Inhoud
 
Gemeente:
Ede
PlanNaam:
Bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied Omgeving Barneveldseweg 109 te Lunteren
Status:
Vastgesteld
Datum:
12-04-2011

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

Artikel 4 Antidubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 5 Algemene bouwregels

 

 

5.1 Bestaande afwijkende maatvoering

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen, met uitzondering van bijgebouwen bij woningen, moeten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;

  2. De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande afstands-, hoogte- inhouds, hellings- en oppervlaktematen die minder bedragen dan de minimale maten welke in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, moeten als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;

  3. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

 

5.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behouderns de in de bestemmingsregels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend binnen de fundering van gebouwen en mestbassins toegestaan;

  2. De bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.

 

 

Artikel 6 Procedureregeling

 

Vóór het stellen van nadere eisen of het verlenen van een omgevingsvergunning ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening worden belanghebbenden gedurende een periode van twee weken in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Hiertoe wordt het plan, met de daarop betrekking hebbende stukken, ter inzage gelegd. Voorafgaande aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in één of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

 

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. De regels en toestaan dat het bouwvlak met maxmaal 2 meter wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  2. Het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten wordt vergroot, mits:

  1. De maximale oppervlakte van de vergroting niet meer bedraagt dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;

  2. De bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw.

 

  1. De regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken en toestaan dat deze worden vergroot:

  1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 meter;

  2. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en of communicatiemasten tot maximaal 10 meter;

  3. ten behoeve van de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 3 meter.

 

 

7.1 Afwijken van de gebruiksregels

 

7.1.1 Vergelijkbare milieucategorie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van bedrijven die naar aard en milieubelasting of ruimtelijke impact (verkeersaantrekkende werking, ruimtebeslag, aantal arbeidsplaatsen e.d. vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven, met dien verstande dat de afwijking niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

 

7.1.2 Vorm van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van een bouwvlak te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. De opperrvlakte van een bouwvlak mag niet worden vergroot;

  2. De wijziging is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering, voor toepassing van milieuvoorschriften en/of wegens andere wettelijke bepalingen;

  3. De wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.