Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 (rij)wegen     

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.2 Aan huis gebonden beroep en/of bedrijf     

een beroep en/of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en waarbij het beroep en/of bedrijf een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is (zie Bijlage 2);

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aaneengebouwde woning     

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen;

1.6 Aangebouwd bijbehorend bouwwerk     

een bijbehorend bouwwerk dat met minimaal één gevel tegen de gevel van het hoofdgebouw is gebouwd. Dit op een zodanige wijze dat een rechtstreekse - voor mensen toegankelijke - interne verbinding tussen beide gebouwen mogelijk is;

1.7 Achtererfgebied     

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.8 Antennedrager     

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.9 Archeologisch deskundige     

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.10 Archeologisch onderzoek     

een onderzoek gericht op het opsporen, waarderen en/of behouden van archeologische resten, al dan niet ex-situ, conform de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg. Het onderzoek moet worden verricht door een dienst, bedrijf of instelling, gecertificeerd conform artikel 5.1 van de Erfgoedwet en werkend volgens de geldende kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.11 Archeologische verwachting     

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.12 Archeologische waarde     

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.13 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 Bebouwingspercentage     

een percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 Bed & breakfast     

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.16 Bedrijf     

een zelfstandige productie-eenheid;

1.17 Bedrijfswoning (dienstwoning)     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, uitsluitend bedoeld voor (het huishouden van) een persoon en zijn gezin, van wie de huisvesting daar in verband met de bestemming noodzakelijk is;

1.18 Beperkt kwetsbaar object     

object zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

1.19 Bestaand     

op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig of op grond van een vergunning toegestaan;

1.20 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.22 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;

1.24 Boeiboord     

opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal;

1.25 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.26 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.27 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.28 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29 Bouwperceelsgrens     

de grens van een bouwperceel;

1.30 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.31 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.32 Bronmaatregel     

maatregel om de oorzaak van het probleem weg te nemen;

1.33 Dagrecreatie     

recreatie in de vorm van:

  1. extensieve dagrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op natuurbeleving en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen;
  2. intensieve dagrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig aantrekken van (grote) groepen mensen zoals een attractiepark en een dierentuin;

1.34 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ter verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 Detailhandel in dagelijkse boodschappen     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen zijnde drank, etenswaren, verzorgingsproducten en goederen in aard en omvang daaraan gelijk te stellen, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.36 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen (dus geen kantoor);

1.37 Druiplijn     

onderste horizontale lijn van een dakvlak dat geen goot heeft, bijvoorbeeld een rieten dak;

1.38 Energieopslagsysteem     

een (regelbaar) systeem of installatie bedoeld voor de opslag van grote hoeveelheden (duurzaam) opgewekte energie in de vorm van elektriciteit en dat niet is opgenomen in het distributienet doordat het geschakeld is achter de elektriciteitsmeter van een gebouw;

1.39 Erf     

al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van dat gebruik van dat gebouw en het plan deze inrichting niet verbiedt;

1.40 Erker     

een erker of een uitgebouwd venster is een in plattegrond recht-, drie-, veelhoekige of halfronde uitbreiding van een ruimte in een gebouw, die buiten de gevel uitsteekt en in open verbinding staat met de bedoelde ruimte. De buitenzijde bestaat uit (een borstwering en) raamconstructies (wanden die grotendeels bestaan uit glas);

1.41 Escortbedrijf     

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.42 Externe veiligheid     

de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is;

1.43 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.44 Geluidruimte     

De verdeling van de beschikbare geluidruimte per kavel passend binnen de geluidzonegrens, zoals vastgelegd op de verkavelingskaart behorend bij het zonebeheerplan (geluidruimte per m2);

1.45 Geluidsgevoelig object     

woningen, geluidsgevoelige terreinen en andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.46 Geluidzonegrens     

een op grond van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan vastgelegd gebied rond een industrieterrein waarbuiten de geluidbelasting ten gevolge van dat industrieterrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A);

1.47 Geurgevoelig object     

woningen en andere geurgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;

1.48 Gevaarlijke stof     

stof zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

1.49 Gevellijn     

de als zodanig aangeduide lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd;

1.50 Groepsrisico     

de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

1.51 Grote lawaaimaker     

een inrichting die is aangewezen in onderdeel D, Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht;

1.52 Hoofdgebouw     

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.53 Huishouden     

persoon of groep personen die een huishouden voert, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen;

1.54 Kantoor     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of uitsluitend in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.55 Kleine windturbine     

een windturbine om energie op te wekken, deze staat op het maaiveld;

1.56 Kwetsbaar object     

object zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

1.57 Luifel     

een afdak met een diepte van meer dan 0,75 m, bevestigd aan de gevel van een gebouw zonder directe verbinding met de grond;

1.58 Maaiveld     

bovenkant van een terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.59 Mini windturbine     

een windturbine om windenergie op te wekken, deze staat op het dak van een gebouw;

1.60 Mogelijkheden voor ontmoeting     

terrassen, standplaatsen voor de ambulante handel, weekmarkten, rommelmarkten, braderieën, stadspromotionele activiteiten en andere vergelijkbare activiteiten niet zijnde evenementen;

1.61 Naar de weg gekeerde bouwgrens (voorgevelrooilijn)     

een lijn van een bouwvlak, gekeerd naar de weg, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten;

1.62 Onderbouw     

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen;

1.63 Ondergronds bouwwerk     

een bouwwerk of een gedeelte van een bouwwerk, dat zich geheel onder het niveau van het maaiveld bevindt en daarmee niet gelijk ligt of erboven uit steekt;

1.64 Openbaar toegankelijk gebied     

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, maar ook pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar toegankelijk gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.65 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.66 Overkapping     

een bouwwerk met een open constructie;

1.67 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.68 Peil     

  1. voor bouwwerken op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang vermeerderd met 0,30 m;
  2. voor bouwwerken op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. als in of op het water wordt gebouwd: het gemiddeld waterpeil ter plaatse;
  4. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: het hoogste punt van het aansluitende afgewerkte bouwperceel (incidentele verhogingen niet meegerekend);

1.69 Plaatsgebonden risico (PR)     

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;

1.70 Plaatsgebonden risicocontour 10-6     

plaatsgebonden risicocontour waarbinnen de kans 1 op de 1.000.000 per jaar is dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;

1.71 Plan     

het bestemmingsplan 'Vulcanus - 2023' met identificatienummer NL.IMRO.0222.LaB002-0003 van de gemeente Doetinchem;

1.72 Raamprostitutie     

een vorm van prostitutie, waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostituee, die door houding, gebaren, kleding of anderszins vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden;

1.73 Reclamezuil     

een rechtopstaand bouwwerk geen gebouw zijnde dat aanmerkelijk hoger is dan breed voor de uiting van reclame;

1.74 Rijbaan     

elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van fietspaden;

1.75 Risicobron     

  1. inrichtingen bij welke ingevolge het 'Bevi' een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten en/of;
  2. inrichtingen waar opslag, overslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen plaatsvindt én die behoren tot een categorie van inrichtingen als bedoeld in bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer én waarvan het invloedsgebied tot over de eigen perceelsgrens reikt en/of;
  3. inrichtingen waarvoor, krachtens artikel 3.12, 3.17, 3.18, 3.28, 4.1, 4.3, 4.4, 4.5, 4.7 of 4.81 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, regels gelden bij de opslag, overslag en / of het gebruik van gevaarlijke stoffen met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten en/of;
  4. een inrichting waarin meer dan 1.000 kilogram consumentenvuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit of waarin professioneel vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit wordt opgeslagen of bewerkt of;
  5. inrichtingen die niet onder 1 tot en met 4 vallen en waarvan de plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico is gelegen buiten de eigen perceelsgrens;
  6. Transporten van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor die vallen per 1 april 2015 onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  7. Transportleidingen voor gas, olie en chemicaliën (buisleidingen) die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);

1.76 Risicocontour     

denkbeeldige contour rondom een object (een bedrijf, buisleiding of weg), waarbinnen in geval van een calamiteit de bevolking ongewenste risico's loopt in de zin van doden en gewonden;

1.77 Ruimtelijke uitwerking     

de aard, de omvang, de intensiteit, maar ook de ruimtelijke uitstraling van het gebruik en/of de functie van gronden en/of bouwwerken;

1.78 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:

  1. een seksbioscoop;
  2. een seksautomatenhal;
  3. een sekstheater;
  4. een parenclub;
  5. een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder ook begrepen een erotische massagesalon;

al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.

Thuisprostitutie en een escortbedrijf vallen niet onder het begrip seksinrichting.

1.79 Thuisprostitutie     

een vorm van prostitutie, waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituee en waarbij ook uitsluitend door deze prostituee op dit adres wordt gewerkt als prostituee;

1.80 Toegangspartij     

een toegangspartij of een uitgebouwde toegang is een uitbreiding van de toegangsruimte (hal) van een gebouw, die buiten de gevel uitsteekt en al dan niet in open verbinding staat met die ruimte;

1.81 Twee-onder-een-kap woning     

een woning die deel uitmaakt van een blok van maximaal twee aaneengebouwde woningen;

1.82 Verantwoording groepsrisico     

het afleggen van verantwoording over het genomen besluit om toename van het groepsrisico toe te staan. Hierbij moet aandacht worden besteed aan mogelijke alternatieven en risico reducerende maatregelen en het belichten van de mogelijkheid voor rampenbestrijding en hulpverlening;

1.83 Verblijfsrecreatie     

vormen van vrijetijdsbesteding waarbij ook in overnachtingsmogelijkheden is voorzien;

1.84 Vliering     

bergruimte onder het dak en niet voor bewoning geschikt;

1.85 Volumineuze goederen     

goederen waarvoor, voor de tentoonstelling of opslag ervan, een grote vloeroppervlakte nodig is, niet zijnde perifere detailhandel of kringloopwinkels: auto's, boten, caravans, landbouwvoertuigen en aanverwante voertuigen, motorfietsen, bromfietsen en fietsen of vergelijkbare goederen;

1.86 Voorgevel     

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of als het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.87 Vrij beroep     

een professionele dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij gebruik wordt gemaakt van verworvenheden verkregen door een academische of een hogere beroepsopleiding (zie lijst Bijlage 1);

1.88 Vrijstaand bijbehorend bouwwerk     

een bijbehorend bouwwerk, dat vrij van het hoofdgebouw gebouwd is en in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van het hoofdgebouw;

1.89 Vrijstaande woning     

woning die hoogstens door middel van een bijbehorend bouwwerk met een andere woning verbonden is;

1.90 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, woonwagens niet inbegrepen;

1.91 Woonfunctie     

wonen in enge zin;

1.92 Zolder     

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met veelal schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand van een bouwwerk tot een perceelsgrens     

de kortste afstand tussen enig punt van een bouwwerk en een perceelsgrens, de overdekte gebouwgebonden buitenruimten (dakoverstekken) tot 0,75 m niet meegerekend;

2.2 De bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein     

de som van de oppervlakten van alle op een perceel of een ander terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil neerwaarts geprojecteerd en buitenwerks gemeten;

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 De breedte van een bouwwerk     

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;

2.5 De bruto-vloeroppervlakte (b.v.o.)     

de som van de horizontale vloeroppervlakten van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;

2.6 De dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

bij een 'half-ronde' of anderszins gebogen kapvorm, wordt de dakhelling berekend als de hoek tussen de lijn die de goothoogte en het hoogste punt van het bouwwerk verbindt ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen; bij afgeknotte schilddaken is de onderste goothoogte maatgevend, onder de voorwaarde dat de dakhelling van alle dakvlakken maximaal 60° is;

2.8 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; de inhoud van een eventueel ondergronds bouwwerk niet meegerekend;

2.9 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 De oppervlakte van een overkapping     

tussen de rand van het dakvlak, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 De vloeroppervlakte van een woning     

de som van de horizontale vloeroppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten, zolders en vlieringen welke gebruikt worden als berging, maar ook inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven, met dien verstande dat:
    1. bedrijven met bijbehorende bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijven (bijlage ) zijn toegestaan, met uitzondering van zelfstandige kantoor-, detailhandel- en horecabedrijven;
    2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ijzergieterij' een bestaande ijzergieterij binnen de categorie 4.2, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten VNG 2019, is toegestaan;
    3. de hoofdactiviteit van het bedrijf minimaal 50% van de bruto-vloeroppervlakte beslaat;
  2. kantoor, uitsluitend ten dienste van en voor maximaal 50% van de bruto-vloeroppervlakte van het in sub a genoemde bedrijf;
  3. detailhandel in ter plaatse geproduceerde goederen, uitsluitend als nevenactiviteit en voor maximaal 10% van de bruto-vloeroppervlakte van het in sub a genoemde bedrijf, met een maximum van 200 m2;
  4. horeca, uitsluitend in de vorm van een bedrijfsrestaurant/kantine en ondergeschikt aan het in sub a genoemde bedrijf;
  5. bestaande bedrijfswoningen;
  6. gebruik van de bedrijfswoningen als burgerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - woning uitsterfregeling';
  7. groen- en nutsvoorzieningen;

en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Bedrijf' worden gebouwd.

