Inhoud
Artikel 3 Bedrijf – Nutsvoorziening
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Artikel 10 Algemene
aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene ontheffingsregels
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene procedureregels
Hoofdstuk
4 Overgangs- en slotregels
Bijlage: Staat van Bedrijfsactiviteiten
het bestemmingsplan ‘Stekkenberg-West, fase 1
t/m
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0241.BPStekkenbwest09-DO01 met de bijbehorende regels en bijlage.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
een aan een hoofdgebouw aangebouwde afzonderlijke ruimte, die een directe verbinding vormt met dat hoofdgebouw en die door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.
een van de openbare weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
de eerste bouwlaag boven het peil.
- bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
- bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende bestemmingsplan.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, zonder directe verbinding met dat hoofdgebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
in het plan komen met betrekking tot hoofdgebouwen de volgende bouwwijzen voor:
- vrijstaand: het hoofdgebouw is niet of slechts indirect (via bijgebouw(en) of aan- en uitbouw(en)) verbonden met een hoofdgebouw op een ander bouwperceel;
- twee-aaneen: 2 hoofdgebouwen aaneen;
- aaneengebouwd: minimaal 3 hoofdgebouwen aaneen;
- gestapeld: een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of (gedeeltelijk) boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
een overdekte stallingsruimte voor personenauto's die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen
van het dak.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen
als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of bedrijfsmatig verstrekken van logies en/of exploiteren van een zaalaccommodatie.
een bouwlaag met een hoogte van ten minste
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen.
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt
door een vloer waarvan de bovenkant minder dan
een gelegenheid waarin beroepsmatig of bedrijfsmatig:
- voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk porno-erotische aard plaatsvinden, en/of;
- verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van porno-erotische aard plaatsheeft en/of;
- tegen vergoeding seksuele diensten worden verricht.
verkeersgeleiders, rampalen/amsterdammertjes, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri’s en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen en daarmee vergelijkbare objecten.
een ruimte die in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en die tevens een vergroting van dat bestaande hoofdgebouw vormt en die door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.
de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van en hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in of aan de woning worden opgericht.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de kortste afstand van de zijdelingse
perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende vergunningplichtige bouwwerk.
vanaf het peil tot aan het hoogste
punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
langs het dakvlak ten opzichte van
het horizontale vlak.
vanaf het peil tot aan de bovenkant
van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
tussen de buitenzijde van de gevels
of het hart van de scheidsmuren, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels
niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de
kleinste en de grootste breedte.
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
-
In
het algemeen: de kruin van de weg waaraan het bouwperceel gelegen is.
-
In
geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde hoogte van de grond ter plaatse
van de hoogste gelegen gevel van de (totale) bouwmassa.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien
van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten en
overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de
bestemmingsgrens met niet meer dan
De voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompgebouwtjes en gebouwen voor de telecommunicatie;
b erven;
c parkeervoorzieningen;
d opritten en achterpaden;
één en ander met bijbehorende voorzieningen.
Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.
b De bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
c De dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
a De bouwhoogte van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a groenvoorzieningen;
b water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder infiltratievoorzieningen;
c paden;
d inritten;
e speelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘speelvoorziening’;
f voorzieningen ten behoeve van de verkeersgeleiding;
g voorzieningen van openbaar nut;
h (geluids)wallen;
i kunstwerken;
j straatmeubilair;
één en ander met bijbehorende voorzieningen.
Op de voor ‘Groen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend kleine gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Voor het bouwen van voorzieningen van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:
a
De oppervlakte van een gebouw ten
behoeve van een voorziening van openbaar nut mag niet meer bedragen dan
b
De hoogte van een gebouw ten behoeve
van een voorziening van openbaar nut mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van
speelvoorzieningen en kunstwerken mag niet meer bedragen dan
b De bouwhoogte van lichtmasten
en verkeersinstallaties mag niet meer bedragen dan
c De bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen binnen deze bestemming voor:
a het plaatsen van GSM-masten.
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a voorzieningen ten behoeve van auto-, fiets- en voetgangersverkeer alsmede parkeren;
b groenvoorzieningen;
c speelvoorzieningen;
d voorzieningen van openbaar nut;
e kunstwerken;
f straatmeubilair;
g water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder infiltratievoorzieningen;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
Op de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden mogen uitsluitend kleine gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Voor het bouwen van voorzieningen van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:
a
De oppervlakte van een gebouw ten
behoeve van een voorziening van openbaar nut mag niet meer bedragen dan
b
De hoogte van een gebouw ten
behoeve van een voorziening van openbaar nut mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van
speelvoorzieningen en kunstwerken mag niet meer bedragen dan
b De bouwhoogte van lichtmasten
en verkeersinstallaties mag niet meer bedragen dan
c De bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied;
c een langzaamverkeersverbinding ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen-langzaamverkeersverbinding’;
d (ondergrondse) parkeergarages, uitsluitend te plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’;
e voorzieningen ten behoeve van auto-, fiets- en voetgangersverkeer;
f groenvoorzieningen;
g speelvoorzieningen;
h voorzieningen van openbaar nut;
i kunstwerken;
j water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder infiltratievoorzieningen;
met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, achterpaden, opritten, parkeerplaatsen en bouwwerken.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Hoofdgebouwen mogen worden gebouwd in de volgende bouwwijze:
1 vrijstaand;
2 twee-aaneen;
3 aaneengebouwd;
4 gestapeld, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’.
b Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’.
c De afstand van de voorgevel
van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan
d De diepte van vrijstaande, twee-aaneen en aaneengebouwde
hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan
e In afwijking van het bepaalde onder c en d mag het hoofdgebouw, indien een bouwvlak is aangeduid, uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
f De goothoogte mag niet meer
bedragen dan
g De bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
h In afwijking van het bepaalde onder f en g mag de goot- en bouwhoogte van gestapelde bebouwing niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
i De dakhelling van vrijstaande, twee-aaneen en aaneengebouwde woningen mag niet minder bedragen dan 25º en niet meer bedragen dan 60º.
j De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag bij:
1 vrijstaande woningen aan
beide zijden niet minder bedragen dan
2 twee-aaneen
woningen aan één zijde niet minder bedragen dan
3 aaneengebouwde
woningen, in geval van eindwoningen, aan één zijde niet minder bedragen dan
k Ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’ mag een (ondergrondse) parkeergarage worden gebouwd, met dien verstande dat:
1 de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’;
2 de verticale diepte niet meer
mag bedragen dan
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen gelden de volgende bepalingen:
a Aan- en uitbouwen dienen op
minimaal
b Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één van de zijstroken vrij van aan- en uitbouwen te blijven.
c De goothoogte mag niet meer
bedragen dan
d De bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
e De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.
f De diepte van een aan- of uitbouw aan de achtergevel van een hoofdgebouw in de bouwwijze:
1 vrijstaand en twee-aaneen mag niet meer bedragen dan
2 aaneengebouwd mag niet meer
bedragen dan
g In afwijking van het bepaalde onder a is aan de voorgevel van het hoofdgebouw een aan- of uitbouw in de vorm van een erker toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:
1 De diepte mag niet meer
bedragen dan
2 De oppervlakte mag niet meer
bedragen dan
3 De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
4 De dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°.
5 De breedte mag niet meer bedragen dan 3/5 van de oorspronkelijke voorgevel.
6 De afstand tot de voorste
perceelsgrens mag niet minder bedragen dan
h De totale oppervlakte voor
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Bijgebouwen dienen op
minimaal
b Bij vrijstaande hoofdgebouwen
dient één van de zijstroken vrij van bijgebouwen te blijven tot de lijn
evenwijdig aan en op een afstand van
c De goothoogte mag niet meer
bedragen dan
d De bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
e De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.
f Het aantal vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3.
g De totale oppervlakte voor
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van carports gelden de volgende bepalingen:
a Carports dienen op minimaal
b De bouwhoogte van carports
mag niet meer bedragen dan
c De oppervlakte voor carports
mag niet meer bedragen dan
Ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds en uitsluitend in de gronden waar ook hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels:
a De bouwhoogte van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, gesitueerd voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw, mag
niet meer bedragen dan
b Voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw zijn geen zwembaden toegestaan.
c Voor antennes ten behoeve van
radio- en televisieontvangst geldt dat de bouwhoogte van de woning mag worden
vermeerderd met
d De bouwhoogte van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, gesitueerd achter de voorgevellijn, met uitzondering van
carports, mag niet meer bedragen dan
e De oppervlakte van onoverdekte zwembaden telt niet mee bij het hoogste toegelaten bebouwde oppervlak.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de op grond van in dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken met een maximum afwijkingspercentage van 10%, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden, dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundig beeld.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing
verlenen van het bepaalde in 6.2.6 voor het bouwen van (erf)afscheidingen voor
de voorgevelrooilijn tot een bouwhoogte van maximaal
a er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende erven;
b er geen onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid plaatsvindt;
c er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig karakter ter plaatse.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 6.2.6 sub c voor de bouw van een hogere antenne, mits:
a de hoogte van de antenne, met
inbegrip van de voet, niet meer bedraagt dan
b door die grotere hoogte de belangen van omwonenden niet onevenredig worden geschaad.
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
a zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft vrijstaande bijgebouwen en ondergrondse gebouwen;
b een seksinrichting.
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten, zoals beschreven onder 6.1 onder b toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De voor het perceel geldende regels met betrekking tot het bebouwingsoppervlakten, de maatvoering en de situering van de bebouwing ingevolge het bepaalde onder 6.2 blijven van kracht.
b De gebruikte oppervlakte ten behoeve van de uitoefening c.q. de vestiging van beroep mag maximaal 40% van de op het perceel toegestane bebouwde oppervlaktebedragen.
c Het onbebouwde gedeelte van het perceel mag niet ten behoeve van beroepsmatige activiteiten c.q. ten behoeve van de genoemde diensten worden gebruikt.
d De aanwezige parkeervoorzieningen mogen door het uitoefenen van een beroep c.q. door het verlenen van diensten niet onevenredig worden gebruikt.
