Molenstraat ong    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De initiatiefnemer (familie Peters) is eigenaar van een agrarisch perceel aan de Molenstraat in Heumen. Op dit perceel willen zij een aantal woningen laten bouwen. Door de bouw verandert het gebruik van agrarisch naar wonen. Het bestaande bebouwingslint wordt door de woningen meer continu.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied Lierdal, waardoor een herziening noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

Het plangebied is gelegen aan de Molenstraat tegen de dorpsrand van Molenhoek en ligt op de grens van de provincies Gelderland, Limburg en Noord-Brabant. Het ligt op de overgang tussen dorpse en agrarische bebouwing. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

Het plangebied staat belend als gemeente Heumen, sectie C, perceel nummer 2846.

verplicht
Figuur 1: Ligging plangebied, (AHN-viewer)

1.3 Vigerend bestemmingsplan     

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan “Buitengebied Lierdal”, vastgesteld op 26 maart 2015. Het perceel heeft een enkelbestemming “Agrarisch met waarden landschap” en een dubbelbestemming “Waarde Archeologische verwachting 1”. Op deze bestemming mogen geen woningen worden gerealiseerd. Voor de bestaande woningen aan de zuidzijde van de Molenstraat geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Voor de woningen ten noorden van de Molenstraat geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 meter en 8 meter. In figuur 2 is het bestemmingsplan weergegeven.

verplicht
Figuur 2: Vigerend bestemmingsplan Buitengebied Lierdal (Ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 De bij het plan behorende stukken     

Het onderhavige bestemmingsplan Molenstraat ong. Heumen bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken:

  • Bijlage 1

    Stedenbouwkundig plan Molenstraat Heumen; Dutchplanners BV, 22 september 2023
  • Bijlage 2

    Rapportage verkennend bodemonderzoek; Econsultancy, 4 oktober 2022
  • Bijlage 3

    Digitale Watertoets; De Watertoets, 28 juni 2023
  • Bijlage 4

    Quickscan wet natuurbescherming; Econsultancy, 15 maart 2022
  • Bijlage 5

    AERIUS_bijlage_gebruiksfase Molenstraat te Heumen.pdf; Econsultancy, 21 juli 2022
  • Bijlage 6

    Onderzoek stikstofdepositie; Econsultancy, 28 juli 2022
  • Bijlage 7

    Geuronderzoek wet geurhinder en veehouderij; Van Doormaal advies, 6 juni 2023
  • Bijlage 8

    Participatieplan en participatieverslag; Familie Peters, 6 april 2022 en 9 mei 2022
  • Bijlage 9

    Rapport archeologisch vooronderzoek

Het onderhavige bestemmingsplan Molenstraat ong. Heumen bestaat naast de regels ook uit de volgende stukken:

  • Bijlage 1

    Erfinrichtingsplan Molenstraat Heumen; Dutchplanners BV, 22 september 2023
  • Bijlage 2

    Staat van bedrijfsactiviteiten

1.5 Leeswijzer     

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht en wordt de doorlopen procedure weergegeven.

Hoofdstuk 2 Het plan     

2.1 Inleiding     

Toetsingskader voor de herziening van het bestemmingsplan is de Wro. Hierin wordt gesteld dat de nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan een goed ruimtelijke ordening. Dit betekent in dit geval dat de nieuwe functie goed moet worden ingepast in de bestaande ruimtelijke en planologische situatie.

Voor de planologische situatie heeft dit geleid tot het zoveel mogelijk overnemen van de regels die ook in de omgeving zijn toegepast.

Met betrekking tot de ruimtelijke inpassing wordt aansluiting gezocht bij de omvang, de architectuur, de terugligging en het ritme van de woningen langs de straat. De inrichting van de buitenruimte is afgeleid van de traditionele erven in het rivierengebied, maar wel als moderne versie hiervan.

2.2 Beschrijving huidige situatie     

De planlocatie ligt ter hoogte van de bocht in de Molenstraat. Ten westen en oosten van het plangebied liggen woningen. De woning op het oostelijke perceel maakt deel uit van een agrarische bestemming (bedrijfswoning. De verdere bebouwing aan de Molenstraat bestaat ook uit woningen, soms met een bedrijf aan huis.

Het verharde pad aan de zuidoostkant behoort tot het perceel. Hierop rust een recht van overpad waardoor het pad vrijgehouden moet worden voor de ontsluiting van het naastgelegen perceel – Molenstraat 21. Het perceel is 7.770m2 groot. Het terrein bestaat uit weiland en is onbebouwd.

verplicht
Figuur 3 Huidige situatie (AHN-beeld)

2.3 Toekomstige situatie     

Voor de toekomstige situatie is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Een erfinrichtingsplan maakt daar deel vanuit.

2.3.1 Stedenbouwkundig plan     

De uitgangspunten bij de ruimtelijke inpassing, zoals in 2021 overeengekomen tussen de initiatiefnemer en de gemeente Heumen, zijn:

  • Twee kavels van elk ongeveer 950m², met op beide één woning van max. 800m³ inhoud
  • De afstand van de woningen tot de weg is minimaal 6 meter
  • De maximale goothoogte is 6 m, de maximale nokhoogte 10 m
  • De variatie in gebruikte materialen in de woningen aan de Molenstraat biedt kansen voor een meer uitgesproken architectuur maar passend bij het lint. Wel voornamelijk gebruik van zadeldaken
  • Vrijstaande woningen, met veel ruimte rondom
  • Aansluiten op of de loodrechte verkaveling of de speelse loop van de Molenstraat
  • Zichtlijn vanuit de bocht Molenstraat en doorkijk vanaf de straat de agrarische grond op
  • Rekening houden met de milieuzone van 30 m rond het bestaande agrarische bedrijf ten oosten van het plangebied. Om te bepalen hoe er om moet worden gegaan met deze richtafstand, en hiervan eventueel af te kunnen wijken, wordt een milieukundig onderzoek uitgevoerd.

2.3.2 Erfinrichtingsplan     

De nieuwe woningen liggen in het overloopgebied van de lintbebouwing aan de Molenstraat naar het landelijk gebied – het natte heide- en broekontginningslandschap. Het erf rondom de nieuwe woningen krijgt een uitstraling die daarbij past: de tuinen vormen een moderne interpretatie van een landelijk erf in het Rivierengebied.

verplicht
Figuur 4: Erfinrichtingsplan (Dutchplanners)

Achterliggend concept

Traditioneel gezien was er bij dergelijke, meestal agrarische, erven een duidelijk onderscheid tussen het voorste en het achterste gedeelte. De vormgeving, de omvang en de plantenkeuze verschilden per regio, maar de opzet kwam grotendeels overeen. Het voorste deel van het erf, zichtbaar vanaf de openbare weg, had een meer gecultiveerde uitstraling en was bedoeld om de welstand van de bewoners te tonen – de pronktuin. Dit was het domein van de vrouw des huizes; de kruidentuin naast de keuken hoorde hier uiteraard bij.

Het achterste deel van het erf was ingericht als werkterrein, aansluitend bij de schuren en andere productieve elementen van het terrein. De inrichting was dan ook flexibeler en de vormgeving losser, vaak zelfs rommelig. Tot dit deel van het erf behoorden onder andere de moestuin, de kippenren en de boomgaard. De man zwaaide in dit deel de scepter.



Tuinen

In het ontwerp voor dit erf vormt dit verleden een inspiratiebron en maken we globaal dezelfde indeling: een meer formele uitstraling aan de voorzijde, een informele uitstraling in het achterste deel. De voorzijde krijgt een strakke vormgeving met grote geometrische plantvakken, bestaande uit afwisselende bloemen en kleine bomen. De plantvakken worden van elkaar gescheiden door stroken gemaaid gazon, die ook dienst doen als paden.

De achtertuin is vormgegeven als boomgaard, met gras en verspreide (groepjes) fruitbomen. Rond de bomen krijgen veldbloemen de kans om op te komen. In dit deel is ruimte om te picknicken, badmintonnen en spelen.

Erfafscheidingen

De tuinen worden aan drie zijden omgeven door heggen. Aan de zijkant is dit een hoge heg (2,0 meter) van liguster of veldesdoorn. De heg aan de zuidkant is lager (1,0-1,2 meter) vanwege het uitzicht; deze heg bestaat uit liguster of meidoorn. Dergelijke heggen komen veel voor in het rivierengebied, hebben een hoge dichtheid en vormen welkome onderkomens voor kleine vogels.

De erfafscheiding aan de noordzijde van de tuin wordt gevormd door een hoge bloeiende border van 3,0 meter breed. Deze border bestaat uit planten die ook in de winter hun vorm grotendeels behouden, zodat de afscheiding intact blijft. Soorten die hiervoor gebruikt kunnen worden zijn siergrassen, kaardebol, sierdistels, alsem/bijvoet en Gelderse roos. Op de grens van de twee tuinen komt een toegangsweg/oprit. Ter hoogte van de border kan de oprit worden afgesloten met een houten poort. Daarnaast, in het verlengde van de Schutkolk, komt een magnolia te staan als markering van de entree.

