plangebied verdient gezien haar unieke ligging tussen een jaren '50 wederopbouwwijk en park de Dennenkamp, een passende invulling. Daarom is vanuit stedenbouwkundig en architectonisch perspectief een inrichtingsplan voor de locatie gemaakt, in aansluiting op de omgeving en op basis van de volgende, door de gemeente Renkum aangegeven, randvoorwaarden:
  • 8 grondgebonden eengezinswoningen;
  • maximaal 2 bouwlagen met een zadeldak;
  • goothoogte maximaal 6 meter;
  • nokhoogte maximaal 10 meter;
  • parkeernorm 2 parkeerplaats per woning (inclusief 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoek).
Dit heeft geresulteerd in onderstaande stedenbouwkundige invulling van het gebied. Het gaat om acht grondgebonden eengezinswoningen die door middel van een nieuw aan te leggen erfontsluiting ontsloten worden op de Generaal Urquhartlaan.
 
Nieuwe stedenbouwkundige situatie. Bron: CZT Ruimtelijk advies & procesmanagement.
 
Hierna wordt de verdere planuitwerking nader onderbouwd.
 
Stedenbouwkundige visie
 
Landschappelijke analyse
De locatie ligt aan de noordkant van het park Dennenkamp. Dit is het landschapspark van een voormalige buitenplaats aan de Utrechtseweg. Voor de Tweede Wereldoorlog was dit een groene enclave in het groeiende Oosterbeek. Na de oorlog vult het park zich met stroken woningbouw en centrumfuncties in grote gebouwen. De locatie ligt aan de noordkant -boven aan de helling- van de resterende parkstrook. Deze parkstrook ontbeert structuur en samenhang.
De stedenbouwkundige visie gaat primair uit van de relatie met het park. Niet alleen is het van belang dat alle nieuwe woningen zich richten op het park, maar even belangrijk is het om de parkzone opnieuw te organiseren. Een nieuwe zichtlijn, met focuspunt centraal in het plan, zal het park organiseren. Deze lijn loopt over de lengterichting van het park, tegen de helling op. Door de woningen los van elkaar te maken met ertussen een groenstrook ontstaat een kijkpunt. De sculptuur van Jan Teulings zal hier een plaats krijgen. Toekomstige inrichting van het park kan deze zichtlijn nader versterken.
Op onderstaande afbeelding is deze opzet weergegeven.
 
Het plan is gebaseerd op een 'relatie' met het park. Bron: CZT Ruimtelijk advies & procesmanagement.
 
Door het openen van de schakeling van woningen aan de parkrand krijgen alle woningen direct contact met het park. De twee dubbele woningen aan de parkzijde zijn smal waardoor het park ook direct zichtbaar en voelbaar is vanuit de achterste woningen.
Om het nieuwbouwplan in de omgeving te passen is het ook van belang om naar de maat en schaal van de omgevende bebouwing te kijken. De kleinschaligheid van de woningen aan de Generaal Urquhartlaan komt terug in de twee koppen van de woningen die op deze straat gericht zijn. Ook in afstand tot de straat en door groene tuinen past de ontwikkeling qua maat en schaal in de omgeving.
 
Relatie tussen bestaande en nieuwe koppen van de woningen. Bron: CZT Ruimtelijk advies & procesmanagement.
 
Architectuur
Wat betreft de verschijningsvorm van de nieuwe woningen wordt aangesloten op de omgeving. De directe omgeving van locatie Dennenkamp laat duidelijk een tweetal sferen zien:
 
Wonen in de jaren vijftig
Hierbij gaat het om het woongebied aan de noordzijde van het plangebied, met een ruime opzet en een diversiteit aan rijenwoningen, twee-onder-één-woningen en vrijstaande woningen uit de '50-er jaren.
 
Zone van de grote gebouwen
De sloop van de oorspronkelijke villa heeft het park ontdaan van zijn hoofdstructuur. Daarvoor zijn in de plaats het gemeentehuis, de bibliotheek en een basisschool gekomen. Dit zijn echter solitaire gebouwen in het park, maar zijn daar weinig tot geen relatie mee aangegaan.
 
Oosterbeek kenmerkt zich sterk door een architectuur uit de wederopbouw, gebouwen uit voornamelijk de 'Delftse school'. Een architectuur die zich kenmerkt door een eenduidig bouwvolume met een ingetogen verschijningsvorm. De combinatie tussen geometrische verhouding en verbijzondering zorgen voor een gedifferentieerd gevelbeeld.
 
Voor aansluiting met de locatie en de omliggende bebouwing komt uit de analyse van de omgeving een vijftal waarde kenmerken die de basis vormen voor de nieuwe woningen naar voren:
  1. Aansluiting met het park
  2. Relatie wonen en omgeving
  3. Ingetogen bouwvolume
  4. Verlaagde gootlijn
  5. Diversiteit in de gevel
Deze kenmerken hebben de basis gevormd voor het ontwerpen van 2 verschillende type woningen (4 woningen type A en 4 woningen type B) door Architecten LAB uit Deventer. Op navolgende afbeeldingen zijn zowel van type A als voor type B referentiegevels weergegeven.
 
Referentie gevelbeelden type A. Bron: Architecten_Lab.
 
Referentie gevelbeelden type B. Bron: Architecten_Lab.
 
Het betreft acht grondgebonden eengezinswoningen die in de vorm van twee-onder-een-kap woningen worden gerealiseerd. De goothoogte is lager dan zes meter, de nokhoogte is tien meter. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost door middel van twee parkeerplaatsen per woning.
Voor meer referentiebeelden wordt verwezen naar bijlage 1 waarin een nadere onderbouwing van zowel stedenbouw, architectuur als beeldkwaliteit wordt gegeven.
 
Beeldkwaliteit
Uitgangspunt voor de beeldkwaliteit van het plan is het behoud en versterken van de parkachtige, groene uitstraling van het gebied en een aansluiting met de karakteristieke architectuur van de directe omgeving. De parkachtige beeldkwaliteit vinden we terug in de rustige informele groene sfeer en materialisatie van de openbare ruimte. De aansluiting van het architectuurbeeld wordt gevonden in materiaalgebruik en subtiele detaillering. Hiermee wordt aansluiting verkregen met de uitgangspunten uit de Welstandsnota voor het parklandschap van de Dennenkamp.
In bijlage 1 is een nadere toelichting op de beeldkwaliteit gegeven, waarbij in wordt gegaan op:
  1. Materialisatie buitenruimte
  2. Straat en parkeren
  3. Overgang openbaar – privé
  4. Architectuur
Groen
Ten behoeve van het plan is een bomeneffectrapportage opgesteld. Deze is als bijlage 2 opgenomen. In de bomeneffectrapportage is aangegeven op welke manier met bestaande bomen in en rondom het plangebied omgegaan moet worden.
Het bouwvlak van de nieuwbouw is gelijk aan het huidige bebouwde oppervlak. Dit betekent dat de bomen die nu al met hun kroonprojectie buiten dit bouwvlak vallen dat in de toekomst ook doen en dus weinig of geen effecten hebben van de nieuwbouw. Een tweetal bomen, aan de zuidwesthoek van de locatie, staan op een dusdanige afstand van het bestaande bouwvlak dat er sprake is van overlap van de kroonprojectie. Bij de inpassing van de nieuwbouw onder de kroon bij deze twee bomen wordt hier rekening mee gehouden.
Voor alle bomen geldt dat er aandacht gegeven moet worden aan de kwaliteit van de bodem in relatie tot eventuele aanleg van tuinen. De aanleg van dichte verhardingen, grondverbetering ten behoeve van verharding en andere maatregelen welke de effect hebben op de bodemgesteldheid of waterhuishouding zullen voorkomen moeten worden.

