Inhoud
 
Gemeente:
Ede
PlanNaam:
Bennekom-Oost
Status:
Vastgesteld
Datum:
29-11-2012

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

 

Artikel 3 Bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De als ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de categorieën A en B;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is uitsluitend het opslaan van goederen toegestaan;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is per aanduiding tevens één bedrijfswoning toegestaan;

  4. opslag en uitstalling;

  5. wegen en paden;

  6. parkeervoorzieningen;

  7. tuinen, erven en verhardingen;

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven.

  3. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

 

3.2.2 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

Per bedrijf is één bedrijfswoning vrijstaand dan wel opgenomen in de bedrijfsbebouwing toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

    1. Bij een vrijstaande woning zijn de volgende bepalingen van toepassing:

      • De afstand tot de/één zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

      • De breedte van de woning mag niet minder bedragen dan 6 m en niet meer bedragen dan 12 m.

      • De diepte van de woning mag niet meer bedragen dan 12 m.

      • De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

      • De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

      • Bij een in de bedrijfsbebouwing opgenomen bedrijfswoning zijn de volgende bepalingen van toepassing:

      • De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 600 m³.
      • De goot- en bouwhoogte zoals toegestaan voor bedrijfsgebouwen, mag niet worden overschreden.

 

3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan/bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

  2. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m².

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5m.

 

 

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  2. De bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

3.3 Afwijken van de specifieke gebruiksregels

 

3.3.1 Toestaan vergelijkbare bedrijven

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder a voor het toestaan van bedrijven die naar aard en milieubelasting of ruimtelijke impact (verkeersaantrekkende werking, ruimtebeslag, aantal arbeidsplaatsen e.d.) vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. er vindt geen onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat plaats;

  2. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats.

 

3.3.2 Toestaan detailhandel

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning de uitoefening van detailhandel in relatie tot en in combinatie met bedrijfsactiviteiten toestaan, mits:

  1. de oppervlakte ten behoeve van de detailhandelsactiviteiten niet meer bedraagt dan 10% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met een maximum van 150 m²;
  2. de detailhandelsactiviteiten een directe relatie hebben met de bedrijfsactiviteiten;
  3. de detailhandelsactiviteiten niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de stedenbouwkundige opzet van het plangebied en/of belangen van derden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Bedrijf- Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van het openbaar nut zoals gebouwen ten behoeve van de energie-, warmte- en telecommunicatievoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

  2. ontsluitingswegen en verhardingen;

  3. groenvoorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven.

  3. De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
 

Artikel 5 Bos

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bos en bebossing;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden en wegen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

 

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en voor werkzaamheden

 

5.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;

  2. het aanleggen van verhardingen met een oppervlakte groter dan 5% van de in deze bestemming opgenomen aaneengesloten gronden tot een maximum van 100 m2;

  3. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;

  4. het dempen van watergangen.

 

5.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend.

 

5.3.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en het herstel van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
 

Artikel 6 Detailhandel

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;

  2. wegen en paden;

  3. tuinen, erven en verhardingen;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. groenvoorzieningen.

 

6.2 Bouwregels

6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven.

  3. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

  5. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

6.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  2. Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 50 m².

  3. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m² mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m².

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
     

 

Artikel 7 Gemengd - 1

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Gemengd - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoor- en/of praktijkruimte;

  2. wonen;

  3. aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid;

  4. toegangswegen voor aangrenzende bestemmingen;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'garage' zijn uitsluitend garageboxen toegestaan;

  6. nutsvoorzieningen;

  7. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  8. parkeervoorzieningen;

  9. groenvoorzieningen;

  10. waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

7.2 Bouwregels

7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag, met inachtneming van sub c, volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding.

  3. Voor zover de hoofdgebouwen binnen het bouwvlak niet op de zijdelingse perceelsgrens of perceelsgrenzen aaneen worden gebouwd, moet de afstand tussen het hoofdgebouw en die zijdelingse perceelsgrens of perceelgrenzen ten minste 2,5 m zijn. Deze minimum-afstandsmaat geldt niet daar waar het bouwvlak grenst aan gronden die volgens de daaraan gegeven bestemming niet bebouwd mogen worden met gebouwen.

  4. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

  5. De bouw- en goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

 

7.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  2. Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 50 m².
  3. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m² mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m².