Weide

Het terrein buiten de heggen bestaat uit bloemrijk grasland. Daartoe wordt het ingezaaid met een bloemenmengsel geschikt voor dit type bodem (zavel). Om deze weide te onderhouden wordt het één- of tweemaal per jaar gemaaid, na de bloeitijd.



Biodiversiteit

De bloemrijke beplanting, met soorten die insecten en vogels aantrekken, sluit aan op het Landschapsontwikkelingsplan van Heumen. Vergelijkbaar met de locaties die worden voorgesteld om bloemrijke linten te realiseren, kan ook hier een aanzet daartoe worden gegeven. De kruidachtige planten zijn bij voorkeur waardplanten voor bijen, vlinders en andere insecten. In de winter blijven ze overstaan, hetgeen niet alleen zorgt voor een mooi beeld, maar ook overwinteringsmogelijkheden biedt. Bomen en struiken zijn bloeiend; een groot deel ervan vormt in het najaar eetbare vruchten, voor mensen en dieren.



Strook t.b.v. mogelijk trottoir

Langs de Molenstraat wordt een strook van 2,5 meter breed vrijgehouden. Hier wil de gemeente Heumen mogelijk in de toekomst een trottoir aanleggen.

Met de gemeente is overeengekomen (22 november 2022) dat in ruil voor het aangeven van deze strook de oostelijke grens van de bouwvlakken enigszins mag draaien in oostelijke richting. Dit betekent dat het bouwvlak voor de meest oostelijke woning voor een klein deel binnen de richtafstand van de agrarische bestemming aan de oostzijde komt te liggen. Er is onderzoek uitgevoerd dat aantoont dat de woon- en leefkwaliteit van de zone liggend binnen deze richtafstand goed is en dat de bedrijfsuitoefening niet belemmerd wordt door de bouw van twee nieuwe woningen.

Wanneer de gemeente daadwerkelijk besluit om hier een trottoir aan te leggen, zal de strook van 2,5 meter worden aangekocht.



Voorwaardelijke verplichting

Alle eerder benoemde punten samen vormen het erfinrichtingsplan voor deze kavels. Het erfinrichtingsplan is doorvertaald in een voorwaardelijke verplichting voor de herziening van het bestemmingsplan. Deze is in de Regels opgenomen in de paragrafen 3.2.3 en 5.4.2.

2.3.3 Beperkte omvang     

Het initiatief heeft een zeer beperkte omvang: het betreft het mogelijk maken van twee vrijstaande woningen in een reeds bestaand bebouwingslint. Tevens worden t.b.v. het wonen verharding aangelegd en een deel van het perceel als tuin ingericht.

De bestemmingswijziging heeft voornamelijk invloed op de waterhuishouding en de verkeersafwikkeling. Vanwege deze geringe omvang zullen de effecten op de omgeving naar verwachting ook gering zijn.

Hoofdstuk 3 Beleid     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie     

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt.

Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven.

Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.



De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Planspecifiek

Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 2 woningen mogelijk. De ontwikkeling sluit aan bij en maakt gebruik van de kenmerken/identiteit van het plangebied, waarmee een goede balans wordt nagestreefd tussen bescherming van de aanwezige kwaliteiten en het toevoegen van 2 woningen. Voor het plangebied is een erfinrichtingsplan opgesteld waarmee het groene karakter van het terrein wordt gewaarborgd. Onder andere door de aanleg van een (fruit)boomgaard, bloemrijk grasland en de inrichting als landelijk erf in het Rivierengebied. Tevens wordt door het duurzame en natuur-inclusieve karakter van de ontwikkeling ook ingezet op het voorkomen van afwenteling op toekomstige generaties. Er bestaat dan ook geen strijdigheid tussen de NOVI en voorliggend bestemmingsplan. Met voorliggend bestemmingsplan wordt geen lokale ontwikkeling mogelijk gemaakt waarmee rijksbelangen zijn gemoeid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De Ladder voor duurzame verstedelijking (verder: 'de Ladder') is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De uitgangspunten hierbij zijn dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte, en dat de ontwikkeling in eerste instantie in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.



Artikel 3.1.6 lid twee Bro omschrijft de ladder als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'



Voor de Ladder is dus een onderzoek nodig dat uit drie stappen bestaat:

a. Is sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'?

b. Vindt de ontwikkeling plaats buiten bestaand stedelijk gebied?

c. Als hier sprake van is, dan moet motivering plaats vinden volgens de Ladder: waarom kan niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte worden voorzien?

De toepassing van de Ladder is mede bepaald door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). De ABRS heeft in een 'overzichtsuitspraak' op 28 juni 2017 op een rij gezet hoe de Ladder gebruikt moet worden. Hiermee wordt houvast geboden aan de rechtspraktijk.

Planspecifiek

a. Is sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'

De laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Voor woningbouwlocaties geldt op basis van jurisprudentie dat vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van twee woningen, waarmee dus geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder is dan ook niet nodig. Desalniettemin moet er wel worden aangetoond dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling. In de regionale 'Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030' mogen er in Heumen de komende jaren 635 woningen worden gebouwd. Geconcludeerd wordt dat met het bouwplan kan worden voldaan aan de lokale behoefte, omdat het bouwprogramma is afgestemd op de lokale woningbouwbehoefte.

Omdat er bij dit plan geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is een verdere motivering van het plan volgens de Ladder niet aan de orde.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening, regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012.

In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Planspecifiek

Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid Gelderland     

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland     

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en in werking getreden op 1 maart 2019. De visie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving in Gelderland. Samen met de Omgevingsverordening heeft de provincie al vooruitgelopen op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in samenspraak met de omgeving. De provincie streeft naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wil de provincie bereiken door de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Hiervoor zijn zeven ambities benoemd om richting te geven:

1. Energietransitie

Gelderland is in 2050 klimaatneutraal. Dit bereiken we door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie. Innovatie en het uitrollen van bewezen technieken wordt gestimuleerd. Als tussendoel realiseert Gelderland in 2030 55% broeikasgasreductie.

2. Klimaatadaptatie

Gelderland is in 2050 klimaatbestendig. We zijn goed voorbereid en toegerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar. In 2020 heeft de provincie, samen met partners, de risico's en kansen van het veranderen klimaat in beeld gebracht en strategieën opgesteld die leidraad zijn voor ons handelen.

3. Circulaire economie

Gelderland wordt de eerste afval-loze provincie in Nederland. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in de schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.

4. Biodiversiteit

In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. Er wordt natuur-inclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.

5. Bereikbaarheid

In 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme manier opgevangen en verplaatsen mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal. In 2030 is al ons busvervoer zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.

6. Vestigingsklimaat

De concurreerde positie van Gelderland binnen het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen wordt verder versterkt. Om onderscheidend te blijven, halen we in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is hierin koploper van Nederland.

7. Woon- en leefklimaat.

Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit van de woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal. Met vier 'spelregels' of 'doe-principes' - doen, laten, zelf en samen - wordt er werking aan gegeven. Dit is het kader waarbinnen de provincie wil werken en afwegingen wil maken.

Themakaarten

Er is een aantal themakaarten onderdeel van de omgevingsvisie, waar specifiek beleid in is vastgelegd. Deze hebben betrekking op de volgende hoofdonderwerpen:

  • ruimtelijk beleid;
  • waterbeleid;
  • milieubeleid;
  • natuur- en landschapsbeleid.

Voor de uitvoering van de omgevingsvisie zijn tevens drie beleidsdocumenten vastgesteld:

  • Regionaal waterprogramma;
  • Handreiking plussenbeleid;
  • Beleidslijn windenergie.

Planspecifiek



Woon -en leefklimaat en energietransitie

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van twee vrijstaande woningen mogelijk. Duurzaamheid en natuurinclusiviteit staat daarbij centraal. Vanzelfsprekend worden de woningen conform huidige wet- en regelgeving aardgasloos gebouwd.



Klimaatadaptatie

Op dit moment is het volledige terrein onverhard – het is een weide bestaande uit gras en kruiden. In de toekomstige situatie zal het merendeel van het terrein onverhard blijven. De delen aan de oost- en de zuidzijde blijven een weide. De percelen rond de woningen worden ingericht als tuin; de paden hierin worden aangelegd in halfverharding. Slechts een relatief klein deel zal verhard zijn – de daken, de oprit en de terrassen. De grote omvang van het onverharde terrein waarborgt de ruime opvang en infiltratie van hemelwater. Door het planten van (fruit)bomen in de tuinen wordt schaduw gecreëerd en daarmee hittestress voorkomen.



Biodiversiteit

De toekomstige inrichting versterkt de ecologische waarde van het terrein. Door het perceel in te richten met planten die dienen als voedselbron, waardplant of schuilplaats voor dieren en/of insecten wordt de biodiversiteit versterkt. Een groot deel van de tuinen wordt ingericht als bloemrijk grasland, met een variatie aan grassen en kruiden. De sierplanten in de plantvakken worden naast hun esthetische waarde uitgekozen op hun ecologische waarde. In de tuinen worden ook fruitbomen geplant – vanwege hun bloemen en vruchten hebben deze grote waarde als voedselbron voor insecten, vogels en andere kleine dieren. Volgroeide bomen hebben ook een functie als schuil- en nestgelegenheid. Aan drie zijden worden de tuinen omgeven door hagen; hier kunnen vogels en kleine dieren beschutting vinden. De bomen, hagen en andere beplanting zijn een toevoeging aan het ecosysteem van de omgeving.