3 Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
De visie is vernieuwend in die zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de 'Nota Ruimte', de 'Structuurvisie Randstad 2040', de 'Nota Mobiliteit', de 'MobiliteitsAanpak', de 'Structuurvisie voor de Snelwegomgeving' en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB 'Tweede structuurschema Militaire terreinen' , de 'Agenda Landschap', de 'Agenda Vitaal Platteland' en 'Pieken in de Delta'. De 'Structuurvisie Nationaal Waterplan' blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
  1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  1. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  1. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Conclusie
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van een aantal woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Voor dit initiatief is in de SVIR geen specifiek ruimtelijk beleid van toepassing. Het bestemmingsplan heeft geen nationaal belang.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden.
Het betreft de volgende onderdelen:
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie, en
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie
In het Barro worden geen regels genoemd die direct op deze ontwikkeling van toepassing zijn.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.
Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Artikel 3.1.6 tweede lid Bro:
De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
  1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Regionale Woonagenda
Op 17 februari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met de regionale Woonagenda. Ook andere gemeenten in de stadsregio hebben hiermee ingestemd.
In de Woonagenda staat onder andere dat:
  • afstemming over woningbouwprogramma's binnen de stadregio in drie subregios plaats vindt;
  • bij de programma's gebruik wordt gemaakt van een 'stoplichtmodel'.
In de Woonagenda hebben de gemeenten van de stadsregio dus afgesproken dat zij de gemeentelijke woningbouwprogramma's onderling en met de provincie afstemmen op subregio-niveau met behulp van het 'stoplichtmodel'. Doel is om tot een meer flexibele vorm van planning te komen die ruimte biedt om in te spelen op bijvoorbeeld veranderingen in de markt, bijstellingen van prognoses en vrijkomen van potentiële woningbouwlocaties (transformatie). Voor de gemeente Renkum betekent dat afspraken maken in de subregio Arnhem en omgeving (bestaande uit de gemeenten Rheden, Rozendaal, Lingewaard, Overbetuwe, Arnhem en Renkum). Het 'stoplichtmodel' maakt onderscheid in plannen waar gemeenten en provincie het over eens zijn dat het goede plannen zijn (groen), plannen waar nog aan gesleuteld wordt of die op langere termijn spelen (oranje) en plannen die uit de markt genomen moeten worden (rood).
Ten behoeve van de Woonagenda heeft het bureau ABF-research een woningmarktverkenning uitgevoerd met behulp van het Socratesmodel. Het Socratesmodel modelleert de afstemming tussen de vraag en aanbod op de woningmarkt nauwkeurig, rekening houdend met de belangrijkste elementen van vraag en aanbod, zoals demografie, woonvoorkeuren, verhuisstromen, kwaliteit van de bestaande voorraad en nieuwbouw. De uitkomsten van deze woningmarktverkenning zijn ook gebruikt als basis voor de gemeentelijke Nota Wonen 2014. Doordat gemeenten, stadsregio (Arnhem-Nijmegen) en provincie uitgaan van dezelfde woningmarktverkenning is er een goede gezamenlijke basis voor afstemming van de gemeentelijke woningbouwprogramma's.
Alle gemeenten hebben hun woningbouwprogramma getoetst aan de uitkomsten van Socrates. Plannen die in lijn zijn met de behoefteraming van Socrates zijn op groen gezet. Daarnaast is er voor de gemeenten de mogelijkheid om vanwege andere argumenten plannen op de groene lijst te zetten (bijvoorbeeld financiële of ruimtelijke argumenten).
De stadsregio heeft de woningbehoefte en de woningbouwprogramma's (de groene plannen) van de gemeenten in de subregio Arnhem en omgeving met elkaar vergeleken. Het model Socrates voorspelt voor de subregio Arnhem en omgeving een toename van circa 8500 huishoudens in de periode 1.1.2014 tot 1.1.2020. De gemeenten hebben in totaal 6403 woningen in de planning. Het is vooral Arnhem waar de voorraad aan goede woningbouwplannen laag is. Bij de omliggende gemeenten, waaronder Renkum zijn prognoses en woningbouwprogramma goed in balans. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de subregionale planning. De stadsregio trekt ook de conclusie (voor zover mogelijk in de huidige onzekere woningmarkt) dat het voorgestelde programma voor wat betreft woningbouwsegmenten, prijsklassen en woonmilieus past bij de Socrates prognose.
Na 2020 blijft het aantal huishoudens in de subregio naar verwachting groeien, maar het groeitempo neemt wel af. Ook in de periode 2020 tot 2030 blijft er dus ruimte om op beperkte schaal woningen toe te voegen.
Stoplichtmodel
Doel van het stoplichtmodel is dat de lijst van groene projecten de basis is voor toetsing van plannen door de provincie. De door gemeenten gezamenlijk voorgestelde lijst wordt door de provincie in één samenhangend proces getoetst aan de provinciale kwantitatieve en kwalitatieve richtlijnen en aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De onderliggende eigen gemeentelijke lijsten worden vervolgens bestuurlijk vastgesteld door elke gemeente.
Basis voor het stoplichtmodel zijn de planningslijsten die jaarlijks bij de provincie worden ingediend. Deze lijsten worden nu ook al door elke gemeente bestuurlijk geaccordeerd. Het stoplichtmodel wordt gekoppeld aan deze lijst. Door jaarlijks subregionaal af te stemmen over de planningslijsten met behulp van het stoplichtmodel wordt de lijst jaarlijks geactualiseerd op basis van actuele analyses of prognoses. Het ligt voor de hand om af te spreken welke prognoses gezamenlijk gebruikt worden om discussie over de uitgangspunten te voorkomen.
Op 16 oktober 2014 hebben de wethouders 'wonen' van de subregiogemeenten afspraken gemaakt over de lijst met woningbouwplannen in het 'stoplichtmodel'. Op 2 december 2014 heeft college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met die afspraken (en dus met de lijst met woningbouwplannen in het stoplichtmodel).
Hieronder worden de drie gemaakte afspraken weergegeven met per afspraak een korte toelichting.
Afspraak 1: Gemeenten stemmen in met het subregionale woningbouwprogramma. Instemming van gemeenten is onder voorbehoud van vaststelling van elke gemeentelijk deel van de lijst in het eigen college van B en W en toetsing van de provincie aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het subregionale programma is het woningbouwprogramma van de gemeente Renkum onverkort opgenomen. In de lijsten van andere gemeenten staan geen projecten die nadelige invloed hebben voor Renkum. Met deze afspraak wijken we (de stadsregio en de betrokken gemeenten) van 50/50 beleid af en programmeren we conform de eigen behoefte van de subregio.
De lijst met projecten voldoet met deze afspraak aan de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking: elk plan moet voldoen aan de regionale woningbehoefte. In het stoplichtmodel is dit de lijst met 'groene' plannen.
Afspraak 2: Gemeenten actualiseren jaarlijks hun woningbouwprogrammering in subregionaal verband op basis van het stoplichtmodel, gekoppeld aan het proces van de provinciale planningslijst. Basis voor de afstemming is de meest actuele PRIMOS prognose (is een landelijke prognose voor ontwikkeling van bevolking en huishoudens, die jaarlijks geactualiseerd wordt). Daarnaast kunnen gemeenten in onderling overleg andere analyses benutten. De gemeente Arnhem roept gemeenten in het eerste kwartaal van het jaar bijeen om elkaar te informeren over aanpassing van de woningbouwplannen en de afstemming daarover.
Strekking van deze afspraak is dat Arnhem en de omliggende gemeenten samen blijven afstemmen over hun woningbouwprogramma's, los van het wel of niet voortbestaan van de stadsregio. Het is een vrijwillige afspraak, niet verplicht op basis van wet- of regelgeving. Afstemmen in (sub)regionale verband is van belang voor onderbouwing van woningbouwplannen richting de provincie omdat de ladder voor duurzame verstedelijking aangeeft dat plannen moeten passen binnen de regionale woningbouwbehoefte.
Afspraak 3: Gemeenten kunnen tussentijds plannen in procedure brengen die nog niet in het bijgevoegd woningbouwprogramma op groen staan. Indien het totaal van deze plannen de omvang van de groene plannen voor de betreffende gemeente met meer dan 10% overschrijdt stelt de gemeente de andere subregiogemeenten daarvan op de hoogte. Deze plannen worden separaat voorgelegd aan de provincie in het kader van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking
Deze afspraak maakt het makkelijker om tussentijds (niet tijdens de jaarlijkse actualisatie van de woningbouwlijsten) nieuwe plannen in ontwikkeling te nemen, zonder dat daarvoor subregionaal overleg noodzakelijk is.
Groene projecten in het stoplichtenmodel
Een groen project is een project dat een gemeente op korte termijn wil realiseren en dat draagvlak heeft bij de gemeenten in de subregio en de provincie. Dat kan gaan om een (planologisch) harde en zachte plannen. Het project moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
  • Een project dat een programma heeft dat de gemeente graag wil realiseren, of waarvoor de gemeente de ruimte wil geven (zonder dat ze er grip op hebben).
  • Het programma is besproken met de gemeenten in de subregio en sluit aan op de subregionale behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief (segment en woonmilieu)
  • De locatie past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking:
    1. omdat het bestemmingsplan is vastgesteld;
    2. of omdat de locatie besproken is met de provincie (en akkoord bevonden is).
  • Start bouw binnen een termijn van 5 jaar (op dit moment voor 01-01-2020) is realistisch.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van acht nieuwe woningen op reeds bebouwd terrein (herontwikkeling) en binnen de bebouwde kom. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de subregionale planning. Het plan voor nieuwbouw van acht woningen aan de Generaal Urquhartlaan 21 is opgenomen in de 'groene' plannen van het vastgestelde 'stoplichtmodel'. Daarmee voldoet het bouwplan, voor zover er al sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarmee voldoet het plan ook tevens aan het provinciale beleid (Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking) en de gemeentelijke Nota Wonen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben in hun vergaderingen van 9 juli 2014 en 24 september 2014 respectievelijk de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Beiden zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt enkele structuurvisies. Later zijn beide plannen nog opnieuw partieel gewijzigd vastgesteld, waarvan de laatste in november 2015. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
  1. Een duurzame economische structuurversterking. Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Dit doel betekent vooral:
    1. ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels;
    2. zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
    3. een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
    4. een gezonde en veilige leefomgeving.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
  1. Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  2. Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  3. Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
  • Past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • Hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?
Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Conclusie
Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In het plangebied (binnen bestaand stedelijk gebied) vindt nieuwbouw (herontwikkeling bestaande bebouwd terrein) plaats van acht woningen. Het plan sluit daarmee goed aan bij de doelstellingen van de Omgevingsvisie. Het plan is in paragraaf 3.2.3 reeds getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking. Daaruit blijkt dat hieraan wordt voldaan.

