Plan: | Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard wijzigingsplan 2023, Hoevenseweg ong |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1289-VG01 |
De champignonkwekerij van de familie Van Namen wordt verplaatst naar een andere locatie binnen de gemeente Maasdriel. De nieuwe locatie is gelegen in een gebied waarvoor is vastgelegd dat deze gebruikt kan worden voor het concentreren van glastuinbouwbedrijven en paddenstoelenkwekerijen. Het bedrijf van de familie Van Namen wil naar dit gebied verhuizen om de toekomstige bedrijfsvoering van het bedrijf veilig te stellen.
Voorliggend wijzigingsplan bevat de juridisch-planologische verantwoording voor de verhuizing van de paddenstoelenkwekerij naar de nieuwe locatie ten westen van de kern Velddriel. Voorliggend plan voorziet niet in de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf.
Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Velddriel, in de gemeente Maasdriel. De locatie wordt ontsloten door de Hoevenseweg. De planlocatie ligt nabij de snelweg A2. Onderstaande afbeelding bevat de (globale) ligging van het plangebied. Het betreft de kadastrale percelen sectie M, perceelsnummer 1057 en 1058.
Afbeelding: luchtfoto met ligging plangebied (bron luchtfoto: Slagboom&Peeters)
In de meeste gevallen is een locatie gelegen binnen een gemeentelijk bestemmingsplan. In voorliggend plan is de situatie anders. De planlocatie is namelijk gelegen binnen een provinciaal inpassingsplan.
Op het plangebied is het provinciale inpassingsplan "Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard" zoals vastgesteld op 28 september 2016 door Provinciale Staten van de provincie Gelderland van toepassing. In februari 2023 is een herziening vastgesteld, maar deze is nog niet onherroepelijk.
De planlocatie is gelegen in het deel van het inpassingsplan dat wel onherroepelijk is. Hieronder is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende, onherroepelijke inpassingsplan opgenomen. Op deze uitsnede is de ligging van de planlocatie aangegeven met een rode lijn.
Afbeelding: Uitsnede "Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard" met ligging planlocatie
De locatie is gelegen binnen de enkelbestemming "Agrarisch - Tuinbouw" (artikel 4). Deze gronden zijn bestemd voor:
inclusief de daarbij behorende:
Op de locatie is de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paddenstoelenteelt" niet opgenomen. Dit betekent dat het verhuizen van een paddenstoelenkwekerij niet is toegestaan naar de locatie. Ook het bouwen ten behoeve van een paddenstoelenkwekerij is niet toegestaan op deze gronden doordat de aanduiding ontbreekt.
Naast de enkelbestemming gelden er twee dubbelbestemmingen voor archeologie op de planlocatie. Het betreft "Waarde - Archeologie 7" en "Waarde - Archeologie 8". Hoe wordt omgegaan met het aspect Archeologie wordt verder toegelicht in paragraaf 5.4.2.
Ook geldt er voor de locatie een gebiedsaanduiding, namelijk "overige zone - reserveconcentratiegebied" (artikel 28). Binnen deze zone kan de nieuwvestiging en/of uitbreiding van glastuinbouw of paddenstoelenteelt worden toegestaan. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het realiseren of uitbreiden van één of meer glastuinbouw- en/of paddenstoelenteeltbedrijven met bijbehorende bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - reserveconcentratiegebied', onder de voorwaarde dat:
Bij het bovenstaande geldt dat de bevoegdheid voor het vaststellen van een wijzigingsplan is overgedragen aan de gemeente Maasdriel, bij het onherroepelijk worden van het Provinciale Inpassingsplan. Derhalve moet op plaatsen waar ' Gedeputeerde Staten' zijn vermeld, het 'college van burgemeester en wethouders' worden gelezen.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de vestiging van een paddenstoelenkwekerij niet past in het vigerende inpassingsplan. Echter, middels de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 28.3.1 kan de vestiging van de paddenstoelenkwekerij op de locatie mogelijk worden gemaakt. Hierbij moet aan diverse voorwaarden worden voldaan. Het initiatief wordt getoetst aan deze voorwaarden in paragraaf 4.5.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
In de huidige situatie is de locatie in gebruik als agrarische grond. De locatie wordt gebruikt voor het telen van gewassen en wordt gebruikt als grasland.
De percelen zijn langgerekt en hebben een noord - zuid oriëntatie. Aan de noordzijde van het perceel is een watergang gesitueerd en aan de zuidzijde worden de percelen begrensd door de Hoofdwetering.
Afbeelding: begrenzing plangebied (bron luchtfoto: Slagboom&Peeters)
Op de percelen is geen bebouwing aanwezig.
De locatie is in gebruik ten behoeve van de agrarische functie. Er wordt mais verbouwd, maar een gedeelte is in gebruik als grasland. Aan de westzijde van het plangebied is een productiebos gesitueerd. Dit bos bestaat voornamelijk uit hoge bomen met een weelderige onderbegroeiing die bestaat uit diverse soorten struiken, bramen en brandnetels.
De locatie wordt ontsloten via de Hoevenseweg. Deze verbindt het buitengebied met de kern Velddriel, via de Veilingweg. Middels deze route kan ook de Provincialeweg N831 worden bereikt. Deze verbindt de kern Velddriel met de Rijksweg A2 (afrit 29 Kerkdriel). Binnen het plangebied zijn geen wegen of paden gelegen.
In de huidige situatie heeft de planlocatie enkel een agrarische functie. Ook is de locatie gelegen in een overwegend agrarisch gebied, want de omliggende percelen worden gebruikt ten dienste van agrarische bedrijven, bijvoorbeeld voor de teelt van mais of als grasland.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is door het Rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Verduurzaming is het meest urgent in de meest milieubelaste en kwetsbare gebieden, zoals nabij waardevolle natuurgebieden (bijv. met een grote culturele waarde) en grondwaterbeschermingsgebieden, bij gebieden waar de concentratie van bedrijven groot is of waar bedrijven dicht op bewoond gebied zijn gesitueerd.
De Omgevingsvisie heeft geen directe gevolgen voor het project.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Deze ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Het Barro heeft daarom geen consequenties voor het planvoornemen.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn regels opgenomen om nationale belangen te beschermen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om militaire terreinen, reserveringsgebieden, radarstations en laagvliegroutes voor jacht- en transportvliegtuigen. Bij de regeling behoren diverse kaarten, waarop deze belangen zijn weergegeven.
Voor het plangebied zijn de volgende aspecten van belang:
Voor dit gebied gelden maximale hoogten voor toegestane bebouwing, om te zorgen dat de radar niet wordt verstoord. Dit wordt berekend op basis van de hoogte van de antenne ten opzichte van NAP. De hoogte van de antenne van het radarstation Herwijnen is 25m boven NAP. Er is een uitgebreide berekening opgenomen, waarmee kan worden berekend wat de maximale bouwhoogte is. Uitgangspunt hierbij is de hoogte van de antenne.
In voorliggend plan wordt niet hoger gebouwd als 25 meter boven NAP. Dit betekent dat niet berekend is wat de exacte maximale bouwhoogte ter plaatse is. Hiermee wordt voldaan aan de regels zoals opgenomen in het Rarro.
Daarnaast is ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Hiervoor moeten dan 3 stappen worden doorlopen:
De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. In de totstandkoming van deze bepaling1 is opgenomen dat de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen, zodat overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren.
Het bedrijf waar voorliggend plan betrekking op heeft, is het eerste bedrijf dat zal verhuizen naar het reserve ontwikkelingsgebied glastuinbouw cq paddenstoelenteelt. Het betreft een niet-grondgebonden bedrijf in een open ruimte. Op den duur zal de concentratie van dit soort bedrijven (glastuinbouw en paddenstoelenteelt van invloed zijn op de ruimtelijke kwaliteit. Gezien de ligging aansluitend op de A2 en de Triangel (toekomstig bedrijventerrein) is dit hier voorstelbaar.
Het realiseren van een paddenstoelenkwekerij is, op basis van het bovenstaande, niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Op 19 december 2018 heeft de Provinciale Staten de omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland. Het doel van dit plan is om een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
In de omgevingsvisie is een zevental ambities opgenomen. Deze omvatten, in grote lijnen, de volgende onderwerpen:
Voor de planlocatie en het plan is het Ruimtelijke beleid zoals opgenomen in de Omgevingsvisie van belang, Hieronder is een uitsnede van beleidskaart opgenomen.
Afbeelding: uitsnede kaart Ruimtelijk beleid (planlocatie weergegeven met rode markering)
De groene kleur staat voor "grote zonneparken mogelijk". De ontwikkeling van het bedrijf voorziet niet in het realiseren van een zonnepark. Gezien de beperkte grootte van de planlocatie, maakt deze het gebruik van het gebied voor zonneparken niet onmogelijk.
De blauwe, diagonale strepen staan voor "windenergie mogelijk". De ontwikkeling van het bedrijf voorziet niet in het realiseren van windenergie. Gezien de beperkte grootte van de planlocatie, maakt deze het gebruik van het gebied voor winenergie niet onmogelijk.
Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen.
Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.
