Inhoud

Hoofdstuk 1      Inleidende regels  1

Artikel 1      Begrippen  1

Artikel 2      Wijze van meten  5

Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels  7

Artikel 3      Bedrijf – Nutsvoorziening  7

Artikel 4      Groen  8

Artikel 5      Verkeer 10

Artikel 6      Wonen  11

Artikel 7      Leiding – Gas  16

Hoofdstuk 3      Algemene regels  19

Artikel 8      Anti-dubbeltelregel 19

Artikel 9      Algemene gebruiksregels  19

Artikel 10    Algemene aanduidingsregels  19

Artikel 11    Algemene ontheffingsregels  20

Artikel 12    Algemene wijzigingsregels  20

Artikel 13    Algemene procedureregels  20

Artikel 14    Overige regels  21

Hoofdstuk 4      Overgangs- en  slotregels  23

Artikel 15    Overgangsrecht 23

Artikel 16    Slotregel 24

 


 

 

Bijlage:               Staat van Bedrijfsactiviteiten


Hoofdstuk 1              Inleidende regels

Artikel 1                   Begrippen

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Stekkenberg-West, fase 1 t/m 3’ van de gemeente Groesbeek.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0241.BPStekkenbwest09-DO01 met de bijbehorende regels en bijlage.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aanbouw:

een aan een hoofdgebouw aangebouwde afzonderlijke ruimte, die een directe verbinding vormt met dat hoofdgebouw en die door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.

 

achtergevel:

een van de openbare weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 
begane grond:

de eerste bouwlaag boven het peil.

 

bestaand:

-     bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;

-     bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende bestemmingsplan.

 
bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 


bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw:

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, zonder directe verbinding met dat hoofdgebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

bouwwijze:

in het plan komen met betrekking tot hoofdgebouwen de volgende bouwwijzen voor:

-     vrijstaand: het hoofdgebouw is niet of slechts indirect (via bijgebouw(en) of aan- en uitbouw(en)) verbonden met een hoofdgebouw op een ander bouwperceel;

-     twee-aaneen: 2 hoofdgebouwen aaneen;

-     aaneengebouwd: minimaal 3 hoofdgebouwen aaneen;

-     gestapeld: een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of (gedeeltelijk) boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

 

carport:

een overdekte stallingsruimte voor personenauto's die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen

van het dak.

 


detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen

als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

horeca-activiteiten:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of bedrijfsmatig verstrekken van logies en/of exploiteren van een zaalaccommodatie.

 

kelder:

een bouwlaag met een hoogte van ten minste 2 m, die wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant op enig punt minder dan 0,5 m boven de laagste hoogte van de aan de kelder aansluitende grond is gelegen.

 

natuurwetenschappelijke/natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

 

ondergeschikte bouwdelen:

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen.

 

onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

 

seksinrichting:

een gelegenheid waarin beroepsmatig of bedrijfsmatig:

-     voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk porno-erotische aard plaatsvinden, en/of;

-     verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van porno-erotische aard plaatsheeft en/of;

-     tegen vergoeding seksuele diensten worden verricht.

 

straatmeubilair:

verkeersgeleiders, rampalen/amsterdammertjes, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri’s en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen en daarmee vergelijkbare objecten.

 

uitbouw:

een ruimte die in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en die tevens een vergroting van dat bestaande hoofdgebouw vormt en die door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

 

voorgevel:

de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van en hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.

 

voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

woning/wooneenheid:

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in of aan de woning worden opgericht.


Artikel 2                   Wijze van meten

2.1            Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende vergunningplichtige bouwwerk.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de lengte en/of breedte en/of diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijde van de gevels of het hart van de scheidsmuren, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

peil:

-        In het algemeen: de kruin van de weg waaraan het bouwperceel gelegen is.

-        In geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde hoogte van de grond ter plaatse van de hoogste gelegen gevel van de (totale) bouwmassa.

 


2.2            Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 m wordt overschreden.

 

 

Hoofdstuk 2              Bestemmingsregels

Artikel 3                   Bedrijf – Nutsvoorziening

3.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a    doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompgebouwtjes en gebouwen voor de telecommunicatie;

b    erven;

c    parkeervoorzieningen;

d    opritten en achterpaden;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

 

3.2            Bouwregels

 

3.2.1        Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

 

3.2.2        Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a    Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.

b    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

c    De dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°.

 

3.2.3        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

a    De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.