3.3.2 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3)

Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 januari 2010 het nieuwe 'Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019' (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen er voor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.
Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat voornamelijk goedkopere woningen moeten worden gebouwd, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten de stad of het dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan goedkopere woningen. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Er wordt bovendien rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen. Verder zijn afspraken over de verhouding koop-huur. Voor het eerst zijn in het KWP3 afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen voor de komende drie jaar.
Dit heeft te maken met de grote problemen waar de bouw op dit moment mee kampt. De provincie biedt de gemeenten ondersteuning in het maken van die keuzes, om met het oog op morgen te kunnen blijven bouwen. In deze tijd van recessie moeten gemeenten immers keuzes maken en prioriteiten stellen. Het is een onmogelijke opgave om alle bouwplannen uit te kunnen voeren.
De gemeente Renkum valt onder de regio Arnhem-Nijmegen. Woningbouwplannen dienen zich te conformeren aan het opgestelde afsprakenkader. De provincie, de gemeenten en de woningcorporaties hebben de afspraak gemaakt dat in de periode 2010 - 2019 in de regio 36.600 woningen netto worden toegevoegd.
In de op 17 oktober 2014 in werking getreden Omgevingsverordening is in artikel 2.1.1 sub 17 en artikel 2.2.1.1 verwezen naar het Kwalitatief Woonprogramma. Daarmee heeft het Kwalitatief Woonprogramma zijn werking behouden. De eerder genoemde 'Regionale Woonagenda' en het 'stoplichtmodel' zijn uitwerkingen / opvolgers van het KWP3.

3.3.3 Kwantitatieve opgave wonen

Inmiddels hebben Gedeputeerde Staten op 9 juni 2015 de kwantitatieve opgave wonen voor de Stadsregio vastgesteld. Hiermee is het KWP 3 komen te vervallen. In de kwantitatieve opgave voor de Stadsregio zijn de woningen opgenomen als een zogeheten 'groen' plan. Dit betekent dat het plan subregionaal is afgestemd en voorziet in een woningbehoefte. Het plan is hiermee in overeenstemming met de omgevingsverordening en de daaraan gekoppelde kwantitatieve opgave.
Conclusie
De voorgestelde ontwikkeling voorziet in de bouw van acht grondgebonden woningen. Per saldo neemt de woningvoorraad met acht woningen toe. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de subregionale planning. Dit aantal is ook gebruikt als basis voor de gemeentelijke Nota Wonen 2014. Het plan voor nieuwbouw van woningen aan de Generaal Uruhartlaan 21 is opgenomen in de 'groene' plannen van het vastgestelde 'stoplichtmodel'. Het plan is daarmee in overeenstemming met het KWP3 en daarmee met de kwantitatieve opgave wonen.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionaal Plan 2005-2020 Stadsregio Arnhem Nijmegen

De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio. De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:
  • versterken van het economisch vestigingsklimaat;
  • verbetering van de bereikbaarheid;
  • vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie;
  • verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn.
De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag.
Doelstelling van de regiovisie voor wonen is het voor iedere (toekomstige) inwoner van de stadsregio een juiste woning beschikbaar hebben met betrekking tot prijs, eigendomssituatie, aard & type en locatie. Voor de periode 2010 - 2015 is vooralsnog een opgave van circa 15.500 woningen opgenomen. Binnen de 'Contour woningbouw' bepalen de gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en de aantallen nieuw te bouwen woningen. De programmering van de woningbouw dient plaats te vinden met in achtneming van de in de per gemeenten vastgestelde kwalitatieve afspraken en inspanningsverplichtingen in de Concessies Wonen.
Groene Akkoord
Vanuit de Stadsregio is een akkoord gesloten tussen gemeenten, woningbouwcorporaties en diverse bouwende partijen ten behoeve van het duurzaam bouwen. Het Groene Akkoord is de vervanger van het oude KAN-DuboConvenant uit 2000. In het akkoord is afgesproken dat de partijen (gemeenten, corporaties, bouwende partijen) op hoofdlijnen gaan sturen en de komende twee jaar één gezamenlijke taal gaan hanteren voor duurzaam bouwen en renoveren, te weten GPR Gebouw en GPR Stedenbouw. Duurzaam bouwen houdt in dat op zodanige wijze wordt gebouwd en het beheren van gebouwen en gebouwde omgeving dat de schade aan het milieu in alle fasen, schaalniveaus en sectoren van het bouwproces zoveel mogelijk beperkt wordt. De fasen van het bouwproces omvatten de levensloop: van ontwerp tot en met sloop van het gebouwde. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij de randvoorwaarden zoals gesteld in het Groene Akkoord.
Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen het regionaal beleid van het Regionaal Plan 2005-2020. De gemeente Renkum zorgt gemeentebreed voor het behalen van bovengenoemde normen. Het plan voorziet in de bouw van acht grondgebonden woningen waarbij wordt aangesloten bij de eisen die volgen uit het Groene Akkoord.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Nota Wonen 2014