3.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de navolgende regels:

  1. realisatie is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte, maximum bebouwingspercentage' gelden de weergegeven maten;
  3. in afwijking van het bepaalde in sub a is buiten het bouwvlak, alleen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping', een overkapping toegestaan met een maximum goot- en bouwhoogte van 5 m.
3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de navolgende regels:

  1. de bouwhoogte mag achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 3 m bedragen;

    als het bouwwerk vóór (het verlengde van) de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt geplaatst, mag de bouwhoogte maximaal 1 m bedragen;
  2. in afwijking van het bepaalde in sub a, mag de bouwhoogte van:
    1. speeltoestellen bij een bedrijfswoning maximaal 3,5 m bedragen;
    2. verlichting en vlaggenmasten maximaal 10 m bedragen;
    3. antennedragers inclusief antennes maximaal 15 m bedragen;
    4. reclamemasten en reclamezuilen achter en tot maximaal 0,5 m vóór (het verlengde van) de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal de toegestane bouwhoogte als bedoeld in lid 3.2.2 bedragen; als een bouwwerk vóór 0,5 m van (het verlengde van) de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt geplaatst, mag de bouwhoogte maximaal 2 m bedragen;
    5. een schoorsteen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schoorsteen 26 m', maximaal 26 m bedragen;
    6. een schoorsteen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schoorsteen 40 m', maximaal 40 m bedragen;
  3. de totale oppervlakte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 20 m2 per bouwperceel bedragen.
3.2.4 Bestaande bedrijfswoningen     

Voor bestaande bedrijfswoningen gelden de navolgende regels:

  1. bestaande bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - woning uitsterfregeling';
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' gelden de weergegeven maten;
3.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de navolgende regels:

  1. realisatie is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 100 m2 per woning bedragen;
  3. bijbehorende bouwwerken mogen niet vóór de voorgevel worden gebouwd;
  4. bijbehorende bouwwerken mogen, met in achtneming van het bepaalde onder c, tot op de bouwperceelsgrenzen worden gebouwd;
  5. de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen; als wordt aangebouwd aan een woning, geldt als maximum de hoogte van de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer van die woning, vermeerderd met 30 cm;
  6. de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen.
3.2.6 Erkers en toegangspartijen bij een bedrijfswoning     

In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.5 sub c mogen aan de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers en toegangspartijen vóór de voorgevel worden gebouwd, onder voorwaarden dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet hoger mag worden dan de hoogte van de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer van de woning, vermeerderd met 30 cm;
  2. de breedte maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van de woning mag bedragen;
  3. de diepte maximaal 1,50 m mag bedragen.
3.2.7 Overkappingen bij een bedrijfswoning     

In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.5 sub c mogen bijbehorende bouwwerken in de vorm van overkappingen vóór de voorgevel worden gebouwd, onder voorwaarden dat:

  1. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen, uitgezonderd:
    1. als wordt aangebouwd aan een woning, geldt als maximum de hoogte van de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer van die woning, vermeerderd met 30 cm;
    2. als wordt aangebouwd aan een bijbehorend bouwwerk, geldt als maximum de goothoogte van dat bouwwerk;
  2. de bouwhoogte maximaal 3,5 m mag bedragen,

    als wordt aangebouwd aan een bijbehorend bouwwerk, geldt een bouwhoogte die maximaal 50 cm hoger is dan de goothoogte van dat bijbehorend bouwwerk;
  3. de overkapping maximaal aan drie zijden gesloten is met wanden van een bestaand gebouw of een bestaand ander bouwwerk geen gebouw zijnde, zoals een erfafscheiding;
  4. de in lid 3.2.4 sub b opgenomen oppervlaktenorm (100 m2) onverminderd van kracht blijft.

3.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2, op gronden met de bestemming 'Bedrijf' nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van bouwwerken;
  2. de goot- en bouwhoogte van bouwwerken;
  3. de afmetingen van bouwwerken;
  4. het aantal en de situering van bouwwerken;
  5. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op eigen terrein;

onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub a voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak, onder voorwaarden dat:

  1. het bouwperceel aan de zijde waar de bouwgrens wordt overschreden grenst aan openbaar toegankelijk gebied, waarop een groen-, natuur-, water-, verkeers- of daarmee vergelijkbare bestemming rust;
  2. de afstand tot het in sub a genoemde gebied minimaal 2 m bedraagt;
  3. de naar de weg gekeerde bouwgrens niet wordt overschreden;
  4. de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  6. de logistieke afwikkeling op eigen terrein blijft plaats vinden;
  7. wordt voldaan aan de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 8 juni 2017 (Bijlage 4), met dien verstande dat wanneer deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  8. de overige bouwregels onverminderd blijven gelden.
3.4.2 Toegangspartijen     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub a voor het bouwen van een toegangspartij buiten het bouwvlak, onder voorwaarden dat:

  1. de toegangspartij wordt aangebouwd aan de voorgevel van het hoofdgebouw;
  2. de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 3 m mag bedragen mits een strook van minimaal 5 m tussen de voorzijde van de toegangspartij en de naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens onoverdekt/onoverbouwd blijft;
  3. de toegangspartij maximaal 25% van de breedte van de voorgevel mag bedragen waaraan de toegangspartij wordt aangebouwd;
  4. de logistieke afwikkeling op eigen terrein blijft plaatsvinden;
  5. de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is.
3.4.3 Luifels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 sub a voor het bevestigen van een luifel aan een hoofdgebouw, onder voorwaarden dat:

  1. de luifel wordt bevestigd aan de voorgevel en/of de zijgevel van het hoofdgebouw;
  2. de luifel maximaal 1,50 m uit de gevel van het hoofdgebouw mag steken;
  3. de breedte van de luifel niet meer dan de totale breedte van de gevel waaraan de luifel wordt bevestigd mag bedragen met aan weerszijden een overstek van maximaal 0,75 m;
  4. de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  6. de logistieke afwikkeling op eigen terrein blijft plaats vinden.
3.4.4 Bebouwingspercentage     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub b voor het toestaan van een grotere omvang hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken onder voorwaarden dat:

  1. de totale omvang van bestaande en te realiseren hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken na het verlenen van de in aanhef genoemde omgevingsvergunning niet meer bedraagt dan het aantal vierkante meters dat overeenkomt met een bebouwingspercentage van 60%.
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  3. de ruimtelijke uitwerking aanvaardbaar is;
  4. de uitvoerbaarheid gewaarborgd is;
  5. wordt voldaan aan de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 8 juni 2017 (Bijlage 4), met dien verstande dat wanneer deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  6. de logistieke afwikkeling op eigen terrein plaats vindt of blijft plaats vinden;
  7. de overige bouwregels onverminderd blijven gelden.
3.4.5 Bouwhoogte     

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - grotere bouwhoogte' bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub b voor het toestaan van een grotere bouwhoogte voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken danwel 3.2.3 sub a voor het toestaan voor een grotere bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde onder voorwaarden dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 20 meter bedraagt;
  2. de afwijking noodzakelijk is om te voldoen aan geldende wettellijke milieunormen;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  4. de ruimtelijke uitwerking aanvaardbaar is;
  5. de uitvoerbaarheid gewaarborgd is;
  6. de overige bouwregels onverminderd blijven gelden.
3.4.6 Energieopslagsysteem     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 sub a voor het toestaan van een grotere bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde en sub c voor het toestaan van een grotere oppervlakte bouwwerken geen gebouwen zijnde onder voorwaarden dat:

  1. eveneens voldaan wordt aan het bepaalde in 3.6.2;
  2. de bouwwerken geen gebouwen zijnde uitsluitend bedoeld zijn voor een energieopslagsysteem;
  3. de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
  4. de oppervlakte maximaal 100 m2 bedraagt;
  5. de bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel.
  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  7. de ruimtelijke uitwerking aanvaardbaar is;
  8. de uitvoerbaarheid gebord is;
3.4.7 Overkapping     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 sub a en c voor het realiseren van een overkapping onder voorwaarden dat:

  1. de overkapping als zijnde constructie als basis kan dienen voor de revitalisering danwel herbouw en nieuwbouw van bedrijfsgebouwen (hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken);
  2. met het oog op het genoemde onder a
    1. de (dak)constructie van de overkapping bij aanvraag van de in aanhef genoemde omgevingsvergunning aantoonbaar ook geschikt moet zijn om te dienen als constructie voor de te herbouwen en of nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen (hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken);
    2. de oppervlakte van de overkapping als bouwwerk geen gebouw zijnde niet meer bedraagt dan de toegestane maximum bebouwingspercentage zoals bepaald in lid 3.2.2 sub b;
  3. de hoogte niet meer bedraagt dan 15 meter;
  4. advies wordt ingewonnen bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland en daarmee rekening wordt gehouden.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

3.5.1 Vrij beroep en aan huis gebonden beroep en/of bedrijf     

Een als zodanig bestemde woning, inclusief eventueel aanwezige aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag ook worden gebruikt voor zowel een vrij beroep (Bijlage 1) als een beroep en/of bedrijf (Bijlage 2), in het laatste geval uitsluitend mits voldaan wordt aan de voorwaarden dat:

  1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis is en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft;
  2. niet meer dan 40% van de totale vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken die voor woondoeleinden mogen worden gebruikt, mag worden gebruikt voor het aan huis gebonden beroep en/of bedrijf;
  3. het medegebruik van aangebouwde bijbehorende bouwwerken zodanig beperkt blijft dat de afstand tussen de als zodanig gebruikte ruimte en de achterste bouwperceelsgrens minimaal 8 m bedraagt. Als het hoofdgebouw op kortere afstand ligt, geldt die afstand als norm. De afstandsnorm geldt niet voor bouwwerken die binnen het bouwvlak liggen;
  4. de woning moet blijven voldoen aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de bouwverordening van de gemeente Doetinchem;
  5. degene die het aan huis gebonden beroep en/of bedrijf uitoefent ook de bewoner van de woning moet zijn;
  6. uitsluitend een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf toelaatbaar is, dat behoort tot de Lijst van aan huis gebonden beroepen en/of bedrijven zoals opgenomen in Bijlage 2;
  7. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens:
    1. internetverkoop (internetwinkels);
    2. een beperkte verkoop (als ondergeschikte nevenactiviteit) van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het beroep en/of bedrijf aan huis;
  8. een bedrijf geen winkeluitstraling mag hebben;
  9. geen uitstalling van te verkopen artikelen mag plaatsvinden; geen showroom binnen of buiten;
  10. wordt voldaan aan de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 8 juni 2017 (Bijlage 4), met dien verstande dat wanneer deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  11. uitsluitend onverlichte reclame-uitingen met een oppervlakte kleiner dan 0,5 m2 zijn toegestaan, waarvan de langste zijde minder dan 1 m moet bedragen;
  12. geen sprake mag zijn van werkzaamheden, activiteiten en/of opslag in de open lucht voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep en/of bedrijf; buitenactiviteiten gekoppeld aan gastouderschap zijn wel toegestaan;
  13. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep en/of bedrijf.
3.5.2 Parkeren     

In geval van bouw, uitbreiding of vervangende nieuwbouw en/of wijziging van gebruik moet worden voldaan aan de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 8 juni 2017 (Bijlage 4), met dien verstande dat wanneer deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.

