Inhoud
 
Gemeente:
Ede
PlanNaam:
Bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied omgeving Bisschopweg 17a en Grote Veenderweg 4-6 te Lunteren
Status:
Vastgesteld
Datum:
03-01-2012

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn als volgt bestemd:

  1. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

  2. grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ is tevens een paardenhouderij toegestaan;

  4. wonen in een bedrijfswoning;

  5. behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden;
  6. behoud, herstel en bescherming van cultuurhistorische waarden in de vorm van onverharde wegen en paden;

  7. verharde en onverharde paden, ondergeschikte erfverharding ten dienste van het agrarische bedrijf, wegen en parkeervoorzieningen ten dienste van (aangrenzende) bestemming(en);

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. aan huis verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsactiviteiten;

  2. extensief recreatief medegebruik;

  3. groenvoorzieningen;

  4. kleinschalig kamperen;

  5. nevenactiviteiten;

  6. paardenbakken;

  7. sleufsilo’s, waterbassin's en kuilvoerplaten;

  8. een windturbine;

  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bouwwerken mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat terreinafscheidingen tot een hoogte van 1,5 meter buiten het bouwvlak zijn toegestaan;

  2. de afstand van bebouwing tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan 15 meter;

  3. de afstand van bebouwing tot de zijdelingse en achterste bouwperceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 meter, met uitzondering van terreinafscheidingen;

  4. de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen per bouwvlak mag, met uitzondering van het bepaalde in lid 3.2.3 en 3.2.4, niet meer bedragen dan 2.500 m² ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch bedrijf middelgroot’.

 

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;

  2. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;

  3. de dakhelling mag, met uitzondering van aan- en uitbouwen bij bestaande bedrijfsgebouwen, niet minder bedragen dan 15º.

 
 

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. per bouwvlak of een gekoppeld bouwvlak ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;

  2. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 660 m³;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter;

  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter;

  5. de dakhelling van een bedrijfswoning, met uitzondering van aan- en uitbouwen, mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º.

  6. bij vervangende nieuwbouw dient de bedrijfswoning te worden gebouwd ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning.

 

3.2.4 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 75 m² per bedrijfswoning;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,30 meter;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,60 meter;

  4. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º.

 

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van silo’s mag niet meer bedragen dan 15 meter;

  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 meter;

  3. sleufsilo’s en/of kuilvoerplaten moeten zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn;

  4. de bouwhoogte van een afrastering/ omheining van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 1,5 meter en moet zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.

 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, vorm en afmeting van de bouwwerken:

  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;

  2. ter bescherming van de monumentale waarde in relatie tot de naaste omgeving;

  3. ter waarborging van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van de naaste omgeving;

  4. ter waarborging van de verkeersveiligheid;

  5. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen.

 

3.4 Afwijken van de bouwregels

 

3.4.1 Overschrijding van het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a voor het bouwen van een gebouw dat de grenzen van het bouwvlak overschrijdt, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de overschrijding is alleen toelaatbaar voor zover plaatsing in het bouwvlak niet mogelijk of niet doelmatig is;

  2. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 5 meter;

  3. het overschrijden van het bouwvlak mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;

  4. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan.

 

3.4.2 Herbouw op een andere locatie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3. onder f voor de herbouw van de bedrijfswoning op een andere locatie binnen het bouwvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. herbouw op een andere locatie is vanuit stedenbouw- en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar;

  2. er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;

  3. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;

  4. herbouw op een andere locatie leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

3.4.3 Hulpgebouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a voor het bouwen van hulpgebouwen buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. plaatsing binnen het bouwvlak is niet mogelijk of niet doelmatig;

  2. het plaatsen van hulpgebouwen buiten het bouwvlak is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering;

  3. het aantal hulpgebouwen mag niet meer bedragen dan 1 per 2,5 ha agrarisch gebied aaneengesloten eigendom, inclusief de oppervlakte van het bouwvlak;

  4. de oppervlakte van een hulpgebouw mag niet meer bedragen dan 150 m², met dien verstande dat de oppervlakte van een schuilhut niet meer mag bedragen dan 25 m²;

  5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;

  6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.