In de 'Nota Wonen 2014' verwoordt de gemeente Renkum haar doelen en ambities op gebied van wonen. De 'Nota Wonen 2014' is een actualisatie van de 'Woonvisie 2010-2014'. Voordat het beleid is opgesteld is er een analyse van de woningmarkt in de gemeente Renkum uitgevoerd. Daarvoor zijn verschillende onderzoeken gebruikt, zoals 'WoOn 2012', 'evaluatie Woonvisie 2010-2014' en de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025 '.
Voor de hoofdlijnen van de 'Nota Wonen 2014' zijn de vijf politieke pijlers uit de vorige Woonvisie aangehouden. De volgende thema’s zijn uitgewerkt:
  • kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande woonvoorraad;
  • evenwichtige bevolkingsopbouw;
  • duurzaam en levensloopgeschikt;
  • wonen met zorg;
  • regie van de gemeente.
Thema 1: Kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande voorraad
Tot 2019 neemt het aantal huishoudens nog licht toe en daarna daalt het aantal licht. De gemeente wil op deze ontwikkeling zo goed mogelijk inspelen. In de Nota Wonen 2014 wordt voornamelijk de aandacht gericht op de woonkwaliteit in de dorpen, wat ook ten goede moet komen aan de vitaliteit in de dorpen. Vanuit deze visie wil de gemeente inzetten op:
  • herstructurering bestaande woningvoorraad;
  • behoud van voldoende sociale huurwoningen;
  • woningaanpassingen ten behoeve van senioren, chronisch zieken en mensen met een beperking;
  • aandacht voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.
Thema 2: Evenwichtige bevolkingsopbouw
Voor vitaliteit in de dorpen vindt de gemeente de aanwezigheid van verschillende leeftijdsgroepen en generaties in de dorpen van belang. Sturing op een evenwichtige bevolkingssamenstelling is slechts beperkt mogelijk. De gemeente wil echter de mogelijkheden die zij heeft volop benutten. Hierbij werkt ze de volgende beleidsambities uit:
  • prioriteit voor het verbreden van het aanbod voor (jonge) huishoudens en huishoudens met middeninkomen;
  • zorgvuldig benutten nieuwbouwmogelijkheden;
  • erken de samenhang tussen steden en ommeland (kans).
Thema 3: Duurzaam en levensloopgeschikt
De gemeente hecht veel waarde aan een duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving en een goede toekomstkwaliteit van het woningaanbod. Woningen moeten enerzijds passend zijn voor hun eigen levensloop (duurzaam), anderzijds geschikt zijn voor veranderingen in de levensloop van mensen (aanpasbaar). Bij deze toekomstkwaliteit besteedt de gemeente aan drie aspecten in het bijzonder aandacht:
  • duurzaam bouwen en duurzame gebiedsontwikkeling;
  • aanpasbaar en levensloopgeschikt woningaanbod;
  • stimuleren duurzaamheid en toekomstkwaliteit in bestaande bouw en bij nieuwbouw.
Thema 4: Wonen met zorg
De gemeente wil mensen met een zorgvraag mogelijkheden bieden om zo lang mogelijk in de eigen sociale omgeving te blijven wonen. Ook de kabinetsplannen dragen hieraan bij en zorgen ervoor dat mensen langer thuis moeten blijven wonen. Deze mensen zullen steeds vaker een beroep op de gemeente doen. De gemeente wil voor wonen en zorg de volgende stappen zetten:
  • uitwerken flexibel woningaanbod binnen de zorgsector;
  • herijking van de rol en positie van woonzorgcentra binnen het gebiedsgericht werken;
  • wonen en zorg: versterken van burgerkracht bij wonen.
Thema 5: Regie van de gemeente
De sturingsmogelijkheden van de gemeente zijn beperkt. Samenwerking vormt daarom de spil van de uitvoering van de Nota Wonen 2014. De gemeente gaat actief de samenwerking aan met woonpartners en inwoners. Op een aantal gebieden neemt de gemeente heel bewust de regierol. Zoals bij de opgave voor het zorgvastgoed. De gemeente heeft ook een stimulerende rol op het gebied van wonen. Deze rol zal in de toekomst toenemen en heeft bijvoorbeeld te maken met het uitlokken van kansrijke initiatieven en het aftasten van mogelijkheden om meer beweging in de woningmarkt te krijgen.
Het uitgangspunt van de gemeente Renkum is dat woningbouwprojecten passen binnen de 'Nota Wonen 2014'. Er zijn geen grote nieuwbouwlocaties. Datgene dat nieuw wordt gebouwd moet binnen de bestaande contouren van de bebouwing passen.
Conclusie
In paragraaf 3.2.3 is reeds getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarin is aangegeven dat het plan past binnen de ladder, zie de afspraken in de regionale Woonagenda, en de 'Nota Wonen'. In het subregionale programma van de regionale Woonagenda is namelijk het woningbouwprogramma van de gemeente Renkum (zoals grotendeels genoemd in de Nota Wonen') onverkort opgenomen. Het plan voor de bouw van acht woningen voldoet daarmee aan de Nota Wonen.

3.5.2 Ruimtelijke Visie 2025

Op 22 september 2011 heeft het College van Burgemeester en wethouders de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025' vastgesteld. De visie geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gehele grondgebied van de gemeente (fysiek-ruimtelijk) in de komende 15 jaar. Een aantal algemene aspecten uit de visie betreffen het verhogen van de kwaliteit van dorpsentrees en toegangswegen, het vergroten van de toegankelijkheid van het bosgebied en het streven naar een sterkere visuele relatie met het buitengebied.

Onderstaand is voor de kern Oosterbeek de visiekaart opgenomen. De woningbouwontwikkeling van het terrein van het voormalige Neder Veluwe College is specifiek op de kaart van de visie aangegeven. Op de onderstaande kaart is de locatie met een 'rode' pijl aangegeven. Voorliggende ontwikkeling is voorzien op de gronden in eigendom van de gemeente Renkum. De gronden worden uiteindelijk bouwrijp overgedragen aan de ontwikkelende partij. De beschreven doelen in de Ruimtelijke Visie zijn niet direct van toepassing op de ontwikkeling in het plangebied.
 
Figuur: Visiekaart Oosterbeek (Bron: Ruimtelijke Visie 2025, gemeente Renkum)
 
Conclusie
De Ruimtelijke Visie 2025 geeft geen concrete aandachtspunten voor voorliggende ontwikkeling. Wel is de locatie opgenomen als 'lopend project als inbreidings- en herontwikkelingslocatie'. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de Ruimtelijke Visie 2025.

4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan aspecten zoals bodem, lucht, geluid, hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

4.2 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (2008) dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Onderzoek
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in april/mei 2016 een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Generaal Urquhartlaan 21 te Oosterbeek. Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 opgenomen.
De aanleiding tot de uitvoering van het bodemonderzoek is de voorgenomen nieuwbouw van woningen op de locatie. De bestaande bebouwing zal daartoe worden gesloopt.
In 2011 is er op de locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd waarbij in de bovengrond lichte overschrijdingen van de achtergrondwaarde zijn gemeten voor PAK-totaal.
Doel van het actualiserend bodemonderzoek is een indicatie te krijgen van de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Het actualiserend bodemonderzoek is afgeleid van de NEN 5740 (Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, uitgave januari 2009) waarbij echter alleen de bovengrond is onderzocht.
Er is geen vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd, aangezien in 2011 een vooronderzoek is uitgevoerd als onderdeel van het verkennend bodemonderzoek dat toen is uitgevoerd. Wel wordt in een beknopt vooronderzoek aangegeven in hoeverre de situatie ten opzichte van 2011 is veranderd.
De opzet van het actualiserend bodemonderzoek is besproken met de gemeente Renkum en akkoord bevonden.
Voorafgaand aan het onderzoek heeft een beknopt dossieronderzoek plaatsgevonden. Daaruit blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat de bodem van de onderzoekslocatie in de periode 2011-2016 verontreinigd is geraakt. De onderzoekslocatie is als onverdacht beschouwd.
Het actualiserend onderzoek heeft zich gericht op de bovengrond (daar waar de meeste activiteiten plaatsvinden).
Resultaten
In de bodem is tot de onderzochte diepte (circa 0,6 m –mv) bij drie van de twaalf boringen enig puin aangetroffen.
Op en onder het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Uit de toetsing aan de WBB (Wet bodembescherming) blijkt dat in grondmengmonster MM102 voor PAK 10 een gehalte boven de tussenwaarde is gemeten. Voor een aantal andere parameters zijn licht verhoogde gehaltes gemeten. In de twee andere onderzochte grond(meng)monsters van de bovengrond zijn ten hoogste licht verhoogde gehaltes gemeten
Uit separate analyse van de grondmonsters waaruit MM102 is samengesteld, blijkt dat in monster M107 (boring 112; 0,05 -0,55 m –mv) het gehalte PAK 10 de interventiewaarde overschrijdt. Zink en minerale olie overschrijden de achtergrondwaarde. In de andere 4 onderzochte grondmonsters zijn ten hoogste overschrijdingen van de achtergrondwaarde gemeten.
Waardoor het sterk verhoogde PAK 10 gehalte bij boring 112 wordt veroorzaakt is onduidelijk. Zintuiglijk zijn bij deze boring geen aanwijzingen voor een verontreiniging geconstateerd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' op basis van de resultaten van het actualiserend bodemonderzoek verworpen dient te worden. Uit de resultaten van het verrichte bodemonderzoek blijkt dat er sprake is van een sterk verhoogd gehalte PAK 10 bij boring 112.
Indien de resultaten van het bodemonderzoek uit 2011 worden meegenomen zal de gemiddelde kwaliteit van de bovengrond indicatief voldoen aan de klasse 'Wonen'. Dit met uitzondering van het gedeelte bij boring 12 waar de grond op basis van onderhavig onderzoek als 'Niet toepasbaar' is beschouwd. De ondergrond valt indicatief in de klasse 'Altijd toepasbaar'.
Aanbevolen wordt een beperkt nader onderzoek uit te voeren op basis waarvan kan worden vastgesteld in hoeverre er al dan niet sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging bij boring 112.
Voor het bestemmingsplan is duidelijk dat vrijwel het gehele terrein voldoet, alleen locatie 112 (nog) niet. Hiervoor wordt nader onderzoek verricht. Zolang dit nadere onderzoek nog niet is verricht kan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet eerder worden verleend dan dat het aanvullende onderzoek heeft uitgewezen dat de locatie voldoet aan de klasse 'wonen'. Dit speelt echter pas bij de aanvraag om een omgevingsvergunning. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project in het kader van het bestemmingsplan.