3.5.3 Gebruik bedrijfswoning als burgerwoning (uitsterfregeling)     
  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - woning uitsterfregeling' kan de woning worden gebruikt als burgerwoning;
  2. Het recht als bedoeld in lid 1 vervalt, zodra uit de administratie van Basisregistratie Personen (BRP) blijkt, dat de woning een jaar lang onafgebroken geen woonfunctie heeft gehad.
3.5.4 Strijdig gebruik     

Onverminderd het bepaalde in artikel 14 wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

3.6.1 Andere bedrijfsactiviteiten     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 sub a voor het toestaan van een bedrijf met bijbehorende bedrijfsactiviteiten, dat niet is vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijven (Bijlage 3), onder voorwaarden dat:

  1. de ter plaatse maximaal toelaatbare categorie niet wordt overschreden;
  2. het bedrijf met bijbehorende bedrijfsactiviteiten naar aard, omvang en hinder gelijk te stellen is met de op grond van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegelaten bedrijven en dat dit indien nodig middels een milieuhygiënisch onderzoek door de aanvrager is aangetoond;
  3. de afwijking niet mag worden verleend voor grote lawaaimakers;
  4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  5. de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is;
  6. wordt voldaan aan de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 8 juni 2017 (Bijlage 4), met dien verstande dat wanneer deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
3.6.2 Energieopslagsysteem     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van een energieopslagsysteem onder voorwaarden dat:

  1. het energieopslagsysteem uitsluitend bedoeld is ten dienste van het genoemde onder 3.1 sub a;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken (geen gebouwen zijnde) voor het energieopslagsysteem zich beperkt tot de gronden en bouwwerken (geen gebouwen zijnde) ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ijzergieterij';
  3. advies is ingewonnen bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland en de omgevingsdienst en rekening wordt gehouden met dit advies;
  4. een afstand van minimaal 30 meter wordt aangehouden tussen bouwwerken (geen gebouwen zijnde) ten behoeve van het energieopslagsysteem en geluidgevoelige objecten.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitvoeren van bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van het openbaar nut;
  2. nutsvoorzieningen, waaronder gasdruk-, meet- en regelstations, transformatoren en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  3. wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening ' worden gebouwd.

4.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de navolgende regels:

  1. realisatie is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte, maximum bebouwingspercentage' gelden de weergegeven maten;
  3. in afwijking van het bepaalde in sub b, mag de bouwhoogte van:
    1. bliksemspitsen maximaal 24 m bedragen;
    2. antennedrager inclusief antennes en brandtrappen, maximaal 15 m bedragen.

Artikel 5 Groen     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. structurele groenvoorzieningen waaronder houtige opstanden;
  2. extensieve dagrecreatie en mogelijkheden voor ontmoeting en spelen;
  3. fiets- en wandelpaden en verhardingen, niet zijnde parkeervoorzieningen;
  4. waterlopen, waterbergingen en waterinfiltratievoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. kunstobjecten;
  7. bestaande inritten;
  8. bestaande geluidwerende voorzieningen;
  9. straatmeubilair en speeltoestellen;

en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Groen' worden gebouwd.

5.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de navolgende regels:

  1. er mogen maximaal twee gebouwen per bestemmingsvlak worden opgericht;
  2. de afstand tot de bestemmingsgrens moet minimaal 2 m te bedraagt;
  3. de oppervlakte per gebouw mag maximaal 20 m2 bedragen;
  4. de bouwhoogte mag maximaal 4 m bedragen.
5.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de navolgende regels:

  1. de bouwhoogte mag maximaal 2 m bedragen;
  2. in afwijking van het bepaalde in sub a, mag de bouwhoogte van
    1. speeltoestellen maximaal 6 m bedragen;
    2. verlichting, vlaggenmasten, straatmeubilair (geen terrasinrichting), kunstobjecten en vergelijkbare bouwwerken maximaal 10 m bedragen;
    3. antennedragers inclusief antennes maximaal 15 m bedragen;
  3. de oppervlakte van een bouwwerk geen gebouwen zijnde mag maximaal 20 m2 bedragen.

5.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.2, op gronden met de bestemming 'Groen' nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van bouwwerken;
  2. de goot- en bouwhoogte van bouwwerken;
  3. de afmetingen van bouwwerken;
  4. het aantal en de situering van bouwwerken;

onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Algemeen     

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning op de gronden met de bestemming 'Groen' de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of uit te doen voeren:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen en paden en het aanleggen en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanleggen van en/of het vellen of rooien van beplantingen;
  3. het aanleggen en/of het dempen van watergangen en waterpartijen;
  4. het verlagen van en/of het graven in de bodem en het afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
  5. het verlagen van het (grond)waterpeil;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en/of de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
5.4.2 Uitzonderingen     

Geen omgevingsvergunning is vereist als:

  1. de werken en werkzaamheden het normale onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoudswerkzaamheden aan en vervangingswerkzaamheden van verhardingen, beplantingen en (tracés van) kabels en leidingen;
  2. het werken en werkzaamheden betreft die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd op basis van een vergunning waarin de te beschermen waarden al zijn meegewogen.
5.4.3 Advies     

Alvorens te beslissen op een verzoek om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij een ter zake deskundige op het gebied van ecologie.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 2     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, versterking, bescherming en/of het herstel van te verwachten archeologische waarden in de bodem;
  2. Als een bouwwerk wordt gebouwd, of een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden worden uitgevoerd binnen verschillende archeologische dubbelbestemmingen op één bouwperceel, moet uitgegaan worden van de waarde die past bij de onderliggende verwachtingszone.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Archeologisch rapport     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 en met een bodemverstoring dieper dan 0,3 m moet de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. als uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, die is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is mutatis mutandis van overeenkomstige toepassing.
6.2.2 Advies archeologisch deskundige     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 6.2.1 sub a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige.

6.2.3 Geen archeologisch rapport     

Het bepaalde onder lid 6.2.1 sub a geldt niet als:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

6.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 6.2, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de afmetingen van bouwwerken;
  2. de situering van bouwwerken;
  3. de inrichting en het gebruik van gronden;

als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond ('in situ') te behouden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m over een oppervlakte van 100 m2 of meer;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m2 waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, maar ook het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of oppervlakte verhardingen en het graven van een bouwput;
  3. bodem verlagen of afgraven over een oppervlakte van 100 m2 of meer (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in lid 6.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. als op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet gelden.
6.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in lid 6.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan uitsluitend worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, dat zal moeten blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Als het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig als de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, die is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
6.4.4 Voorschriften     

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder;

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
6.4.5 Advies archeologisch deskundige     

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, als op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie' als uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, met dien verstande dat de nieuwe dubbelbestemming de regeling bevat zoals opgenomen in Bijlage 5 van deze regels.

Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachting 3     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, versterking bescherming en/of het herstel van te verwachten archeologische waarden in de bodem;
  2. Als een bouwwerk wordt gebouwd, of een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden worden uitgevoerd binnen verschillende archeologische dubbelbestemmingen op één bouwperceel, moet uitgegaan worden van de waarde die past bij de onderliggende verwachtingszone.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Archeologisch rapport     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m2 en met een bodemverstoring dieper dan 0,4 m dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
  2. als uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, die is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is mutatis mutandis van overeenkomstige toepassing.
7.2.2 Advies archeologisch deskundige     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 7.2.1 sub a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige.

7.2.3 Geen archeologisch rapport     

Het bepaalde onder lid 7.2.1 sub a geldt niet als:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

7.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 7.2, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de afmetingen van bouwwerken;
  2. de situering van bouwwerken;
  3. de inrichting en het gebruik van gronden;

als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond ('in situ') te behouden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m over een oppervlakte van 250 m2 of meer;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m2 waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, maar ook het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en het graven van een bouwput;
  3. bodem verlagen of afgraven over een oppervlakte van 250 m2 of meer (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het onder lid 7.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. als op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet gelden.
7.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de onder lid 7.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan uitsluitend worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, dat zal moeten blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Als het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig als de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, die is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
7.4.4 Voorschriften     

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder;

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
7.4.5 Advies archeologisch deskundige     

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, als op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie' als uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, met dien verstande dat de nieuwe dubbelbestemming de regeling bevat zoals opgenomen in Bijlage 5 van deze regels.

Artikel 8 Waarde - Archeologische verwachting 4     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, versterking, bescherming en/of het herstel van te verwachten archeologische waarden in de bodem;
  2. Als een bouwwerk wordt gebouwd, of een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden worden uitgevoerd binnen verschillende archeologische dubbelbestemmingen op één bouwperceel, moet uitgegaan worden van de waarde die past bij de onderliggende verwachtingszone.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Archeologisch rapport     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m2 en met een bodemverstoring dieper dan 0,3 m dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. als uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, die is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is mutatis mutandis van overeenkomstige toepassing.
8.2.2 Advies archeologisch deskundige     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 8.2.1 sub a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige.

8.2.3 Geen archeologisch rapport     

Het bepaalde onder lid 8.2.1 sub a geldt niet als:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

8.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 8.2, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de afmetingen van bouwwerken;
  2. de situering van bouwwerken;
  3. de inrichting en het gebruik van gronden;

als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond ('in situ') te behouden.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m over een oppervlakte van 250 m2 of meer;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m2 waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, maar ook het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of oppervlakte verhardingen en het graven van een bouwput;
  3. bodem verlagen of afgraven over een oppervlakte van 250 m2 of meer (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in lid 8.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. als op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet gelden.
8.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in lid 8.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan uitsluitend worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, dat zal moeten blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Als het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig als de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, die is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
8.4.4 Voorschriften     

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
8.4.5 Advies archeologisch deskundige     

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunningaanvraag als bedoeld in lid 8.4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, als op basis van ander archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie' als uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, met dien verstande dat de nieuwe dubbelbestemming de regeling bevat zoals opgenomen in Bijlage 5 van deze regels.

Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 5     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, versterking, bescherming en/of het herstel van te verwachten archeologische waarden in de bodem;
  2. Als een bouwwerk wordt gebouwd, of een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden worden uitgevoerd binnen verschillende archeologische dubbelbestemmingen op één bouwperceel, moet uitgegaan worden van de waarde die past bij de onderliggende verwachtingszone.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Archeologisch rapport     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 en met een bodemverstoring dieper dan 0,3 m dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. als uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, die is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is mutatis mutandis van overeenkomstige toepassing.
9.2.2 Advies archeologisch deskundige     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 9.2.1 sub a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige.

9.2.3 Geen archeologisch rapport     

Het bepaalde onder lid 9.2.1 sub a geldt niet als:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 1.000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

9.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 9.2, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de afmetingen van bouwwerken;
  2. de situering van bouwwerken;
  3. de inrichting en het gebruik van gronden;

als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond ('in situ') te behouden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m over een oppervlakte van 1.000 m2 of meer;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, maar ook het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en het graven van een bouwput;
  3. bodem verlagen of afgraven over een oppervlakte van 1.000 m2 of meer (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in lid 9.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. als op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet gelden.
9.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in lid 9.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan uitsluitend worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, dat zal moeten blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Als het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig als de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, die is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
9.4.4 Voorschriften     

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
9.4.5 Advies archeologisch deskundige     

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunningaanvraag als bedoeld in lid 9.4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 5' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, als op basis van ander archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 5' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie' als uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, met dien verstande dat de nieuwe dubbelbestemming de regeling bevat zoals opgenomen in Bijlage 5 van deze regels.

Artikel 10 Waarde - Archeologische verwachting 6     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, versterking, bescherming en/of het herstel van te verwachten archeologische waarden in de bodem;
  2. Als een bouwwerk wordt gebouwd, of een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden worden uitgevoerd binnen verschillende archeologische dubbelbestemmingen op één bouwperceel, moet uitgegaan worden van de waarde die past bij de onderliggende verwachtingszone.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Archeologisch rapport     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 5.000 m2 en met een bodemverstoring dieper dan 0,3 m dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. als uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, die is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is mutatis mutandis van overeenkomstige toepassing.
10.2.2 Advies archeologisch deskundige     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 10.2.1 sub a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige.

10.2.3 Geen archeologisch rapport     

Het bepaalde onder lid 10.2.1 sub a geldt niet als:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 5.000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

10.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 10.2, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de afmetingen van bouwwerken;
  2. de situering van bouwwerken;
  3. de inrichting en het gebruik van gronden;

als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond ('in situ') te behouden.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

10.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m over een oppervlakte van 5.000 m2 of meer;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 5.000 m2 waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, maar ook het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of oppervlakte verhardingen en het graven van een bouwput;
  3. bodem verlagen of afgraven over een oppervlakte van 5.000 m2 of meer (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in lid 10.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. als op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet gelden.
10.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in lid 10.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan uitsluitend worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, dat zal moeten blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Als het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig als de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, die is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
10.4.4 Voorschriften     

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
10.4.5 Advies archeologisch deskundige     

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunningaanvraag als bedoeld in lid 10.4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 6' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, als op basis van ander archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 6' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie' als uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, met dien verstande dat de nieuwe dubbelbestemming de regeling bevat zoals opgenomen in Bijlage 5 van deze regels.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. de aanleg en de instandhouding van een waterkering;
  2. waterstaatkundige voorzieningen;

en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen met dien verstande dat in geval van strijdigheid van de regels van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' met een andere op deze gronden rustende bestemming, de regels van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' vòòr de regels van de andere bestemming gaan.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Algemeen     

Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming Waterstaat - Waterkering worden gebouwd.