De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld door Provinciale Staten op 24 september 2014 en in werking getreden op 18 oktober 2014. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd januari 2023. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
De voorliggende ontwikkeling ligt niet binnen een Nationaal Landschap, de Romeinse Limes, de Groene Ontwikkelingszone (GO), het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Hollandse Waterlinie. De locatie maakt ook geen deel uit van een ganzenfoerageergebied of beschermingsgebied natte landnatuur.
Op basis van het voorgaande is het initiatief niet strijdig met het (algemene) beleid zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland.
In de Omgevingsverordening Gelderland is beleid opgenomen ten aanzien van glastuinbouw. Er is ook een kaart bij de verordening gevoegd die betrekking heeft op glastuinbouw.
Afbeelding: uitsnede Kaart 2: Regels Glastuinbouw met ligging planlocatie
Het paarse gebied is een glastuinbouwontwikkelingsgebied. Voor deze gebieden heeft de Provincie Gelderland regels opgenomen in de verordening. Artikel 2.16 is het relevante artikel voor deze ontwikkeling:
Artikel 2.16 (nieuwvestiging en uitbreiding glastuinbouwbedrijf)
In het vigerende provinciale inpassingsplan is opgenomen wat wordt verstaan onder de "herstructureringsopgave tuinbouw Bommelerwaard". Het betreft:
De verplaatsing van de paddenstoelenkwekerij op de planlocatie draagt bij aan de herstructurering van de glastuinbouwsector, want het bedrijf krijgt betere economische toekomstmogelijkheden. Daarnaast wordt de leefbaarheid in de kern verbeterd met de verplaatsing van het bedrijf. Daarnaast biedt de verplaatsing van het bedrijf de kans om de bestaande ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten te versterken door middel van landschappelijke inpassing en het opnieuw inrichten van de locatie die door het bedrijf wordt verlaten.
De gemeenten Zaltbommel en Maasdriel hebben gezamelijk de Omgevingsvise Bommelerwaard opgesteld. Deze is vastgesteld op 12 oktober 2022. Deze visie bestaat uit een beleidsdocument, een waardenkaart en een visiekaart.
De omgevingsvisie Bommelerwaard richt zich op 13 kernopgaven die vallen onder de volgende thema’s:
Voor voorliggend project is voornamelijk Kernopgave 8 van belang. Deze kernopgave luidt als volgt:
Kernopgave 8. Heroriëntatie herstructurering tuinbouw. (Daar waar gesproken wordt over tuinbouw, worden glastuinbouw en paddenstoelenteelt bedoeld).
De tuinbouw krijgt de ruimte binnen de intensiveringsgebieden door te ontwikkelen via uitbreiding en/of herstructurering van bestaande locaties. Daarbuiten willen we tuinbouw niet verder ontwikkelen en geen nieuwvestiging toestaan.
Afbeelding: uitsnede waardenkaart Omgevingsvisie Bommelerwaard met ligging planlocatie
Naast de waardenkaart, is er ook een visiekaart opgesteld. Het roze gebied op de kaart staat voor "Intensieve tuinbouw". Ook op de visiekaart is dit gebied weergegeven (zie onderstaande afbeelding).
Afbeelding: uitsnede visiekaart Omgevingsvisie Bommerlerwaard met ligging planlocatie
Het roze gebied op de kaart staat voor "Herstructurering / doorontwikkeling tuinbouw". Ook ligt de planlocatie op de grens van de gele zone die staat voor "Gebiedsontwikkeling A2 en spoor -zone- indicatieve aanduiding -". De horizontale strepen staan voor de Zoekzone (grote kans) voor zon- en wind".
Binnen de roze gebieden kunnen tuinbouwbedrijven (inclusief paddenstoelenkwekerijen) zich nieuwvestigen. Ook is er binnen dit gebied ruimte voor de uitbreiding van de bedrijven.
De gemeente Maasdriel blijft terughoudend ten aanzien van uitbreiding buiten de reeds aangewezen intensiveringsgebieden.
In zijn vergadering van 8 maart 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel besloten om een positieve grondhouding aan te nemen voor wat betreft het openstellen van het reserve-concentratiegebied 'Velddriel' voor de verplaatsing van één of enkele Maasdrielse champignonbedrijven (of glastuinbouwbedrijven). Derhalve is het plan passend in het regionale beleid.
De gemeente Maasdriel heeft samen met de gemeente Zaltbommel haar beleid ten aanzien van water en riolering vastgelegd in het Water en Rioleringsplan. Het betreft een overkoepelende visie op het functioneren van het (afval-)watersysteem in de Bommelerwaard. Hieronder is de inhoud van dit plan kort opgenomen, waarna er wordt ingegaan op de gevolgen voor voorliggend plan.
Hemelwater
De zorgplicht voor hemelwater is een inspanningsverplichting. Hierbij heeft de gemeente de beleidsvrijheid om de aanpak te kiezen die, gelet op de lokale omstandigheden, doelmatig is. De gemeente zet de ambitie voort naar terugdringing van vermenging van schoon hemelwater met stedelijk afvalwater in bestaande wijken (ontvlechting). Bij nieuwbouw wordt actief gestuurd op het vasthouden van water op het perceel. Verder wordt er gewerkt aan het afkoppelen van verharde oppervlakken van de gemengde riolering. Op welke wijze er met het hemelwater wordt omgegaan, is nader toegelicht in 5.2 Waterhuishouding.
Klimaatadaptatie
Overlast, waarbij water in woningen stroomt en materiële schade optreedt, probeert de gemeente te voorkomen. Omdat mogelijke toekomstige extreme neerslag en de omvang van dan eventuele overlastlocaties op voorhand lastig te bepalen zijn, wordt er gekozen voor het beoordelen van en handelen naar een trend in plaats van een incident. Een enkele keer wateroverlast op een bepaalde locatie beschouwd de gemeente bijvoorbeeld als een incident. Komt bij herhaling extreme neerslag op dezelfde locatie vaker wateroverlast voor, dan wordt dit beschouwd als een trend. De mogelijkheden worden onderzocht voor het realiseren van maatregelen in de openbare ruimte. Daarnaast werken de gemeenten aan bewustwording door het geven van lessen op basisscholen en het informeren van inwoners over de mogelijkheden op particulier terrein.
Grondwater
De gemeenten hebben de zorgplicht voor een doelmatige aanpak van structurele grondwateroverlast, die het onmogelijk maakt om een perceel te gebruiken op de manier waarvoor het bedoeld is. Het watersysteem in de Bommelerwaard staat sterk onder invloed van de rivierwaterstanden, wat periodiek leidt tot kwel en hoge grondwaterstanden. Periodiek hoge grondwaterstanden worden in de Bommelerwaard veelal door de bewoners geaccepteerd (het hoort bij het wonen in een rivierengebied). Vanuit de waterwet wordt van een perceeleigenaar verwacht dat hij zijn grondwater op zijn eigen terrein verwerkt. Mochten er problemen ontstaan, dan gaan wij samen met de perceeleigenaar kijken of er sprake is van “structureel nadelige gevolgen” en of er “doelmatige maatregelen” mogelijk zijn om de overlast te verminderen.
Oppervlaktewater
Het beheer van het oppervlaktewater valt voor een deel onder de zorgplicht voor hemel- en grondwater. Watergangen zijn van groot belang voor het bergen en de aan- en afvoer van water. Bij hevige regenval en in situaties met veel kwel bij hoge waterstanden in de rivieren zorgen de watergangen en vijvers voor droge voeten. Door aanwezigheid van voldoende ruimte voor water in en nabij de woonkernen wordt structurele wateroverlast in de woonkernen en afwenteling naar het buitengebied voorkomen. De gemeenten zorgen voor voldoende waterberging, gebaggerde watergangen en onderhouden watergangen en duikers.
Planspecifiek
Voor het plan zijn alle elementen uit het beleidsplan van belang. Hoe er wordt omgegaan met (grond-)water en op welke wijze er met het hemelwater wordt omgegaan, is nader toegelicht in 5.2 Waterhuishouding.
Omdat dit plan een wijigingsplan betreft binnen de bepalingen van het moederplan, is hier geen aanvullend beleid opvn toepassing.
Doordat voorliggend project het verplaatsen van één bedrijf betreft, zijn er weinig stedenbouwkundige randvoorwaarden (vooral in vergelijking met bijvoorbeeld de aanleg van een nieuwe woonwijk). Er gelden wel enkele uitgangspunten voor het ontwerp.
De volgende randvoorwaarden zijn van belang voor de opzet en indeling van het bedrijf:
Voorliggende randvoorwaarden vormen de basis voor de onderstaande paragrafen, waar de gewenste bebouwing nader wordt toegelicht.
Voor de locatie is nog geen (concreet) bouwplan beschikbaar. Er is wel een indicatieve tekening opgesteld voor de gewenste bebouwing. Op deze tekening is ook de landschappelijke inpassing weergegeven. Op de indicatieve tekening is het bouwvlak weergegeven, inclusief de verschillende fases van realisatie. Hieronder is deze indicatieve tekening opgenomen. In totaal wordt er 33.000 m2 aan bedrijfsbebouwing gerealiseerd. Onder de indicatieve tekening is een afbeelding van de indeling van de bedrijfsbebouwing opgenomen.