4.3 Lucht

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.
Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 8 woningen. Deze ontwikkeling is aan te merken als een ontwikkeling die in 'niet in betekenende mate bijdraagt' (NIBM) aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied aanvaardbaar. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.4 Geluid

4.4.1 Wegverkeerslawaai

In het projectgebied worden nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt in de vorm van een nieuwe woningen. Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen schrijft de Wet geluidhinder voor dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai.
De maximumsnelheid op de naastgelegen weg, de Generaal Urquhartlaan is 30-km/uur. Deze (niet druk bereden) weg heeft dan ook geen zone in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Wel volgt uit vaste jurisprudentie dat ook het geluidsniveau bij 30 km wegen onderzocht moet worden.
Verwacht mag worden dat het geluidsniveau op de nieuwe woningen de grenswaarden niet overschrijdt. In de huidige situatie staan al veel woningen langs de Generaal Urquhartlaan. Bij de bouw zal naar verwachting voldaan worden aan de geluidswaarden voor het binnenniveau. Een akoestisch onderzoek kan om die reden achterwege blijven.

Onderzoek
Verwacht mag worden dat het geluidsniveau op de nieuwe woningen de grenswaarden niet overschrijdt. In de huidige situatie staan al veel woningen langs de Generaal Urquhartlaan. Deze weg wordt ter plaatse weinig bereden. De snelheid is ter plaatse laag vanwege de verkeersdrempel nabij de locatie en de langs de weg geparkeerde auto's. Hierdoor is vaak slechts één rijstrook beschikbaar. Bij de bouw wordt (naar verwachting) voldaan aan de geluidswaarden voor het binnenniveau. Een akoestisch onderzoek kan om die reden achterwege blijven.

4.4.2 Railverkeerslawaai

Het projectgebied valt niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.

4.4.3 Industrielawaai

Het projectgebied valt niet binnen de geluidszone van bedrijvigheid. Zie hiervoor ook paragraaf toelichting paragraaf 4.5toelichting paragraaf 4.5. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.

4.4.4 Conclusie

Het milieuaspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhinder-gevoelige functies in de directe omgeving van het projectgebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen of terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijk ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de nieuwe gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)'geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen. Het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

4.5.2 Toetsing

De woningen worden niet gerealiseerd binnen een invloedssfeer van een bestaand bedrijf.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
 
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
 
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi, Bevb en Bevt wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen en mobiele bronnen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
 
Plangebied
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Volgens de Risicokaart Nederland zijn er in de huidige situatie in omgeving van de planlocatie geen inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig die van belang zijn en een risico vormen voor het plangebied. Er bevinden zich in de (ruime) nabijheid een onderwijsinstelling en een bibliotheek. Deze beïnvloeden de veiligheidssituatie voor de nieuwe woningen niet en de veiligheidssituatie van deze instellingen wordt door de woningen niet gewijzigd.
 
Figuur: Fragment risicokaart Gelderland (Bron: www.risicokaart.nl)
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.7 Water

In het kader van het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels een hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'.

4.7.1 Provinciaal beleid

Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015.
In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.
Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
In de bij de Visie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3), KWO-vrije zone en vaarwegen (hoofdstuk 4). Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning). In artikel 2.6.3 van de verordening is opgenomen dat in een intrekgebied geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen.
 
Figuur: Uitsnede kaart Omgevingsverordening, Water en milieu (arcering = intrekgebied)
 
Conclusie
De bouw van acht woningen beïnvloedt de de wateraspecten niet. Er kunnen zonder nadelige effecten acht woningen worden ontwikkeld op de planlocatie.

4.7.2 Beleid waterschap

Per 1 januari 2013 zijn Waterschap Veluwe en Waterschap Vallei en Eem samen gegaan als waterschap Vallei en Veluwe. Omdat dit Waterschap nog geen eigen beleid heeft geformuleerd wordt, bij de toetsing van dit plan, getoetst aan het beleid van het voormalige waterschap Vallei en Eem. Het plangebied lag binnen het werkveld van dit waterschap.
In het "Waterbeheersplan 2010 - 2015'' heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor deze periode. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming van het beheersgebied tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het gebied. Het programma Voldoende en schoon water gaat over de waterhuishouding. De inzameling, het transport en de behandeling van afvalwater noemen we de afvalwaterketen. Deze keten bestaat uit: rioolstelsels met huisaansluitingen, leidingen, putten, pompen, riooloverstorten, meet- en regeltechnieken; transportsystemen met gemalen en persleidingen; een rioolwaterzuiveringsinstallatie met een effluentlozing op oppervlaktewater.
Een belangrijk onderwerp in alle programma's is de klimaatverandering. Het Waterschap zal de ontwikkelingen op dit gebied de komende jaren intensief blijven volgen en maatregelen nemen om ook op de lange termijn het gebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de zuiveringen op peil te houden. Het vaststellen van ruimtelijke plannen, vooral voor stedelijke ontwikkelingen, vraagt een pro-actieve rol van het waterschap. Door in de planontwikkelingsfase al om tafel te zitten met gemeenten, projectontwikkelaars en bouwpartijen is er voor het watersysteem veel te bereiken, zowel in nieuw stedelijk gebied als in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast adviseert het waterschap gemeenten via de watertoets.

4.7.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Renkum is voortvarend aan de slag gegaan met het afkoppelen van verhard oppervlak, één van de doelstellingen van het beleid van de hogere overheid. Sinds 2000 is in totaal ruim 50 hectare verhard oppervlak (wegen, parkeerplaatsen, daken) afgekoppeld van de riolering. Dit is ruim 20% van het totale aantal wegen in de gemeente. De gemeente voldoet hiermee ruimschoots aan de wettelijke verplichting om voor 2010 49 hectare verhard wegoppervlak af te koppelen van het riool.

4.7.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan. Gesteld kan worden dat het plan voor wat betreft het aspect 'water' uitvoerbaar is. Het vuilwater zal worden afgevoerd via een aansluiting op het riool. Schoon (hemel-)water zal op het terrein worden geborgen en geïnfiltreerd. Bij de bouw zal met de materialisering rekening worden gehouden met de waterkwaliteit. Er zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt. De toename van het verhard oppervlak is zeer beperkt. Het grondwater bevindt op een diepte van meer dan vijf meter onder het maaiveld. De ontwikkeling heeft geen (of slechts een zeer beperkte) invloed op de waterhuishouding.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Verdrag van Valletta
Het Verdrag van Valletta is het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed. Het verdrag is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Het Verdrag van Valletta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf, ook wel behoud 'in situ' genoemd. Opgravingen moeten zo veel mogelijk worden vermeden, omdat daarbij het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. Malta wil verder bevorderen, dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden.
Het verdrag gaat ervan uit dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en eventuele opgravingen zelf moet betalen. Door het verdrag is tevens geld vrijgemaakt voor wetenschappelijk onderzoek.
 
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Nationaal beleid op het gebied van archeologie is vastgelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ, 2007), die een Nederlandse uitwerking is van het Europese Verdrag van Valletta. De wet regelt hoe het rijk, de provincies en de gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De nieuwe wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed worden alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden, verstaan.
 
Toetsing
Op basis van de gemeentelijke Archeologische beleidsadvieskaart heeft een klein deel geen archeologische verwachting (licht groen) en het grootste deel een hoge archeologische verwachting (oranje). Deze archeologische verwachting is in het bestemmingsplan "Oosterbeek-Noord 2014" vertaald naar de dubbelbestemming 'Archeologie hoge verwachting'. Volgens artikel 30 van de planregels zijn de aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, veiligstelling en herstel van de op en in deze gronden verwachtte en reeds bekende archeologische waarden. Om die reden is bij nieuwbouw groter dan 200 m² eerst archeologisch onderzoek noodzakelijk.In het voorliggende bestemmingsplan is de dubbelbestemming wederom opgenomen. Bij het realiseren van een (bouw)plan dient vervolgens getoetst worden aan de dubbelbestemming en dient dan (indien nodig) archeologisch onderzoek verricht te worden.
 