Themakaarten

Het plangebied maakt alleen onderdeel uit van de themakaart ruimtelijk beleid als zijnde aandachtsgebied windenergie en zonneparken mogelijk, maar dat is inzake de voorliggende ontwikkeling niet relevant.



Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan aansluit bij de ambities van de Provincie Gelderland zoals die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie. En in samenhang daarmee kan de conclusie worden getrokken dat het toevoegen van 2 woningen aan de Molenstraat in Heumen geen afbreuk doet aan het verduurzamen van het gebied.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland     

Op 21 december 2022 is een geactualiseerde omgevingsverordening door PS van de provincie Gelderland vastgesteld (NL.IMRO.9925.PVOmgverordeningGC-gc11). Deze is op 14 januari 2023 in werking getreden. Hierin zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Samen met de Omgevingsvisie heeft de provincie al vooruitgelopen op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Deze geactualiseerde omgevingsverordening heeft ten opzichte van de daarvoor geldende geen andere betekenis voor voorliggend plan.

Planspecifiek

Voor het voorliggend plan en de daarmee beoogde ontwikkeling van 2 woningen zijn de volgende regels uit de Omgevingsverordening Gelderland van toepassing:

a. instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda (art. 2.2)

b. instructieregel klimaatadaptie (art. 2.65b)

Ad a.

In de Omgevingsverordening Gelderland is opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan worden wanneer dit past in het geldende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma en de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. In de toelichting wordt hierbij aangegeven dat voornoemde betrekking heeft op alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen.

Met dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid gecreëerd binnen het plangebied 2 woningen te realiseren. Zoals in paragraaf 3.1.2 blijkt past het planvoornemen binnen de regionale woonagenda. De voorgenomen ontwikkeling op dit punt niet strijdig met de Omgevingsverordening.



Ad b.

Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Daarnaast moet de beschrijving worden opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt. Voor die beschrijving is gebruik gemaakt van de opgestelde klimaateffectatlas.



Wateroverlast

Hevige neerslag over een korte periode kan lokaal zorgen voor wateroverlast. De verwachting is dat er voor het plangebied weinig risico is op plasvorming aangezien er zowel bij een hevige bui van 70 mm/2 uur (1x per 100 jaar) als van 140 mm/ 2uur (1x per 1000 jaar) maar in kleine delen van het plangebied een plasdiepte van 10-15 cm optreedt. Doordat er relatief weinig verharding wordt toegevoegd met de ontwikkeling en er voldoende bergingscapaciteit is binnen het plangebied neemt het risico op wateroverlast niet toe met de beoogde ontwikkeling. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door wateroverlast als gevolg van klimaatverandering.



Hittestress

Uit de kaartbeelden is op te maken dat de temperatuur in het plangebied normaal zal zijn (niet extra koeler of extra warmer) op warme dagen. Dit is naar waarschijnlijkheid gebaseerd op de huidige inrichting van het plangebied als openbaar groen en de ligging in het buitengebied. Hittestress in de toekomstige situatie met bebouwing wordt voorkomen/beperkt door de beperkte toevoeging van verharding en de erfinrichting. Hiermee wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door hittestress als gevolg van klimaatverandering.



Droogte 

De grondwaterstanden en droogtegevoeligheid laten in 2050 een beperkte verandering zien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is en blijft in het plangebied sprake van lagere grondwaterstanden en van grotere droogtegevoeligheid. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te infiltreren blijft het hemelwater in het gebied zelf, zoals dat in feite in de huidige (onbebouwde) situatie ook zo is. Tot slot ligt het plangebied niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door droogte als gevolg van klimaatverandering.



Overstroming

Door het bezwijken van een dijk van de Maas heeft het plangebied naar verwachting een waterhoogte van 200 cm - 500 cm. Dit is gerelateerd aan de ligging van het plangebied relatief dicht bij de Maas. Hiermee in samenhang bestaat in 2050 ter plaatse van het plangebied echter een zeer kleine overstromingskans (1x per 3000 tot 30000 jaar) op meer dan 0 cm. Gezien de geringe overstromingskans wordt het mogelijke risico als gevolg van overstroming door het bezwijken van een dijk van de Maas geaccepteerd. Temeer ook verwacht wordt dat de Waterschappen c.q. verantwoordelijke medeoverheden zich ook inzetten om zorg te dragen voor een goede waterveiligheid in het stroomgebied van de Maas.



Het planvoornemen voldoet daarmee aan de regels zoals deze zijn gesteld in Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Woonagenda     

De gemeente Heumen valt onder de regio Groene Metropool. In de Woondeal voor deze regio is bepaald dat er tussen 2020 en 2030 33.000 woningen gebouwd mogen worden. Heumen valt in de subregio Nijmegen en omstreken. Voor deze subregio is in februari 2018 de woonagenda vastgesteld – 'Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030'. Deze is opgesteld aan de hand van de stappen analyse, visie en afspraken. De belangrijke thema's zijn:

  • Versnellen van de woningbouw; streven om 16.000 woningen te bouwen in de periode tot 2030, waarvan 12.000 in de eerste vijf jaar.
  • Afstemmen op de ontwikkelingen in de bestaande woningvoorraad en zorgen voor voldoende betaalbare woningen.
  • Duurzaam en toekomstbestendig bouwen en verbeteren.
  • Aandacht voor de huisvesting van specifieke doelgroepen.

Planspecifiek

Voor de gemeente Heumen zijn in de woonagenda 635 woningen opgenomen, die hier mogen worden gebouwd. Van deze woningen moet 28% in de categorie sociale huur gebouwd worden, 10% in de categorie middenhuur en 23% als betaalbare koop. 39% van de nieuwbouwwoningen is vrije sector koop of huur. Dit zijn 248 woningen. De twee nieuwbouwwoningen passen hiermee in het beleid van de provincie.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Heumen     

Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente Heumen de structuurvisie Heumen vastgesteld. Deze structuurvisie bevat op hoofdlijnen het ruimtelijke beleid (tot 2025) voor de gehele gemeente. In de structuurvisie is de gemeente Heumen ingedeeld in verschillende deelgebieden. De locatie maakt deel uit van het gebied "Het Lierdal".

Het gebied

Het Lierdal is het gebied tussen de kernen Malden en Molenhoek. Het strekt zich uit van het Maas-Waalkanaal tot aan de spoorlijn bij het Maldensvlak. Het gebied kent grotendeels een relatief lage ligging. Dat valt met name aan de oostzijde langs de stuwwalflank op. Hier ligt de 'Kuil', het resultaat van een zandafgraving. Het Lierdal beslaat het grondgebied van twee gemeenten: de gemeente Heumen en de gemeente Mook en Middelaar.

Het grondgebied is nog grotendeels agrarisch, maar er komen ook andere functies voor. Zo ligt in de Kuil sportpark De Lier bij Molenhoek en ligt bij Malden een manage. De Rijksweg loopt van noord naar zuid dwars door het gebied. Langs deze weg zijn verschillende functies gevestigd, zoals woningen, horeca, kantoren en bedrijvigheid. Aan de westzijde vormt de Molenweg een bebouwingslint door het gebied tot aan het Maas-Waalkanaal.

Positiebepaling 

  • Het Lierdal is een belangrijk recreatief uitloopgebied tussen Malden en Molenhoek;
  • Het is van belang om de openheid tussen de kernen Malden en Molenhoek te bewaren;
  • Als entree tot Malden en als onderdeel van een prettige woon- en leefomgeving is een landschappelijke versterking zeer gewenst;
  • Het Lierdal vormt een landschappelijke, ecologische en recreatieve schakel tussen het Maas-Waalkanaal, de Maas en het stuwwallengebied.



Planspecifiek

Naast de bouw van twee woningen wordt het erf ingericht met inheemse beplanting, grotendeels bestaande uit bloemrijk grasland en fruitbomen.

In het plan wordt de openheid van het gebied gewaarborgd en wordt het gebruik van het gebied als recreatief uitloopgebied en landschappelijke, ecologische en recreatieve schakel in stand gehouden.

Het plan heeft geen negatieve effecten op de uitgangspunten van de Structuurvisie Heumen.

3.4.2 Structuurvisie 'Het Lierdal 2010-2020'     

Voor het gebied 'Lierdal' is de Structuurvisie 'Het Lierdal 2010-2020' opgesteld (februari 2010). Vanuit het proces van de Structuurvisie Heumen wordt geen aanleiding gezien de structuurvisie voor het Lierdal aan te passen. De bestaande visie is daarmee herbevestigd, met dien verstande dat de looptijd wordt verlengd van 2020 naar 2025. Deze verlenging van de planhorizon is een gevolg van de economische crisis. Deze leidt tot een vertraging van de uitvoering. Er zijn tot nu toe dan ook nog geen ontwikkelingen in gang gezet op basis van de visie.



Het doel van de Structuurvisie 'Het Lierdal 2010-2020' is te komen tot een algehele landschappelijke versterking van het gebied. Zo ontstaat een goed toegankelijk gebied als groene en aantrekkelijke buffer tussen Malden en Molenhoek.