Op de locatie wordt geen bedrijfswoning gerealiseerd Afbeelding: Indicatieve tekening bebouwing en inpassing
Afbeelding: zijaanzichten bebouwing
De bebouwing krijgt een nokhoogte van maximaal 12 meter en een goothoogte van respectievelijk 5, 7, en 8 meter.
Ten behoeve van de inpassing van de te verplaatsen bedrijven, is door PouderoyenTonnaer een globaal inrichtingsplan opgesteld voor het reserve concentratiegebied. Dit plan is gehanteerd als inpassingsplan voor voorliggende ontwikkelingen. Hieronder wordt het inrichtingsplan kort toegelicht, het volledige plan is opgenomen in Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan. De inpassings is ook weergegeven op de indelingskaart voor het perceel. Allereerst zijn er in het inrichtingsplan randvoorwaarden en uitgangspunten benoemd. Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten zijn er drie bouwfases (zie Bijlage 9 Fase 1 en 2 en Bijlage 10 Fase 3) uitgewerkt voor de inpassing van het voorgestelde initiatief. Deze geven een impressie hoe het bedrijf ingepast kan worden waarbij toekomstige ontwikkelingen niet gefrustreerd worden. Voor alle fases geldt dat de verkeersruimte rond de bedrijven voldoende is voor laden en lossen zonder dat de doorstroming wordt belemmerd (rondweg is 8 meter breed), hiervoor zijn lusvormige routes ingetekend voor een goede bereikbaarheid. Op de terreinen zijn boogstralen en wegbreedtes gehanteerd voor vrachtwagens, die ook op het terrein elkaar kunnen passeren indien nodig. Verder gelden voor beide varianten dezelfde landschappelijke uitgangspunten zoals aangegeven in het hoofdstuk uitgangspunten. De landschappelijke maatregelen zoals hagen aan voorzijde en groen en water aan achterzijden, voldoen aan de vereisten zoals die zijn opgenomen in o.a. het PIP.
De toevoeging van groene elementen zal worden gedaan met gebiedseigen gemengde aanplant. De erfzonering wordt vormgegeven door de logistieke ruimte en parkeren rond de bedrijfsbebouwing te situeren.
De bomenrij aan de noordzijde van de weg blijft behouden en aan de zuidzijde wordt een robuuste ecologische zone ingericht langs de wetering. Waterberging voor bedrijfs- en proceswater wordt, voor zover mogelijk en haalbaar, onder of in de gebouwen voorzien en vraagt dan geen buitenruimte. Om de afvoer van hemelwater goed te reguleren worden er verschillende maatregelen gecombineerd (zie waterparagraaf in 5.2 Waterhuishouding).
Het plan laat ruimte aan toekomstige ontwikkelingen die in eenzelfde stramien kunnen aansluiten op deze ontwikkeling. Ook de overkoepelende visie met landschapsstroken, water, ecologische en recreatieve verbinding zijn meegenomen. Het bedrijf is alzijdig van een ontsluiting voorzien, wat ook voor calamiteiten nodig is.
De ontsluiting van het nieuwe bedrijf vindt plaats via de Hoevenseweg. Vanaf de Hoevenseweg kan men, via de Veilingweg, de provinciale weg N831 bereiken. De N381 vormt de regionale ontsluitingsweg van de kern Velddriel en verbind deze met de rijskweg A2.
Er zal gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Een verbreding van de Hoevenseweg is in dit stadium niet noodzakelijk en zal nader bezien worden, indien zich meer bedrijven aan deze weg zullen vestigen. Wel zal er een adequate uitrit op de Hoevenseweg vanaf het perceel van Van Namen moeten worden aangelegd. Dit hoeft niet planologisch geregeld te worden en maakt dus geen deel uit van dit wijzigingsplan.
Op basis van een inschatting van de opdrachtgever (op basis van de huidige bedrijfsvoering), zijn de volgende verkeersbewegingen zijn te verwachten:
Als deze aantallen worden teruggerekend naar een 8 urige werkdag, betekent dit 2,5 vrachtwagens per uur in fase 1 en 2 en circa 3 per uur in fase 3. De aanwezige infrastructuur is berekend op deze toename. Indien vrachtwagens elkaar moeten passeren, dan kan dat aan de noordzijde van het perceel.
De routing op het perceel is als volgt. Vrachtwagens arriveren aan de noordzijde van het perceel en kunnen dan aan de westzijde van de bedrijfsbebouwing naar het zuiden rijden. In het zuidelijke gedeelte van het plangebied wordt een lus naar de oostzijde gerealiseerd. Langs de ontsluitingsweg aan de zuid- en westzijde van het perceel hebben de vrachtwagens de mogelijkheid te laden en lossen. Dit geldt zowel voor de geproduceerde producten als mogelijke rest- en afvalstromen.
Het parkeren van voertuigen van medewerkers en bezoekers vindt plaats op eigen terrein.
Ook voor het vrachtverkeer is er op de bedrijfslocatie voldoende ruimte om te parkeren, met name aan de noord- en zuidzijde. Dit wordt zodanig vormgegeven dat de vrachtwagens eenvoudig de koelingsruimte kunnen bereiken, zodat de vrachtwagens geladen kunnen worden. Hetzelfde geldt voor het afvoeren van restproducten of teelgrond.
Om de vestiging van het paddenstoelenbedrijf mogelijk te maken, wordt de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 28.3.1 toegepast. In het vigerende plan wordt gesteld dat deze bevoegdheid ligt bij Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland. Echter, met het onherroepelijk worden van het provinciale inpassingsplan, is deze bevoegdheid overgedragen aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel. Derhalve moet op plaatsen waar ' Gedeputeerde Staten' zijn vermeld, het 'college van burgemeester en wethouders' worden gelezen.
Bij deze wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende regels opgenomen:
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het realiseren of uitbreiden van één of meer glastuinbouw- en/of paddenstoelenteeltbedrijven met bijbehorende bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - reserveconcentratiegebied', onder de voorwaarde dat:
Hieronder worden bovenstaande voorwaarden uitgewerkt, om aan te tonen dat het voorliggende initiatief voldoet aan de gestelde voorwaarden.
Het is niet realistisch om het bedrijf te verplaatsen naar het intensiveringsgebied, om de volgende redenen:
Het bedrijf is in de huidige situatie gevestigd aan de H.C. de Jonghweg 7 te Rossum (2000m2) en de Bulkseweg 1 in Kerkdriel(1000m2). Het bedrijf is dus in de huidige situatie al in de Bommelerwaard gevestigd. De gemeente Maasdriel heeft aangegeven dat paddenstoelenbedrijven ook als glastuinbouw worden aangeduid in dit plan.
Voorliggend plan voorziet in een logische verkaveling waarbij de bedrijfsgebouwen geclusterd gerealiseerd worden.
Voor het plan wordt een waterplan opgesteld waaruit blijkt dat de eisen met betrekking tot de waterhuishouding in acht worden genomnen.
De hierboven benoemde herstructureringsopgave tuinbouw Bommelerwaard bestaat uit:
Met het verplaatsen van het bedrijf wordt het voortbestaan van het bedrijf verzekerd.
De leefbaarheid verbetert op de oude locatie van het te verplaatsen bedrijf. Eventuele milieuhinder ter plaatse zal verdwijnen, aangezien de champignoncellen gesloopt zullen worden.
De nieuwbouw van het bedrijf draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteiten op de locatie die zij gaat verlaten. Op deze locatie kunnen namelijk nieuwe functies worden gerealiseerd, waarbij de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten worden versterkt. Hetzelfde geldt voor de locatie van de nieuwvestiging. Landschappelijke inpassing is onderdeel van het planvoornemen. Dit wordt middels een voorwaardelijke verplichting vastgelegd.
Ten aanzien van bijlage 2: Er is een inrichtingsplan opgesteld voor de inpassing van het nieuwe bedrijf. Dit plan is gebaseerd op de vereisten in bijlage 2. Het plan is opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting en bij de regels.
Ten aanzien van bijlage 4: Er wordt aangesloten bij de aanwezige verkeersstructuur voor de ontsluiting van het bedrijf. Bestaande landschapselementen blijven behouden.
Er vindt in het kader van het wijzigingsplan overleg plaats met het waterschap. De gemeente Maasdriel is betrokken bij de planvorming voor het verplaatsen van het bedrijf. De zienswijze van het waterschap is in deze vastgestelde versie verwerkt.
Niet van toepassing
Voor de bestemmingsregels op de locatie wordt aangesloten op de regels zoals opgenomen in het Provinciale Inpassingsplan. Hiermee wordt aan deze voorwaarde voldaan.