11.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 4 m mag bedragen;
  2. de oppervlakte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 20 m2 bedragen. 

11.3 Afwijken van de bouwregels     

11.3.1 Bouwen voor andere voorkomende bestemming(en)     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 en 11.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), onder voorwaarden dat:

  1. het bouwwerk geen belemmering vormt voor de aanleg, het functioneren, het onderhoud en de instandhouding van de waterkering;
  2. vooraf advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

11.4.1 Algemeen     

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning op gronden met de bestemming ' Waterkering' de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of uit te doen voeren:

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen en paden en het aanleggen en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanleggen en/of het vellen of rooien van beplantingen;
  3. het aanleggen en/of het dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  4. het verlagen van en/of het graven in de bodem en het afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
  5. het verlagen van het (grond)waterpeil;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en/of de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
11.4.2 Uitzonderingen     

Geen omgevingsvergunning is vereist als:

  1. de werken en werkzaamheden het normale onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoudswerkzaamheden aan en vervangingswerkzaamheden van verhardingen, beplantingen en (tracés van) kabels en leidingen;
  2. het werken en werkzaamheden betreft die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende:
      • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden,
      • omgevingsvergunning voor het kappen of
      • ontgrondingsvergunning.
11.4.3 Advies     

Alvorens te beslissen op een verzoek om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels     

13.1 Bouwregels bij overschrijding van de bouw- en/of bestemmingsgrenzen     

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouw- en/of bestemmingsgrenzen is niet van toepassing met betrekking tot:

  1. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen, voorzover zij de grens van de weg niet overschrijden;
  2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, voorzover de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, reclame-uitingen, galerijen en luifels, voorzover de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 50 cm bedraagt en zij niet lager zijn aangebracht dan:
    1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
    2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de onder nummer 1 genoemde strook;
  4. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken voorzover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  5. goten, ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  6. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voorzover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand:
    1. de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden;
    2. de grens van de weg overschrijden;
    3. lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven een rijbaan.

13.2 Afwijken van de bouwregels bij overschrijding van de bouw- en/of bestemmingsgrenzen     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1 voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2 m, als het betreft:

  1. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen die de grens van de weg overschrijden;
  2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
  3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 50 cm overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in lid 13.1 onder c, nummers 1 en 2;
  4. overbouwingen voor de verbinding van twee bouwwerken, met inachtneming van het bepaalde in lid 13.1 onder c;
  5. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de grens van de weg voldoen aan het bepaalde in lid 13.1 onder c;
  6. luifels en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in lid 13.1 onder c;
  7. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de rijbaan;
  8. toegangen van bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, die de grens van de weg niet overschrijden;
  9. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  10. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
    1. de hoogte van de weg, voorzover de bouwwerken in de weg zijn gelegen;
    2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de bouwwerken niet in de weg gelegen zijn.

13.3 Bestaande maten     

Voor een legaal bouwwerk dat op grond van de geldende bestemming is toegestaan, maar waarvan de bestaande situering, goot- en/of bouwhoogte, afstand, oppervlakte en/of inhoud afwijken van de bouwregels in dit plan:

  1. is de bestaande situering, goot- en/of bouwhoogte, afstand, oppervlakte en/of inhoud maatgevend;
  2. is herbouw uitsluitend mogelijk op dezelfde plaats;
  3. is het overgangsrecht in dit bestemmingsplan niet van toepassing.

13.4 Ondergronds bouwen     

In dit plan gelden de bouwregels uitsluitend voor het bovengronds bouwen; niet voor het ondergronds bouwen.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels     

14.1 Verboden gebruik     

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het plan.

  1. Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan (het gebruik als):
    1. staan- en/of ligplaats voor wagens en/of onderkomens;
    2. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en/of vaartuigen en/of onderdelen daarvan;
    3. opslagplaats voor gerede en/of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines en/of onderdelen daarvan;
    4. stortplaats voor puin, mest- en/of afvalstoffen;
    5. voorziening voor een 24 uurs begeleidwonenvoorziening met zorgplekken voor dak- of thuislozen met een verslavingsproblematiek of justitieel verleden;
    6. het gebruiken van één of meer bouwwerken in een volkstuin ten behoeve van permanente bewoning;
    7. seksinrichting, tenzij het 'thuisprostitutie' betreft;
    8. verblijfsrecreatie en intensieve dagrecreatie;
    9. het racen en/of crossen met gemotoriseerde voertuigen of fietsen.
  2. Het bepaalde onder sub a 1 t/m 4 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik voor de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud, gebruik en/of beheer van gronden en/of bouwwerken.

14.2 Toegestaan gebruik - opwekken duurzame energie     

  1. Het opwekken van duurzame energie met behulp van zonnepanelen of andere - op grond van de bestemmingsregels geoorloofde - voorzieningen op het dak is toegestaan;
  2. als dak zoals bedoeld in sub a wordt ook verstaan het dak van een overkapping als bedoeld in 3.4.7.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels     

15.1 Geluidzone - industrie     

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen de gronden niet bebouwd en/of gebruikt worden ten behoeve van een nieuw geluidsgevoelig object tenzij uit een akoestisch rapport blijkt dat wordt voldaan of kan worden voldaan aan de geluidnormen op grond van de Wet geluidhinder.

15.2 Overige zone - aardkundige waarden     

15.2.1 Aanduidingsomschrijving     

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - aardkundige waarden' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aardkundige waarden.

15.2.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     
  1. Vergunningplicht

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 15.2.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen en draineren;
    2. verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden met 0,5 m of meer.
  2. Uitzondering vergunningplicht

    Het in lid 15.2.2 onder 1 opgenomen verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
    1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarmee op basis van een al verleende vergunning is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreden van het plan.
  3. Voorwaarden

    Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de aardkundige waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
  4. Advies

    Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij een ter zake deskundige op het gebied van landschap.

15.3 Overige zone - cultuurhistorische waarden     

15.3.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorische waarden' zijn de gronden bestemd voor de instandhouding van de aldaar aanwezige cultuurhistorische waarden.

15.3.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

1 Verbod     

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorische waarden' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

2 Beoordelingscriteria     
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.3.2 onder 1 voor gehele of gedeeltelijke sloop van een bouwwerk met de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorische waarden' kan slechts worden verleend, indien:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het uitwendige cultuurhistorische karakter van het bouwwerk voor wat betreft:
      1. de karakteristieke hoofdvorm;
      2. de hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen;
      3. de bouwmassa en de bouwvorm;
      4. de dakvorm, dakrichting en dakhelling;
      5. de nokrichting;
      6. de gevelindeling door ramen, deuropeningen en erkers;
      7. de historische materialisering en detaillering; of
      8. andere cultuurhistorisch waardevolle karakteristieken;
    2. de karakteristieke hoofdvorm van het bouwwerk niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het bouwwerk kan worden hersteld;
    3. het onderdelen van een bouwwerk betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek dan wel cultuurhistorisch waardevol kunnen worden aangemerkt, en sloop van die onderdelen geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm van het bouwwerk tot gevolg heeft;
    4. uit onderzoek is gebleken dat gehele of gedeeltelijke sloop van het bouwwerk onoverkomelijk is vanuit een oogpunt van (bouw)veiligheid;
    5. uit onderzoek is gebleken dat gehele of gedeeltelijke instandhouding van het bouwwerk om technische en financieel-economische redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
    6. behoud van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet opweegt tegen een zwaarwegend (algemeen) maatschappelijk belang, mits:
      1. uit onderzoek is gebleken dat er geen reëel alternatief is voor het (deels) slopen van het bouwwerk; en
      2. er voldoende compenserende maatregelen worden getroffen; of
    7. er andere redenen zijn op grond waarvan het belang van de vergunningaanvrager bij gehele of gedeeltelijke sloop van het bouwwerk in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang bij behoud ervan.
  2. Van het overleggen van een deskundigenrapport als bedoeld in lid 15.3.2 onder 2 nrs. 4, 5, en 6 kan worden afgezien, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit andere beschikbare informatie afdoende blijkt dat er sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan het belang van de vergunningaanvrager bij gehele of gedeeltelijke sloop van het bouwwerk in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang bij behoud ervan.
  3. Alvorens burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.3.2. onder 1 verlenen, vragen zij de cultuurhistorisch beleidsmedewerker, al dan niet in samenspraak met de stedenbouwkundige van de gemeente, om schriftelijk advies omtrent de mogelijke aantasting van cultuurhistorische waarden als gevolg van gehele of gedeeltelijke sloop.
  4. In aanvulling op het bepaalde in lid.2 su 15.3.2 onder 2 sub c vragen burgemeester en wethouders tevens de Commissie Welstand en Monumenten dan wel de toekomstige Commissie Ruimtelijke Kwaliteit om schriftelijk advies, indien voor de beoordeling van de aanvraag de specifieke deskundigheid van één van voornoemde commissies noodzakelijk is.
3 Onderbouwing van de aanvraag     
  1. Om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen van een bouwwerk met de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorische waarden' te kunnen beoordelen dient de aanvrager schriftelijk te motiveren, waarom gehele of gedeeltelijke sloop gewenst is. Hierbij dient de aanvrager aandacht te besteden aan:
    1. de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het bouwwerk dat aanvrager geheel of gedeeltelijk beoogt te slopen;
    2. de mate waarin het bouwwerk geschikt is of door het treffen van voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor zinvol (her)gebruik overeenkomstig de geldende bestemming; en
    3. de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk of van onderdelen daarvan.
  2. Bij volledige sloop van cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken dient de aanvraag voor een sloopvergunning tevens te worden voorzien van een plan voor de herinrichting van de locatie van het te slopen bouwwerk, waarbij het behoud van de cultuurhistorisch relevante ruimtelijke kwaliteit voorop staat.
4 Voorschriften     

Aan de omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen van een bouwwerk kunnen voorschriften worden verbonden ten behoeve van de bescherming van cultuurhistorische waarden.

5 Uitzonderingen     

Het in lid 15.3.2 onder 1 bepaalde is niet van toepassing op:

  1. sloopwerkzaamheden, die:
    1. legaal in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende sloop- of andere vergunning dan wel op grond van een aanschrijving van het bevoegd gezag;
  2. sloopwerkzaamheden, die:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. uitsluitend inpandige delen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk betreffen;
    3. uitsluitend bouwwerken betreffen, waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het aspect bouwen is vereist.
  3. sloopwerkzaamheden, die:
    1. betrekking hebben op cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken die als gevolg van een calamiteit verloren zijn gegaan;
    2. zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken.

15.4 Overige zone - grote lawaaimakers     

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1 geldt dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - grote lawaaimakers' grote lawaaimakers zijn toegestaan, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

15.5 Overige zone - nieuwe risicobronnen uitgesloten     

15.5.1 Algemeen     

Het is ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - nieuwe risicobronnen uitgesloten' verboden om:

  1. een nieuwe risicobron te vestigen;
  2. een bestaande risicobron uit te breiden.
15.5.2 Afwijking van het vestigings- en uitbreidingsverbod voor risicobronnen     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.5.1 en de vestiging van een nieuwe of uitbreiding van een bestaande risicobron toestaan, onder voorwaarden dat:

  1. de risicobron zich niet binnen het gebiedstype 'woongebieden' bevindt, zoals weergegeven op de kaart 'Gebiedstypen' ( );
  2. uit onderzoek blijkt dat er geen kwetsbare objecten in de plaatsgebonden risicocontour 10-6 liggen; beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan indien er zwaarwegende redenen voor zijn;
  3. wordt voldaan aan minimale veiligheidsafstanden op grond van wet- en regelgeving;
  4. ingeval de nieuw te vestigen of uit te breiden risicobron een risicovolle inrichting betreft moet de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de inrichting gelegen zijn binnen de inrichtingsgrens van de inrichting;
  5. de nieuwvestiging of uitbreiding in overeenstemming is met de geldende bestemming;
  6. het groepsrisico is verantwoord;
  7. advies is ingewonnen bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland.

15.6 Veiligheidszone - bevi 1     

15.6.1 Aanduidingsomschrijving     

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi 1' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de omgeving van het gasdrukmeet- en regelstation door een veiligheidszone, om te voorkomen dat kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten te dicht op het gasdrukmeet- en regelstation gebouwd kunnen worden.