 

3.4.4 Paardenbakken buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a voor het realiseren van één paardenbak buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. plaatsing binnen het bouwvlak is niet mogelijk of niet doelmatig;

  2. de paardenbak grenst direct aan het bouwvlak en moet zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn;

  3. de totale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 800 m², met dien verstande dat de totale oppervlakte ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ niet meer mag bedragen 1.600 m²;

  4. de bouwhoogte van afrasteringen/omheiningen mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;

  5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

  6. het plaatsen van een paardenbak buiten het bouwvlak leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

3.4.5 Sleufsilo.s, waterbassins en/of kuilvoerplaten buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a voor het realiseren van sleufsilo’s, waterbassin's en/of kuilvoerplaten buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. plaatsing binnen het bouwvlak is niet mogelijk of niet doelmatig;

  2. de sleufsilo, waterbassin en/of kuilvoerplaat grenst direct aan het agrarisch bouwvlak en moet zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 meter;

  4. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

  5. het plaatsen van sleufsilo’s, waterbassins en/of kuilvoerplaten buiten het bouwvlak leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;

  6. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de opslag van mest niet is toegestaan.

 
 

3.4.6 Afstand tot de weg en de zijdelingse/achterste bouwperceelsgrens.

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b en c voor het verkleinen van de afstand van de bebouwing tot de as van de weg en de zijdelingse/achterste bouwperceelsgrens, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. het verkleinen van de afstand is vanuit stedenbouw- en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar;

  2. het verkleinen van de afstand is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering;

  3. er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;

  4. het verkleinen van de afstand leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

3.4.7 Oppervlak aan gebouwen en overkappingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d sub 1 en 2 voor het vergroten van de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3.750 m²;

  2. de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;

  3. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;

  4. het vergroten van de oppervlakte leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

3.4.8 Goothoogte (doorrijhoogte)

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a voor het verhogen van de goothoogte om de doorrijhoogte te vergroten, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de verhoging is uitsluitend aan één zijde toegestaan;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;

  3. de verhoging van de goothoogte is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering.

 

3.4.9 Dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder c voor het realiseren van bedrijfsgebouwen met plat afgedekte daken, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de omgevingsvergunning kan worden verleend voor maximaal 50 m² bedrijfsbebouwing;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter.

 

3.4.10 Bouwen voor mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder b voor het vergroten van de inhoudsmaat van een bedrijfswoning voor het bieden van mantelzorg, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de vergroting is noodzakelijk voor het bieden van mantelzorg;

  2. de vergroting van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 100 m³;

  3. vergroting is alleen toelaatbaar voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande bedrijfswoning niet mogelijk of redelijk is;

  4. er bestaat aantoonbaar behoefte aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;

  5. er wordt een schriftelijke verklaring overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van mantelzorg;

  6. er mag geen zelfstandige woonruimte ontstaan;

  7. er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;

  8. de vergroting leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 
 

3.4.11 Windturbine

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.5 onder e voor het bouwen van een windturbine binnen of aansluitend aan het bouwvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een windturbine mag niet meer bedragen dan 15 meter;

  2. per bouwvlak of aansluitend daaraan is ten hoogste 1 windturbine toegestaan en deze moet zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn;

  3. indien de windturbine gerealiseerd wordt aansluitend aan het bouwvlak, dan mag de afstand tot het bouwvlak niet meer bedragen dan 10 meter;

  4. er is sprake van een landschappelijke inpassing;

  5. het plaatsen van de windturbine leidt niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende bepalingen:

  1. aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat de omvang van de activiteit niet meer mag bedragen dan 50 m² en plaats moet vinden in de woning ;

  2. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van ter plaatse geproduceerde streekeigen producten met een maximum oppervlakte van 50 m²;

  3. het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte is niet toegestaan;

  4. het gebruiken van een gebouw voor bed & breakfast en overige nevenactiviteiten is niet toegestaan;

  5. het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen is niet toegestaan;

  6. buitenopslag is niet toegestaan, met uitzondering van opslag van agrarische producten achter de voorgevelrooilijn ten behoeve van het agrarische bedrijf op en/of aansluitend aan het bouwvlak;

  7. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn slechts toegestaan voor een periode van minder dan 6 maanden per jaar.