Artikel 4                   Groen

4.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a    groenvoorzieningen;

b    water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder infiltratievoorzieningen;

c    paden;

d    inritten;

e    speelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘speelvoorziening’;

f     voorzieningen ten behoeve van de verkeersgeleiding;

g    voorzieningen van openbaar nut;

h    (geluids)wallen;

i     kunstwerken;

j     straatmeubilair;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

 

4.2            Bouwregels

 

4.2.1        Algemeen

Op de voor ‘Groen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend kleine gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

 

4.2.2        Voorzieningen van openbaar nut

Voor het bouwen van voorzieningen van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a      De oppervlakte van een gebouw ten behoeve van een voorziening van openbaar nut mag niet meer bedragen dan 6 .

b      De hoogte van een gebouw ten behoeve van een voorziening van openbaar nut mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

4.2.3        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a    De bouwhoogte van speelvoorzieningen en kunstwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

b    De bouwhoogte van lichtmasten en verkeersinstallaties mag niet meer bedragen dan 9 m.

c    De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 


4.3            Specifieke gebruiksregels

 

4.3.1        Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen binnen deze bestemming voor:

a    het plaatsen van GSM-masten.

 


Artikel 5                   Verkeer

5.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a    voorzieningen ten behoeve van auto-, fiets- en voetgangersverkeer alsmede parkeren;

b    groenvoorzieningen;

c    speelvoorzieningen;

d    voorzieningen van openbaar nut;

e    kunstwerken;

f     straatmeubilair;

g    water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder infiltratievoorzieningen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

 

5.2            Bouwregels

 

5.2.1        Algemeen

Op de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden mogen uitsluitend kleine gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

 

5.2.2        Voorzieningen van openbaar nut

Voor het bouwen van voorzieningen van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a      De oppervlakte van een gebouw ten behoeve van een voorziening van openbaar nut mag niet meer bedragen dan 6 .

b      De hoogte van een gebouw ten behoeve van een voorziening van openbaar nut mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

5.2.3        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a    De bouwhoogte van speelvoorzieningen en kunstwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

b    De bouwhoogte van lichtmasten en verkeersinstallaties mag niet meer bedragen dan 9 m.

c    De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

 

 

 


Artikel 6                   Wonen

6.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wonen;

b      het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied;

c       een langzaamverkeersverbinding ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen-langzaamverkeersverbinding’;

d      (ondergrondse) parkeergarages, uitsluitend te plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’;

e      voorzieningen ten behoeve van auto-, fiets- en voetgangersverkeer;

f        groenvoorzieningen;

g       speelvoorzieningen;

h      voorzieningen van openbaar nut;

i        kunstwerken;

j        water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder infiltratievoorzieningen;

met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, achterpaden, opritten, parkeerplaatsen en bouwwerken.

 

6.2            Bouwregels

 

6.2.1        Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a    Hoofdgebouwen mogen worden gebouwd in de volgende bouwwijze:

1    vrijstaand;

2    twee-aaneen;

3    aaneengebouwd;

4    gestapeld, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’.

b    Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’.

c    De afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 m en niet meer bedragen dan 3 m.

d    De diepte van vrijstaande, twee-aaneen en aaneengebouwde hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m;

e    In afwijking van het bepaalde onder c en d mag het hoofdgebouw, indien een bouwvlak is aangeduid, uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

f     De goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.

g    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m.

h    In afwijking van het bepaalde onder f en g mag de goot- en bouwhoogte van gestapelde bebouwing niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

i     De dakhelling van vrijstaande, twee-aaneen en aaneengebouwde woningen mag niet minder bedragen dan 25º en niet meer bedragen dan 60º.

j     De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag bij:

1    vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;

2    twee-aaneen woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 1,5 m;

3    aaneengebouwde woningen, in geval van eindwoningen, aan één zijde niet minder bedragen dan 1 m.

k    Ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’ mag een (ondergrondse) parkeergarage worden gebouwd, met dien verstande dat:

1    de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’;

2    de verticale diepte niet meer mag bedragen dan 3 m beneden peil.

 

6.2.2        Aan- en uitbouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen gelden de volgende bepalingen:

a    Aan- en uitbouwen dienen op minimaal 3 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd.

b    Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één van de zijstroken vrij van aan- en uitbouwen te blijven.

c    De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

d    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5.5 m.

e    De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.

f     De diepte van een aan- of uitbouw aan de achtergevel van een hoofdgebouw in de bouwwijze:

1    vrijstaand en twee-aaneen mag niet meer bedragen dan 5 m;

2    aaneengebouwd mag niet meer bedragen dan 3 m.

g    In afwijking van het bepaalde onder a is aan de voorgevel van het hoofdgebouw een aan- of uitbouw in de vorm van een erker toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:

1    De diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

2    De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 6 .

3    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

4    De dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°.

5    De breedte mag niet meer bedragen dan 3/5 van de oorspronkelijke voorgevel.

6    De afstand tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 m;

h    De totale oppervlakte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 , met dien verstande dat voor de gronden achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw een bebouwingspercentage geldt van maximaal 50%.