15.6.2 Bouwregels     

In afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen mogen op deze gronden geen kwetsbare objecten worden gebouwd, met dien verstande dat binnen een afstand van 4 m van het gasdrukmeet- en regelstation geen gebouwen voor beperkt kwetsbare objecten mogen worden gebouwd.

15.6.3 Specifieke gebruiksregel     

In afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen zijn op deze gronden geen kwetsbare objecten toegestaan, met dien verstande dat binnen een afstand van 4 m van het gasdrukmeet- en regelstation geen beperkt kwetsbare objecten toegestaan zijn.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels     

16.1 Algemeen     

Het bevoegd gezag kan, in uitzonderlijke gevallen, gemotiveerd bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

  1. het oprichten van bouwwerken van algemeen nut (zoals abri's, transformatorhuisjes, gasregelstations en gasdrukstations en conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
  2. het overschrijden van de bouwregels inzake de goothoogte, de bouwhoogte en de (vloer)oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
  3. het overschrijden van de bouwregels inzake de bouwhoogte en de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
  4. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens, te veranderen, als bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, en waarbij de grens met niet meer dan 3 m worden verschoven;
  5. het oprichten van masten voor mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m;
  6. het oprichten van kunstobjecten tot een bouwhoogte van maximaal 10 m, voor alle bestemmingen, behalve de bestemming 'Groen'.

16.2 Kleinschalige duurzame energie     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

  1. Het oprichten van zonnepanelen op de grond onder voorwaarde dat:
    1. de zonnepanelen worden geplaatst op eigen grond, op het perceel dat als erf gebruikt wordt;
    2. de hoogte maximaal 1,5 m is;
    3. de totale oppervlakte van de op de grond geplaatste zonnepanelen maximaal 100 m2 bedraagt;
    4. de zonnepanelen landschappelijk zijn/worden ingepast en hiervoor vooraf advies is ingewonnen bij ter zake deskundigen op het gebied van ecologie en landschap;
  2. het oprichten van een mini windturbine op het dak van een bouwwerk onder voorwaarde dat:
    1. de as van de mini windturbine maximaal 5 m uitsteekt boven het hoogste punt van het bouwwerk waarop de turbine geplaatst wordt;
    2. de mini windturbine ruimtelijk en milieuhygiënisch aantoonbaar geen overlast veroorzaakt voor de omgeving;
    3. voor de mini windturbine geen vergunningplichtige beplanting verwijderd hoeft te worden;
  3. het oprichten van een kleine windturbine, onder voorwaarde dat:
    1. de kleine windturbine een maximale as-hoogte heeft van 30 m;
    2. de kleine windturbine niet mag staan in het gebiedstype 'woongebieden', zoals weergegeven op de kaart 'Gebiedstypen' (Bijlage 6) mag staan;
    3. in het landelijk gebied op het erf gerealiseerd moet worden, op maximaal 100 m afstand van het op dat erf aanwezige hoofdgebouw;
    4. de kleine windturbine moet minimaal (A) m van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' af liggen, zoals berekend uit de volgende formule: A = H + 1/3 W;

      Waarin:

      A = minimale afstand

      H = ashoogte

      W = Wieklengte

      De wieklengte = 1/2 ashoogte
    5. de kleine windturbine ruimtelijk en milieuhygiënisch aantoonbaar geen overlast veroorzaakt voor de omgeving;
    6. voor de kleine windturbine geen vergunningplichtige beplanting verwijderd hoeft te worden.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels     

17.1 Algemeen     

Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen voor:

  1. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens, te veranderen, als bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
  2. het oprichten van gebouwen van openbaar nut (zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes) met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
  3. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, als dit voor de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% van het in het plan vastgelegde afwijkt;
  4. het geheel of gedeeltelijk verwijderen of wijzigen van een aanduidingsvlak als bedoeld in artikel 15 Algemene aanduidingsregels als vaststaat dat ter plaatse van de aanduiding, hetzij geen functie of waarde meer aanwezig is, hetzij de begrenzing van de functie of waarde veranderd is, hetzij de wijziging meer recht doet aan het beoogde doel van de regeling. Vooraf moet advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige op het gebied van het onderwerp in kwestie.

Artikel 18 Overige regels     

Waar in dit plan wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 19 Overgangsrecht     

19.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

19.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

19.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.4 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

19.5 Persoonsgebonden overgangsrecht     

  1. Indien toepassing van het in het in lid 19.4 opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, voor die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 20 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Vulcanus - 2023'.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Doetinchem in de openbare raadsvergadering d.d. PM

de griffier, de voorzitter,

Bijlagen bij regels 2     

1 Lijst van vrije beroepen     

Lijst van vrije beroepen op grond van de Handelsregisterwet

  • Advocaat
  • Accountant-administratieconsulent
  • Alternatieve genezer
  • Belastingconsulent
  • Bouwkundig architect
  • Dierenarts
  • Fysiotherapeut
  • Gerechtsdeurwaarder
  • Huidtherapeut
  • Huisarts
  • Interieurarchitect
  • Juridisch adviseur
  • Kunstenaar
  • Logopedist
  • Medisch specialist
  • Notaris
  • Oefentherapeut Cesar/Mensendieck
  • Organisatie-adviseur
  • Orthopedagoog
  • Psycholoog
  • Raadgevend adviseur
  • Redacteur
  • Registeraccountant
  • Stedenbouwkundige
  • Tandarts
  • Tandartsspecialist
  • Tolk-vertaler (al dan niet beëdigd)
  • Tuin- en landschapsarchitect
  • Verloskundige

Een beroep dat hier niet op voorkomt geldt in beginsel niet als 'vrij beroep', tenzij de onderneming/beroepsbeoefenaar anders kan aantonen.

In de jurisprudentie is uitgemaakt, dat de uitoefening van vrije beroepen in overeenstemming is met de functie wonen. Dit is rechtstreeks toegestaan. Voor de vestiging van vrije beroepen is geen procedure nodig op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Wet ruimtelijke ordening, zolang de beroepsuitoefening plaatsvindt in de woning en de woonfunctie in overwegende mate blijft behouden.

2 Lijst van aan huis gebonden beroepen en/of bedrijven     

bron: Bedrijven en milieuzonering VNG (editie 2009)

SBI-code ('hoofdgroep': 'subgroep') Omschrijving
15: 1593 t/m 1595 Vervaardiging van wijn, cider e.d.
18: 182 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer)
20: 205 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkbedrijven
22: 221 Uitgeverijen (kantoren)
22: 2222.6 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen
22: 2223 Grafische afwerking
22: 2223 Binderijen
22: 2224 Grafische reproductie en zetten
22: 2225 Overige grafische activiteiten
22: 223 Reproductiebedrijven opgenomen media
33: 33 Vervaardigen van medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie
36: 361 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m²
36: 362 Vervaardiging van munten, sieraden e.d.
36:363 Vervaardigen van muziekinstrumenten
51: 511 Handelsbemiddeling (kantoren)
52: 527 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's, motors, bromfietsen en scooters)
55: 551,1 5512 Pensions en Bed & Breakfast
55: 5552 Cateringbedrijven
61, 62: 61, 62 Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren)
63: 6322, 6323 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren)
63: 633 Reisorganisaties
63: 634 Expediteurs, cargadoors (kantoren)
64: 641 Post- en koeriersdiensten
65, 66, 67: 65, 66, 67 Banken en verzekeringsbedrijven
70: 70 Verhuur van en handel in onroerend goed
72: 72 Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.
73: 731 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk
73: 732 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek
74: 74 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren
74: 7481.3 Foto- en filmontwikkelcentrales
85: 8512, 8513 Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven
85: 853 Kinderopvang (gastouderschap)
91: 9111 Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren)
92: 921, 922 Studio's (film, TV, radio, geluid)
92: 9251, 9252 Ateliers, e.d.
93: 9301.3 Wasverzendinrichtingen
93: 9301.3 Wasserettes, wassalons
93: 9302 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten
93: 9305 Persoonlijke dienstverlening (waaronder thuisprostitutie en escortbedrijf), niet elders genoemd in de richtafstandenlijst 1 - Activiteiten van Bedrijven en milieuzonering van het VNG (editie 2009)

5 Bestemming Waarde - Archeologie     

Artikel X Waarde - Archeologie

X.1 Bestemmingsomschrijving

  1. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, versterking, bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem;
  2. Als een bouwwerk wordt gebouwd, of een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden worden uitgevoerd binnen verschillende archeologische dubbelbestemmingen op één bouwperceel, moet uitgegaan worden van de waarde die past bij de onderliggende verwachtingszone.



X.2 Bouwregels

X.2.1 Archeologisch rapport

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m² en met een bodemverstoring dieper dan 0,3 m dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. als uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, die is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is mutatis mutandis van overeenkomstige toepassing.



X.2.2 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunningaanvraag als bedoeld in lid [X.2.1] sub a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige.



X.2.3 Geen archeologisch rapport

Het bepaalde in lid [X.2.1] sub a geldt niet als:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.



X.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid [X.2], nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. de afmetingen van bouwwerken;
  2. de situering van bouwwerken;
  3. de inrichting en het gebruik van gronden;

als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond ('in situ') te behouden.



X.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

X.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m over een oppervlakte van meer dan 50 m2;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 50 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, maar ook het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of oppervlakte verhardingen en het graven van een bouwput;
  3. bodem verlagen of afgraven dieper dan 0,3 m onder maaiveld, en over een oppervlakte van meer dan 50 m2, (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.



X.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in lid [X.4.1] opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m onder het bestaande maaiveld;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  4. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in dit kader is verleend;
  6. als op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet gelden.



X.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in lid [X.4.1] genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan uitsluitend worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, dat zal moeten blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd bezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Als het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, die is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.



X.4.4 Voorschriften

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.



X.4.5 Advies archeologisch deskundige

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid [X.4.1] wint het advies in bij een archeologisch deskundige.



X.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door de dubbelbestemming '[Waarde - Archeologie]' geheel of gedeeltelijk te verwijderen als:

  1. op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Toelichting 1     

1 Inleiding     

1.1 Aanleiding en doel     

Voor de locatie van IJzergieterij Vulcanus in Langerak geldt op dit moment geen actuele planologische regeling. Doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Vulcanus – 2023' is een actuele planologische regeling vast te leggen. Dit draagt bij aan het inzichtelijk maken en houden van de toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het bedrijf en omwonenden. Vanaf 1 juli 2021 heeft het voorontwerpbestemmingsplan 'Vulcanus - 2021' 9 weken ter inzage gelegen (t/m 1 september 2021) met als doel de concrete beleidsvoornemens kenbaar te maken en voorzienbaarheid te creëren. Gedurende deze periode kon iedereen een inspraakreactie naar voren brengen (zie ook 7.2). Maart 2023 is de procedure vervolgd door het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Iedereen kon een zienswijze op dat ontwerpbestemmingsplan indienen

1.2 Plangebied     

In de navolgende afbeelding is de ligging het plangebied weergegeven.

afbeelding

1.3 Geldende bestemmingsplannen     

Bestemmingsplannen

Binnen het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan Langerak 2008, vastgesteld op 4 februari 2010. Een actuele planologsiche regeling geldt binnen het overige deel van het plangebied niet. Tevens zijn er nog een aantal parapluherzieningen die gelden voor het plangebied, namelijk:

  • Parapluherziening Archeologie - 2020, vastgesteld op 27 mei 2021
  • Parapluherziening Externe veiligheid - 2020, vastgesteld op 25 februari 2021
  • Parapluherziening Parkeren - 2018, vastgesteld op 1 november 2018
  • Planologisch beleid 2011, vastgesteld op 30 juni 2011
  • Kantoren, uitsluiten woningbouw en supermarkten - 2019, vastgesteld op 5 maart 2020

2 Planbeschrijving     

2.1 Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur     

In 1894 opende IJzergieterij Vulcanus zijn poorten op de huidige locatie aan de Keppelseweg. De kern van Langerak heeft zich ná 1950 pas als herkenbare kern ontwikkeld als gevolg van de naoorlogse groei van de ijzergieterij. In de directe omgeving van de ijzergieterij was ruimte genoeg voor de bouw van de noodzakelijke woningen voor de werknemers. Het grootste deel van deze woningen is aan de weerzijden van de Keppelseweg gebouwd. Hierdoor heeft de kern het karakter van een straatdorp gekregen. De kern Langerak is ongeveer 17 hectare groot.