Op grond van het bovenstaande, wordt aan alle wijzigingsvoorwaarden voldaan en kan deze worden toegepast voor het verplaatsen van het bedrijf.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Ten behoeve van voorliggend plan is door Verhoeven milieutechniek B.V. een bodemonderzoek uitgevoerd (Verhoeven Milieutechniek B.V., Diverse bodemonderzoeken Hoevenseweg ong. te Velddriel, projectnummer B23.8943, 12 september 2023). Het volledige onderzoek is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder zijn de relevante conclusies overgenomen,
Voor de onderzoekslocatie de hypothese gesteld van een onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een bodem- en asbestverontreiniging. Daarbij vormden de voormalige sloten, mogelijke (puin)dam en naastgelegen voormalige boomgaard wel aandachtspunten.
Algemene kwaliteit
Op basis van de analyseresultaten kan de gestelde onverdachte hypothese verworpen aangenomen, aangezien in de ondergrond en in het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten voor zware metalen zijn aangetoond, waarbij de index van een 0,5 niet wordt overschreden. In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten voor de geanalyseerde NEN parameters aangetoond.
Teeltlaag
In de teeltlaag zijn voor OCB geen noemenswaardig verhoogde gehalten voor de geanalyseerde parameters aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden, waardoor de verdachte hypothese voor OCB eveneens dient te worden verworpen.
Algehele conclusies en aanbevelingen
Middels de voorliggende onderzoeken is een indicatie verkregen van de milieuhygienische kwaliteit van de bodem (inclusief asbest) ter plaatse van de ontwikkelingslocatie aan de Hoevenseweg ong. te Velddriel.
Voor wat betreft de onderzochte grond (NEN en OCB) en grondwater is op basis van de voorliggende onderzoeken de milieuhygienische kwaliteit in voldoende mate onderzocht. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan vanuit milieuhygienisch oogpunt geen belemmeringen tegen de voorgenomen nieuwbouw.
De voormalige sloten en voormalige boomgaarden hebben niet geleid tot een ernstige bodemverontreinigingen. Puindammen zijn niet aangetroffen. Aangezien er maximaal licht verhoogde gehalten voor de onderzochte parameters zijn aangetoond, zijn er op basis van de CROW 400 geen veiligheidsklassen van toepassing.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat bij ontgraven, afvoeren en toepassen elders de regels van de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit van toepassing zijn en mogelijk aanvullende keuringen worden verlangd.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidsgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting. Een paddenstoelenkwekerij is niet aan te merken als een 'geluidsgevoelig object'. Derhalve is niet onderzocht wat de geluidsniveaus ter plaatse zijn.
Ook het geluid dat door de paddenstoelenkwekerij wordt veroorzaakt moet beschouwd worden. In de nabije omgeving zijn geen geluidsgevoelige objecten gesitueerd. Derhalve is er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd en vormt het aspect 'geluid' geen belemmering voor het verplaatsen van de paddenstoelenkwekerij.
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Figuur: Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof
Doordat voorliggend project het verplaatsen van een paddenstoelenbedrijf binnen dezelfde gemeente betreft, welke verhuist naar een locatie in het buitengebied, kan geconcludeerd worden dat deze niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit kaarten van de Atlas Leefomgeving, een initiatief van de Rijksoverheid. De Atlas Leefomgeving biedt informatie over de kwaliteit van de Nederlandse leefomgeving. Om de huidige stikstofdioxide en fijnstof (PM10) concentraties in beeld te brengen zijn actueleluchtkwaliteitskaarten beschikbaar. Voor fijnstof (PM2,5) bestaat er geen kaart van de actuele PM2,5-concentratie, hierom is gekozen om gebruik te maken van de meest recente concentratiekaart uit 2021.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) adviseert veel lagere concentraties fijnstof voor een gezonde leefomgeving. Zij adviseren sinds 22 september 2021 de volgende normen: 15 µg/m³ PM10 en 5 µg/m³ PM2,5.
Figuur: Uitsnede Actuele concentratie stikstofdioxide in Nederland (Bron: Atlas Leefomgeving)
Figuur: Uitsnede Actuele concentratie fijnstof PM10 in Nederland (Bron: Atlas Leefomgeving)
Figuur: Uitsnede kaart Fijnstof 2021 PM2,5 (Bron: Atlas Leefomgeving)
Uit bovenstaande kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van de locatie niet overschreden worden. De bijdrage van het initiatief op de luchtkwaliteit is verwaarloosbaar/ niet aanwezig en er wordt geen NO2, PM10 of PM2,5 producerende activiteit op de locatie mogelijk gemaakt. Derhalve vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het realiseren van het plan.
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op beperking en beheersing van risico's door opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet bij ruimtelijke ontwikkelingen de kans op grote calamiteiten met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied of een toetsingszone van een risicobron.
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Artikel 1 van het Bevi bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/ voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Daarnaast is voor de omgeving van transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen respectievelijk de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Dit Bevb is op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb sluit aan bij het toetsingskader dat in het Bevi is opgenomen.
Plaatsgebonden risico (PR)
De kans dat één persoon buiten het inrichtingsterrein overlijdt als gevolg van een calamiteit bij het bedrijf (plaatsgebonden risico).
Groepsrisico (GR)
De kans dat meerdere personen buiten het inrichtingsterrein overlijden als gevolg van een calamiteit bij het bedrijf (groepsrisico). Voor het groepsrisico wordt een oriëntatiewaarde gegeven en geldt voor nieuwe situaties een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag.
Om de risico's ter plaatse van het plangebied te achterhalen is er een analyse gemaakt van de externe veiligheidssituatie rondom het plangebied, met behulp van de provinciale risicokaart. Bijgaand is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.
Afbeelding: uitsnede risicokaart met ligging plangebied
Risicovolle inrichtingen:
Er zijn in het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook buiten het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.
Transport van gevaarlijke stoffen:
In of nabij het plangebied is een route gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of water plaatsvindt. De afstand tot de dichtstbijzijnde routes is zodanig groot dat het plangebied hier niet door wordt beïnvloed.
Kabels en leidingen
Er zijn geen hoogspanningsleidingen en buisleidingen in en in de directe omgeving om het plangebied aanwezig.
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten worden in het Bevi in artikel 1 als volgt gedefinieerd:
Beperkt kwetsbare objecten
In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object. Beperkt kwetsbare objecten zijn:
In voorliggend geval wordt er een paddenstoelenkwekerij gerealiseerd, als gevolg van een bedrijfsverhuizing. Deze wordt aangemerkt als een beperkt kwetsbaar object. Zoals uit de uitsnede van de risicokaart blijkt, zijn er in of nabij het plangebied geen risicobronnen gesitueerd. Derhalve is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van de paddenstoelenkwekerij.
In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn indicatieve richtafstanden voor woningbouw nabij verschillende typen bedrijven opgenomen. De richtafstanden gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. Binnen deze richtafstanden is hinder ten gevolge van het betreffende bedrijf niet uit te sluiten. Woningbouw binnen deze richtafstand is inpasbaar, indien aangetoond wordt dat (eventueel na het treffen van maatregelen) voor het betreffende bedrijf een kleinere richtafstand van toepassing is.
Voor een champignonkwekerij (algemeen) geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor de aspecten geluid en geur. Binnen 30 meter van de planlocatie zijn geen milieugevoelige functies gelegen.
Op de locatie worden geen miliegevoelige functies gerealiseerd. Dit betekent dat de milieuzonering van omliggende bedrijvigheid geen belemmering veroorzaken voor de realisatie van het plan.
Het aspect milieuzonering is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderij in de gehele gemeente. Voor niet vergunningverplichte veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbeluit het toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting.
Het planvoornemen voorziet in het realiseren van een paddenstoelenkwekerij, welke niet wordt aangemerkt als een geurgevoelig object. Daarnaast zijn er geen geurgevoelige objecten gelegen binnen 200 meter van de planlocatie.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.
Voor dit bestemmingsplan is een digitale watertoets uitgevoerd, die bijgevoegd is als Bijlage 8.
Op basis van de watertoets gelden de volgende aspecten:
Bovenstaande aspecten worden verder toegelicht in onderstaande paragrafen.
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en –opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. In de waterparagraaf is tevens het advies van de waterbeheerder verwerkt.
De gemeente is verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van overtollig afvloeiend hemelwater. Dit is vastgelegd in de Waterwet en de Wet gemeentelijke watertaken (2008). De gemeente hoeft voor de afvoer van hemelwater alleen op openbaar terrein voorzieningen te treffen. De gemeente is dus niet verplicht om al het hemelwater in te zamelen.
Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het hemelwater dat op een perceel terecht komt. Pas wanneer de gemeente redelijkerwijs niet langer van een perceeleigenaar kan vragen om zelf hemelwater te verwerken, heeft de gemeente een taak om dit afvloeiende hemelwater af te voeren. Dit hemelwaterbeleid geeft de kaders voor hemelwatervoorzieningen, zowel op openbaar als particulier terrein.
Waterschap Rivierenland
Voor een overzicht van het geldende waterschapsbeleid wordt verwezen naar de uitkomsten van de digitale watertoets, zoals die is opgenomen in de bijlage bij het wijzigingsplan. Relevante onderdelen van het beleid zijn hieronder herhaald.
Gemeente Maasdriel
De gemeente Maasdriel heeft in haar 'Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026' de belangrijkste uitganspunten vastgelegd voor de behandeling van schoon en vuil water binnen de taakstelling die de gemeente aangaan.