 

6.2.3        Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a    Bijgebouwen dienen op minimaal 3 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd.

b    Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één van de zijstroken vrij van bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn.

c    De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.


d    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

e    De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.

f     Het aantal vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3.

g    De totale oppervlakte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 , met dien verstande dat voor de gronden achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw een bebouwingspercentage geldt van maximaal 50%.

 

6.2.4        Carports

Voor het bouwen van carports gelden de volgende bepalingen:

a    Carports dienen op minimaal 3 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd.

b    De bouwhoogte van carports mag niet meer bedragen dan 3 m.

c    De oppervlakte voor carports mag niet meer bedragen dan 20 , met dien verstande dat voor de gronden achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw een bebouwingspercentage geldt van maximaal 50%.

 

6.2.5        Ondergrondse gebouwen

Ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds en uitsluitend in de gronden waar ook hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan.

 

6.2.6        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels:

a    De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gesitueerd voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 1 m.

b    Voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw zijn geen zwembaden toegestaan.

c    Voor antennes ten behoeve van radio- en televisieontvangst geldt dat de bouwhoogte van de woning mag worden vermeerderd met 3 m.

d    De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gesitueerd achter de voorgevellijn, met uitzondering van carports, mag niet meer bedragen dan 2 m.

e    De oppervlakte van onoverdekte zwembaden telt niet mee bij het hoogste toegelaten bebouwde oppervlak.

 

6.3            Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de op grond van in dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken met een maximum afwijkingspercentage van 10%, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden, dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundig beeld.

 


6.4            Ontheffing van de bouwregels

 

6.4.1        Ontheffing erfafscheidingen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 6.2.6 voor het bouwen van (erf)afscheidingen voor de voorgevelrooilijn tot een bouwhoogte van maximaal 2 m, mits:

a    er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende erven;

b    er geen onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid plaatsvindt;

c    er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig karakter ter plaatse.

 

6.4.2        Ontheffing antenne

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 6.2.6 sub c voor de bouw van een hogere antenne, mits:

a    de hoogte van de antenne, met inbegrip van de voet, niet meer bedraagt dan 5 m;

b    door die grotere hoogte de belangen van omwonenden niet onevenredig worden geschaad.

 

6.5            Specifieke gebruiksregels

 

6.5.1        Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

a    zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft vrijstaande bijgebouwen en ondergrondse gebouwen;

b    een seksinrichting.

 

6.5.2        Beroep of dienstverlening aan huis

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten, zoals beschreven onder 6.1 onder b toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a    De voor het perceel geldende regels met betrekking tot het bebouwingsoppervlakten, de maatvoering en de situering van de bebouwing ingevolge het bepaalde onder 6.2 blijven van kracht.

b    De gebruikte oppervlakte ten behoeve van de uitoefening c.q. de vestiging van beroep mag maximaal 40% van de op het perceel toegestane bebouwde oppervlaktebedragen.

c    Het onbebouwde gedeelte van het perceel mag niet ten behoeve van beroepsmatige activiteiten c.q. ten behoeve van de genoemde diensten worden gebruikt.

d    De aanwezige parkeervoorzieningen mogen door het uitoefenen van een beroep c.q. door het verlenen van diensten niet onevenredig worden gebruikt.

e    Cumulatie van beroepsuitoefening/dienstverlening mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu.


6.6            Ontheffing van de gebruiksregels

 

6.6.1        Ontheffing bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 6.1,

teneinde vestiging van bedrijven toe te staan, mits:

a    het een bedrijf in milieucategorie 1 of 2 betreft, dat voorkomt op de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten' dan wel uit een oogpunt van invloed op het woon- en leefmilieu vergelijkbaar is met de in die Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen bedrijven;

b    de voor het perceel geldende regels met betrekking tot het bebouwingsoppervlakten, de maatvoering en de situering van de bebouwing onverkort van kracht blijven;

c    de gebruikte oppervlakte ten behoeve van de bedrijvigheid maximaal 40% van de op het perceel toegestane bebouwde oppervlakte bedraagt, doch ten hoogste 30  mag beslaan;

d    op het perceel een woning gehandhaafd blijft met een vloeroppervlak van ten minste 80 ;

e    het onbebouwde gedeelte van het perceel niet wordt aangewend ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;

f     de aanwezige parkeervoorzieningen niet onevenredig worden belast;

g    geen detailhandel plaatsvindt, behoudens voor zover het daarbij gaat om detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van ter plaatse vervaardigde producten;

h    cumulatie van bedrijvigheid niet leidt tot onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu.