Voor een uitgebreide beschrijving van Langerak zie Bijlage 1.

2.2 Functies     

Binnen het plangebied van het Vulcanus terrein is een ijzergieterij gevestigd. Deze bevindt zich aan de Keppelseweg 347-353 in Doetinchem. Op het terrein is ook een nutsvoorziening aanwezig. Aan de Keppelseweg 337, 339 en 341 zijn de drie bijbehorende bedrijfswoningen gelegen.

afbeelding

De functies in het plangebied

2.3 Inhoud bestemmingsplan     

De inhoud van voorliggend bestemmingsplan kan samenvattend als volgt worden beschreven:

  1. Het bestemmingsplan en de daarin opgenomen bestemming van gronden met de bestemming ‘Bedrijf’ en ‘Groen’ sluit aan bij de huidige bebouwing en het huidige gebruik.
  2. Het bestemmingsplan legt een bebouwingspercentage vast bij recht van 30%. Deze wijze van bestemmen is een reductie ten opzichte van de huidige mogelijkheden, sluit aan bij de huidige situatie (ca 25% bebouwd) en sluit aan bij de algemen wijze van bestemmen. Daarnaast is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om, als voldaan wordt aan bijbehorende voorwaarden, met een omgevingsvergunning medewerking te kunnen verlenen aan meer bebouwing tot maximaal een bebouwingspercentage van 60%.
  3. Binnen de enkelbestemming ‘Bedrijf’ zijn bedrijven toegestaan uit de categorieën 1 en 2 van de als bijlage bijgevoegde ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijven’. De aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ijzergieterij' is opgenomen om duidelijk te maken dat alleen op deze locatie een ijzergieterij is toegestaan. Mocht de ijzergieterij verdwijnen dan zijn enkel andere bedrijven toegestaan uit de milieucategorieën 1 en 2. De bedrijven in deze milieucategorieën sluiten in de huidige situatie beter aan bij huidige omgeving dan een ijzergieterij (= categorie-4.2-bedrijf, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten VNG 2019).
  4. Op 24 december 2021 is door de provincie Gelderland een omgevingsvergunning verleend voor verhoging van een schoorsteen om te voldoen aan maatwerkvoorschriften in het kader van milieu. Deze omgevingsvergunning is verwerkt in het bestemmingsplan. Op 5 november 2023 heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland een maatwerkbesluit genomen. In samenhang daarmee is Vulcanus voornemens actieve koolfilters te plaatsen. Om de plaatsing van die actieve koolfilters ruimtelijk mogelijk maken, is voor een bepaald deel van het terrein een binnenplanse afwijking opgenomen om af te wijken van de maximale bouwhoogte tot maximaal 20 meter.
  5. Een en ander in relatie tot verduurzaming van het bedrijf(sproces) en gefaseerde revitalisering van bebouwing. Concreet gaat het om energieopslag voor uitsluitend eigen gebruik en overkapping van bebouwing en terrein voor opwek van energie.
  6. Voor de bedrijfswoningen is in dit plan een uitsterfconstructie opgenomen. Op die manier is het toegestaan om de bestaande bedrijfswoningen als burgerwoning te gebruiken. Echter vervalt het recht daartoe, zodra één of meer bedrijfswoningen onafgebroken langer dan één jaar niet meer als burgerwoning worden bewoond. Daarmee voldoet het aan de standaard van de gemeente Doetinchem.

3 Beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk komt het overheidsbeleid aan de orde dat van invloed is op het voorliggende bestemmingsplan. Alleen het voor dit bestemmingsplan relevante beleid wordt toegelicht en afgewogen.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt.

Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Onderzoek en conclusie

Met voorliggend bestemmingsplan wordt geen lokale ontwikkeling mogelijk gemaakt waarmee rijksbelangen zijn gemoeid.

3.2.2 De Ladder voor duurzame verstedelijking     

De Ladder voor duurzame verstedelijking (verder: 'de Ladder') is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De uitgangspunten hierbij zijn dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte, en dat de ontwikkeling in eerste instantie in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Artikel 3.1.6 lid twee Bro omschrijft de ladder als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Voor de Ladder is dus een onderzoek nodig dat uit drie stappen bestaat:

  1. Is sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'?
  2. Vindt de ontwikkeling plaats buiten bestaand stedelijk gebied?
  3. Als hier sprake van is, dan moet motivering plaats vinden volgens de Ladder: waarom kan niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte worden voorzien?

De toepassing van de Ladder is mede bepaald door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). De ABRS heeft in een 'overzichtsuitspraak' op 28 juni 2017 op een rij gezet hoe de Ladder gebruikt moet worden. Hiermee wordt houvast geboden aan de rechtspraktijk.

Onderzoek

  1. Is sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'

De laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

In het voorliggende plan worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, aangezien het om een bestaand bedrijf gaat. Het plan maakt enkel een kleine uitbreiding van het bestaande bedrijf mogelijk, voornamelijk ten behoeve van een goede bedrijfsvoering. Hiermee is geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Stap 2 'Motivering volgens de Ladder' en stap 3 motivering locatie indien niet binnen bestaande stedelijk gebied' kunnen daarom overgeslagen worden.

Conclusie

Omdat er bij dit plan geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is een motivering van het plan volgens de Ladder niet aan de orde.

3.2.2 Verdrag van Malta (Valletta)     

In 1992 ondertekenden de Europese cultuur ministers op het eiland Malta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologische Erfgoed. Dit Verdrag van Malta heeft tot doel om het Europees archeologische erfgoed te beschermen als bron van het Europees gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Bescherming wordt nodig geacht omdat het archeologisch erfgoed ernstig met aantasting wordt bedreigd door het toenemend aantal grote ruimtelijke-ordeningsprojecten, risico's van natuurlijke aard, clandestiene of onwetenschappelijke opgravingen en onvoldoende besef onder het publiek. In het verdrag is vastgelegd dat bescherming van het archeologisch erfgoed tot uitdrukking moet komen in beleid inzake stedenbouw en landinrichting en culturele ontwikkeling. De verantwoordelijkheid hiervoor zou volgens de Raad van Europa bij alle Europese landen moeten liggen. Door het Verdrag van Malta te ondertekenen en niet in de laatste plaats te ratificeren heeft Nederland zich verplicht een aantal wettelijke en feitelijke voorzieningen te treffen om het archeologisch erfgoed te beschermen. Nederland heeft dit langs vier sporen gedaan:

  • behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed op de plek waar het in de bodem ligt (in situ). Als behoud niet mogelijk is moet de mogelijkheid er zijn om de archeologische waarden op te graven;
  • het tijdig betrekken van het archeologisch erfgoed in het ruimtelijke ontwikkelingsproces. Hiertoe behoren het tijdig uitvoeren van onderzoek, het ontzien van archeologische vindplaatsen en het ontwerpen van archeologie vriendelijke bouw- en funderingstechnieken;
  • de verstoorder betaalt. De noodzakelijke archeologische (voor)onderzoeken worden betaald door de initiatiefnemer van (bouw)werkzaamheden;
  • gemeenten en provincies krijgen een belangrijke rol in het proces van en besluitvorming rond archeologisch erfgoed in hun ruimtelijke plannen en vergunningen.

3.2.3 Erfgoedwet     

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet is de zogenaamde instandhoudingsplicht opgenomen. Het doel hiervan is te zorgen dat een eigenaar zijn of haar rijksmonument zodanig onderhoudt dat instandhouding en de monumentale waarde ervan gewaarborgd zijn. Daarnaast is er in de Erfgoedwet een bepaling opgenomen die stelt dat burgemeester en wethouders van gemeenten een gemeentelijk erfgoedregister van aangewezen erfgoed bij moeten houden.

Onderzoek en conclusie

Op basis van onderzoek zijn gebouwen van IJzergieterij Vulcanus gewaardeerd als cultuurhistorisch waardevol vanwege de cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarde. Deze waardering heeft betrekking op de onderdelen van het huidige complex die voor 1966 gebouwd werden. Het uitgevoerde onderzoek en een uitgebreide omschrijving van deze waarden is opgenomen in bijlage 4.

Om de cultuurhistorische waarden te beschermen is in voorliggend bestemmingsplan geregeld (met een gebiedsaanduiding op de verbeelding en bijbehorende regels) dat cultuurhistorische waardevolle objecten niet meer bij recht gesloopt mogen worden; sloop mag uitsluitend als daar toestemming voor wordt gegeven met een omgevingsvergunning. Dit betekent dat er bij sloopaanvragen (voor zowel gehele als gedeeltelijke sloop) altijd een afweging plaatsvindt in het kader van cultuurhistorie. Zie ook 3.3.3 Cultuur en Erfgoed 2017-2020, 3.4.2 Continuïteit in Karakter, Cultuurhistorie Doetinchem en 4.10.2 Cultuurhistorisch erfgoed.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland     

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en in werking getreden op 1 maart 2019. De visie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving in Gelderland. Samen met de Omgevingsverordening heeft de provincie al vooruit gelopen op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in samenspraak met de omgeving.De provincie streeft naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wil de provincie bereiken door de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Hiervoor zijn zeven ambities benoemd om richting te geven:

1. Energietransitie

Gelderland is in 2050 klimaatneutraal. Dit bereiken we door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie. Innovatie en het uitrollen van bewezen technieken wordt gestimuleerd. Als tussendoel realiseert Gelderland in 2030 55% broeikasgasreductie.

2. Klimaatadaptatie

Gelderland is in 2050 klimaatbestendig. We zijn goed voorbereid en toegerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar. In 2020 heeft de provincie, samen met partners, de risico's en kansen van het veranderen klimaat in beeld gebracht en strategieën opgesteld die leidraad zijn voor ons handelen.

3. Circulaire economie

Gelderland wordt de eerste afvalloze provincie in Nederland. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in de schone industrie.Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.

4. Biodiversiteit

In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. Er wordt natuur-inclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.

5. Bereikbaarheid

In 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme manier opgevangen en verplaatsen mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal.In 2030 is al ons busvervoer zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.

6. Vestigingsklimaat

De concurreerde positie van Gelderland binnen het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen wordt verder versterkt. Om onderscheidend te blijven, halen we in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten.In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is hierin koploper van Nederland.

7. Woon- en leefklimaat.

Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas af. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Met vier 'spelregels' of 'doe-principes' - doen, laten, zelf en samen - wordt er werking aan gegeven. Dit is het kader waarbinnen de provincie wil werken en afwegingen wil maken.

Themakaarten



Daarnaast zijn een aantal themakaarten onderdeel van de omgevingsvisie waar specifiek beleid in is vastgelegd. Deze hebben betrekking op de volgende hoofdonderwerpen:

  • ruimtelijk beleid;
  • waterbeleid;
  • milieubeleid;
  • natuur- en landschapsbeleid.

Voor de uitvoering van de omgevingsvisie zijn tevens drie beleidsdocumenten vastgesteld:

  • Regionaal waterprogramma;
  • Handreiking plussenbeleid;
  • Beleidslijn windenergie.

Met vier 'spelregels' of 'doe-principes' - doen, laten, zelf en samen - wordt er werking aan gegeven.

Dit is het kader waarbinnen de provincie wil werken en afwegingen wil maken.

Onderzoek en conclusie

Doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Vulcanus – 2023' is een actuele planologische regeling vast te leggen passend bij de huidige situatie (en wijze van bestemmen van solitaire bedrijfslocaties). De omgevingsvisie is daarom ook niet direct van invloed op het bestemmingsplan. De ambities uit de omgevingsvisie raken het plan in algemene zin. Maar deze zijn, onder andere op basis van gemeentelijk beleid, ook al waar mogelijk vertaald naar (algemene) regels in het bestemmingsplan. Een voorbeeld daarvan is dat met algemene gebruiksregels de mogelijkheid om zonnepanelen of andere voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie is toegestaan.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland     

De Omgevingsverordening is op 21 december 2022 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en in werking getreden. Hierin zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Samen met de Omgevingsvisie heeft de provincie al vooruit gelopen op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in samenspraak met de omgeving.

Onderzoek en conclusie

Voor het voorliggende bestemmingsplan is gekeken naar de volgende regels uit de Omgevingsverordening:

  1. Instructieregels bestemmingsplan bedrijventerreinen, solitaire bedrijvigheid (artikel 2.12)
  2. Instructieregel klimaatadaptatie (ariktel 2.65b)

Ad a. Instructieregels bestemmingsplan bedrijventerreinen (solitaire bedrijvigheid)

De regels in de omgevingsverordening met betrekking tot nieuwvestiging of uitbreiding van solitaire bedrijvigheid zijn gericht op het buitengebied. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt binnen de bebouwde kom van Langerak. Daarmee is deze instructieregel niet van toepassing.