Figuur: Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Renkum, met globale aanduiding plangebied (Bron: Gemeente Renkum)
 
Door Greenhouse Advies is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 4 opgenomen. Uit dat onderzoek komt het volgende naar voren.
Het plangebied en de directe omgeving liggen op de zuidelijke flank van een stuwwal. Deze is opgebouwd uit gestuwde fluviatiele afzettingen en afgedekt met een restant van de keileem. De bodem bestaat uit holtpodzolgronden met grof zand. Er zijn in het plangebied en de directe omgeving geen archeologische vindplaatsen bekend.
Op basis van de landschappelijke gegevens en vondstmeldingen en onderzoek in vergelijkbare condities in de omgeving kan worden gesteld dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt. Het betreft eventuele archeologische resten in de vorm van verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen. Daarbij zal het voor de vroege perioden vermoedelijk gaan om losse vondsten. Vanaf de IJzertijd kan uitgegaan worden van sporen en structuren van de volgende complextypen: nederzetting, infrastructuur en in mindere mate graven of grafvelden. Eventuele archeologische resten kunnen in het gehele plangebied direct vanaf maaiveld voorkomen.
Voor de Tweede Wereldoorlog is er een hoge verwachting voor aantreffen van en sporen in de vorm van schuttersputten, (korte) loopgraven, mitrailleur- of mortierstellingen. Verder dient men rekening te houden met de kans op aantreffen van losse vondsten en explosieven.
Men dient rekening te houden met het feit dat door het plangebied in het verleden diverse paden gelopen hebben. Het is onbekend in welke mate de bodem ter plaatse verstoord is door aanleg en gebruik hiervan. Een deel van het plangebied is reeds bebouwd. Er is geen informatie bekend over de omvang van eventuele verstoringen als gevolg van de bouw hiervan.
 
Conclusie
Op basis van de resultaten geldt een hoge verwachting voor het plangebied. de archeoloog adviseert daarom om een karterend booronderzoek uit te voeren om de intactheid van de bodem(-opbouw) in kaart te brengen en eventuele vindplaatsen op te sporen en in kaart te brengen.
In het uitgevoerde onderzoek is echter geen rekening gehouden met de wijze van bouwen en exacte locatie van de nieuwe woningen, het feit dat onder een deel van het bestaande gebouw een kelder zit en dat het bestaande gebouw gebouwd is met een fundering. Het bestaande gebouw zal gesloopt worden, inclusief fundering en kelder. Hierna staat het globale bouwplan (plattegrond) voor de woningen A1 t/m A4 en B1 t/m B4 geprojecteerd over het bestaande gebouw (grijs) weergegeven.
 
Globaal bouwplan (woningen A1-A4 en B1-B4) geprojecteerd over bestaand gebouw (grijs)
 
Uit de afbeelding blijkt duidelijk dat de nieuwe woningen worden gebouwd op de locatie waar nu al het bestaande schoolgebouw staat. De nieuwe woningen krijgen geen diepere fundering dan de fundering van het bestaande gebouw en dus zeker niet zo diep als de bestaande kelder. Dus voor (delen van) de te bouwen woningen die voorzien zijn ter plaatse van het bestaande gebouw met kelder is geen nader archeologisch onderzoek nodig. Het betreft hier de woningen B3 en deels B4 en B2. Zie hiervoor de navolgende afbeelding.
 
Plattegrond bestaand gebouw Neder Veluwe College (met ligging kelder)
 
Het bestemmingsplan schrijft voor dat bij een hoge archeologische verwachting pas (nader) onderzoek nodig is bij graaf/bouwactiviteiten met een oppervlakte van meer dan 200 m². Het noordoostelijk deel van het plangebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor dit deel is geen (nader) archeologisch onderzoek noodzakelijk. In dat gedeelte worden de woningen A4, A3 en grotendeels A2 gebouwd.
Per saldo houdt dit alles in dat maximaal circa 400 m² bebouwd zal worden buiten de bestaande kelder en binnen de hoge archeologische verwachting.
Samengevat houdt dit in dat voor het bestemmingsplan geen aanvullend archeologisch onderzoek nodig is. Voor de daadwerkelijke bouw van de woningen acht het bevoegd gezag, ook na inwinning van advies van de regio-archeoloog, nader archeologisch onderzoek voor de woningen niet noodzakelijk, mede vanwege het feit dat gebouwd wordt ter plaatse van het reeds bestaande gebouw en dat niet dieper wordt gebouwd dan de huidige fundering van het bestaande gebouw.

4.8.2 Cultuurhistorie

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
 
Ten aanzien van het onderdeel cultuurhistorie wordt verwezen naar het archeologische bureauonderzoek van Greenhouse Advies. Onderdeel van het archeologische bureauonderzoek (bijlage 3) is een beknopte beschrijving van de cultuurhistorische waarden.
De historische kaart uit 1815 laat ter plaatse van het plangebied woeste gronden zien aan de zuidzijde van een tweetal paden die ten noorden van het plangebied samenkomen. De oorspronkelijke aanwijzende tafel van de kadastrale minuutplan (1811-1832) geeft aan dat er sprake is "Regt van opstal" en dat het terrein in gebruik is als "Huis en Erf" . De bijbehorende kaart geeft echter aan dat het perceel onbebouwd is (zie Afbeelding 4.4). Het terrein is eigendom van Jacob Otten, een dagloner uit Oosterbeek.
Omstreeks 1850 is het gebied is ingericht. Vanaf 1902 worden de naaldbossen van landgoed Dennenoord (op kaarten aangegeven als "Dennenkamp") ter plaatse van het plangebied aangeduid. Aan de noordoostzijde van het plangebied liep een pad. Deze situatie bleef lange tijd onveranderd.
Op de topografische kaart uit 1964 worden ter plaatse van het plangebied diverse (wandel)paden aangegeven. De huidige bebouwing is opgetrokken in de tweede helft van de jaren '60 van de 20e eeuw en bestaat tot de dag van vandaag.

4.8.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan. Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er eveneens geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Natuurwaarden

4.9.1 Algemeen

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de haalbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen tevens de implementatie van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn op nationaal niveau. Er mogen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, waarvan op voorhand duidelijk is dat deze op bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden of op streng beschermde planten of dieren.

4.9.2 Gebiedsbescherming

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde 'Natuurbeschermingswet 1998' in werking getreden. Hiermee wordt de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (leefgebieden en soorten) in Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is De Veluwe. De bebouwde kom van Oosterbeek wordt grotendeels ingesloten door de begrensde delen van De Veluwe. De dichtstbijzijnde begrenzing van De Veluwe ligt op ligt op ongeveer 600 meter afstand.

De geplande werkzaamheden zullen geen toename van verstorende invloeden hebben op Natura 2000-gebieden aangezien het plangebied niet ligt binnen de grenzen van voornoemde gebieden (Natura 2000) of invloedssfeer (Natura 2000). Zowel de werkzaamheden als de toekomstige inrichting zullen geen negatieve gevolgen hebben op de beschreven gebieden, aanwezige habitats of kwalificerende soorten. Verdere toetsing aan deze gebieden is hierdoor niet noodzakelijk.
 
Figuur: Begrenzing Natura 2000-gebied ten opzichte van plangebied (rood)

4.9.3 Beschermde soorten

Voor beheergerichte (onderdelen van) bestemmingsplannen, met geen of slechts geringe ontwikkelingsmogelijkheden, kan in het algemeen gesteld worden dat de uitvoerbaarheid niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn, zoals vogels en vleermuizen, mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd. Anders ligt het voor (onderdelen van) bestemmingsplannen die een wijziging van het grondgebruik inhouden of bijvoorbeeld het slopen dan wel oprichten van nieuwe bebouwing en/of infrastructuur.
Onderliggend plan voorziet in de sloop en nieuwbouw. Daarom heeft op 16 maart 2016 een quickscan flora en fauna plaatsgevonden door ecologisch adviesbureau 'De Groene Ruimte'. De resultaten van de quickscan zijn als bijlage 5 opgenomen.
De conclusies van de quickscan zijn als volgt:
• Door de ingreep wordt mogelijk de streng beschermde plantensoort Ruig klokje vestoord. Om uitsluitsel te krijgen is nader onderzoek in het geschikte seizoen (zo mogelijk in de bloeiperiode juli-augustus) nodig.
• Door de ingreep worden mogelijk vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde nesten van Gierzwaluw verstoord. Nader onderzoek naar deze soorten is noodzakelijk.
• Door de ingreep worden (mogelijk) enkele licht beschermde soorten verstoord zoals: Egel, Bosmuis, Huisspitmuis. Voor de licht beschermde soorten van tabel 1 van de AMvB art. 75 FF-wet geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen en ontwikkelingen.
• Mogelijk komen nesten voor van onder andere Roodborst, Heggenmus, Koolmees, Pimpelmees, Boomkruiper en Merel. Verstorende activiteiten mogen pas plaatsvinden nadat broedgevallen op natuurlijke wijze zijn geëindigd (en de jonge vogels definitief zijn uitgevlogen) en voordat zich nieuwe broedgevallen voordoen.
Samengevat: Er wordt nader onderzoek nodig geacht naar Ruig klokje, vleermuizen en Gierzwaluw.
Dit nader onderzoek wordt op dit moment uitgevoerd door adviesbureau 'De Groene Ruimte'.