 

In de Kanaalzone Lierdal wordt gesproken over herstel van het Maasheggenlandschap. Aan de noordzijde van de Kuil wordt gedacht aan het herstel van de heide en het meer laten glooien van de bosrand. Verder behoeft de overgang tussen de bebouwde kom van Malden (o.a. bij bedrijventerrein Sluisweg) en het Lierdal landschappelijke versterking. De Rijksweg speelt een belangrijke rol in het gebied. Hier wordt ingezet op verbetering van de oversteekbaarheid, zowel voor langzaam verkeer als landschapsstructuren. De weg zelf kan vergroenen middels laanbeplanting, terwijl de aangelegen erven wat betreft bebouwing en beplanting opgewaardeerd moeten worden. Ontwikkelingen in het gebied die (financieel) bijdragen aan deze landschapsversterking zijn:

  • de ontwikkeling van nieuwe landgoederen langs de noordrand van de Kuil en in aansluiting op de bebouwde kom van Malden en de naastgelegen Rijksweg;
  • het realiseren van statige villa's op open plekken of ter vervanging van bestaande bebouwing;
  • het onder voorwaarden toevoegen van woningen langs de Rijksweg en de Molenstraat.

Verder is het mogelijk om in het gebied te komen tot kleinschalige toeristische voorzieningen, versterking van de recreatieve structuur, verbreding van de landbouw en herontwikkeling van voormalige agrarische bedrijfslocaties.

Planspecifiek

Naast de bouw van twee woningen wordt het erf ingericht met inheemse beplanting, grotendeels bestaande uit bloemrijk grasland en fruitbomen.

Door de nieuwe beplanting wordt het landschap van het Lierdal versterkt. Door het opstellen van uitgangspunten voor de bouw (zie paragraaf 2.2.1) van nieuwe woningen is voldaan aan de eis dat toevoegen van woningen langs de Molenstraat onder voorwaarden mogelijk is.

Het plan voldoet daarmee aan de Structuurvisie Lierdal.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan Heumen (LOP)     

Om vanuit een vergelijkbare uitgangssituatie te vertrekken met de andere gemeenten uit Maas & Waal, is een vertaalslag gemaakt vanuit landschapsbeleidsplan naar een breder plan gericht op landschapsontwikkeling in de gemeente Heumen, met als titel LOP Gemeente Heumen.

In het LOP Gemeente Heumen zijn projecten opgenomen die voortkomen uit het Landschapsbeleidsplan die nog steeds of weer actueel zijn. Deze projecten zijn aangevuld met projectideeën of ontwikkelingen die in het buitengebied van de gemeente Heumen spelen en waar de gemeente graag invulling aan zou willen geven.

De gemeente Heumen heeft in het LOP verschillende ambities opgesteld per landschapstype. De projectlocatie bevindt zich in de landschapstype 'Natte heide en Broekontginningen' en hierbij gelden de volgende ambities:

  • Beheer van bestaande landschapselementen.
  • Het versterken van de functies natuur en extensieve recreatie in het gebied ten noordwesten van het Heumense bos.
  • Stimuleren van de aanleg van oversteekplaatsen en poelen voor padden.
  • Versterking van de overgangen van bos naar cultuurlandschap, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van struweelbegroeiingen en bermbeheer gericht op verschraling.
  • Opheffen van de barrièrewerking van het Maas-Waalkanaal voor fauna door aanpassing van de oevers.
  • Versterking verbindingen voor de das middels het doortrekken van de Leigraaf tot aan Heumen en langs de zijloop tot aan het Maas-Waalkanaal.

Planspecifiek  

In het plan wordt een erfinrichting gemaakt die de biodiversiteit en klimaatadaptatie van het gebied verbetert. Dit gebeurt door het aanleggen van hagen met inheemse planten. Naast hun sierwaarde worden grassen, kruiden, bomen en struiken gekozen op hun ecologische waarde. Het terrein kan daarom dienst doen als verbinding tussen bloemrijke weides en bermen en als habitat voor verschillende planten- en diersoorten.

In het plangebied worden geen elementen voor de versterking van het landschap aangelegd, zoals houtwallen, poelen of struweel. Het plan doet geen afbreuk aan de doelstellingen van het Landschapsontwikkelingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Milieuzonering     

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke (indicatieve) richtafstand.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming, die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie, die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De richtafstanden zijn uitsluitend van toepassing voor nieuwe situaties (nieuwe ontwikkelingen) en niet voor bestaande situaties, waarbij het zo kan zijn, dat gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op een kleinere afstand van elkaar gesitueerd zijn. Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering" kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van de gewenste ontwikkelingen.

Planspecifiek

Met voorliggend bestemmingsplan worden geen milieubelastende functies/activiteiten mogelijk gemaakt. Daarmee worden de bestaande woningen grenzend aan/in de omgeving van het plangebied niet belemmerd c.q. vindt geen toename van hinder en gevaar bij deze woningen plaats.

Daarnaast is onderzocht of de realisatie van woningen een belemmering vormt voor bestaande activiteiten/bedrijven in de omgeving van het plangebied.

Ten oosten van het plangebied ligt een perceel met een agrarische bestemming. Op basis van deze bestemming is bepaald dat er een VNG-richtafstand geldt van 30 meter voor het realiseren van gevoelige functies (o.a. wonen), gerekend vanaf de grens van het perceel.

verplicht
Figuur 5: Milieuzonering naastgelegen bedrijf Molenstraat 21

4.1.1 Wet geurhinder en veehouderij     

Voor de planontwikkeling is onderstaande veehouderij relevant ten aanzien van geur.

  • Molenstraat 21, Varkenshouderij, dieren mét geuremissiefactor aanwezig (9.200 ouE/s)

Om te bepalen of met de voorgenomen ontwikkeling de varkenshouderij aan de Molenstraat 21 in de ontwikkelingsmogelijkheden wordt geschaad is een Geuronderzoek Wet geurhinder en veehouderij uitgevoerd. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 8. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) gelden standaard, landelijk geldende, afstanden en normen waaraan de ligging en geurbelasting van dierenverblijven getoetst moeten worden. In dit geval geldt vanuit de Wgv een richtafstand van 50m.



Op locatie Molenstraat 21 is volgens het gemeentelijke milieudossier, na een gedeeltelijke intrekking voor het houden van paarden, sprake van een milieutoestemming (valt sinds 1 januari 2013 van rechtswege onder het Activiteitenbesluit met OBM) voor het houden van 400 stuks varkens. De varkens worden gehouden in stal A gelegen ten zuiden van het woonhuis op het achtererf overeenkomstig het milieudossier, zie tevens onderstaande uitsnede van de plattegrondtekening. De overige bedrijfsgebouwen zijn niet in gebruik voor het houden van vee (groen gearceerd op onderstaande afbeelding).

verplicht
Figuur 6: Doorsnede milieutoestemming en afstand tot het plangebied aan de Molenstraat

Het vee wordt derhalve op minimaal 110 m gehouden van de plangrens voor de beoogde nieuwe

woningen. Uitgaande van mechanische ventilatie door middel van ventilatoren aan de rechter goot zijde, is het gemiddelde emissiepunt van de stal daarmee eveneens reeds verder gelegen dan 50 meter, zijnde de afstand indien in de varkensstal dieren gehouden zouden worden zonder geuremissiefactor. Hiermee wordt voldaan aan de afstand van 50 m.



Het bedrijf op de Molenstraat 21 in de bestaande situatie reeds gehinderd in haar bedrijfsvoering door burgerwoningen binnen de bebouwde kom, waarvoor bijvoorbeeld een vaste afstand van 100 m geldt en sprake is van een strengere geurnorm. Daarbij is de woning Molenstraat 19a binnen de bebouwde kom dichter gelegen tot de varkensstal en zorgen de woningen in de bebouwde kom (o.a. Molenstraat 10 en Molenstraat 19a) dat een deel van het bouwvlak niet benutbaar is voor het houden van vee ter plaatse van de bestaande bedrijfsgebouwen (die zijn namelijk binnen 100 m gelegen). Afhankelijk van de exacte situering van de nieuwe woningen is een gedeelte van het bouwvlak behorende bij Molenstraat 21 niet meer geschikt voor het houden van dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. Echter een overgroot deel van het bouwvlak blijft nog benutbaar. Voor een eventuele ontwikkeling van het bedrijf met dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld dient reeds in de bestaande situatie rekening gehouden te worden met de 50/50-regeling ten aanzien van de woningen in de bebouwde kom. De beoogde ontwikkeling verandert dit niet.



Conclusie

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat en dat de omliggende veehouderijen niet in hun belangen worden geschaad door eventuele nieuwbouw van woningen ter plaatse van de onderzoekslocatie.

Concluderend vormen de onderzochte aspecten geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woningen. De veehouderij wordt niet onevenredig in zijn ontwikkelingsmogelijkheden aangetast.

Aanvullend kan worden geconcludeerd dat om deze reden afgeweken kan worden van de richtafstand van 30 meter. In het stedenbouwkundig plan is hierop ingespeeld door het meest oostelijke bouwvlak uit te breiden; hierdoor worden de bouwmogelijkheden iets ruimer, zodat de nieuwe woningen beter in het ritme van het lint aan de Molenstraat passen.