Ad b. Instructieregel klimaatadaptie

Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Het voorliggene bestemmingsplan betreft echter het planologisch actualiseren van een al bestaande situatie, namelijk de ijzergieterij Vulcanus die al sinds 1884 op deze locatie gevestigd is. De instructieregel met betrekking tot klimaatadaptatie is in dit geval (er is geen sprake van een nieuwe activiteit of ontwikkeling) daarom niet relevant.

Conclusie

Er is geen sprake van een nieuwe ontwikkeling. Het voorliggende bestemmingsplan gaat over een al bestaande situatie. De omgevingsverordening is daarom dan ook niet direct van invloed op dit bestemmingsplan. Aangezien het bedrijf een provinciale inrichting betreft is er wel een provinciaal belang vanuit het milieuspoor. Dit staat echter buiten de instructieregels uit de Omgevingsverordening die betrekking hebben op het bestemmingsplan vanuit het ruimtelijk spoor. De door provincie Gelderland verleende omgevingsvergunning voor verhoging van een schoorsteen om te voldoen aan de voorschriften uit het maatwerkvoorschriften voor geur is verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.

3.3.3 Cultuur en Erfgoed 2017-2020     

Provinciale Staten van Gelderland hebben op 29 juni 2016 de nota 'Cultuur en Erfgoed 2017-2020 - Beleef het mee!' vastgesteld.

Gelderland is rijk aan cultuur en erfgoed: onder andere musea, theater, dans, festivals, monumenten, archeologie en het historische landschap zijn onze parels. De provincie is trots op de cultuur en het erfgoed in Gelderland en wil een klimaat bieden waardoor de parels verder tot bloei komen. Cultuur en het erfgoed zijn van mensen, door mensen en voor mensen. De provincie vindt het belangrijk dat cultuur en erfgoed toegankelijk zijn voor de inwoners van Gelderland. Zodat iedereen ervan kan genieten. De uitvoering van het beleidsprogramma 2017 - 2020 'Cultuur en Erfgoed; Beleef het mee!' versterkt dit.

De provincie wil met het Cultuur- en erfgoedprogramma onder meer het volgende bereiken:

  • De balans zoeken tussen de economische, maatschappelijke en intrinsieke waarde van cultuur en erfgoed. Cultureel ondernemerschap is belangrijk en vinden we terug in de economische waarde.
  • De provincie gaat uit van de maatschappelijke opgaven en legt bewust verbindingen met andere sectoren en provinciale kerntaken.
  • De provincie kiest voor een stevige Gelderse basis die continuïteit waarborgt. Daarnaast is er ruimte voor nieuwe initiatieven binnen de flexibele programmeerruimte.
  • De provincie faciliteert een dynamisch netwerk van culturele instellingen binnen Oost-Nederland.
  • Cultureel talent krijgt volop de gelegenheid om zich in Gelderland te ontplooien.
  • Functioneel gebruik van het erfgoed krijgt aandacht: Erfgoed dat goed gebruikt wordt komt optimaal tot zijn recht.
  • De provincie werkt aan nieuwe manieren van samenwerking waardoor de uitvoeringskwaliteit van restauraties en archeologie wordt vergroot.
  • Museumbeleid krijgt aandacht en meer middelen. Musea zijn niet alleen belangrijk voor de identiteit en leefbaarheid van de Gelderse regio's maar ook als economische en toeristische factor.
  • De provincie stimuleert cultuureducatie en participatie, waarbij bijzondere aandacht wordt gegeven aan educatie van basisschool leerlingen.

In de Uitgangspuntennotitie voor een nieuwe aanpak voor cultuur en erfgoed vastgesteld op 27 januari 2021 wordt hierop voortgebouwd en zijn de volgende uitgangspunten voor benoemd:

  • verbinden, verwonderen en bewaren;
  • streven naar duurzame toegankelijkheid;
  • ruimte voor de regio;
  • aandacht voor de makers.

Onderzoek en conclusie

De gebouwen van IJzergieterij Vulcanus zijn gewaardeerd als cultuurhistorisch waardevol vanwege de cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarde. Deze waardering heeft betrekking op de onderdelen van het huidige complex die voor 1966 gebouwd werden (zie bijlage 4).

Om de cultuurhistorische waarden te beschermen is in voorliggend bestemmingsplan geregeld (met een gebiedsaanduiding op de verbeelding en bijbehorende regels) dat cultuurhistorische waardevolle objecten niet meer bij recht gesloopt mogen worden. Dit betekent dat er bij sloopaanvragen (voor zowel gehele als gedeeltelijke sloop) altijd een omgevingsvergunning nodig is en daarmee een afweging plaatsvindt in het kader van cultuurhistorie. Zie ook paragraaf 3.2.3 Erfgoedwet, 3.4.2 Continuïteit in Karakter, Cultuurhistorie Doetinchem en 4.10.2 Cultuurhistorisch erfgoed.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Doetinchem, kloppend hart van de Achterhoek     

De omgevingsvisie is op 30 november 2023 vastgesteld. Hierin worden de kwaliteiten van Doetinchem nu beschreven en van Doetinchem op weg naar 2036. Het is een beschrijving van waar Doetinchem de komende jaren naartoe wil. Bijvoorbeeld op het gebied van gebruik, beheer, bescherming en behoud van de leefomgeving. Hierbij wordt ingegaan op de thema’s wonen, werken, landelijk gebied en mensen en ontmoeten.

Onderzoek en conclusie

Voor de voorliggende ontwikkeling is het thema ‘werken' relevant. Het doel dat in dat thema wordt beschreven is een toekomstbestendige economie voor Doetinchem. Daarnaast is opgenomen dat gewerkt wordt aan een gemeente waarin bedrijven zich graag vestigen en er graag blijven. Dat is belangrijk voor de economie en de werkgelegenheid in de gemeente. Indirect is daarnaast het thema 'wonen' relavant. Op het bijbehorende kaartbeeld is het terrein van Vulcanus en omliggend terrein opgenomen als mogelijk gebied om bij te dragen aan de woonopgave. Met een actuele planologisch regelen voor het bedrijf Vulcanus en omliggend terrein wordt geborgd dat het bedrijf zijn activiteiten daar kan blijven uitvoeren. Met bijbehorend beboud van economie en werkgelegenheid in de gemeente. De mogelijkheden die de regels bieden voor verduurzaming sluit ook aan bij het te bereiken doel, namelijk een toekomstbestendige economie voor Doetinchem. Het kaartbeeld behorend bij de het thema werken/werkgemeenten bevat geen zaken die betrekking hebben op de locatie waar voorliggend bestemmingsplan voor is opgesteld. Het kaartbeeld behorend bij het thema wonen is in die zin niet van betekenis, omdat de daadwerkelijke invulling van die ambitie van meerdere factoren afhankelijk is. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het huidige gebruik voortgezet.

3.4.2 Continuïteit in Karakter, Cultuurhistorie Doetinchem     

Op 21 september 2017 heeft de gemeenteraad de nieuwe nota cultuurhistorie 'Continuïteit in Karakter' vastgesteld. In de nota is aandacht voor het verhaal van Doetinchem en het zichtbaar maken van cultuurhistorie in de openbare ruimte. Mede hierdoor wordt de kennis over en waardering voor cultuurhistorie vergroot, en kan cultuurhistorie als inspiratiebron dienen bij ruimtelijke planvorming.

De nota kent een brede insteek en beschrijft ambities op een aantal maatschappelijke thema's. Daarnaast beschrijft de nota ook de beleidskaders en de manier waarop cultuurhistorie in de ruimtelijke planvorming geborgd wordt. Hiervoor zijn vijf belangrijke thema's onderscheiden, dit zijn:

  1. krimp, leegstand en herbestemmen;
  2. duurzaamheid en innovatie;
  3. instandhouding;
  4. kennis vergroting en uitwisseling;
  5. leefomgeving en participatie.

Ad. a. Krimp, leegstand en herbestemmen

Bij leegstand van monumenten is herbestemming het uitgangspunt. Bij andere gebouwen met een cultuurhistorische waarde is de keuze herbestemming of (gedeeltelijke) sloop. Naast cultuurhistorische waarde wordt het oordeel ook gebaseerd op de omgevingswaarde, de maatschappelijke waarde en de bouwtechnische waarde van het leegstaande gebouw.

Ad. b. Duurzaamheid en innovatie

In 2030 wil Doetinchem energieneutraal zijn. Bij erfgoed wordt energiebesparing en het gebruik van alternatieve energiebronnen, rekening houdend met de cultuurhistorische waarde van de gebouwen, gestimuleerd.

Ad. c. Instandhouding

Het is de ambitie waardevol cultuurhistorisch erfgoed blijvend te beschermen, in stand te houden en verval te voorkomen. De gemeente monitort de bouwkundige staat van monumenten en heeft een monumentensubsidieverordening.

Ad. d. Kennis vergroting en uitwisseling

De gemeente streeft ernaar de aanwezige kennis over de cultuurhistorie van Doetinchem te vergroten, te delen en inzichtelijk te maken voor een groot publiek. Hiervoor wordt onderzoek gedaan naar cultuurhistorische waarden, waarbij in het bijzonder ook het funerair erfgoed (begraafplaatsen en kerkhoven) wordt genoemd. Ook wordt nader onderzoek gedaan naar potentiële monumenten en wordt de monumentenlijst geactualiseerd. De gemeente blijft actief in gesprek met in- en externe deskundigen, en onderzoekt de wenselijkheid van een cultuurhistorische waardenkaart voor haar inwoners.

Ad. e. Leefomgeving en participatie

De gemeente wil cultuurhistorie zo goed mogelijk zichtbaar en beleefbaar maken voor haar inwoners om op deze manier het besef en de waardering voor cultuurhistorie te vergroten. Particulier initiatief wordt gestimuleerd en de gemeente levert jaarlijks een bijdrage aan de Open Monumentendag.

Algemeen

De gemeente Doetinchem kent verschillende historische identiteiten, zoals bijvoorbeeld landschap, wonen en werken, de middeleeuwse stad, de naoorlogse stad, de boerderijen in het buitengebied welke de komende jaren een leidraad moeten vormen voor het cultuurhistorisch beleid. Daarnaast moet het cultuurhistorisch beleid zoveel mogelijk aansluiten op bestaande wetgeving.

De gemeente heeft inmiddels veel informatie beschikbaar over de archeologie, de naoorlogse wijken, het industrieel erfgoed, het centrum van Doetinchem, het landelijk gebied en enkele kleinere onderzoeksgebieden. Uit alle onderzoeken zijn aanbevelingen naar voren gekomen voor behoud en ontwikkeling van bepaalde objecten of structuren, onder en boven de grond. Voor sommige objecten heeft dat een bescherming opgeleverd als gemeentelijk monument. Voor andere loopt die procedure of volgt die nog. Daarnaast zijn er objecten die net niet in aanmerking komen voor de monumentale status, maar wel planologische bescherming verdienen.

Onderzoek en conclusie

In de nota cultuurhistorie 'Continuïteit in Karakter' is de ambitie verwoord om waardevol cultuurhistorisch erfgoed blijvend te beschermen, in stand te houden en verval te voorkomen. In voorliggend bestemmingsplan zijn binnen het plangebied cultuurhistorische waardevolle bebouwing aangeduid en daarmee juridisch-planologisch beschermd tegen sloop zonder toestemming (omgevingsvergunning). Dit betekent dat er bij sloopaanvragen (voor zowel gehele als gedeeltelijke sloop) altijd een afweging plaatsvindt in het kader van cultuurhistorie. Daarmee wordt voor het plangebied ook invulling gegeven aan de nota cultuurhistorie. Zie ook paragraaf 3.2.3 Erfgoedwet, 3.3.3 Cultuur en Erfgoed 2017-2020 en 4.10.2 Cultuurhistorisch erfgoed.

3.4.3 Doetinchem Natuurlijk Duurzaam     

Op 18 februari 2016 heeft de gemeenteraad het koersdocument Doetinchem Natuurlijk Duurzaam vastgesteld. In het koersdocument staat beschreven wat duurzaamheid voor Doetinchem betekent, welke middelen de gemeente inzet en welke doelen de gemeente heeft om onze duurzaamheidsambities te behalen.