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf - en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

 
 

7.3 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 30 m².
  2. Detailhandel is niet toegestaan.

  3. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving, waarbij geldt dat deze past in categorie A van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

  4. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

7.4 Afwijken van de specifieke gebruiksregels

7.4.1 Toestaan groter oppervlak aan huis verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.3 onder a voor een omvang van de activiteit met niet meer dan 60% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 80 m2, mits de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft en behoudt die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

7.4.2 Toestaan vergelijkbare bedrijven

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.3 onder c voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijvigheid genoemd in de categorie A.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 8 Gemengd - 2

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Gemengd - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;

  2. horecabedrijven van de categorieën 1 en 2;

  3. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  6. parkeervoorzieningen;

  7. groenvoorzieningen;

  8. waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

8.2 Bouwregels

8.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag, met inachtneming van sub c, volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding.

  3. Voor zover de hoofdgebouwen binnen het bouwvlak niet op de zijdelingse perceelsgrens of perceelsgrenzen aaneen worden gebouwd, moet de afstand tussen het hoofdgebouw en die zijdelingse perceelsgrens of perceelgrenzen ten minste 2,5 m zijn. Deze minimum-afstandsmaat geldt niet daar waar het bouwvlak grenst aan gronden die volgens de daaraan gegeven bestemming niet bebouwd mogen worden met gebouwen.

  4. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

  5. De bouw- en goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

 

8.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  2. Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 50 m².

  3. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m² mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m².

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf - en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 
 

8.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1 onder b voor het toestaan van horecabedrijven van categorie 3 die naar aard en milieubelasting of ruimtelijke impact (verkeersaantrekkende werking, ruimtebeslag, aantal arbeidsplaatsen e.d.) vergelijkbaar zijn met een horecabedrijf van categorie 1 en 2, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. er vindt geen onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat plaats;

  2. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats.

 

 

 
 

Artikel 9 Gemengd - 3

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Gemengd - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;

  2. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen, uitsluitend op de begane grond;

  3. wonen;

  4. aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid;

  5. nutsvoorzieningen;

  6. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  7. parkeervoorzieningen;

  8. groenvoorzieningen;

  9. waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

9.2 Bouwregels

9.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag, met inachtneming van sub c, volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding.

  3. Voor zover de hoofdgebouwen binnen het bouwvlak niet op de zijdelingse perceelsgrens of perceelsgrenzen aaneen worden gebouwd, moet de afstand tussen het hoofdgebouw en die zijdelingse perceelsgrens of perceelgrenzen ten minste 2,5 m zijn. Deze minimum-afstandsmaat geldt niet daar waar het bouwvlak grenst aan gronden die volgens de daaraan gegeven bestemming niet bebouwd mogen worden met gebouwen.

  4. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

  5. De bouw- en goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

 

9.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  2. Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 50 m².

  3. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m² mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m².

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf - en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3m.

 
 

9.3 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming 'Gemengd - 3' is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 30 m².
  2. Detailhandel, op de verdieping, is niet toegestaan.

  3. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving, waarbij geldt dat deze past in categorie A van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

  4. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

9.4 Afwijken van de specifieke gebruiksregels

9.4.1 Toestaan groter oppervlak aan huis verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.3 onder a voor een omvang van de activiteit met niet meer dan 60% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 80 m2, mits de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft en behoudt die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

9.4.2 Toestaan vergelijkbare bedrijven

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.3 onder c voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijvigheid genoemd in de categorie A.

 

 
 

Artikel 10 Gemengd - 4

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Gemengd - 4’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de categorieën A en B;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'sport' is tevens een sportschool toegestaan;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  5. parkeervoorzieningen;

  6. groenvoorzieningen;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

10.2 Bouwregels

10.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding.

  3. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

  4. De bouw- en goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

 

10.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  2. Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 50 m².

  3. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m² mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m².

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf - en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3m.

 

10.3 Afwijken van de specifieke gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1 onder a voor het toestaan van bedrijven die naar aard en milieubelasting of ruimtelijke impact (verkeersaantrekkende werking, ruimtebeslag, aantal arbeidsplaatsen e.d.) vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. er vindt geen onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat plaats;

  2. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats.