 

6.6.2        Ontheffing verschuiven langzaamverkeersverbinding

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 6.1 onder c, teneinde de langzaamverkeersverbinding ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen-langzaamverkeersverbinding’ tot maximaal 10 m buiten de aangegeven aanduiding aan te leggen, mits:

a    dit noodzakelijk is voor een goede stedenbouwkundige inrichting van het gebied.

 


Artikel 7                   Leiding – Gas

7.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en herstel van een gasleiding.

 

7.2            Bouwregels

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde die ten dienste staan van de gasleiding.

 

7.3            Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 7.2, teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de leiding of ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de bouwvergunning door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de beheerder van de leidingen.

 

7.4            Specifieke gebruiksregels

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden goederen, waaronder ook begrepen afvalstoffen, permanent op te slaan.

                                    

7.5            Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 7.4, teneinde het opslaan van goederen, waaronder ook begrepen afvalstoffen, ten behoeve van de leiding of ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de bouwvergunning door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de beheerder van de leidingen.

 

7.6            Aanlegvergunning

 

7.6.1        Aanlegvergunningplichtige werken

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

a      het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;

b      het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

c       het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;

d      diepploegen;


e      het aanbrengen van gesloten verhardingen;

f        het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;

g       het indrijven van voorwerpen in de bodem;

h      het verwijderen van beplanting.

 

7.6.2        Uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder 7.6.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken en werkzaamheden:

a      waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend;

b      welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

c       welke betreffen het normale beheer en/of onderhoud van de leidingen.

 

7.6.3        Toetsing aanlegvergunning

De onder 7.6.1 bedoelde werken of werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien en voor zover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.

 

7.6.4        Advies beheerder

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 7.6.1 winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de gasleiding omtrent de vraag of door het verlenen van de aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de functie van de gasleiding, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.


 

Hoofdstuk 3              Algemene regels

Artikel 8                   Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

Artikel 9                   Algemene gebruiksregels

9.1            Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of opstallen ten behoeve van:

a    opslag-, stort- of bergplaats van andere, al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik;

b    het al dan niet ten verkoop opstellen en opslaan van nieuwe of gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorvoertuigen, aanhangwagens, machines, c.q. onderdelen daarvan.

 

 

 

Artikel 10               Algemene aanduidingsregels

10.1       Geluidzone-industrie

 

10.1.1    Verbod

Ter plaatse van de aanduiding ‘Geluidzone-Industrie’, is de nieuwvestiging van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen niet toegestaan.

 

10.1.2    Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 10.1.1, mits zij voorafgaand aan de ontheffing een hogere waarde in de zin van de Wet geluidhinder hebben vastgesteld.

 


10.2        Veiligheidszone - gasontvangststation

Binnen de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone - gasontvangststation’ geldt dat de bouw van kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet is toegestaan. Voorts geldt dat bij het verlenen van ene vergunning krachtens de Wet milieubeheer deze veiligheidszone als uiterste grenswaarde in acht genomen moet worden.

 

 

 

Artikel 11              Algemene ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor:

a    het houden van evenementen, mits aan de volgende voorwaarde wordt voldaan:

1    Er mag geen onevenredige overlast zoals geluidsoverlast of overlast ten gevolge van parkeren plaatsvinden voor omwonenden.

b    het plaatsen van een GSM-mast tot een hoogte van maximaal 40 m, met inbegrip van de voet, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1    Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende erven.

2    Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het stedenbouwkundig karakter ter plaatse.

3    Er mag geen onevenredige overlast plaats vinden voor omwonenden.

 

 

 

Artikel 12              Algemene wijzigingsregels

a      Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot niet meer dan 10 m, verschuiven van de bestemmingsgrenzen voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

 

 

 

Artikel 13              Algemene procedureregels

13.1       Procedureregeling ontheffingsbevoegdheid.

Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

13.2       Procedureregeling wijzigingsbevoegdheid.

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 14              Overige regels

14.1       Verwijzing wettelijke regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter visielegging van een ontwerp van dit bestemmingsplan.

 


 

Hoofdstuk 4              Overgangs- en
slotregels

Artikel 15              Overgangsrecht

15.1       Overgangsrecht bouwwerken

a      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

c       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

15.2       Overgangsrecht gebruik

a      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c       Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 

Artikel 16              Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan Stekkenberg-West, fase 1 t/m 3.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, juli 2010                                                                        Vastgesteld: 1 juli 2010