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.6.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.5 onder c voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. het gebruik als zelfstandige woonruimte is noodzakelijk voor het bieden van mantelzorg;

  2. het gebruik is alleen toelaatbaar voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande bedrijfswoning niet mogelijk of redelijk is, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.4.12;

  3. de omgevingsvergunning voor een bestaand vrijstaand bijgebouw kan slechts worden verleend indien er geen bouwmogelijkheden bestaan voor de realisatie van een aangebouwd bijgebouw waarin de mantelzorg kan worden geboden;

  4. er bestaat aantoonbaar behoefte aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;

  5. de aanvrager een schriftelijke verklaring overlegd dat de omgevingsvergunning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

  6. de totale oppervlakte die voor mantelzorg in gebruik kan worden genomen bedraagt maximaal 65 m² en is beperkt tot één bouwlaag;

  7. er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;

  8. het gebruik als zelfstandige woonruimte is voldoende brandveilig;

  9. de mantelzorg leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en/of ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;

  10. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning uitsluitend aan de aanvrager en/of de hoofdbewoner van de betreffende woning en is niet overdraagbaar;

  11. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de vergunning geldt voor een periode dat de mantelzorg voortduurt;

  12. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat alle voorzieningen die strekken tot instandhouding van een zelfstandige woonruimte worden verwijderd nadat de noodzaak van mantelzorg is vervallen.

 

3.6.2 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.5 onder e voor het toestaan van kleinschalig kamperen bij agrarische bedrijven, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan 25;

  2. het kleinschalig kamperen moet in of aansluitend aan het bouwvlak worden gerealiseerd;

  3. de omgevingsvergunning wordt niet verleend voor permanente bewoning van kampeermiddelen;

  4. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 mag een extra oppervlak van 75 m² aan sanitairgebouwen en recreatieruimten worden gebouwd;

  5. de goothoogte van het sanitairgebouw en/of recreatieruimte mag niet meer bedragen dan 3 meter;

  6. de bouwhoogte van het sanitairgebouw en/of recreatieruimte mag niet meer bedragen dan 6 meter;

  7. er wordt op eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen niet minder mag bedragen dan 110% van het aantal standplaatsen;

  8. de afstand tussen de gronden in gebruik ten behoeve van kleinschalig kamperen en het meest nabij gelegen bouwvlak van derden mag niet minder bedragen dan 50 meter;

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;

  10. het kleinschalig kamperen leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;

  11. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat het kleinschalig kamperen wordt beëindigd zodra het agrarische bedrijf wordt beëindigd.

 

3.6.3 Overige nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.5 onder d voor het toestaan van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. zorggerelateerde en recreatieve voorzieningen, met uitzondering van kleinschalig kamperen, zijn toegestaan tot een maximum van 25% van het bestaande oppervlak aan bedrijfsgebouwen met een absoluut maximum van 500 m², met dien verstande dat voorzieningen voor bed & breakfast alleen binnen de bedrijfswoning zijn toegestaan, waarbij de omvang niet meer mag bedragen dan 50 m²;

  2. overige nevenactiviteiten zijn toegestaan tot een maximum van 25% van het bestaande oppervlak aan bedrijfsgebouwen met een absoluut maximum van 350 m²;

  3. bij cumulatie van het bepaalde onder sub a en b mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 25% van het bestaande oppervlak aan bedrijfsgebouwen tot een maximum van 500 m²;

  4. ten behoeve van de voorgaande leden is vervangende nieuwbouw toegestaan;

  5. buitenopslag ten behoeve van de nevenactiviteit is niet toegestaan;

  6. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van ter plaatse streekeigen geproduceerde producten met een maximum oppervlakte van 50 m²;

  7. de nevenactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;

  8. de nevenactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;

  9. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de nevenactiviteit bedrijfsmatig wordt beëindigd zodra het agrarische bedrijf wordt beëindigd, met uitzondering van bed & breakfast;

  10. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning met betrekking tot bed & breakfast onder de voorwaarde dat een bedrijfsmatige exploitatie is vereist.