 

 

 

Artikel 11 Gemengd - 5

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Gemengd - 5’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;
  2. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;

  3. kantoor- en/of praktijkruimte;

  4. wonen;

  5. nutsvoorzieningen;

  6. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  7. parkeervoorzieningen;

  8. groenvoorzieningen;

  9. waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

11.2 Bouwregels

11.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag, met inachtneming van sub c, volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding.

  3. Voor zover de hoofdgebouwen binnen het bouwvlak niet op de zijdelingse perceelsgrens of perceelsgrenzen aaneen worden gebouwd, moet de afstand tussen het hoofdgebouw en die zijdelingse perceelsgrens of perceelgrenzen ten minste 2,5 m zijn. Deze minimum-afstandsmaat geldt niet daar waar het bouwvlak grenst aan gronden die volgens de daaraan gegeven bestemming niet bebouwd mogen worden met gebouwen.

  4. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

  5. De bouw- en goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

 

11.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  2. Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 50 m².

  3. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m² mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m².

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf - en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3m.

 

 
 

11.3 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming 'Gemengd - 5' is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 30 m².
  2. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving, waarbij geldt dat deze past in categorie A van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

  3. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

11.4 Afwijken van de specifieke gebruiksregels

11.4.1 Toestaan groter oppervlak aan huis verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.3 onder a voor een omvang van de activiteit met niet meer dan 60% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 80 m², mits de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft en behoudt die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

11.4.2 Toestaan vergelijkbare bedrijven

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 .3 onder b voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijvigheid genoemd in de categorie A.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
 

Artikel 12 Gemengd - 6

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Gemengd - 6’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
  2. kantoor- en/of praktijkruimte;

  3. wonen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  6. parkeervoorzieningen;

  7. groenvoorzieningen;

  8. waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

12.2 Bouwregels

12.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag, met inachtneming van sub c, volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding.

  3. Voor zover de hoofdgebouwen binnen het bouwvlak niet op de zijdelingse perceelsgrens of perceelsgrenzen aaneen worden gebouwd, moet de afstand tussen het hoofdgebouw en die zijdelingse perceelsgrens of perceelgrenzen ten minste 2,5 m zijn. Deze minimum-afstandsmaat geldt niet daar waar het bouwvlak grenst aan gronden die volgens de daaraan gegeven bestemming niet bebouwd mogen worden met gebouwen.

  4. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

  5. De bouw- en goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

 

12.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  2. Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 50 m².

  3. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m² mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m².

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf - en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 
 

12.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.1 onder b voor het toestaan van horecabedrijven van categorie 3 die naar aard en milieubelasting of ruimtelijke impact (verkeersaantrekkende werking, ruimtebeslag, aantal arbeidsplaatsen e.d.) vergelijkbaar zijn met een horecabedrijf van categorie 1 en 2, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. er vindt geen onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat plaats;

  2. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats.

 

12.4 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming 'Gemengd - 6' is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 30 m².
  2. Detailhandel is niet toegestaan.

  3. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving, waarbij geldt dat deze past in categorie A van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

  4. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

12.5 Afwijken van de specifieke gebruiksregels

12.5.1 Toestaan groter oppervlak aan huis verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.4 onder a voor een omvang van de activiteit met niet meer dan 60% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 80 m², mits de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft en behoudt die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

12.5.2 Toestaan vergelijkbare bedrijven

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.4 onder c voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijvigheid genoemd in de categorie A.

 

 
 

Artikel 13 Groen

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. bermen en beplantingen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. voorzieningen voor langzaamverkeer;

  6. nutsvoorzieningen.

 

13.2 Bouwregels

13.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De totale oppervlakte aan overkappingen mag niet meer bedragen dan 20 m².
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

13.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van verhardingen met een oppervlakte groter dan 5% van de in deze bestemming opgenomen aaneengesloten gronden;

  2. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden wanneer dit een oppervlakte van meer dan 250 m² betreft.

 

13.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 13.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

13.3.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 13.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 14 Kantoor

 

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoor- en/of praktijkruimte;

  2. tuinen, erven en verhardingen;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. groenvoorzieningen.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag, met inachtneming van sub c, volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding.