Door de klimaatverandering zullen zware regenbuien vaker en heftiger optreden. Ook komen langere perioden van droogte voor. De gemeente Maasdriel wil een klimaatbestendige gemeente worden en blijven. Dat betekent dat hemelwater niet tot onnodig veel schade mag leiden, nu en in de toekomst.
Bebouwing zorgt ervoor dat er minder hemelwater in de bodem wegzakt. Dit water zal daardoor sneller wegstromen over de verharding of blijven staan op lage delen. We willen overlast en schade voorkomen door minder én vertraagde afvoer van hemelwater naar het regionale watersysteem. Daarmee nemen piekafvoeren en wateroverlast af, en vermindert in sommige situaties de verdroging (te weinig water in de ondergrond). Dat doen we binnen de wettelijke kaders, waarbij de gemeente een zorgplicht heeft en er een taak ligt bij de perceeleigenaar.
Om (nog) duurzamer om te gaan met hemelwater streven we de volgende doelen na:
Door in te zetten op de bovenstaande doelen kunnen we de gevolgen van wateroverlast beperken en daardoor zorgen voor minder water op straat, minder overstorten vanuit de gemengde riolering op oppervlaktewater, en minder schoon water afvoeren naar de zuivering. Ook dragen we door het vasthouden van water bij aan droogtebestrijding. Om naar deze doelen toe te werken is naast de inzet van de gemeente Maasdriel ook zeker de inzet van perceeleigenaren nodig. Vertrekpunt is het principe dat we stedelijk afval- en hemelwater gescheiden inzamelen. De gemeente Maasdriel hecht veel waarde aan duurzaamheid en streeft in principe naar afkoppeling van het op de gemengde riolering aangesloten verhard oppervlak.
Het plangebied is gelegen ten noordwesten van de kern Velddriel. Het maaiveld varieert van 2,5 tot 3 meter +NAP. Het plangebied ligt in de peilvakken BOM514 (ZP:2,15 mNAP / WP: 1,90 mNAP) en BOM513 ZP:1,55 mNAP / WP: 1,30 mNAP). De bodem bestaat uit een circa 5 meter dikke deklaag die is opgebouwd uit Holocene afzettingen. Dit is een complexe eenheid bestaande uit een afwisseling van zandige klei, midden en fijn zand, klei en veen en een weinig grof zand. Het onderliggende eerste watervoerend pakket is circa 44 m dik en bestaat uit midden tot grof zand (met grind) van de Formaties van Kreftenheye, Beegden en Sterksel. Hieronder bevindt zich een circa 0,2 meter dikke scheidende laag die is opgebouwd uit zandige klei, klei en midden zand van de Formatie van Sterksel tot circa 49 m-mv. Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de grondwaterstand ter plaatse circa 1 meter tot 1,5 meter beneden maaiveld.
Afbeelding: grondwaterstandsmetingen uit bodemonderzoek
Op basis van de NHI-gegevens is de GHG ter plaatse variabel tussen 0,2 en 0,5 meter onder maaiveld (zie beeld hieronder).
Afbeelding uitsnede NHI
De grondwaterstroming van het ondiepe grondwater is op basis van de isohypsenkaart en de nabij gelegen rivier de Waal naar verwachting globaal zuidelijk gericht. De stromingsrichting van het (ondiepe) grondwater kan worden beinvloed door lokale factoren, zoals het drainagepatroon, oppervlaktewater, de ligging van rioleringen en de aanwezigheid van zandlichamen (voor kabels, leidingen en funderingen).
Aan zowel de noord- als de zuidzijde van het perceel is een A-watergang aanwezig. De A-watergangen hebben een beschermingszone van 5 meter breed aan beide zijden van de watergang.
Zowel aan de oost- en westzijde wordt het plangebied begrensd door B-watergangen. Bij deze watergangen hoort een beschermingszone van 1 meter breed aan beide zijden van de watergang.
Hieronder is een uitsnede van de Legger van het waterschap opgenomen. Deze verbeeldt het bovenstaande.
Afbeelding: uitsnede Legger Waterschap Waterschap Rivierenland
In de huidige situatie infiltreert het hemelwater in het onverharde plangebied. Water dat niet geïnfiltreerd kan worden, spoelt af naar de omliggende watergangen.
Gemeentelijk waterbeleid; waterberging
Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In het Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026 zijn thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Het water- en rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie. Bij nieuwbouw (of grootschalige herbouw) dient het regenwater binnen de plangrenzen tijdelijk geborgen te worden conform het beleid in het WRP. Dit komt erop neer dat berging gerealiseerd moet worden van 43,6 mm over het volledige verharde oppervlak.
Zorgplicht afvalwater
Een perceeleigenaar moet het huishoudelijk afvalwater of het bedrijfsafvalwater op de openbare riolering lozen (Besluit lozing afvalwater huishoudens art. 7 en 10 en Activiteitenbesluit art. 2.1 en 2.2). Als dit niet mogelijk (doelmatig) is, zorgt de perceeleigenaar voor een zo milieuvriendelijk mogelijke manier van verwerking of verwijdering van het afvalwater. De gemeente is niet verplicht tot het inzamelen van bedrijfswater.
Gemeente en waterschap hebben afspraken vastgelegd over de verwerking van het afvalwater. Hieronder volgt een opsomming van de afspraken:
Het reserveconcentratiegebied langs de Hoevenseweg voorziet op dit moment niet in geschikte riolering, waarop nieuwvestiging van meerdere champignonbedrijven (en evt. glastuinbouw) kan worden aangesloten. Het bedrijf van initiatiefnemer wenst gefaseerd naar de Hoevenseweg te worden verplaatst. Het is nog niet duidelijk hoeveel meer concentraties daar verder nog zullen gaan plaatsvinden. De gemeente is in beginselverantwoordelijk voor de aanleg van de nodige infrastructuur, maar is niet automatisch de enige kostendrager: de kosten voor aanleg en beheer zullen geheel worden omgeslagen op de aangesloten bedrijven).
Binnen 5 jaar zal duidelijkheid ontstaan over de mate van invulling van het reserveconcentratiegebied en dus over de grootte van de nieuwe (druk - )rioolvoorziening. Het waterschap gaat daarbij uit van koppeling van alleen proceswater en huishoudelijk afvalwater, geen regenwater.Aansluiting daarvan op of nabij het gemaal aan de Wordenseweg is bespreekbaar.
Gedurende 5 jaar kan het bedrijf van initiatiefnemer zijn afvalwater per as laten aanbieden op de RWZI Zaltbommel. Voor dit laatste is een overeenkomst opgesteld.
Zorgplicht hemelwater
Een perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein of voor het eventueel lozen van hemelwater op oppervlaktewater. Hiervoor worden diverse voorzieningen aangelegd, die in de navolgende paragrafen nader omschreven worden.
Zorgplicht grondwater
Een perceeleigenaren is zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. Als dit niet mogelijk is treft de gemeente maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).
Zorgplicht oppervlaktewater (waterschap)
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor lozing op oppervlaktewater (A-, B- en C-water) heeft de perceeleigenaar een vergunning van het waterschap nodig (Waterwet art. 6.2). Een perceeleigenaar (of aanliggende perceeleigenaar) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater (B- en C-water volgens de legger van het waterschap) dat op eigen terrein ligt. Het waterschap draagt zorg voor het onderhoud van A-watergangen. Voor ingrepen of activiteiten in of nabij watergangen danwel in of nabij een waterkering heeft een perceeleigenaar een Keur-ontheffing van het waterschap nodig.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.
Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken zoveel mogelijk afkoppelen van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool. Omdat de locatie in het buitengebied is gelegen, waar alleen een persleiding aanwezig is, is er geen sprake van stap 5 (naar het hemelwater riool).
Compenseren van het verlies aan waterberging, indien hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater. De compensatieplicht (Keur waterschap) houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m2 (stedelijk gebied) en 1500 m2 (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven. De compensatieplicht geldt niet in individuele gevallen als op een afstand van 100 m of meer van het oppervlaktewater wordt geïnfiltreerd (beleidsregels Keur artikel 5.16 toetsingscriterium 2). De gemeente hanteert deze aftrek overigens niet, waardoor de waterbergingsberekeningen volgens de gemeentelijk norm hoger uitpakken.
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.
Gevolgen van/voor het plan
Op basis van het bodemonderzoek dat op de locatie is uitgevoerd in september 2023 door Verhoeven milieutechniek blijkt dat de bodem voornamelijk uit zandige klei bestaat. Dit betekent dat water matig kan infiltreren in de bodem. Er zal in het plangebied een toename zijn van oppervlakten bebouwing en verharding.
Om ervoor te zorgen dat de waterverwerking goed functioneert, wordt uitgegaan van een worst-case benadering waarin al het regenwater wordt geborgen en vertraagd wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. In de praktijk zal bij bodempassages en wadi's een deel van het regenwater infiltreren, waardoor de bergingsopgave feitelijk kleiner is.