4.9.4 Gelders NatuurNetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur. De GNN is sterk ruimtelijk structurerend en bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit op provinciaal niveau. Ze maakt daarom onderdeel uit van het groenblauwe raamwerk. Binnen de GNN geldt tevens de "nee, tenzij"-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In het plangebied zijn geen gebieden aanwezig die behoren tot de GNN. Verder toetsing is dan ook niet noodzakelijk.
 
Figuur: Uitsnede uit Omgevingsvisie Provincie Gelderland; grens GNN-GO

4.9.5 Conclusie

Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermd Natura 2000-gebied, dan wel het Gelders Natuurnetwerk en of Groene Ontwikkelingszone. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.
Uit de quickscan flora en fauna komt naar voren dat op onderdelen vervolgonderzoek nodig is naar beschermde soorten. Dit onderzoek wordt op dit moment uitgevoerd. Een omgevingsvergunning voor de bouw kan niet eerder worden afgegeven dan dat het benoemde vervolgonderzoek is uitgevoerd en heeft aangetoond dat de nieuwe bestemming van het terrein geen nadelige invloed heeft op beschermde flora en fauna.

4.10 Verkeer en parkeren

Verkeer 
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van acht nieuwe woningen in de kern Oosterbeek. Voor het plangebied heeft de gemeenteraad (zie hoofdstuk 1.1) aangegeven dat parkeren op eigen terrein moet worden geregeld. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de kengetallen van het CROW, publicatie 317. Uitgaande van koop, vrijstaande woningen, met een verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'centrum' is het aantal verkeersbewegingen per woning per dag minimaal 7,5 en maximaal 8,3. Voor wat betreft de extra verkeersgeneratie moet uitgegaan worden van acht nieuwe woningen maal 7,5/8,3 verkeersbewegingen is 60 tot 66,4 verkeersbewegingen per dag.

De realisatie van acht woningen zal dan ook niet leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen worden via de Generaal Urquhartlaan ontsloten op de Stationsweg of de Utrechtseweg.

Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het project voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW, publicatie 317. Uitgaande van koop, vrijstaande woningen met de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'centrum' is het aantal parkeerplaatsen per woning minimaal 1,4 en maximaal 2,2 per woning.

Voor voorliggende ontwikkeling is een parkeernorm vastgesteld van 2,0 parkeerplaatsen per woning. Hierin is 0,3 parkeerplaats per woning opgenomen voor bezoek. Bij de realisatie van acht woningen zijn minimaal 16 parkeerplaatsen noodzakelijk. Deze parkeerplaatsen zijn voorzien op eigen terrein en in de openbare ruimte.

Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.11 Kabels en leidingen

In en nabij het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkeling in het plangebied. Ten behoeve van de uiteindelijke woningbouwontwikkeling is het wel noodzakelijk nog een klic-melding uit te voeren. Deze zal voorafgaand aan de bouw moeten worden uitgevoerd.

4.12 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieplan
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. In artikel 6.12, lid 1 en 2 van de Wro is bepaald dat de gemeente bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Onderhavig bouwplan valt onder de opsomming van artikel 6.2.1 Bro. Indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, dan kan de gemeenteraad besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen.
De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (artikel 6.12 Wro);
  • het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • er geen verhaalbare kosten zijn;
  • de verhaalbare kosten uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden. In onderhavig plan zijn de kosten anderszins verzekerd (artikel 6.12 Wro) door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst (ontwikkelingsovereenkomst), derhalve behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Planschade
Ingevolge artikel 6.1 Wro kent de gemeente planschade toe aan degene die schade leidt in de vorm van inkomensderving of daling van een onroerende zaak als gevolg van een planologische maatregel.
Over eventuele planschade door voornoemde planologische maatregel zijn afspraken gemaakt in de ondertekende overeenkomst met de ontwikkelaar.

5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
  1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.

5.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
  1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
  1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). Zo moet onder 'bouwperceel' verstaan worden: 'een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten'. Het moet dus gaan om gronden met dezelfde bestemming die ook in eigendom zijn van dezelfde persoon, dan wel gronden die gehuurd worden door die persoon.
  2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet. Per hoofdbestemming is een bestemmingsregeling, opgenomen, voor zover van toepassing bestaande uit:
  1. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden gebruikt worden in die bestemming;
  2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
  3. nadere eisen;
  4. afwijken van de bouwregels;
  5. specifieke gebruiksregels;
  6. afwijken van de gebruiksregels;
  7. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  8. wijzigingsbevoegdheid.
De situering van de toegelaten gebouwen is bepaald door bouwvlakken op de verbeelding en door de bepalingen (soms in combinatie met aanduidingen) in de planregels.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  1. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:
    1. antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
    2. algemene bouwregels: Hierin worden algemene bouwregels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Zo wordt hierin het ondergronds bouwen geregeld en worden bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan, maar wel met een vergunning zijn gebouwd, 'positief' bestemd;
    3. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
    4. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.
  2. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.
    1. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd.
De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk.
Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht.
Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
  1. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.

5.2 Planregels

5.2.1 Bestemmingen in dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende eindbestemmingen: Tuin en Wonen. Daarnaast kent het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemming: Waarde - Archeologie hoge verwachting.

5.2.2 Bestemmingen

Tuin
De bestemming 'Tuin' is toegekend aan percelen gelegen bij de bestemming Wonen. De bestemming 'Tuin' is opgenomen ter plaatse van met name de voortuinen en zijtuinen van de te bouwen woningen. Op percelen met de bestemming 'Tuin' zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen voldoen, toegestaan. Het bouwen van gebouwen is hier niet toegestaan.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de acht te bouwen woningen in het plangebied. Het maximaal aantal woningen in een bouwvlak is aangeduid op de verbeelding. Hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Een bouwvlak mag geheel worden volgebouwd. Binnen het bouwvlak gelden de op de verbeelding opgenomen maximale goot- en bouwhoogten. Buiten het bouwvlak geldt een in de regels opgenomen maximale oppervlakte en maximale goot- en bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
In deze bestemming zijn onder bepaalde voorwaarden, conform het gemeentelijke beleid, aan-huis-verbonden beroepen (alleen door de bewoners van de woning) toegestaan.
Om voldoende flexibiliteit te houden in het bestemmingsplan en om snel, via maatwerk, in te kunnen spelen op veranderende behoeftes in het gebruik van de woningen zijn, conform de gemeentelijke standaardregels voor 'Wonen', afwijkingen opgenomen om kamerbewoning, zorgwoning, aan-huis-verbonden-bedrijf (alleen voor de bewoners van de woning), bed & breakfast, mantelzorg en zogenaamde twee- of drie-generatiewoning mogelijk te maken in de woningen en/of bijgebouwen.
In de regels van de bestemming Wonen zijn, conform de gemeentelijke standaardregels voor 'Wonen', voorts afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het toestaan van meer wooneenheden dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven (conform de bestemmingsplanvoorschriften van de voorheen geldende bestemmingsplannen), het toestaan van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en het toestaan van (kleine) overschrijding van bouw- en goothoogten.

5.2.3 Dubbelbestemmingen

Het plan bevat verder één zogenaamde dubbelbestemming. Een dubbelbestemming valt als het ware over "onderliggende" materiële bestemmingen heen en houdt beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Een dubbelbestemming dient dus een specifiek ruimtelijk belang en is eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Hierna wordt de dubbelbestemming beschreven.

Waarde - Archeologische hoge verwachting
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is, conform gemeentelijk beleid, opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemming hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 200 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. Een zelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Voor de archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.

6 Procedure

6.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie. Echter omdat het hier gaat om een bestemmingsplan binnen de bebouwde kom van Oosterbeek en het een kleinschalige herontwikkeling betreft is dat nu niet gedaan. De betreffende instanties hebben al eerder aangegeven dat vooroverleg bij bij kleine (her)ontwikkelende plannen in de bebouwde kom, die de belangen van de andere instanties niet raken, niet nodig is.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Generaal Urquhartlaan 21, 2016' heeft vanaf 22 juni 2016 gedurende zes weken, dus tot en met 2 6 juli 2016 ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn PM zienswijzen ingediend. In de Staatscourant van woensdag 15 juni 2016 en in het huis-aan-huis blad Hoog en Laag van woensdag 15 juni 2016 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in de bibliotheek te Oosterbeek en in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.
 
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 8 juni 2016 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Staatscourant en in de Hoog en Laag en op de gemeentelijke website.
 