  3. Voor zover de hoofdgebouwen binnen het bouwvlak niet op de zijdelingse perceelsgrens of perceelsgrenzen aaneen worden gebouwd, moet de afstand tussen het hoofdgebouw en die zijdelingse perceelsgrens of perceelgrenzen ten minste 2,5 m zijn. Deze minimum-afstandsmaat geldt niet daar waar het bouwvlak grenst aan gronden die volgens de daaraan gegeven bestemming niet bebouwd mogen worden met gebouwen.

  4. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

  5. De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

  6. De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

 

 

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

  3. De bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
 

Artikel 15 Maatschappelijk

 

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'religie' zijn uitsluitend religieuze voorzieningen toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' is uitsluitend wonen in de vorm van zorgappartementen en bijbehorende voorzieningen toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs' zijn uitsluitend onderwijs- en kinderopvanginstellingen toegestaan;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’ is uitsluitend een begraafplaats toegestaan;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-buurtbeheer' zijn voorzieningen ten behoeve van buurtbeheer toegestaan;

  6. wegen en paden;

  7. tuinen, erven en verhardingen;

  8. parkeervoorzieningen;

  9. groenvoorzieningen.

 

15.2 Bouwregels

15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag, met inachtneming van sub c, volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding.

  3. Voor zover de hoofdgebouwen binnen het bouwvlak niet op de zijdelingse perceelsgrens of perceelsgrenzen aaneen worden gebouwd, moet de afstand tussen het hoofdgebouw en die zijdelingse perceelsgrens of perceelgrenzen ten minste 2,5 m zijn. Deze minimum-afstandsmaat geldt niet daar waar het bouwvlak grenst aan gronden die volgens de daaraan gegeven bestemming niet bebouwd mogen worden met gebouwen.

  4. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

  5. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

  6. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.

 

 

15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf - en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 
 

15.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning een bedrijfswoning binnen het bouwvlak toestaan, onder de volgende voorwaarde:

Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning vrijstaand dan wel opgenomen in de bebouwing toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

    1. Bij een vrijstaande woning zijn de volgende bepalingen van toepassing:
      • De afstand tot de/één zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

      • De breedte van de woning mag niet minder bedragen dan 6 m en niet meer bedragen dan 12 m.

      • De diepte van de woning mag niet meer bedragen dan 12 m.

      • De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

      • De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

    2. Bij een in de bebouwing opgenomen bedrijfswoning zijn de volgende bepalingen van toepassing:

      • De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 600 m³.
      • De goot- en bouwhoogte zoals toegestaan voor gebouwen, mag niet worden overschreden.
  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.1 met inachtneming van de volgende regels:
    1. In totaal mag ten hoogste 5% van de gronden worden bebouwd;

    2. De bouwhoogte van een gebouw of overkapping mag niet meer bedragen dan 3m.

  2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.1 onder f en een bouwhoogte van maximaal 10 m toestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    1. de afwijking van de opgenomen bouwhoogte in de verbeelding noodzakelijk is voor een optimaal gebruik;

    2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;

    3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

15.4 Afwijken van de gebruikregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.1 en andere maatschappelijke en culturele voorzieningen toestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. Er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende bouwwerken plaats;

  2. Er vindt geen onevenredige toename van de parkeerdruk alsmede van de verkeersaantrekkende werking plaats.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
 

Artikel 16 Recreatie

 

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

 

De als Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van recreatieve doeleinden met bijbehorende voorzieningen;
  2. volkstuinen met bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’;
  3. speelvelden en speeltuin met bijbehorende voorzieningen;

  4. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  5. verhardingen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

16.2 Bouwregels

16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
  3. De goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven.
  4. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

 

16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  2. De bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 
 

Artikel 17 Tuin

 

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

      1. tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

      2. toegangswegen voor aangrenzende bestemmingen.

 

17.2 Bouwregels

17.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Uitzondering hierop is het herbouwen van bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen onder de voorwaarde dat:

  1. de oppervlakte en de bouwhoogte van het gebouw niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte en bouwhoogte, en;

  2. het gebouw op dezelfde plek wordt herbouwd.

 

17.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van overkappingen en/of carports), mag niet meer bedragen dan 3 m.