De planontwikkeling zal gefaseerd plaatsvinden. In het noordelijke peilgebied zijn de bouwfasen 1 en 2 voorzien, in het zuidelijke peilgebied (lagere waterstanden) is fase 3 voorzien . Daarom is de opgave voor zowel fase 1 en 2 samen als voor fase 3 separaat uitgewerkt. Zie daarvoor de onderstaande beelden (zie ook grotere versies in Bijlage 9 Fase 1 en 2 en Bijlage 10 Fase 3).
Fase 1 en 2
Fase 3
Daarnaast is een overzicht in tabellen toegevoegd waarin aan de hand van de bergingsnorm van het waterschap en gemeente inzichtelijk is gemaakt wat de bergingsopgave per fase is en hoe die wordt gerealiseerd in de vorm van verbreding van de watergangen. Daarbij is uitgesplitst wat er in het noordelijke peilgebied en zuidelijke peilgebied geborgen kan worden en wat de bergingsopgave is (zie ook Bijlage 11 Oppervlakte- en bergingsberekening).
Berekening waterbergingsopgaven fase 1 en 2 en fase 1,2 en 3.
Te realiseren waterbergingsomvang (WB) in de vorm van slootverbredingen en wadi's met overloop,
Er is zowel in het noordelijk deelgebied (aan de weg een grote) wadi opgenomen als ook in het zuidelijke gebied (een kleine wadi). Uitgangspunt daarbij is een waterdiepte van gemiddeld maximaal 30 cm, zodat de wadi met natuurlijke afstroom kan vollopen en ook met natuurlijke afstroom via een geknepen constructie (met overloop) kan leeglopen naar belendende watergangen conform de afvoernorm van 1,5 l/s/ha. De wadi-oppervlakte wordt bepaald op 15 cm waterdiepte (de gemiddelde oppervlakte van de waterkolom.
Verder zijn de slootverbredingen beperkt tot maximaal 7 meter totaalbreedte, zodat onderhoud van één zijde mogelijk blijft. De overzijde van de sloot blijft ongewijzigd zodat daar de andere eigenaar het onderhoud ongewijzigd kan voortzetten. Tevens is er vanuit de kanten asfalt een strook van 2 meter breed opengelaten voor bermzone en talud, voordat de wateroppervlakken van (maximaal 7 meter breed) zijn ingetekend. In totaal wordt hiermee voldaan aan de waterbergingsnormen, zowel per peilgebied als voor het totaal en wordt alzijdig een bodempassage toegepast voordat hemelwater instroomt in de watergangen en wadi's..
Het voordeel bij deze aanpak is dat ook de waterbergingsmaatregelen niet allemaal ineens gerealiseerd worden maar dat deze kunnen 'meegroeien' per bouwfase.
In het kader van de milieuwetgeving zal de westelijke rijbaan op het terrein (de vuile weg) met een kolkensysteem worden aangelegd. Dit systeem is voorzien van kleppen, waarmee de afvoer standaard wordt voorzien naar de watergang en wadi (bij regenval), maar waarbij de kleppen omgezet kunnen worden wanneer de vuile weg schoongespoten wordt. Dan dient het water namelijk opgevangen te kunnen worden voor verwerking als afvalwater. E.e.a. zal in de watervergunning geborgd moeten worden.
Nadat het wijzigingsplan in werking is getreden, zal initiatiefnemer voor de verschillende bouwfasen een technische omgevingsvergunning moeten aanvragen. Onderdeel daarvan zal dan een waterplan moeten zijn waarin de exacte maatvoering van verhardingen en waterretentievoorzieningen is uitgewerkt, conform de geldende normen. Zo nodig is er dan ruimte om de zuidelijke wadi groter uit te voeren dan nu getekend.
Afstromend hemelwater van de rijwegverharding aan de zuidzijde dient middels een bodempassage met grondverbetering te worden geïnfiltreerd, danwel via een bodempassage over een bermzone af te stromen naar de watergangen. Daartoe worden langs alle verhardingen bermzones voorzien die onder afschot naar de taluds van de watergangen de vrije hemelwaterafstroom met bodempassage mogelijk maken.
Langs de A-watergang aan de zuidzijde, tevens KRW-water, wordt een NVO voorzien die overgaat in de beheerstrook van minimaal 4 meter breed. Deze zal worden onderhouden door de eigenaar van het terrein, tenzij het waterschap dat zelf wenst te doen. De NVO en beheerstrook zijn obstakelvrij bereikbaar vanaf de ontsluiting rond de bebouwing. In het kader van de aanvraag watervergunning zullen afspraken hierover nader afgestemd worden met het waterschap.
Aan de Hoevensweg zijn momenteel 3 duikers gelegen die toegang bieden tot het perceel. Deze zullen deels vervallen en deels worden aangepast ter plaatse van de toegang tot het erf. Bij de uitvoering zal een watervergunning worden aangevraagd voor deze aanpassingen. De watergang blijft overigens verder ongewijzigd op de huidige plaats gelegen.
Bij het bouwrijp maken van het terrein zal tevens de extra waterbergingsruimte worden gerealiseerd. Hierbij komen, evenals bij de realisatie van fundering onder gebouwen en verkeersruimte, gronden vrij die op eigen terrein verwerkt worden. Het plangebied wordt daarmee voldoende opgehoogd (gemiddeld met 0,6 meter, zie ook grondwatergegevens en peilbuismetingen hiervoor) om aan de droogleggingseisen te kunnen voldoen. E.e.a. zal maatvast worden uitgewerkt in het waterplan dat bij de aanvraag technische omgevingsvergunning (bouwen) wordt gevoegd.
De waterretentievoorzieningen zijn in de vorm van slootverbredingen voorzien. Het onderhoud van de A-watergangen kan respectievelijke vanaf de Hoevenseweg (noordzijde) en bermzone van 4 meter breed (zuidzijde) plaatsvinden. De b-watergangen worden in eigen beheer onderhouden. Daarvoor zal er vanaf de wegverharding die alzijdig rond de gebouwen loopt voldoende ruimte zijn.
Voor de gronden die zijn opgenomen in dit plan blijven de regels, zoals opgenomen in het parapluplan "Klimaat 2023" (NL.IMRO.0263.BP1280-VA01) onverminderd van kracht.
Voorliggend plan zal in de periodieke afstemming tussen gemeente en waterschap worden besproken. Voorafgaand heeft overleg met het waterschap plaatsgevonden over de vuilwaterafvoer. Het wijzigingsplan is gebaseerd op de in september 2022 door Pouderoyen Tonnaer in opdracht van de glastuinbouw- en paddenstoelsector uitgewerkte visie op het gehele reserve concentratiegebied (zie toelichting in bijlage 1). De visie visualiseert een ruimtelijke structuur die gebaseerd is op lokale omstandigheden. Het streven is om op het gebied van klimaatadaptatie minimaal waterneutraal te zijn. Het waterschap is als één van de ketenpartners betrokken bij de totstandkoming van de visie.
Het waterschap heeft naar aanleiding van de publicatie van het ontwerp wijzigingsplan een zienswijze ingediend. Deze heeft geresulteerd in aanpassing van onderhavige waterparagraaf. De aangepaste waterparagraaf is afgestemd tussen de gemeente en het waterschap.
Naar aanleiding van de afstemming met de gemeente zijn ook nog enkele aanpassingen in de waterparagraaf doorgevoerd.
Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is binnen de geldende natuurwetgeving. In de wetgeving op het gebied van natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden en beschermde soorten.
Om vast te stellen of er op de planlocatie beschermde soorten flora en fauna aanwezig zijn, is er door Staro een Quickscan flora en fauna opgesteld (Staro, Quickscan flora en fauna Hoevenseweg Velddriel, Rapportnummer P20230047, maart 2023) Het onderzoek is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder zijn de conclusies van het onderzoek overgenomen.
In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die zijn beschermd onder paragrafen 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming, maar het is uit te sluiten dat in het plangebied beschermde flora, vlinders, libellen, kevers, weekdieren, vissen en reptielen voorkomen. Wel geldt voor alle aanwezige soorten in het plangebied de algemene zorgplicht.
Soorten van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming
Het plangebied kan dienen als foerageergebied van vogels. Met name de open delen met verharding, de daken en de landschappelijke inpassing vormen mogelijk foerageergebied. In de omgeving blijft voldoende geschikt foerageergebied behouden. Zodoende ontstaan geen negatieve effecten ten aanzien van het foerageergebied van vogels. Mogelijkheden voor nestplekken ontbreken in het plangebied. In het naast het plangebied gelegen bosje zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen.
Soorten van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming
Het plangebied biedt geen mogelijkheden voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Wel maakt het plangebied mogelijk deel uit van het foerageergebied van vleermuizen. Voor vleermuizen is en blijft in de directe omgeving van het plangebied voldoende geschikt foerageergebied aanwezig waardoor geen negatieve effecten optreden op het foerageergebied. De laanbomen aan de Hoevenseweg, de rand van het populierenbosje en de Hoofdwetering (allen buiten het plangebied) zijn geschikt als vliegroute voor vleermuizen omdat ze een aaneengesloten verbinding vormen tussen mogelijke verblijfplaatsen en foerageergebied. De laanbomen aan de Hoevenseweg, het populierenbosje en de Hoofdwetering blijven behouden. Derhalve kunnen mogelijk aanwezige vliegroutes langs deze elementen in stand blijven.