Hierna is de ingediende zienswijze samengevat en van een reactie voorzien.
 
zienswijze
Naam:Dhr. J.R.J. Spaan
Adres:Generaal Urquhartlaan 26, 6861 GG Oosterbeek
Ontvangst zienswijze:28 juli 2016
Inboeknummer:35922
 
samenvatting zienswijze:
Reclamant wil zijn complimenten uitspreken voor de procedure zoals die tot op heden is uitgevoerd: een goede samenspraak tussen gemeente, de omwonenden en de private partijen (die willen luisteren naar de opmerkingen van de burgers en daar ook zoveel mogelijk rekening mee houden). Hopelijk blijft dit zo tot aan de oplevering van de nieuwe woningen (kunt u dat toezeggen?). Dit is een verademing ten opzichte van een onlangs gerealiseerd project (aan de rand van het park De Dennenkamp) met een 'sociale' organisatie/vereniging.
Reclamant heeft nu ook positieve verwachtingen ten aanzien van de herinrichting van het park, inclusief het zogeheten slakkenpad, zodra alle bouwactiviteiten definitief ten einde zijn. Zodat de vele beloften van meerdere wethouders gedurende de afgelopen 10 jaar in daden kunnen worden omgezet. Ik vertrouw er op dat overleg daarover met de omwonenden, de aannemer(s) en de gemeente t.z.t. zal plaats vinden.
Reclamant heeft verder de volgende inhoudelijke zienswijze/ vragen/ opmerkingen.
  1. In de Toelichting wordt in de inleiding onder 1.1 punt 2 gesteld dat uitgegaan wordt van maximaal 3 bouwlagen. Even verder op staat (o.a.) dat bij de aanbestedingsvoorwaarden de volgende (aanvullende) ruimtelijke voorwaarden zijn gesteld: 'maximaal 2 bouwlagen met een zadeldak'. Reclamant vraagt zich af welke tekst wordt nu officieel in het bestemmingsplan gehanteerd (2 of 3 bouwlagen)?
  2. Bij 4.2 uitvoerbaarheid bodem (pagina 33) is vermeld dat voor locatie 112 een nader onderzoek moet plaats vinden. Naar aanleiding van een gesprek tussen reclamant en de gemeente is gebleken dat het onderzoek, terecht, pas plaats vindt na de sloop van het oude gebouw. Reclamant gaat er vanuit dat los van de uitkomst van dat bodemonderzoek het bestemmingsplan niet wordt gewijzigd.
  3. Verkeer en parkeren (4.10 pagina 48). Opmerking: Reclamant stelt voor om de 'ontsluitingsweg' van de nieuwe woningen, zoals die op diverse schetsen is aangegeven, als 'uitrit' op de Generaal Urquhartlaan wordt aangemerkt, dit om de verkeersveiligheid te waarborgen. Dus doorlopend trottoir in de Generaal Urquhartlaan. Van belang is dat in die laan de nu bestaande langsparkeerhavens zoveel mogelijk blijven bestaan, die worden veel gebruikt door bezoekers van de ZOED.
  4. Goothoogte maximaal 6 meter. Maar diverse bouwtekeningen/schetsen laten hogere gevels zien, dus ook hogere dakgoten. En ook deels 3 bouwlagen. Reclamant vraagt zich af of het college van burgemeester en wethouders hierbij gebruik maakt van de mogelijkheid om bij de omgevingsvergunning in bepaalde gevallen ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10 %) af te wijken van de maten in het bestemmingsplan, zoals is beschreven is op pagina 52 (5.1.3. 4a)? Reclamant neemt aan dat slechts 1 keer per bouwwerk van die afwijking gebruik kan worden gemaakt.
  5. Tuin (5.2.2 pagina 53): Is het voor de duidelijkheid in het bestemmingsplan aan te geven aan welke maten eventuele bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten voldoen. Vallen veranda's onder de term bouwwerken geen gebouw zijnde? Onder welk begrip vallen kassen, schuren, duiventillen en boomhutten?
  6. Bomen. Reclamant gaat ervan uit dat het bekende 'Beukenlaantje' geen enkele wijziging ondergaat behoudens een verbetering van de ondergrond en klein snoei onderhoud aan de bomen. Als er bomen worden gekapt dan zal dat op veel verzet en bezwaren van omwonenden stuiten. Volgens reclamant is kappen niet nodig om de bouw te realiseren. De nieuwe bewoners zullen daar van doordrongen moeten worden. Is dit een taak van de gemeente of de makelaar?
 
reactie:
De complimenten zijn fijn en worden voor kennisgeving aangenomen.
Ad. 1. Zoals in de toelichting bij hoofdstuk 1.1 is aangegeven stond in de raadskaders vanaf 2006 tot en met 2014 opgenomen dat maximaal 3 bouwlagen zijn toegestaan. Hier waren verder geen verdere maatvoeringen en architectonische vormgevingseisen opgenomen (zoals dakvormen). Later zijn bij de aanbestedingsvoorwaarden deze aanvullende eisen wel gesteld, waaronder dat de gebouwen voorzien moeten zijn van een kap (en dus geen plat dak), een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter. Dat houdt echter nog steeds in dat in de kap een 3e bouwlaag mogelijk is, maar er is geen plat dak toegestaan. Dit is ook zo vastgesteld in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. Dus aan die maatvoeringsvoorwaarden moet worden voldaan.
Ad. 2. Voor boorlocatie 112 moet nog nader bodemonderzoek plaatsvinden. Afhankelijk van de resultaten daarvan zal de grond daar gesaneerd moeten worden. Dit heeft echter geen invloed op het bouwplan of het bestemmingsplan.
Ad. 3. Zoals tijdens de informatieavond al is aangegeven zal het trottoir langs de Generaal Urquhartlaan gewoon blijven doorlopen ter plaatse van de ontsluiting van het plangebied. De bestaande langsparkeerplaatsen worden zoveel mogelijk gehandhaafd.
Ad. 4. Het bestemmingsplan geeft aan dat de goothoogte van de woningen maximaal 6 meter mag bedragen. Het toekomstige bouwplan moet daaraan voldoen. Het in het bestemmingsplan gepresenteerde voorlopige bouwplan overschrijdt in principe nergens de maximale goothoogte. De geplande goten bij de dakkapellen staan nog niet in die tekeningen. Volgens de algemene bouwregels van de gemeente worden goothoogten van dakkapellen niet meegerekend. In het bestemmingsplan is inderdaad de algemene 10%-afwijking opgenomen. Deze zal niet zomaar worden toegepast. Alleen als een hogere goothoogte op onderdelen gewenst is op basis van welstandswensen (mooiere architectuur) bestaat de kans dat deze wellicht toegepast zou kunnen worden. Maar dat ligt nu niet in de lijn der verwachting.
Ad. 5. Reclamant verwijst naar teksten uit de toelichting van het bestemmingsplan. De antwoorden op zijn vragen staan in de regels van het bestemmingsplan. In de regels staat namelijk dat in de bestemming 'Tuin' alleen 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde', zijn toegestaan tot maximaal 2 meter hoogte (waarbij terrein- en erfafscheidingen maximaal 1 meter mag bedragen). Ook staat het begrip 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde' hier uitgelegd. Daaruit blijkt dat kassen, duiventillen, schuren (en boomhutten, afhankelijk van de vorm) 'gebouwen' betreffen en geen 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde', zijn. Deze zijn dus niet toegestaan in de bestemming 'Tuin'. Een veranda is in beginsel een 'bouwwerk, geen gebouw zijnde' tenzij deze twee of meer wanden heeft (dus als deze aan een woning is gebouwd heeft de veranda al één wand). Afhankelijk van de vorm is een veranda of een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Anderzijds mag een veranda dan maximaal 2 meter hoog zijn, dat is redelijk laag / krap voor een veranda. Dus de vraag is of een veranda wel in de bestemming 'Tuin' gerealiseerd kan/zal worden.
Ad. 6. Het 'beukenlaantje' is geen onderdeel van het bestemmingsplan / ligt niet in het plangebied van het bestemmingsplan. Met de planvorming voor de woningen is, zoals reclamant weet (via o.a. de informatie-avonden), heel goed rekening gehouden met het behoud en bescherming van de bomen in het beukenlaantje. De bedoelde beukenbomen zullen niet gekapt worden voor het bouwplan. Zowel de gemeente als de ontwikkelaar achten de bescherming en behoud van de bomen van groot belang en zullen dit ook doorgeven aan de toekomstige kopers.
 
conclusie:
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
 

6.3 Wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen

Er zijn geen aanpassingen doorgevoerd in het vast te stellen bestemmingsplan naar aanleiding van de ingediende zienswijze.

6.4 Ambtshalve wijzigingen

Er zijn geen ambtshalve aanpassingen doorgevoerd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan in het vastgestelde bestemmingsplan.