e Cumulatie van beroepsuitoefening/dienstverlening mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 6.1,
teneinde vestiging van bedrijven toe te staan, mits:
a het een bedrijf in milieucategorie 1 of 2 betreft, dat voorkomt op de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten' dan wel uit een oogpunt van invloed op het woon- en leefmilieu vergelijkbaar is met de in die Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen bedrijven;
b de voor het perceel geldende regels met betrekking tot het bebouwingsoppervlakten, de maatvoering en de situering van de bebouwing onverkort van kracht blijven;
c de gebruikte oppervlakte ten
behoeve van de bedrijvigheid maximaal 40% van de op het perceel toegestane
bebouwde oppervlakte bedraagt, doch ten hoogste
d op het perceel een woning
gehandhaafd blijft met een vloeroppervlak van ten minste
e het onbebouwde gedeelte van het perceel niet wordt aangewend ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
f de aanwezige parkeervoorzieningen niet onevenredig worden belast;
g geen detailhandel plaatsvindt, behoudens voor zover het daarbij gaat om detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van ter plaatse vervaardigde producten;
h cumulatie van bedrijvigheid niet leidt tot onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing
verlenen van het bepaalde in 6.1 onder c, teneinde de langzaamverkeersverbinding
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen-langzaamverkeersverbinding’
tot maximaal
a dit noodzakelijk is voor een goede stedenbouwkundige inrichting van het gebied.
De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden
zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de
aanleg, instandhouding en herstel van een gasleiding.
Uitsluitend zijn toegestaan
bouwwerken, geen gebouwen zijnde die ten dienste staan van de gasleiding.
Burgemeester en wethouders kunnen
ontheffing verlenen van het bepaalde in 7.2, teneinde het oprichten van
bouwwerken ten behoeve van de leiding of ten behoeve van de andere daar
voorkomende bestemming(en) toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de
bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de
verlening van de bouwvergunning door burgemeester en wethouders advies
ingewonnen bij de beheerder van de leidingen.
Het is verboden op de in dit artikel
bedoelde gronden goederen, waaronder ook begrepen afvalstoffen, permanent op te
slaan.
Burgemeester en wethouders kunnen
ontheffing verlenen van het bepaalde in 7.4, teneinde het opslaan van goederen,
waaronder ook begrepen afvalstoffen, ten behoeve van de leiding of ten behoeve
van de andere daar voorkomende bestemming(en) toe te staan, mits hierbij uit
hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; dienaangaande
wordt voor de verlening van de bouwvergunning door burgemeester en wethouders
advies ingewonnen bij de beheerder van de leidingen.
Het is verboden op de in dit artikel
bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van
burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken en
werkzaamheden uit te voeren:
a
het
aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder
bijvoorbeeld rietbeplanting;
b
het
wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
c
het
verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld
het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan
normaal spit- en ploegwerk;
d
diepploegen;
e
het
aanbrengen van gesloten verhardingen;
f
het
aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande
waterlopen;
g
het
indrijven van voorwerpen in de bodem;
h
het
verwijderen van beplanting.
Het onder 7.6.1 vervatte verbod
geldt niet voor de werken en werkzaamheden:
a
waarvoor
ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning is
verleend;
b
welke
ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering
waren;
c
welke
betreffen het normale beheer en/of onderhoud van de leidingen.
De onder 7.6.1 bedoelde werken of
werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien en voor zover geen onevenredige
aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat
of kan ontstaan.
Alvorens te beslissen omtrent een
vergunning als bedoeld in 7.6.1 winnen burgemeester en wethouders advies in bij
de beheerder van de gasleiding omtrent de vraag of door het verlenen van de
aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de
functie van de gasleiding, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Grond
die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of opstallen ten behoeve van:
a opslag-, stort- of bergplaats van andere, al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik;
b het al dan niet ten verkoop opstellen en opslaan van nieuwe of gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorvoertuigen, aanhangwagens, machines, c.q. onderdelen daarvan.
Ter plaatse van de aanduiding ‘Geluidzone-Industrie’, is de nieuwvestiging van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen niet toegestaan.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 10.1.1, mits zij voorafgaand aan de ontheffing een hogere waarde in de zin van de Wet geluidhinder hebben vastgesteld.
Binnen de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone - gasontvangststation’ geldt dat de bouw van kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet is toegestaan. Voorts geldt dat bij het verlenen van ene vergunning krachtens de Wet milieubeheer deze veiligheidszone als uiterste grenswaarde in acht genomen moet worden.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor:
a het houden van evenementen, mits aan de volgende voorwaarde wordt voldaan:
1 Er mag geen onevenredige overlast zoals geluidsoverlast of overlast ten gevolge van parkeren plaatsvinden voor omwonenden.
b het plaatsen van een GSM-mast tot een hoogte van maximaal
1 Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende erven.
2 Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het stedenbouwkundig karakter ter plaatse.
3 Er mag geen onevenredige overlast plaats vinden voor omwonenden.
a
Burgemeester en Wethouders kunnen
het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot niet meer
dan
Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter visielegging van een ontwerp van dit bestemmingsplan.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een
calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning
wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Stekkenberg-West, fase 1 t/m 3.
Rosmalen, juli 2010 Vastgesteld: 1 juli 2010