  4. Het bouwen van overkappingen en/of carports is niet toegestaan. Uitzondering hierop is het herbouwen van bestaande overkappingen en/of carports onder de voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte en oppervlakte niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte en oppervlakte, en;

  2. het bouwwerk op dezelfde plek wordt herbouwd.

 

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.2.1 voor het bouwen van erkers, luifels en balkons aan de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw onder de volgende voorwaarden:

  1. De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

  2. De afstand tot de openbare weg mag niet minder dan 2 m bedragen.

 

17.4 Specifieke gebruiksregels

De gronden gelegen voor de voorgevel van een woning mogen niet worden gebruikt voor het parkeren of stallen van caravans, voer- en vaartuigen etcetera.

 

17.5 Afwijken van de specifieke gebruikregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.4 en parkeren of stallen van caravans, voer- en vaartuigen toestaan, indien dit niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van de stedenbouwkundige opzet van het desbetreffend plangebied en/of belangen van derden.

 
 

Artikel 18 Verkeer

 

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen.

 

18.2 Bouwregels

18.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 m.

  2. De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 5 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18.2.2 en een bouwhoogte van maximaal 16 m voor signalerings- en telecommunicatiemasten toestaan, mits de noodzaak van de plaatsing wordt aangetoond.
 

Artikel 19 Verkeer - Verblijfsgebied

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. speelvoorzieningen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

19.2 Bouwregels

19.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 m.

  2. De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 5 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 19.2.2 en een bouwhoogte van maximaal 16 m voor signalerings- en telecommunicatiemasten toestaan, mits de noodzaak van de plaatsing wordt aangetoond.

Artikel 20 Wonen

 

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid;

  3. aan- en bijgebouwen behorende bij de woning;

  4. tuinen, erven en verhardingen;

  5. toegangswegen voor aangrenzende bestemmingen.

  6. ter plaatse van de aanduiding 'garage' zijn uitsluitend garageboxen toegestaan;

  7. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' is het houden van een kantoor- en/of praktijkruimte toegestaan.

 

20.2 Bouwregels

20.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mag uitsluitend één vrijstaande woning worden gebouwd.

  3. Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen woningen uitsluitend halfvrijstaand of vrijstaand worden gebouwd.

  4. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen woningen gestapeld worden gebouwd.

  5. Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen woningen uitsluitend aaneen worden gebouwd;

  6. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven.

  7. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

  8. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

  9. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

 

20.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan/bij de woning gelden de volgende bepalingen:

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

  2. Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 50 m².

  3. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m² mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m².

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouw van een zwembad is niet toegestaan.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 
 

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2.3 onder a voor de bouw van een onoverdekt zwembad onder de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte van het zwembad mag niet meer bedragen dan 5% van het bouwperceel met maximum van 50 m².
  2. De hoogte van het zwembad boven peil mag niet meer bedragen dan 0,5 m.
  3. De afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

 

20.4 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 30 m².
  2. Detailhandel is niet toegestaan.

  3. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving, waarbij geldt dat deze past in categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

  4. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner met uitzondering van de aanduiding ‘kantoor'.

 

20.5 Afwijken van de specifieke gebruiksregels

20.5.1 Toestaan groter oppervlak aan huis verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.4 onder a voor een omvang van de activiteit met niet meer dan 60% van de oppervlakte van de woning tot een maximum van 80 m², mits de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft en behoudt die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

20.5.2 Toestaan vergelijkbare bedrijven

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.4 onder c voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijvigheid genoemd in de categorie A.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 21 Waarde - Archeologie

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn naast voor de overige aangewezen bestemmingen mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

 

21.2 Bouwregels

  1. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  2. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in artikel 21.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:

    1. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlaktevoor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 250 m² bedraagt;

      1. een bouwwerk dat (inclusief graafwerkzaamheden) niet dieper dan 30 centimeter en zonder

heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

 

21.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21.2 sub a met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 21.3 sub a wordt verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

  3. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 21.3 sub a wordt voorts verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;

  3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

 

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

21.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 
 

21.4.2 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van in artikel 21.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;

  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

 

21.4.3 Uitzonderingen

Het verbod, als bedoeld in artikel 21.4.1, is niet van toepassing indien:

  1. de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 250 m² of een omvang van ten hoogste 250 m;
  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning;
  3. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;

  4. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;

  5. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

21.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
  • op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  • wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;

  1. de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.