4.2 Bodem     

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.



Planspecifiek

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek gedaan door Econsultancy (bijlage 2). Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanherziening en nieuwbouw op de onderzoek locatie.

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het 'Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie' of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

4.3 Geluid     

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Planspecifiek

Het plangebied ligt niet in de buurt van een weg of spoorweg waarvoor wettelijk een geluidszone geldt. In de nabije omgeving van het plangebied liggen uitsluitend 30 km/h zone wegen. Ten aanzien van wegverkeerslawaai zijn er geen belemmeringen voor het plan.

4.4 Luchtkwaliteit     

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Daarin zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling.

Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht;
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gericht op mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In het besluit is geregeld dat wanneer een gevoelige bestemming binnen een onderzoekszone van een rijks- of provinciale weg wordt gevestigd of uitgebreid, een luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Gevoelige bestemmingen zijn functies waarbinnen kinderen, ouderen en zieken verblijven, zoals scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Een woning of ziekenhuis is geen gevoelige bestemming conform het besluit. De onderzoekszone van een rijksweg betreft 300 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de rand van de weg. Voor een provinciale weg geldt hetzelfde, maar dan een zone van 50 meter.

Planspecifiek

In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van 2 woningen mogelijk en valt dus binnen de NIBM-regeling. Daarom is onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk. Aangezien woningen in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming wordt gezien, hoeft ook niet aan dit besluit getoetst te worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer.

verplicht
Figuur 7: Berekening effecten extra verkeer op luchtkwaliteit

Uit de monitoringstool blijkt dat de optredende concentraties NO2 en PM10 ter plaatse van het plangebied ruim onder de in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2) gestelde grenswaarden liggen. Vanwege de beperkte omvang van het plan – en het aantal extra verkeersbewegingen dat hiervan het gevolg is – kan de ontwikkeling aangemerkt worden als een NIBM-project. Gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.5 Externe veiligheid     

Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • Het besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • De regeling externe veiligheid (Revi);
  • Het registratiebesluit externe veiligheid;
  • Het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • Het vuurwerkbesluit

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Planspecifiek

Op basis van de Risicokaart (www.risicokaart.nl) is beoordeeld of er zich in de nabijheid van het plangebied risicobronnen bevinden. Daarbij is bekeken of er in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, of er wellicht transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (wegen, spoorwegen, vaarwegen of buisleidingen) in de nabijheid gelegen zijn en of dat het plangebied gelegen is binnen een zone waarbinnen het risico op een luchtvaartongeval verhoogd is. Omdat geen sprake is van bovenstaande risicobronnen vormt het aspect externe veiligheid dan ook geen belemmering voor de beoogde realisatie van 2 wooneenheden t.b.v. dit bestemmingsplan.

4.6 Water     

4.6.1 Waterbeheerprogramma 2022 - 2027     

Het beleid van het waterschap Rivierenland staat in het waterbeheerprogramma 2022 - 2027 'Versterken, verbinden, vergroenen'. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat is voor plannen met een toename van verharding compenserende waterberging nodig.

In feite is waterberging extra ruimte in sloten. Hiermee kan (regen)water uit de omgeving worden opgevangen. Technisch gezien is waterberging de ruimte tussen het zomerwaterpeil in de sloot en de bovenzijde van de oever. Het waterschap bepaalt aan de hand van normbuien hoeveel waterberging nodig is. Er zijn vuistregels vastgesteld voor de benodigde waterberging in ruimtelijke plannen. De benodigde ruimte voor waterberging dient berekend te worden op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen.

Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m³ per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m³ bij bui T=100+10%. De maatgevende afvoer bedraagt 1,5 l/s/ha. Bij een bui T=10+10% mag het waterpeil in principe maximaal 0,3 m stijgen. Bij een regenbui die eenmaal per 100 jaar kan voorkomen (T= 100+10%) mag het waterpeil stijgen tot de laagste putdekselhoogte op wijkniveau.

Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de trits vasthouden-bergen-afvoeren. In aansluiting hierop hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde:

  • Hemelwater vasthouden door hergebruik of infiltratie;
  • Hemelwater bergen in open water (of droogvallende watergang);
  • Hemelwater bergen in kunstmatige bergingsvoorzieningen (wadi, bassins, kratten, kelders).

Indien een infiltratievoorziening wordt gerealiseerd moet de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem bedraagt 48 tot 96 uur.

4.6.2 Gemeentelijk rioleringsplan 2018 - 2022     

Het (hemel)waterbeleid van de gemeente Heumen is onder meer vastgelegd in het Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2018 - 2022.

Voor alle nieuwbouwplannen binnen de gemeente Heumen geldt dat het regenwater op eigen perceel verzameld en verwerkt dient te worden. Het regenwater mag niet meer bij het vuilwaterriool worden aangesloten of oppervlakkig afstromen naar de openbare ruimte.

De gemeente Heumen conformeert zich aan het beleid van het waterschap. De eis vanuit het waterschap voor solitaire infiltratiesystemen (dus zonder overloop op een sloot) dienen minimaal 66,4 mm/m² verhard oppervlak te kunnen bergen. Bij een systeem met een overloop op het watersysteem van het waterschap moet minimaal 43,6 mm/m² verhard oppervlak geborgen worden, waarbij maximaal 1,5 l/s/ha op het watersysteem mag worden geloosd. Voor het aansluiten van water of een overloop op het watersysteem van het waterschap moet een vergunning worden aangevraagd of gemeld worden.

De wijze van infiltreren, bergen en verwerken van het hemelwater op eigen terrein is ter invulling van de perceeleigenaar. Bij de keuze en aanleg van een voorziening dient te worden voorkomen dat er afval in het hemelwatersysteem wordt geloosd. Daarnaast dient gebruik te worden gemaakt van milieuvriendelijke bouwproducten en werkwijzen. Er wordt derhalve geadviseerd gebruik te maken van niet uitloogbare bouwmaterialen of materialen die voorzien zijn van een keurmerk. Daarnaast dient een voorziening bij voorkeur inspecteerbaar en reinigbaar te zijn. Het systeem dient binnen 48 uur weer leeg te zijn zodat de volledige bergingscapaciteit weer beschikbaar is.

De gemeente adviseert binnen stedelijk gebied om minimaal 20 tot 30 mm in een voorziening te bergen met een overloop op eigen terrein. De overloop mag daarbij geen overlast voor de omgeving opleveren.

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

4.6.3 Watersysteem     

De legger van het waterschap Rivierenland is een set met kaarten van het beheergebied. Daarop staat o.a. welke rivieren, watergangen, dijken, kaden, stuwen en sluizen het waterschap beheert en waar ze liggen. Waterschap Rivierenland heeft een legger voor watersystemen (beken en sloten) en een legger voor waterkeringen (dijken).

Planspecifiek

Uit onderstaande uitsnede uit de legger voor watersystemen blijkt dat in het plangebied geen waterlopen, waterpartijen of watergangen liggen.

verplicht
Uitsnede legger waterschap Rivierenland

4.6.4 Watertoets     

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.

Planspecifiek

Voor het plan is een digitale watertoets uitgevoerd (bijlage 3). Hieronder volgt een planspecifieke samenvatting per thema.

Waterkeringen

In het voorliggende plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Watergangen

In het plangebied, of direct aangrenzend daaraan, komt geen oppervlaktewater voor.

Watercompensatie

Door het toevoegen van 2 woningen vindt neemt het verhard oppervlak in het plangebied toe. Bij een toename in verharding van minder dan 500 m² in stedelijk gebied en minder dan 1500 m² in landelijk gebied is compenserende waterberging niet nodig. In dit geval blijft de toename van het verhard oppervlak onder de compensatiegrens. Voor onderliggend initiatief kan gebruik worden gemaakt van de 1500 m2 vrijstelling in landelijk gebied. Dit betekent dat er op basis van het beleid van het waterschap geen compensatie hoeft plaats te vinden.

Grondwater

Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Ingrepen voorkomend uit dit plan zullen het functioneren van het grondwatersysteem niet beïnvloeden.

Riolering en hemelwaterafvoer

Het hemelwater van de nieuwe woningen wordt niet gekoppeld aan het rioolsysteem, maar wordt op het eigen perceel verwerkt. Het afvalwater van de woningen kan via de bestaande rioolaansluiting verwerkt worden.

Waterkwaliteit

Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het Waterschap is de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.

Conclusie

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Flora en fauna     

4.7.1 Wet Natuurbescherming     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming is het wettelijke stelsel voor de natuurbescherming. De wet is de vervanger van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De Wet natuurbescherming regelt allereerst de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en plant- en diersoorten. Daarnaast bevat het voorstel onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. 43 De Wet natuurbescherming neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Het toetsingskader van de nieuwe wet is, voor wat betreft soortbescherming, deels gelijk aan dat van de oude Flora- en faunawet. Al is de lijst met beschermde soorten wel gewijzigd. In de nieuwe wet zijn 945 soorten actief beschermd. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden op formeel wetsniveau aanvullende, als zodanig kenbare 'nationale' beschermingsvoorschriften verankerd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en planologische procedures zal getoetst moeten worden aan de Wet natuurbescherming. De provincies zijn het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming.