Vleermuizen kunnen negatieve effecten ondervinden van extra verlichting die wordt aangebracht in het plangebied (zoals bouwlampen tijdens de realisatiefase en lantaarnpalen in de gebruiksfase). Wanneer de werkzaamheden in de actieve periode van de vleermuis worden uitgevoerd (april t/m oktober), dienen de werkzaamheden overdag uitgevoerd te worden zodat er geen verstoring op vleermuizen door kunstlicht plaats kan vinden. Indien werkzaamheden in de nacht moeten worden uitgevoerd, dient aangepaste verlichting te worden gebruikt met afgeschermde armatuur en een lichtbron met lichtwarmte <2700K. Ook is het belangrijk dat eventuele permanente verlichting wordt uitgerust met aangepaste armatuur zodat wordt voorkomen dat de aangrenzende laanbomen, bosrand en wetering worden verlicht. Ook kan gedacht worden aan het toepassen van amberkleurige verlichting, <2700 Kelvin, dit is minder storend voor vleermuizen.
Soorten van paragraaf 3.3 van de Wet natuurbescherming
De watergangen in en rond het plangebied zijn marginaal geschikt als voortplantingshabitat voor amfibieën. Het is echter niet uit te sluiten dat de algemene en niet-kritische soorten amfibieën kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker en bastaardkikker de watergangen gebruiken als voortplantingshabitat. Vanwege het ontbreken van schuilmogelijkheden in het plangebied is het ongeschikt als land- en overwinteringshabitat voor algemene en niet-kritische soorten. Het is wel mogelijk dat bovengenoemde algemene en niet-kritische soorten amfibieën het plangebied incidenteel doorkruisen.
Bij graafwerkzaamheden aan de watergangen kan mogelijk het voortplantingshabitat van bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en bastaardkikker worden verstoord en individuen (eitjes, larven, sub-adulten en adulten) worden verwond of gedood. Bij het dempen van watergangen verdwijnt marginaal geschikt voortplantingsgebied van algemene amfibiesoorten.
Voor bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander geldt bij ruimtelijke ingrepen in provincie Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Voor het verwonden of niet opzettelijk doden van deze soorten hoeft geen ontheffing te worden verkregen. Wel geldt altijd de Algemene zorgplicht. In het kader van de zorgplicht dienen graafwerkzaamheden aan de mogelijke voortplantingswateren te worden uitgevoerd wanneer deze niet in gebruik zijn als voortplantingshabitat. Graafwerkzaamheden aan watergangen vinden plaats in de winterperiode, globaal van oktober tot februari, of buiten deze periode als ze droog staan.
Om het verwonden van dieren te voorkomen dient bij het afgraven van de grond één kant op te worden gewerkt, zodat aanwezige dieren kunnen vluchten.
Voor de algemene spits-, woel- en ware muizensoorten en woelrat kunnen delen van het plangebied dienen als verblijfplaats. Bij de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van deze soorten worden vernietigd en individuen worden verstoord of verwond. Voor egel, haas, konijn, ree en vos kan het plangebied een klein deel uitmaken van het functioneel leefgebied. Voor algemene spits-, woel- en ware muizensoorten, egel, haas, konijn, ree, vos en woelrat geldt in de provincie Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Wel geldt altijd de Algemene zorgplicht. Om het verwonden van dieren te voorkomen, kan bij de werkzaamheden één kant op worden gewerkt, zodat aanwezige dieren kunnen vluchten.
Afbeelding: overzicht mogelijk aanwezige en aangetroffen beschermde soorten in de omgeving van het plangebied
Maatregelen en nader onderzoek
Het is niet uit te sluiten dat binnen het plangebied enkele beschermde soorten voorkomen. Voor vleermuizen kunnen negatieve effecten worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen. Voor algemene soort amfibieën, algemene spits-, woel- en ware muizen, woelrat, egel, haas, konijn, ree en vos en ten aanzien van mogelijk voorkomende niet beschermde vissen dient invulling te worden gegeven aan de algemene zorgplicht.
Mitigerende maatregelen
Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en het provinciaal natuurnetwerk (Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone).
Gezien de relatief grote afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (4,0 kilometer) is het redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen plannen. Het is niet uit te sluiten dat in de realisatie- en/of gebruiksfase een toename ontstaat van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Middels een stikstofdepositieberekening met het programma Aerius calculator dient in beeld te worden gebracht of een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden ontstaat.
Het plangebied ligt op circa 1,5 kilometer afstand van het GNN. Gezien deze relatief grote afstand en de lokale aard van de voorgenomen plannen wordt niet verwacht dat de voorgenomen plannen een negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN.
Beschermde houtopstanden zijn in het plangebied niet aan de orde.
Onderzoek
Om vast te stellen of er sprake is van stikstof depositie op gevoelige natuurgebieden is er door Looije Agro Technics een Voortoets stikstofdepositie opgesteld (Looije Agro Technics, Voortoets stikstofdepositie, 31 juli 2023, projectcode: 2230644). De notitie is opgenomen als Bijlage 4 bij de toelichting. De onderliggende berekeningen zijn opgenomen als Bijlage 5 en Bijlage 6. Hieronder zijn de relevante conclusies overgenomen.
Conclusie bouwfase
Omdat er voor de bouwfase intern salderen wordt toegepast, is er geen sprake van een toename aan stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Conclusie exploitatiefase
De rekenresultaten van de Aerius Calculator zijn opgenomen in bijlage 5 en zullen als losse bijlage bij de aanvraag worden toegevoegd. Ook zijn de GML-resultaten beschikbaar. Uit de berekeningen blijkt dat de exploitatie van het bedrijf van de aanvrager na de beoogde uitbreiding niet zorgt voor een verwachte toename van stikstofemissies op de omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van de beoogde uitbreiding. Er wordt namelijk geen depositietoename op de Natura 2000-gebieden verwacht groter dan 0,00 mol NOx/ha/jaar.
Conclusie
Zoals hierboven is gebleken, zal er geen sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op de omliggende natura 2000-gebieden. Met het oog de beoogde bestemmingsplanwijziging kan deze voor de bouw van de nieuwe champignonkwekerij worden toegestaan. Er is immers geen toename in de stikstofemissies als gevolg van de beoogde bouw/gebruik te verwachten. Er is voor de ingebruikname van de beoogde kwekerij dan ook geen noodzaak tot het opmaken van een passende beoordeling. Hieruit kan mogelijk een positieve weigering volgen.
Effecten anders dan stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zijn niet onderzocht.
De Provincie Gelderland heeft diverse kaarten opgesteld die de cultuurhistorische waarden weergegeven voor het grondgebied van de provincie. Hieronder is een uitsnede van deze kaart opgenomen, met daarop aangeduid het plangebied. Zoals uit de afbeelding blijkt, zijn er ter plaatse geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel is de Hoevenseweg aangeduid als een geografische eenheid (lijn). Het planvoornemen heeft geen gevolgen voor deze weg. Dit betekent dat de cultuurhistorische waarde van dit lijnelement behouden blijft.
Er zijn met de planontwikkeling geen cultuurhistorische belangen in het geding.
Uitsnede kaart Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie van de Provincie Gelderland met ligging plangebied
Met de inwerkingtreding van de 'Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)' per 1 september 2007 is de implementatie van het 'Verdrag van Malta' (1992) een feit. Deze wet regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Om het bodemarchief beter te beschermen is het sindsdien verplicht om de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden te beoordelen.
Ten behoeve van de planontwikkeling zijn er door Transect een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkenende fase) uitgevoerd (Transect-rapport 4923, Archeologisch bureauonderzoek (BO) en inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase, projectcode 23070023, 19-09-2023). Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichting. De relevante conclusies zijn hieronder overgenomen.
Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een Archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend veldonderzoek (IVO). De vraagstelling van deze onderzoeken richt zich op het vaststellen en toetsen van de archeologische verwachting en de bepaling in hoeverre de voorgenomen ingrepen in het kader van de planvorming effect hebben op eventuele archeologische resten in het gebied.
Op basis van het bureauonderzoek ligt het plangebied op de Velddriel stroomrug. Deze stroomrug is actief geworden tijdens de IJzertijd en de oevers van deze stroomrug zijn vanaf de vorming ervan mogelijk een gunstige locatie voor bewoning geweest. Het is hierom aannemelijk dat in het plangebied archeologische resten uit deze periode te verwachten zijn. De archeologische verwachting voor de periode IJzertijd – Late Middeleeuwen is om deze reden hoog. Voor de periode Paleolithicum –Bronstijd geldt een lage archeologische verwachting. Door activiteit van de Velddriel stroomrug zullen oudere archeologische niveaus hoogstwaarschijnlijk geërodeerd zijn in het noorden van het plangebied. In het zuiden van het plangebied worden komafzettingen verwacht die niet geschikt worden geacht voor bewoning. Voor de periode Nieuwe tijd geldt ook een lage archeologische verwachting. Het plangebied ligt in het buitengebied van Velddriel en is in deze periode (hoogstwaarschijnlijk) niet bebouwd geweest.