 
 

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.7.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, afgraven, vergraven, verzetten, ontgronden, egaliseren, ontginnen en/ of diepploegen van gronden;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het verwijderen van natuur- en landschapselementen;

  4. het verwijderen van zandwegen;

  5. het aanleggen en/of verharden van paden en wegen, parkeerplaatsen en/of andere oppervlakteverharding;

  6. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering.

 

3.7.2 Toelaatbaarheid

De in lid 3.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik/ beheer;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

 

3.7.3 Uitzonderingen

Het in lid 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. plaatsvinden binnen een bouwvlak, met uitzondering van:

  1. het ophogen en verlagen met meer dan 30 cm;

  2. het verwijderen van natuur en landschapselementen.

  1. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning;

  2. behoren tot het normale onderhoud, beheer en gebruik van de gronden.

 

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.8.1 Vorm van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van een bouwvlak te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de oppervlakte van een bouwvlak mag niet worden vergroot;

  2. de wijziging is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering, voor toepassing van milieuvoorschriften en/of wegens andere wettelijke bepalingen;

  3. de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

3.8.2 Naar agrarisch bedrijf groot

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch middelgroot’ te wijzigen in de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch bedrijf groot’, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de vergroting is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een volwaardig agrarisch bedrijf;

  2. de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;

  3. de vergroting vindt plaats aansluitend aan het bestaande bouwvlak en bedraagt maximaal 1 ha;

  4. er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;

  5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;

  6. de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen” aangewezen gronden zijn als volgt bestemd:

  1. wonen;

  2. behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden;

 

met daaraan ondergeschikt

  1. aan huis verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsactiviteiten;

  2. een paardenbak;

  3. bed & breakfast;

  4. tuinen, erven en verhardingen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Woning

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

  1. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan;

  2. de inhoud van een woning, inclusief aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 660 m³;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter;

  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter,;

  5. de dakhelling van een woning, met uitzondering van aan- en uitbouwen, mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º;

  6. bij vervangende nieuwbouw dient de woning te worden gebouwd ter plaatse van de bestaande woning.

 

4.2.2 Bijgebouwen en overkappingen bij woning

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij een woning of woongebouw gelden de volgende bepalingen:

  1. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 75 m² per woning;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,30 meter;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,60 meter;

  4. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 50º;

 

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 meter;

  2. de totale oppervlakte aan paardenbakken mag niet meer bedragen dan 800 m² en moet zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn. De bouwhoogte van een afrastering/ omheining mag hiervoor niet meer bedragen dan 1,5 meter;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.

 

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, vorm en afmeting van de bouwwerken:

  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;

  2. ter bescherming van de monumentale waarde in relatie tot de naaste omgeving;

  3. ter waarborging van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van de naaste omgeving;

  4. ter waarborging van de verkeersveiligheid;

  5. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen.

 

4.4 Afwijken van de bouwregels

 

4.4.1 Paardenbak met hulpgebouw buiten het bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het realiseren van een paardenbak met hulpgebouw buiten het bestemmingsvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. plaatsing binnen het bestemmingsvlak is niet mogelijk of niet doelmatig;

  2. de paardenbak en het hulpgebouw grenzen direct aan het bestemmingsvlak en deze moeten zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn;

  3. de omgevingsvergunning kan alleen worden verleend voor gronden als bedoeld in artikel 3 van dit bestemmingsplan;

  4. de totale oppervlakte van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m²;

  5. de totale oppervlakte van het hulpgebouw mag niet meer bedragen dan 25 m², met inachtneming van de volgende bepalingen:

  6. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;

    1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.

    2. de bouwhoogte van afrasteringen/omheiningen mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;

  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

  8. het plaatsen van een paardenbak en hulpgebouw buiten het bestemmingsvlak leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

4.4.2 Bouwen voor mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder b voor het vergroten van de inhoudsmaat van een woning voor het bieden van mantelzorg, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de vergroting is noodzakelijk voor het bieden van mantelzorg;

  2. de vergroting van de woning mag niet meer bedragen dan 100 m³;

  3. vergroting is alleen toelaatbaar voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande woning niet mogelijk of redelijk is;

  4. er bestaat aantoonbaar behoefte aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;

  5. er wordt een schriftelijke verklaring overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van mantelzorg;

  6. er mag geen zelfstandige woonruimte ontstaan;

  7. er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;

  8. de vergroting leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

4.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende bepalingen:

  1. aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat de omvang van de activiteit niet meer mag bedragen dan 50 m² en plaats moet vinden in de woning;

  2. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van ter plaatse geproduceerde streekeigen producten met een maximum oppervlakte van 50 m²;

  3. het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte is niet toegestaan;

  4. het gebruiken van een gebouw voor bed & breakfast en overige nevenactiviteiten is niet toegestaan;

 

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

4.6.1 Aan huis verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.5 onder a en toestaan dat de activiteit mag worden uitgevoerd in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 200 m²;

  2. er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;

  3. de activiteit leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en/of ontwikkelingmogelijkheden van de naastgelegen percelen;

  4. de activiteit een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

  5. de activiteit mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en het parkeren dient op het eigen perceel te worden ingericht;

  6. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning uitsluitend aan de hoofdbewoner van de betreffende woning en is niet overdraagbaar.

4.6.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.5 onder c voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. het gebruik als zelfstandige woonruimte is noodzakelijk voor het bieden van mantelzorg;

  2. het gebruik is alleen toelaatbaar voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande woning of wooneenheid niet mogelijk of redelijk is, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.4.8;

  3. de omgevingsvergunning voor een bestaand vrijstaand bijgebouw kan slechts worden verleend indien er geen bouwmogelijkheden bestaan voor de realisatie van een aangebouwd bijgebouw waarin de mantelzorg kan worden geboden;

  4. er bestaat aantoonbaar behoefte aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;

  5. de aanvrager een schriftelijke verklaring overlegd dat de omgevingsvergunning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

  6. de totale oppervlakte die voor mantelzorg in gebruik kan worden genomen bedraagt maximaal 65 m² en is beperkt tot één bouwlaag;

  7. er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;

  8. het gebruik als zelfstandige woonruimte voldoende brandveilig is;

  9. de mantelzorg leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en/of ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;

  10. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning uitsluitend aan de aanvrager en/of de hoofdbewoner van de betreffende woning en is niet overdraagbaar;

  11. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de vergunning geldt voor een periode dat de mantelzorg voortduurt;

  12. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat alle voorzieningen die strekken tot instandhouding van een zelfstandige woonruimte worden verwijderd nadat de noodzaak van mantelzorg is vervallen.

 

4.6.3 Bed & Breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.5 onder d voor het toestaan van bed & breakfast, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voorzieningen voor bed & breakfast zijn alleen binnen de bedrijfswoning toegestaan, waarbij de omvang niet meer mag bedragen dan 50 m²;

  2. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat een bedrijfsmatige exploitatie is vereist.

  3. de afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

4.7.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, afgraven, vergraven, verzetten, ontgronden, egaliseren, ontginnen en/ of diepploegen van gronden;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het verwijderen van natuur- en landschapselementen;

  4. het aanleggen en/of verharden van paden en wegen, parkeerplaatsen en/of andere oppervlakteverharding;

  5. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering.

 

4.7.2 Toelaatbaarheid

De in lid 4.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik/ beheer;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

 

4.7.3 Uitzonderingen

Het in lid 4.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning;

  2. behoren tot het normale onderhoud, beheer en gebruik van de gronden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
HOOFDSTUK 3 Algemene regels