In de Wet natuurbescherming is geregeld dat er voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en planten, inclusief de directe leefomgeving.

Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, moeten de verbodsbepalingen in acht worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek moet worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Wet natuurbescherming beschermd zijn. Vooral binnen de stedelijke omgeving moet aandacht worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen, huismus, gierzwaluw en steenmarter. De nestlocaties en vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soort(groep)en zijn jaarrond beschermd. Daarnaast zijn de bezette nesten van alle inheemse vogelsoorten beschermd en mogen niet opzettelijk verstoord worden. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart t/m 15 juli, maar broedgevallen daarbuiten zijn ook beschermd.

Ook moet worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Als inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Wet natuurbescherming zijn vastgesteld, kan een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd. Uit een verleende ontheffing kunnen aanvullende mitigerende en/of compenserende maatregelen voortkomen die van invloed zijn op de (her)inrichting van een gebied. Het niet verkrijgen van een ontheffing is van invloed op de haalbaarheid van een project.

Naast bovengenoemde soortenbescherming ziet de Wet Natuurbescherming eveneens toe op gebiedsbescherming. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofstructuur) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt.

Planspecifiek

Voor voorliggend bestemmingsplan is een quickscan natuurtoets (Econsultancy, 15 maart 2022; bijlage 4) uitgevoerd. Uit deze quickscan is gebleken dat voor de geplande activiteiten geen vervolgonderzoek nodig is.

Soortenbescherming

Ten aanzien van algemene broedvogels en steenuil kunnen overtredingen worden voorkomen door verstorende werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode begin februari tot eind augustus worden aangehouden.

Gelet op de bebouwing ten oosten en westen van de onderzoekslocatie, zijn overtredingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van vleermuizen te vermijden als mogelijke verblijfplaatsen functioneel en duurzaam behouden blijven. Additionele (bouw)verlichting richting deze bebouwing en directe omgeving dient te worden voorkomen. Indien verstoring door een toename van verlichting dreigt, zal een verlichtingsplan in samenwerking met een ter zake deskundige worden opgesteld, waar maatregelen in worden vastgelegd om verstoring door verlichting te voorkomen.

Geadviseerd wordt gebruik te maken van een amfibieënscherm om mogelijke incidentele toetreding van de alpenwatersalamander en kamsalamander tot de onderzoekslocatie te voorkomen tijdens de werkzaamheden en vervolgens ingesloten individuen weg te vangen. Geadviseerd wordt de ecologische maatregelen op te laten nemen in een ecologisch werkprotocol en onder begeleiding van een ecoloog uit te laten voeren.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Ten aanzien van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën is het in het kader van de zorgplicht noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen.

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Sint-Jansberg) ligt op ongeveer km van het plangebied. Om te bepalen of sprake is van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden is een AERIUS-berekening (bijlage 5) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er in de gebruiksfase geen sprake van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het plangebied is niet gelegen binnen NNN (GNN of GO). Voor NNN (GNN en GO) geldt dat alleen de gebieden zelf beschermd worden c.q. is geen sprake van een externe werking. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland en beschermde houtopstanden worden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie.

verplicht
Figuur 8: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 gebieden

4.7.2 Stikstofdepositie     

Als gevolg van het stopzetten van de PAS-systematiek, mogen plannen niet leiden tot een verhoogde depositie van NOx/NH3 op Natura 2000-gebieden, niet in uitvoering gebracht worden zonder een vergunning Wet natuurbescherming.

Voor de berekening van de stikstofdepositie met behulp van de AERIUS Calculator (bijlage 6) is gebruik gemaakt van een landelijke standaard van woningtypen met bijbehorende emissiefactoren. Voor voorliggend bestemmingsplan is ervoor gekozen uit te gaan van het woningtype met de grootste emissiefactor, namelijk een (gasloze) vrijstaande woning. Daarnaast is in de berekening ook de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen meegenomen (17,2 vervoersbewegingen per etmaal). Uit de berekening is op te maken dat de gebruiksfase niet leidt tot een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Er is in de gebruiksfase dan ook geen sprake van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Uit de Aeriusberekening voor de gebruiksfase blijkt dat de functiewijziging en de daaraan gekoppelde mogelijke bouw van twee woningen een verwaarloosbaar effect heeft op de depositie van stikstofdioxiden berekend op Natura 2000-gebieden. Om die reden is met de gemeente Heumen afgesproken dat voor het vast te stellen bestemmingsplan geen nieuwe berekening (met de geactualiseerde AERIUS Calculator met rekenjaar 2023) hoeft te worden gemaakt m.b.t. de gebruiksfase. Op basis van de meest actuele calculator zal wel een berekening gemaakt worden voor de aanlegfase. In dit ontwerpbestemmingsplan is de berekening voor de gebruiksfase toegevoegd al bijlage 5; de rapportage is te vinden in bijlage 7. De berekeningen voor de aanlegfase zal voor de vaststelling van het plan worden toegevoegd.



Aangezien het om een kleine ontwikkeling gaat (het toevoegen van 2 woningen) en de uitgevoerde berekening voor de gebruiksfase niet leidt tot een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr is de verwachting dat ook de aanlegfase niet zal leiden tot rekenresultaten hoger dan 0,00 mol per hectare per jaar.



Het aspect stikstof i.r.t Natura 2000-gebieden vormt daarmee naar verwachting geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie     

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Planspecifiek

Uit het vooronderzoek archeologie, uitgevoerd ten behoeve van het principeverzoek, blijkt dat circa 0,50 tot 0,70 m -mv is verploegd. In deze bovenste laag konden archeologische indicatoren uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd voorkomen.

verplicht
verplicht
Figuur 9: Archeologische verwachtingskaart Heumen



De gronden binnen het plangebied hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Het oppervlaktecriterium van 500 m2 wordt met de bouw van de 2 woningen niet overschreden. Bovendien is de bovengrond geroerd voor een diepte van meer dan 40 cm. Een nader archeologisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 1' blijft gehandhaafd in het nieuwe bestemmingsplan voor het plangebied.



Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Verkeer en parkeren     

Het plangebied wordt ontsloten via de Molenstraat. Voor de op te richten woningen is voldoende ruimte om op eigen terrein te voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

Vanuit de publicatie "Verkeersgeneratie en Parkeerkencijfers" van het CROW (ook wel bekend als publicatie 317) leiden woningen in het buitengebied tot gemiddeld 8 extra verkeersbewegingen per etmaal met personenvervoer. Voor de realisatie van twee nieuwe woningen betekent dit dan een toename met 16 verkeersbewegingen per dag. Deze verkeersbewegingen zullen met name in de dag- en avondperiode plaatsvinden en slechts incidenteel in de nachtperiode. Gemiddeld genomen zal, daarmee sprake zijn van een spreiding van het aantal verkeersbewegingen over een periode van ongeveer 17 uur. Gemiddeld genomen betekent dit dan dat er ongeveer 1 verkeersbeweging met personenauto's per uur zullen plaatsvinden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Dit betreft geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen.

Gezien het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de verkeersveiligheid en zal geen sprake zijn van een toenemende overlast aan de omgeving.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting     

5.1 Planopzet en systematiek     

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Heumen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.



Hieronder wordt de opbouw en inhoud van de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels     

Begrippen (artikel 1)

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.



Wijze van meten (artikel 2)

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Bestemmingsregels     

In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Deze zijn in beginsel opgebouwd uit:

Bestemmingsomschrijving 

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.



Bouwregels 

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, worden hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.



Specifieke gebruiksregels 

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.



Afwijken van de gebruiksregels 

Een omgevingsvergunning om af te wijken van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat afwijken wel kan worden toegestaan ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via de omgevingsvergunning kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de regeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen dienen geregeld te worden via een wijzigingsbevoegdheid.

5.1.3 Algemene regels     

Anti-dubbeltelbepaling 

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.



Algemene bouwregels 

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.



Algemene gebruiksregels 

Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.



Algemene afwijkingsregels 

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.



Algemene wijzigingsregels 

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.



Algemene procedureregels 

In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een wijzigingsbevoegdheid.

5.1.4 Overgangs- en slotregels     

Overgangsrecht 

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.



Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingen     

5.2.1 Tuin     

De gronden met de bestemming 'Tuin' maken juridisch en feitelijk deel uit van de bouwpercelen waarop woningen zijn gesitueerd. Op gronden met de bestemming Tuin mogen geen (bij)gebouwen worden opgericht.

5.2.2 Verkeer     

Langs de openbare weg krijgt een strook grond de bestemming Verkeer. In de toekomst wordt hier mogelijk een trottoir (met daaronder een kabel- en leidingenstrook) aangelegd. De overdracht van de strook aan de gemeente (of andere wegbeherende instantie) zal dan worden geregeld met een privaatrechtelijke overeenkomst. Met deze mogelijkheid is in het plan al rekening gehouden. Tot die tijd is de strook in gebruik als tuin.

5.2.3 Wonen     

De bestemming 'Wonen' omvat de percelen waarop woningen zijn toegelaten. De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het bouwvlak is gepositioneerd op basis van de voorziene bebouwing op het terrein. Per bouwvlak is één woning toegestaan. De maximale toegestane bouwhoogte is met een maatvoeringsymbool op de plankaart opgenomen. Dit geldt ook voor de maximale inhoud van de woningen.



