Inhoud
 
Gemeente:
Ede
PlanNaam:
Ede, Horalaan 5 (Karakter)
Status:
Vastgesteld
Datum:
15-07-2013

Artikel 6 Maatschappelijk

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn als volgt bestemd:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is wonen in een bedrijfswoning toegestaan;

  3. behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden;

  4. voet- en fietspaden;

  5. toegangswegen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;

  6. tuinen, erven en verhardingen ten behoeve van terreininrichting;

  7. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal parkeerplaatsen' zijn parkeervoorzieningen toegestaan;

  8. groen- en speelvoorzieningen;

  9. nutsvoorzieningen;

  10. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  11. brandveiligheids - en blusvoorzieningen;

  12. met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven.

  2. Indien geen bouwvlak is aangegeven, dan mag het bebouwd oppervlak per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

  3. Het gezamenlijk bebouwd oppervlak van de bestemmingsvlakken, met uitzondering van de bestemmingsvlakken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', mag niet meer bedragen dan 13.000 m².

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

  5. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º.

 

6.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' de volgende bepalingen:

  1. Per bestemmingsvlak is ten hoogste het aantal bedrijfswoningen (wooneenheden) toegestaan als is aangegeven op de verbeelding.

  2. De inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 660 m³, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.

  5. De dakhelling van een bedrijfswoning, met uitzondering van aan- en uitbouwen, mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º.

  6. Bij vervangende nieuwbouw dient de bedrijfswoning te worden gebouwd ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning.

 

6.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan/bij het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gebouwd.

  2. Het bebouwingspercentage voor het bouwen van aan-en uitbouwen en bijgebouwen van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw, mag maximaal 50% bedragen tot een maximum van gezamelijke oppervlakte van 50 m².

  3. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m², mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m².

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

6.2.5 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 75 m² per bedrijfswoning, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,30 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,60 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;

  4. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

 

6.3.1 Wijzigen vorm bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen met een vergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder a en de vorm van een bouwvlak wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de oppervlakte (m²) van een bouwvlak mag niet worden vergroot;

  2. de wijziging is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering, voor toepassing van milieuvoorschriften en/of wegens andere wettelijke bepalingen;

  3. de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

6.3.2 Wijzigen bebouwd oppervlak

Burgemeester en wethouders kunnen met een vergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder b en het op de verbeelding aangegeven maximum bebouwd oppervlak in een bestemmingsvlak vergroten, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. het gezamenlijk maximum bebouwd oppervlak, zoals genoemd in artikel 6.2.1 onder c, mag hierdoor niet worden overschreden;

  2. het wijzigen van het maximum bebouwd oppervlak is in overeenstemming met de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld, zoals aangegeven in het Beeldkwaliteitsplan Karakter;

  3. de bestaande groenstructuur- en elementen worden beschermd;

  4. er wordt voldaan aan de geldende parkeernorm;

  5. de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

6.3.3 Wijzigen bouwhoogte

Burgemeester en wethouders kunnen met een vergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1. onder d en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt gewijzigd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. het gezamenlijk maximum bebouwd oppervlak, zoals genoemd in artikel 6.2.1 onder c, mag hierdoor niet worden overschreden;

  2. het wijzigen van de bouwhoogte is in overeenstemming met de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld, zoals aangegeven in het Beeldkwaliteitsplan Karakter;

  3. het wijzigen van de bouwhoogte leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

6.3.4 Dakhelling

Burgemeester en wethouders kunnen met een vergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1. onder e voor het realiseren van bedrijfsgebouwen met plat afgedekte daken, uitsluitend indien geen sprake is van aantasting van de beeldkwaliteit en het stedenbouwkundig karakter van de bedrijfsbebouwing.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende bepalingen:

  1. het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte is niet toegestaan;

  2. het gebruiken van een gebouw voor bed & breakfast en overige nevenactiviteiten is niet toegestaan;

  3. buitenopslag is niet toegestaan;

  4. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal parkeerplaatsen' mag het aantal parkeerplaatsen, zoals is aangegeven op de verbeelding, niet worden overschreden.

 

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

6.5.1 Toestaan vergelijkbare functies

Burgemeester en wethouders kunnen met een vergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.1 onder a voor het toestaan van andere maatschappelijke voorzieningen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de maatschappelijke voorzieningen zijn naar aard of ruimtelijke impact (verkeersaantrekkende werking, ruimtebeslag, aantal arbeidsplaatsen e.d.) vergelijkbaar met de toegestane functie en,

  2. de afwijking niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

6.5.2 Toestaan parkeerplaatsen

Burgemeester en wethouders kunnen met een vergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4 onder e voor het toestaan van meer parkeerplaatsen dan op de verbeelding is aangegeven, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de groenstructuur -en elementen worden beschermd en behouden;

  2. het noodzakelijk is voor een verantwoorde bedrijfsvoering;

  3. de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.6.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het rooien, vellen en/of kappen van bomen en/of houtgewas, anders dan van productiebos of het normale beheer;

  2. het verwijderen van natuur- en landschapselementen, anders dan het normale beheer;

  3. het aanleggen en/of verharden van paden en wegen, parkeervoorzieningen en/of andere oppervlakteverharding;

  4. het ophogen, afgraven, vergraven, verzetten, ontgronden, egaliseren, ontginnen en/ of diepploegen van gronden;

  5. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.

 

6.6.2 Toelaatbaarheid

De in artikel 6.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.

 

6.6.3 Uitzonderingen

Het in artikel 6.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. plaatsvinden binnen een bouwvlak, met uitzondering van:

    1. het ophogen en verlagen met meer dan 30 cm;

    2. het verwijderen van natuur en landschapselementen.

  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning;

  3. behoren tot het normale onderhoud, beheer en gebruik van de gronden.

 

6.7 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, vorm en afmeting van de bebouwing en/of oppervlakteverharding, ten behoeve van:

  1. de bescherming van de groenstructuur en -elementen;

  2. de bescherming van de ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijke waarden;

  3. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit en een samenhangend stedenbouwkundig beeld, zoals is aangegeven in het Beeldkwaliteitsplan Karakter;

  4. de situering van de gebouwen zodat een goede aansluiting ontstaat op de structuur van de omgeving;

  5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden.