Inhoud
 
Gemeente:
Ede
PlanNaam:
Agrarisch Buitengebied Omgeving Hammerdijk 8b te Lunteren
Status:
Vastgesteld
Datum:
27-07-2011

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

Artikel 3 Bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Bedrijf, hovenier' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van een hoveniersbedrijf, waarbij niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;

  2. wonen in een bedrijfswoning;

  3. behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden;

 

met daaraan ondergeschikt:

 

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijfsactiviteiten;

  2. groenvoorzieningen, paden, wegen en parkeervoorzieningen

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat terreinafascheidingen tot een hoogte van 1,5 meter ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan;

  2. de afstand van bebouwing tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan 15 meter;

  3. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 meter;
  4. de totale gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen en overkappingen mag, met uitzondering van het bepaalde in lid 3.2.3 en 3.2.4, niet meer bedragen dan 1000 m².

 

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

 

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven;

  2. De goothoogte mag maximaal 4 meter bedragen;

  3. De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag maximaal 10 meter bedragen;

  4. De dakhelling moet, met uitzondering van aan- en uitbouwen bij bestaande bedrijfsgebouwen, minimaal 15 graden bedragen.

 

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. per bestemmingsvlak is ten hoogste één bedrijfswoning met aan- en uitbouwen toegestaan. De bedrijfswoning is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  2. De inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 660m³ bedragen;

  3. De goothoogte mag maximaal 4 meter bedragen;

  4. de bouwhoogte mag maximaal 9 meter bedragen;

  5. de dakhelling van een bedrijfswoning, met uitzondering van aan- en uitbouwen, mag niet minder bedragen dan 30 graden en niet meer dan 50 graden;

  6. bij vervangende nieuwbouw dient de bedrijfswoning te worden gebouwd ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning.

 

3.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75m²;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,30 meter;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,60 meter;

  4. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30 graden en niet meer dan 50 graden.

 

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafascheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 meter;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.

 

3.2.6 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, vorm en afmeting van de bouwwerken:

  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;

  2. ter bescherming van de monumentale waarde in relatie tot de naaste omgeving;

  3. ter waarborging van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van de naaste omgeving;

  4. ter waarborging van de verkeersveiligheid;

  5. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Overschrijding van het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a voor het bouwen van een gebouw dat de grenzen van het bouwvlak overschrijdt, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de overschrijding is alleen toelaatbaar voor zover plaatsing in het bouwvlak niet mogelijk of niet doelmatig is;

  2. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 5 meter;

  3. het overschrijden van het bouwvlak mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;

  4. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan.

 

3.3.2 Afstand tot de weg en de zijdelingse en of achterste bouwperceelsgrens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b en c voor het verkleinen van de afstand van de bebouwing tot de as van de weg en de zijdelingse/achterste bouwperceelsgrens, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. het verkleinen van de afstand is vanuit stedenbouw- en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar;

  2. het verkleinen van de afstand is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering;

  3. er zijn geen milieuygiënische belemmeringen;

  4. het verkleinen van de afstand leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

3.3.3 Goothoogte (doorrijhoogte)

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder b voor het verhogen van de goothoogte om de doorrijhoogte te vergroten, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de verhoging is uitsluitend aan één zijde toegestaan;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;

  3. de verhoging van de goothoogte is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering.

 

3.3.4 Herbouw op een andere locatie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder f voor de herbouw van de bedrijfswoning op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. herbouw op een andere locatie is vanuit stedenbouw- en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar;

  2. er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;

  3. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een landschapsinpassingsplan;

  4. herbouw op een andere locatie leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

3.3.5 specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende bepalingen:

  1. aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat de omvang van de activiteit niet meer mag bedragen dan 50 m²;

  2. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van ter plaatse streekeigen geproduceerde producten met een maximaum opervlate van 50 m²;

  3. zelfstandige kantoorruimte is niet toegestaan;

  4. het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte in niet toegestaan;

  5. het gebruiken van een gebouw voor bed& breakfast en overige nevenactiviteiten is niet toegestaan;

  6. buitenopslag is niet togestaan;

  7. geluidszoneringsplichtige inrichtigen zijn niet toegestaan;

  8. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;

  9. bevi-inrichtingen en seksinrichtingen zijn niet toegestaan.

 

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.4.1 Buitenopslag

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.3.5 onder f voor het hebben van buitenopslag, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de buitenopslag is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering;

  2. de oppervlakte voor buitenopslag mag maximaal 25% bedragen van het bestemmingsvlak;

  3. de buitenopslag dient achter de voorgevelrooilijn plaats te vinden;

  4. er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen;

  5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

  6. de buitenopslag leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

 

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.5.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaameden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen, afgraven, vergraven, verzetten, ontgronden, egaliseren, ontginnen en diepploegen;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het verwijderen van natuur- en landschapselementen;

  4. het verwijderen van zandwegen;

  5. het aanleggen en/of verharden van paden en wegen, parkeerplaatsen en/of andere oppervlakteverharding;

  6. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering.

 

3.5.2 Toelaatbaarheid

De in lid 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik/beheer van de bestemming;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

 

3.5.3 Uitzonderingen

Het in lid 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. plaatsvinden binnen een bouwvlak, met uitzondering van:

  1. het ophogen en verlagen van het bouwvlak met meer dan 30 cm;

  2. het verwijderen van natuur- en landschapselementen.

  1. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings) vergunning;

  2. behoren tot het normale onderhoud, beheer en gebruik van de gronden.

 

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.6.1 Vorm van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van een bouwvlak te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de oppervlakte van een bouwvlak mag niet worden vergroot;

  2. de wijziging is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering, voor toepassing van de milieuvoorschriften en/of wegens andere wettelijke bepalingen;

  3. de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.