Naast het wonen is ook het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactviteit en het voeren van een bed and breakfast onder bepaalde omstandigheden toegestaan. Ook zijn regels opgenomen voor mantelzorg.

5.2.4 Dubbelbestemming Archeologie     

Een dubbelbestemming heeft tot doel om een bepaalde waarde te beschermen. In het plangebied is een dubbelbestemming opgenomen voor de Archeologische verwachtingswaarden in het gebied. In de dubbelbestemmingen is een bouwverbod en een vergunningplicht voor werkzaamheden opgenomen zodat het bevoegd gezag (meestal burgemeester en wethouders) het belang dat de dubbelbestemming beoogd te beschermen kan betrekken in de belangenafweging.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid     

De voorgestane ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten van het plan komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. In dit kader wordt met de initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst afgesloten, waarin afspraken worden vastgelegd inzake het kostenverhaal. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig: het kostenverhaal wordt anderszins verzekerd.

Hoofdstuk 7 Procedure     

7.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Ook wordt het plan op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening overlegd met de besturen van waterschap, provincie en Rijk. In dit hoofdstuk worden de resultaten van deze procedure en overleggen behandeld. In de verdere procedure wordt te zijner tijd bepaald of de resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden toegevoegd aan dit hoofdstuk.

7.2 Overleg     

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg zal het plan besproken worden met het Waterschap Rivierenland.

Ingediende reacties worden vervolgens van een gemeentelijke reactie voorzien.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Omwonenden en andere belanghebbende zijn per brief geïnformeerd over de plannen. Hierbij is de mogelijkheid geboden om middels keukentafelgesprekken mee te praten over het plan. De opbrengsten van deze keukentafelgesprekken is verder uitgewerkt naar een inrichtingsplan. Het verslag van deze gesprekken is samen met het participatieplan bijgevoegd als bijlage 8.

Regels     

.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Molenstraat 24 van de gemeente Heumen;

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand bestemmingsplan NL.IMRO.0252.BUbpMolenstraat-VS01 met bijbehorende regels en bijlage;

1.3 verbeelding     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aan huis verbonden beroepsmatige activiteiten     

het uitoefenen van een beroep of bedrijf door de bewo(o)n(st)er van de woning op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, alsmede het beroepsmatig verlenen van diensten op deze gebieden dan wel het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is;

1.6 Afwijking van de bouwregels en/of van de gebruiksregels     

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.7 Archeologische verwachting     

een gebied waar naar verwachting relatief veel terreinen voorkomen met archeologische waarden;

1.8 Archeologische waarde     

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden, die behouden dienen te worden;

1.9 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 Bebouwingspercentage     

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.11 Bed & breakfast     

een inpandige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit;

1.12 Bestaand     

bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.13 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bijgebouw     

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt is en een gebruikseenheid vormt en dienstbaar is aan een woning, een stacaravan of een recreatiewoning;

1.16 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.18 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 Ecologische hoofdstructuur     

een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, natuurrijke cultuurlandschappen en verbindingszones, met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten;

1.22 Ecologische waarde     

de aan een gebied, middels een theoretische benadering toegekende waarde voor soorten planten, dieren en vegetatietypen, waarbij het gangbaar is zich met name te richten op de bescherming, zeldzaamheid en bedreigdheid van de natuurwaarde van de aanwezige planten, dieren en vegetatietypen;

1.23 Erf     

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.24 Erotisch getinte vermaaksfunctie     

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.25 Externe veiligheid     

het controleren en managen van risico's die omwonenden lopen door de productie, het gebruik, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen, waarbij de overlijdenskans van groepen en individuen als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval door zojuist genoemde risicobronnen, uitgangspunt is voor ruimtelijke ontwikkelingen;

1.26 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 Gebruiken     

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.28 Grenswaarde     

een grenswaarde als bedoeld in de Wet Milieubeheer ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico;

1.29 Groepsrisico     

de cumulatieve kansen per jaar dat een aantal personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicocontour, waarbij een gevaarlijke stof is betrokken;

1.30 Hoofdgebouw     

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.31 Kampeermiddel     

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.32 Kangoeroewoning     

een in omvang ondergeschikte één- of tweepersoonswoning die een in- dan wel aangebouwd deel uitmaakt van een (bedrijfs)woning.

1.33 Kantoor     

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden;

1.34 Kelder     

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengenoemde bouwlaag onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen, en tussen de buitenzijde van de gevels;

1.35 Kernkwaliteiten     

de wezenlijke landschappelijke en ecologische kenmerken van een bepaald gebied;

1.36 Kwetsbaar object     

een object waarvoor, ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald;

1.37 Landschappelijke waarden     

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens);

1.38 Maatschappelijke voorzieningen     

voorzieningen ter zake van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, fysieke en geestelijke volksgezondheid of sociaal-culturele aard;

1.39 Mantelzorg     

de langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan hulpbehoevenden door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Hierbij valt te denken aan het zorgen voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis.

1.40 Mitigerende maatregelen     

maatregelen die de aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities beperken;

1.41 Natuurwaarden     

de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;

1.42 Normaal onderhoud, gebruik en beheer     

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.43 Omgevingscondities     

de kwaliteiten van de omgeving voor zover deze van invloed zijn op kernkwaliteiten;

1.44 Omgevingsvergunning     

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.45 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden     

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.46 Overkapping     

een overdekt bouwwerk met maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden;

1.47 Paardenbak     

een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het rijden op paarden;

1.48 Peil     

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse;

1.49 Permanente bewoning     

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een recreatiewoning, stacaravan of andere, voor wisselende bewoning bedoelde, ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;

1.50 Plaatsgebonden risico     

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken;

1.51 Prostitutie     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.52 Richtwaarde     

een richtwaarde als bedoeld in de Wet Milieubeheer ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico;

1.53 Risicovolle inrichting     

een inrichting bij welke ingevolge het BEVI een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

een AmvB-inrichting waarvoor krachtens de Wet Milieubeheer afstanden gelden met het oog op externe veiligheid;

1.54 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.55 Staat van Bedrijfsactiviteiten     

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.56 Stacaravan     

een caravan die als een bouwwerk in de zin van de Woningwet valt aan te merken;

1.57 Uitvoeren     

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.58 Verblijfsrecreatie     

recreatie gericht op het verblijf, hieronder begrepen nachtverblijf, op daarvoor bestemde gronden;

1.59 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.60 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 Nadere bepaling inhoud     

Voor de berekening van de inhoud van een bouwwerk wordt tevens meegeteld ruimte die door vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken is omsloten, maar niet door middel van een dak is afgesloten. De inhoud van deze ruimte wordt gemeten tussen de bovenzijde van de vloer, de binnenzijde van de wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken en de projectie van het dak, waarbij de hoogte van deze projectie wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde hoogte van de vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken.

2.6 Nadere duiding meetwijze     

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Tuin     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en erven;
  2. voetpaden;
  3. groenstroken en afschermende beplanting met bijbehorende voorzieningen;
  4. voorzieningen voor de waterhuishouding.

en bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen, behorende bij de op hetzelfde bouwperceel gelegen woning.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,5 m bedragen.

3.2.3 Voorwaardelijke verplichting – landschappelijke inpassing     
  1. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is niet toegestaan zonder de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassingsmaatregelen conform het als bijlage 2 bij de regels opgenomen Erfinrichtingsplan Molenstraat Heumen.
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na verlening van de omgevingsvergunning uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het als bijlage 2 van de regels opgenomen Erfinrichtingsplan Molenstraat Heumen.

Artikel 4 Verkeer     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten;
  2. wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  3. groenvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. faunapassages en bermen;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
  7. objects of art;
  8. voorzieningen voor de waterhuishouding, waterberging en waterlopen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  1. palen en masten, zoals objecten voor wegbewijzering 12 m;
  2. 'objects of art' 6 m;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m.

4.2.3 Afwijken van de bouwregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. artikel 4.2.1 ten behoeve van het bouwen van kleine gebouwen voor het verkeer, zoals abri's e.d., waarvan de oppervlakte niet meer dan 20 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
  2. artikel 4.2.2 onder c ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 4 m.

Artikel 5 Wonen     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. vrijstaande woningen;
  2. aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten en/of bed&breakfast in hoofd- en bijgebouwen, met dien verstande dat:
  1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de gebouwen tot een maximum van 100 m² mag worden gebruikt;
  2. er geen detailhandel wordt uitgeoefend behoudens een beperkte verkoop in het klein van ter plaatse vervaardigde producten en direct in verband met de aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten;
  3. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu en de agrarische bedrijfsvoering in de omgeving mag opleveren en geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omgeving;
  4. er geen activiteiten mogen plaatsvinden die in de regel worden uitgeoefend op een industrieterrein of bedrijventerrein;
  5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  6. er geen etalages en vitrines mogen zijn;
  7. er gelijktijdig niet meer dan twee medewerkers werkzaam mogen zijn;
  8. er geen bedrijfsmateriaal buiten op het perceel opgeslagen mag worden;
  9. er geen activiteiten mogen plaatsvinden die vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming Wonen worden gebouwd.