Uit de resultaten van het veldonderzoek blijkt dat de hoge archeologische verwachting in de rest van het plangebied voor de periode IJzertijd – Late Middeleeuwen uit het bureauonderzoek gehandhaafd kan blijven. Ook kan de lage archeologische verwachting voor de Bronstijd worden bijgesteld naar middelhoog in het zuiden van het plangebied. De gespecificeerde archeologische verwachting kon niet in het gehele plangebied worden getoetst. Een deel van het plangebied was niet toegankelijk door de hoge en dichte begroeiing. Hierdoor geldt de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor dit deel van het plangebied nog steeds.
Uit de boringen blijkt dat er zijn drie archeologische niveaus aangetroffen in het plangebied; (1) de top van de oeverafzettingen, (2) een vegetatiehorizont in de oeverafzettingen en (3) de top van de crevasseafzettingen. In het onderzochte deel van het plangebied zijn geen beddingafzettingen aangetroffen van de Velddriel stroomrug. In het plangebied zijn daarentegen twee crevassecomplexen geïdentificeerd. De zuidelijke crevasse behoort waarschijnlijk tot de Hedel-Wordragen stroomrug ten zuiden van het plangebied. Deze stroomrug was actief tussen 2500 en 1475 v. Chr. (Bronstijd), waardoor in deze periode de afzettingen zullen zijn afgezet en bewoonbaar zijn geweest totdat ze werden afgedekt door afzettingen van de Velddriel stroomrug. De noordelijke crevasse is onderdeel van de Velddriel stroomrug. Deze stroomrug is actief geweest vanaf 1400 v. Chr. tot 288 n. Chr. De crevasse is alleen bewoonbaar geweest terwijl deze aan het oppervlak lag. Aangezien deze crevasse is afgedekt door oeverafzettingen van dezelfde rivier zijn deze afzettingen alleen bewoonbaar geweest tijdens de actieve periode van deze stroomrug (IJzertijd – Romeinse Tijd). Hetzelfde principe geldt voor het aangetroffen vegetatieniveau in de oeverafzettingen.
De lage archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor de periode Laat-Paleolithicum – Neolithicum in het gehele plangebied en voor de Bronstijd in het noorden van het plangebied kan eveneens gehandhaafd blijven. Er zijn geen bewoonbare archeologische niveaus aangetroffen uit deze periode.
Advies
Voor het plangebied zijn in het kader van de voorgenomen nieuwbouw aanvullende maatregelen nodig. Er is een hoge archeologische verwachting vanaf 10 cm -Mv vastgesteld. Geadviseerd wordt om in het hele plangebied een karterend vervolgonderzoek uit te voeren wanneer er bodemingrepen plaatsvinden die dieper reiken dan het maaiveld en groter zijn dan 50 m2. Voor een karterend vervolgonderzoek adviseren wij om de methode C3 van de leidraad karterend booronderzoek van de SIKB te hanteren. Deze methode is gericht op het opsporen van huisplaatsen, cultuurlagen en vondstconcentraties. Hierbij wordt in een grid van 17 x 20 meter geboord met een 12 cm Edelmanboor tot maximaal 2,0 meter beneden maaiveld (de diepte van de archeologische niveaus).
Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal de bevoegde overheid (de gemeente Maasdriel) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
Conclusie
Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat nader onderzoek nodig is voordat de werkzaamheden beginnen. In het PIP Tuinbouw Bommelerwaard is hiervoor een voorziening ingebouwd in par. 2.4 van de planregels. Deze planregels waarborgen een zorgvuldig omgaan met de archeologische waarden op onderhavige perceel. Zodra het bouwplan verder is uitgewerkt en het duidelijk wordt waar een verstoring van de ondergrond gaat plaatsvinden, zal opdracht worden verstrekt voor het verrichten van nader onderzoek. Verder zullen bij het concretiseren van de plannen zoveel maatregelen worden genomen ter voorkoming van verstoring van de ondergrond.
In het plangebied zijn geen leidingen met een planologisch relevante beschermingszone gelegen, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding met het plangebied.
Bij het opstellen van dit wijzigingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmings- en wijzigingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen, welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de overgangsregels), is voorgeschreven in het Bro.
Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de (plan)regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking: de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
Planvorm
De planvorm moet er op gericht zijn alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een zodanige bestemmingsregeling dat enerzijds in zekere mate ontwikkelingen mogelijk zijn en anderzijds de ruimtelijke kwaliteit voldoende gewaarborgd blijft. Uitgangspunt is een flexibel en toekomstgericht bestemmingsplan. Dit betekent dat niet alleen het bestaande gebruik van een perceel of pand wordt vastgelegd, maar ook wordt bekeken of op voorhand een ander gebruik aanvaardbaar is. Ook betekent het dat niet alleen de bestaande bebouwing wordt vastgelegd, maar wordt tevens bekeken in hoeverre extra bebouwingsmogelijkheden geboden kunnen worden. Daarbij wordt rekening gehouden met bestaande planologische mogelijkheden.
Planmethodiek
Voor de actualisatie van bestemmingsplannen wordt gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan is zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen en dubbelbestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan) en de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht). In de SVBP 2012 is de indeling van de regels van het bestemmingsplan en de wijze waarop de planregels zijn opgebouwd aangegeven.
Voorwaardelijke verplichting
Het plan is alleen ruimtelijk aanvaardbaar indien de bebouwing landschappelijk wordt ingepast. Om dit te borgen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de bouw van de bedrijfsgebouwen. Er wordt hieraan een termijn van 2 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan gekoppeld.
De voorwaardelijke verplichting is zowel voor het bouwen als voor het gebruik van de bebouwing opgenomen.
Het globale inrichtingsplan en de inrichtingstekening zijn als bijlage aan de regels gekoppeld.
Het onderhavige bestemmingsplan betreft een wijzigingsplan. In het moederplan, provinviaal inpassingsplan "Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard", is in 28.3.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van "Nieuwvestiging en/of uitbreiding van glastuinbouw of paddenstoelenteelt". Voor het onderhavige wijzigingsplan geldt dat het moederplan, het provinciale inpassingsplan "Inpassingsplan Tuinbouw Bommerlerwaard", van toepassing blijft, maar dit wijzigingsplan dat moederplan op onderdelen aanpast.
Het onderhavige wijzigingsplan maakt verplaatsing van een paddenstoelenbedrijf mogelijk. Het wijzigingsplan bestaat daarom (vrijwel) uitsluitend uit het nieuwe bouwvlak en bijbehorden aanduidingen In het kader van de digitaliseringseisen kan deze aanduiding echter alleen worden opgenomen in combinatie met de bestemming. Derhalve maakt de bestemming Agrarisch tevens onderdeel uit van dit wijzigingsplan.
Daarnaast bevat het moederplan nog andere aanduidingen en dubbelbestemmingen. Deze blijven onverkort gelden, ook al zijn deze niet in het wijzigingsplan opgenomen.
In het kader van de onderzoeksverplichtingen voor wijzigingsplan is tevens archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uitkomst hiervan is dat er een nader onderzoek wordt uitgevoerd, ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning. Aanwezige archeologische dubbelbestemmingen blijven gehandhaaft.
De verplaatsing van het paddenstoelenbedrijf gaat gepaard met een een nieuw bouvlak met daarop een aanduiding voor paddenstoelenteelt. Het plangebied wordt bepaald door de buitencontour van de aanduiding 'bouwvlak'. Hiermee wordt bereikt dat in de regels kan worden geregeld dat het paddenstoelenbedrijf zich kan vestigen op de nieuwe locatie.
Enkele dubbelbestemmingen Waarde - Archeologische verwachting (numeriek) zijn overgenomen uit het moederplan. Zodoende blijkt duidelijk uit de verbeelding in welke archeologische verwachtingswaarde er geldt in het plangebied.
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een realisatieovereenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de realisatieovereenkomst.
In de realisatieovereenkomst is tevens opgenomen dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt.
Gelet op de geringe grootte van het plangebied en omdat gebruik is gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid die al beoordeeld is en akkoord bevonden in het kader van het opstellen van het bestemmingsplan heeft de gemeente afgezien van vooroverleg met de provincie en het waterschap.
Het ontwerp-wijzigingsplan is op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de zienswijzen gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegd. Daarop is één zienswijze ingediend door Waterschap Rivierenland. Deze reactie heeft geresulteerd in aanpassingen in de waterparagraaf,
Abtshalve is daarop ook het landschapsplan aangepast (de aangepaste waterbergingen zijn daarop ingetekend). Eveneens is de verbeelding van het wijziginsgplan aangepast op de gewijzigde terreininirchting (aanpassing bouwvlak en onbebouwde ruimte voor ontsluiting/beheer- en onderhoudspaden, wadi's en verbreding watergangen). Aldus wordt het wijzigingsplan gewijzigd vastgesteld.
De beantwoording van zienswijzen en ambtshalve aanpassingen zijn opgenomen in Bijlage 12 Zienswijzennota.