5.2.2 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de realisatie van het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. één woning per bouwvlak;
  3. De voorgevel van het hoofdgebouw moet gebouwd worden op de aanduiding 'gevellijn';
  4. goothoogte maximaal 6 m;
  5. bouwhoogte maximaal 10 m;
  6. inhoud maximaal 800 m3 per woning.

5.2.3 Bijgebouwen en overkappingen     

Bijgebouwen en overkappingen voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. afstand tot zijgevel van het hoofdgebouw maximaal 15 m;
  2. afstand tot achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 25 m;
  3. gebouwd op het zij- en achtererf en minimaal 5 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  4. gezamenlijke oppervlakte maximaal 80 m2;
  5. goothoogte maximaal 3 m;
  6. bouwhoogte maximaal 5 m.

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  1. erf- en perceelsafscheidingen vóór (het verlengde van) 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw: 1 m;
  2. erf- en perceelsafscheidingen achter (het verlengde van) 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw: 2 m;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 m.

5.2.5 Herbouw     

Herbouw van een woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.2.1.

5.2.6 Kelders     

Kelders zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag en mogen uitsluitend worden gesitueerd onder gebouwen.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

5.3.1 Paardenbakken     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 voor het aanleggen van paardenbakken voor hobbymatig gebruik, mits:

  1. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden beperkt;
  3. voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  4. lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken niet worden gebouwd;
  5. de oppervlakte maximaal 800 m² bedraagt;
  6. de bouwhoogte van de omheining niet meer dan 1,5 m vanaf het maaiveld bedraagt;
  7. de omheining voldoet aan redelijke eisen van welstand.

5.3.2 Erf- en terreinafscheidingen     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.4 onder a voor het oprichten van naar de openbare weg gekeerde erf- en terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1.80 m, mits dit uit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

5.4.1 Strijdig gebruik     

Onverminderd het bepaalde in artikel 8 wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.

5.4.2 Voorwaardelijke verplichting – landschappelijke inpassing     
  1. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is niet toegestaan zonder de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassingsmaatregelen conform het als bijlage 2 bij de regels opgenomen Erfinrichtingsplan.
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na verlening van de omgevingsvergunning uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het als bijlage 2 van de regels opgenomen Erfinrichtingsplan.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels     

5.5.1 Kangoeroewoning     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder a teneinde bij een woning een kangoeroewoning toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. er is sprake van een in omvang ondergeschikte één of tweepersoonswoning die een in- dan wel aangebouwd deel uitmaakt van een grotere woning;
  2. het geheel van oorspronkelijke woning en kangoeroewoning past binnen de maatvoering, zoals die is opgenomen in de bouwregels voor woningen dan wel hoofdgebouwen;
  3. de kangoeroewoning beslaat maximaal 1/3 deel van de oppervlakte en inhoud van het geheel van oorspronkelijke woning en kangoeroewoning;
  4. er bestaat een open verbinding tussen de oorspronkelijke woning en kangoeroewoning;
  5. de kangoeroewoning heeft geen eigen voordeur;
  6. de kangoeroewoning krijgt geen eigen huisnummer;
  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast; de verkeersveiligheid mag niet in het geding komen;
  8. de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast;
  9. er moet voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  10. aanwezige waarden van monumentale gebouwen en of beeldbepalende gebouwen mogen niet onevenredig worden aangetast.

5.5.2 Mantelzorg     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 teneinde bij een woning een woonunit toe te staan of voor het bewonen van een bijgebouw, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. deze woonruimte is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg, aangetoond middels een zorgindicatie, afgegeven door een daartoe deskundig adviseur. De indicatiestelling is niet nodig voor personen van 65 jaar en ouder;
  2. er is sprake van een tijdelijke situatie;
  3. de woonruimte vormt een ruimtelijke eenheid met de hoofdwoning;
  4. de woonruimte wordt binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden gerealiseerd, met dien verstande dat de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 75 m2 bedraagt;
  5. belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig wordt aangetast;
  7. de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur en samenhang van de omgeving worden niet aangetast;
  8. aanwezige waarden van monumentale of beeldbepalende gebouwen worden niet onevenredig aangetast;
  9. tijdelijke woonunits moeten zoveel mogelijk uit het zicht worden geplaatst.
  10. er blijft voldoende parkeergelegenheid gehandhaafd danwel de parkeergelegenheid verminderd niet indien deze al ontoereikend is.



Zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen, moet de woonunit verwijderd worden en/of het bijgebouw overeenkomstig de bestemming worden gebruikt.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid     

5.6.1 Verplaatsing van de woning     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van de woning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. de afstand die de woning zijwaarts mag worden verplaatst maximaal 20 m bedraagt en er een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van minimaal 5 m in acht wordt genomen;
  2. de verplaatsing niet leidt tot beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven;
  3. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
    2. dat er met betrekking tot geluidhinder een aanvaardbaar verblijfsklimaat wordt gerealiseerd;
    3. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 1     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Archeologisch rapport     
  1. Bij een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld.
  2. als uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.2.2 Geen archeologisch rapport     

Het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 40 cm is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.

6.2.3 Advies deskundige     

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.3.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 6.1 bedoelde gronden over een oppervlakte van meer dan 500 m² de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
  3. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  4. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het aanleggen van drainage;
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen of vijvers.

6.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in artikel 6.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

6.3.3 Beoordeling     

De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 6.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.

6.3.4 Voorschriften     

Voor zover de in artikel 6.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een aantasting van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend en kan aan de vergunning in ieder geval een van de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
  3. de verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.3.5 Weigering     

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

6.3.6 Advies deskundige     

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels     

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  1. detailhandel, met uitzondering van detailhandel die op grond van het bepaalde in artikel Wonen uitdrukkelijk is toegestaan;
  2. stort- en/of opslagplaats van grond, vuilnis, afvalstoffen en/of al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als opslag ten behoeve van het normale gebruik behorende bij de betreffende bestemming;
  3. staan- of ligplaats voor kampeermiddelen;
  4. sport- of wedstrijdterrein;
  5. het beproeven van voertuigen, voor het beoefenen van de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden, racen of crossen met motorvoertuigen en bromfietsen;
  6. het gebruik van recreatiewoningen en stacaravans ten behoeve van permanente bewoning;
  7. het gebruik van bijgebouwen voor permanente bewoning;
  8. het gebruik van gebouwen als seksinrichting.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

9.1 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  1. voor het overschrijden van bouwgrenzen, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 meter bedraagt en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing met dien verstande dat het beoogde stedenbouwkundig beeld niet mag worden geschaad;
  2. voor het overschrijden van voorgeschreven maten en percentages tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  3. voor de bouw van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m³ en de goothoogte niet meer dan 4 m bedraagt, en -indien het andere bouwwerken betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m² en de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt;
  4. voor het toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;

9.2 Criteria     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

9.3 Uitzondering     

Er wordt niet afgeweken als bedoeld in lid 9.1, indien daardoor afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

9.4 Afwijking voorwaardelijke verplichtingen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de in artikel 3.2.3 en 5.4.2 opgenomen voorwaardelijke verplichting(en) onder voorwaarden dat:

  1. is aangetoond dat een afwijking van de voorwaardelijke verplichting noodzakelijk is en dat de afwijking zich uitsluitend daartoe beperkt;
  2. is aangetoond dat aan de bedoeling van de voorwaardelijke verplichting waarvan wordt afgeweken onverminderd invulling wordt gegeven;
  3. de afwijking niet leidt tot een kwalitatieve verslechtering van het resultaat dat werd beoogd met de voorwaardelijke verplichting waarvan wordt afgeweken;
  4. de afwijking gerealiseerd en in stand wordt gehouden binnen, dan wel voor een bepaalde of onbepaalde termijn overeenkomstig de voorwaardelijke verplichting waarvan wordt afgeweken;
  5. over de afwijking advies wordt ingewonnen bij een terzake deskundige adviseur;
  6. over de afwijking zo nodig afstemming plaatsvindt met een overlegpartner als bijvoorbeeld het Waterschap, Omgevingsdienst, VNOG en Provincie.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels     

10.1 Overschrijding van bestemmingsgrenzen     

Burgemeester en wethouders kunnen de begrenzing van bestemmings- en bouwvlakken wijzigen, zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij de wijziging betrokken vlakken en zones niet meer dan 20% wordt verkleind of vergroot.

10.2 Wijzigen van bestemmingen     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het wijzigen van bestemmingen in de bestemming Water, Groen - Landschappelijke beplanting of Natuur ten behoeve van de realisering van een ecologische verbindingszone, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. in een inrichtings- en beheersvisie de natuurontwikkeling is uitgewerkt;
  2. advies is verkregen van een onafhankelijke deskundige op het gebied van landschap en ecologie;
  3. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  4. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

10.3 Verwijderen dubbelbestemming Archeologie     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het verwijderen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2 indien:

  1. uit nader onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

10.4 Uitvoerbaarheid     

Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

  1. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
  2. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
  3. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  4. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  5. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
  6. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.

11.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Molenstraat ong te Heumen. Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van PM

De voorzitter, De griffier,

……………… ………………