Duurzaamheid is een heel breed begrip. Voor Doetinchem komt duurzaamheid terug op de beleidsvelden energie, natuur, klimaat, circulaire economie, mobiliteit en duurzame producten en diensten. De gemeente zet zichzelf in als verbinder die andere partijen ondersteunt en enthousiasmeert bij hun duurzame initiatieven.

Met het koersdocument legt de gemeente de focus voornamelijk op het terrein van energie. Op dit terrein kan de gemeente grote 'winsten' behalen. Doetinchem wil, samen met de andere Achterhoekse gemeenten, in 2030 energieneutraal zijn. Dit doet de gemeente door zowel energie te besparen als schone energie op te wekken. De gemeente ziet het als taak om deze energietransitie te faciliteren en te stimuleren. Daarbij wil de gemeente het goede voorbeeld geven en de te banen wegen vrijmaken.

Wat betreft de energiebesparing richten de gemeente zich voornamelijk op de bestaande woningvoorraad en het bedrijfsleven. De gemeente informeert en zorgt voor subsidieregelingen of leningen. Wat betreft energieopwekking zijn zon, biomassa en ook wind kansrijke duurzame energiebronnen. In theorie kan elk gebouw voorzien in zijn eigen duurzame energieopwekking. Daar waar dit niet mogelijk is bieden collectieve duurzame energievoorzieningen het alternatief.

Duurzame energieopwekking in Doetinchem

Op 25 april 2019 heeft de gemeenteraad het beleidskader Duurzame energieopwekking in Doetinchem vastgesteld. Met dit beleidskader is helder hoe de gemeente initiatieven voor duurzame energieopwekking in behandeling wil nemen. Dit beleidskader is een nadere uitwerking van het koersdocument Doetinchem Natuurlijk Duurzaam. Het biedt inwoners de mogelijkheid om mee te doen en mee te beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Daarnaast geeft het initiatiefnemers een handelingsperspectief waarmee zij projecten voor duurzame energieopwekking tot ontwikkeling kunnen brengen in Doetinchem.

De doelstelling van het beleidskader is drieledig:

  1. Het beleidskader heeft als doel ruimte te bieden voor duurzame energieopwekkingsinitiatieven. Door het beleidskader is de gemeente in staat om initiatieven te 'toetsen' op hun inpasbaarheid.
  2. De ruimtelijke kwaliteit van het grondgebied waarborgen en waar mogelijk versterken. Het beleidskader geeft richtlijnen voor 'inpassing' van initiatieven met een grote ruimtelijke impact zoals zonneparken en windparken.
  3. Ten derde is het doel dat grootschalige initiatieven met een zo groot mogelijke maatschappelijke betrokkenheid tot stand komen. Dit alles om de betrokkenheid te vergroten en de omgeving mee te laten profiteren van de voordelen die ook ontstaan.

Onderzoek en conclusie

In het voorliggende bestemmingsplan heeft de gemeente waar mogelijk al rekening gehouden met de energieneutraliteitsambitie. Zo is het in bijvoorbeeld de bestemming 'Bedrijf' toegestaan om op daken van gebouwen zonnepanelen en -collectoren te plaatsen. Dit kan vergunningsvrij als rekening wordt gehouden met de bijbehorende randvoorwaarden. Het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren op monumenten is niet vergunningsvrij. Het realiseren van zonnepanelen op de grond is alleen toegestaan als er een omgevingsvergunning is aangevraagd. De gedachtegang is dat eerst het dak wordt gebruikt om zonnepanelen te realiseren en dat daarna eventueel nog zonnepanelen op de grond. In het bestemmingsplan is geregeld dat de opgewekte duurzame energie zowel voor eigen gebruik als voor derden opgewekt mag worden.

3.4.4 Planologisch beleid     

Het geldende planologisch beleid vormt het ruimtelijk beleidskader voor woningen en bijbehorende bouwwerken. In de nota wordt beleid geformuleerd voor kleine bouwplannen met betrekking tot woningen. Ook voorziet de nota in een belangrijke verruiming en versoepeling van de tot nu toe gehanteerde bouwvoorschriften. In de voorgestelde regeling is een onderscheid gemaakt tussen:

  1. ruimtelijke aspecten die betrekking hebben op het woonhuis en bijbehorende bouwwerken alleen;
  2. de ruimtelijke aspecten van de woning die alleen geregeld kunnen worden als de kenmerken van de omgeving daarbij betrokken worden.

Daarnaast zijn een aantal relatief ondergeschikte bouwactiviteiten die voorheen als afwijking verleend konden worden, nu als 'bij recht' toegestane bouwactiviteiten opgenomen. Dit zijn bijvoorbeeld erkers, toegangspartijen en overkappingen in de voortuin van een woning. Verder zijn versoepelingen doorgevoerd voor:

  • woonruimte in bijbehorende bouwwerken;
  • overkappingen;
  • erfafscheidingen;
  • beroepen en bedrijven aan huis;.

Met het Planologisch beleid ligt er een vernieuwde basis voor omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen. Daarnaast is het beleid de basis voor nieuwe planontwikkelingen. De regels uit het planologische beleid komen, zover ze niet zijn vertaald op de plankaart, terug in de regels van dit bestemmingsplan.

Onderzoek en conclusie

Voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is het planologisch beleid als uitgangspunt gehanteerd. De onderstaande uitgangspunten van het Planologisch beleid zijn relevant voor het bestemmingsplan 'Vulcanus - 2023'. Voor de onderstaande beschrijving van de bijbehorende bouwwerken, erkers, toegangspartijen en overkappingen geldt dat de beschrijving geschreven is voor een standaard woning. In het voorliggende bestemmingsplan gelden deze regels voor de bestaande bedrijfswoningen en daarom moet de onderstaande beschrijving ook als zodanig gelezen worden.

3.4.4.1 Bijbehorende bouwwerken     

Situering

Bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen en overkappingen) kunnen in de regel slechts op grond met de bestemming 'Wonen' worden gerealiseerd, zowel binnen als buiten het bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken moeten op minimaal 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw worden gebouwd. Met ‘voorkant’ wordt hier de voorgevel van het hoofdgebouw bedoeld en niet de voorzijde van bijvoorbeeld een erker of een toegangspartij.

De voortuin moet in principe gevrijwaard blijven van bijbehorende bouwwerken. Er geldt een uitzondering voor erkers, toegangspartijen en overkappingen (zie paragraaf 3.4.4.2). Voor het overige kunnen slechts zogenaamde andere bouwwerken geen gebouwen zijnde in de voortuin worden gerealiseerd.

Bijbehorende bouwwerken mogen tot op de perceelsgrens worden gebouwd. Bij hoekwoningen moet meestal maatwerk worden geleverd.

Maatvoering

Per woning mag een oppervlakte van maximaal 100 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.

Naast de genoemde oppervlaktenorm, mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte van het totale bouwperceel buiten het bouwvlak. Voor bijbehorende bouwwerken geldt een goothoogte van maximaal 3 meter. Als een bijbehorend bouwwerk wordt aangebouwd aan een hoofdgebouw, geldt als goothoogte maximaal de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van dat gebouw, verhoogd met 30 centimeter (voor de dakconstructie). De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 6 meter zijn.

Gebruik als woonruimte

Aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt ten behoeve van de uitbreiding van de woonruimte. Daarbij mag (het verlengde van) de van de weg afgekeerde bouwgrens worden overschreden. Uit oogpunt van privacy moet bij bouwwerken buiten het bouwvlak wel een afstand van minimaal 8 meter in acht genomen worden tussen woonruimte en de achterste perceelsgrens. Van deze bepaling kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken voor het gebruik tot een afstand van minimaal 3 meter uit de achterste perceelsgrens. Een afwijking kan uitsluitend worden verleend als op de aangrenzende grond(en), ter hoogte van het geplande bijbehorend bouwwerk, geen woningbouw mogelijk is doordat daarop een groen-, natuur-, water, verkeer- of daarmee vergelijkbare bestemming rust. Bij een schuin lopende perceelsgrens geldt maatwerk.

De bouwvoorschriften voor bijbehorende bouwwerken zijn in die gevallen onverminderd van toepassing. Wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.

3.4.4.2 Erkers, toegangspartijen en overkappingen     

Erkers en toegangspartijen

De erker/toegangspartij moet qua omvang en vormgeving duidelijk ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw. Het bouwwerk moet daarom aan de volgende eisen voldoen. Een erker of toegangspartij mag maximaal 1,50 meter diep zijn. Voorts mag de bouwhoogte maximaal 3 meter zijn, vermeerderd met 30 centimeter (voor de dakconstructie). Om esthetische redenen mag de erker/toegangspartij nooit hoger zijn dan de bovenkant van eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw. Tot slot mag het bouwwerk maximaal 50% van de breedte van de bestaande voorgevel van het hoofdgebouw bedragen.

In hoeksituaties, waar op grond van het bestemmingsplan sprake is van twee voorgevels kunnen desgewenst twee erkers worden geplaatst.

Overkappingen

Voor een overkapping (veelal gebruikt als carport) geldt dat deze onder bepaalde voorwaarden ook mag worden gebouwd naast en vóór de woning, op plekken waar geen bijbehorende bouwwerken (‘bijgebouwen’) zijn toegestaan. Een overkapping is er toelaatbaar vanwege het open karakter. Een overkapping mag dan ook maximaal drie wanden hebben. En die wanden mogen uitsluitend worden gevormd door bestaande constructies. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een zijgevel van een woning, een voorgevel van een garage/berging en/of een erfscheiding. Een overkapping kan en mag dus nooit ‘eigen’ wanden hebben. Een vrijstaande overkapping is dus geheel open.

Een overkapping mag een oppervlakte hebben van maximaal 30 m², onder voorwaarde dat een bebouwingspercentage geldt van 50%. De oppervlakte van een overkapping telt gewoon mee met de per woning toelaatbare oppervlaktenorm van 100 m² aan bijbehorende bouwwerken.

Voor een overkapping geldt een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 3,50 meter. Deze hoogte is veelal voldoende om een camper onder de overkapping te kunnen stallen. Als de overkapping wordt aangebouwd aan een bestaand gebouw, dan gelden afwijkende hoogtenormen.

Wordt een overkapping aangebouwd aan een hoofdgebouw (woning), dan geldt als maximale goothoogte de hoogte van de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer van dat gebouw, vermeerderd met 30 centimeter. Als wordt aangebouwd aan een bijbehorend bouwwerk, dan geldt de goothoogte van dat bouwwerk als maximum goothoogte. Als in de bovengeschetste gevallen de goothoogte hoger wordt dan 3 meter, dan geldt een bouwhoogte die 50 centimeter ligt boven de ‘nieuwe’ goothoogte.

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken tot een bouwhoogte van 3,5 meter. Afwijken kan alleen in uitzonderlijke gevallen en uitsluitend als de situatie ter plaatse (grootte en situering van het bouwperceel, omvang van de woning en afstand tot de openbare ruimte) er zich voor leent.



Onderzoek en conclusie

De uitgangspunten van het Planologisch beleid zijn verwerkt in bestemmingsplan 'Vulcanus - 2023'. Verder komen de regels uit het planologische beleid terug in de regels van dit bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming met het vastgestelde Planologische Beleid.

3.4.5 Groenstructuurplan Doetinchem 2017     

Het Groenstructuurplan Doetinchem 2017 is het beleidsdocument waarin beleid en ambities ten aanzien van de groen- en bomenstructuren zijn vastgelegd. Het gaat daarbij zowel om de functionele als de visueel-ruimtelijke aspecten van het groen. Het groenstructuurplan is leidend bij ruimtelijke vraagstukken waar zij onderdeel van uitmaakt. De beleidsuitgangspunten voor het plan komen voort uit de Structuurvisie Doetinchem 2035. De belangrijkste doelen van het plan zijn:

  • vastleggen van bestaande, te behouden, te versterken en nieuw te ontwikkelen (hoofd)groen- en bomenstructuren;
  • verwoorden groene ambities en uitwerken naar concrete projecten en acties;
  • handvatten bieden voor afwegingen bij ruimtelijke claims, afstoten en verkoop van het openbaar groen;
  • functioneren als toetsingsinstrument voor de Bomenverordening;
  • mede richting geven aan aanleg, beheer en onderhoud.

afbeelding

Groenstructuurkaart, Kaart Doetinchem waarop ook de kern Langerak te zien is

Rivierduinen

De rivierduinen zijn gevormd door verstuiving van zand uit de rivierbedding van de toenmalige Oer-Rijn. Deze duinen strekken zich uit van Doesburg tot in Duitsland en zijn nog goed zichtbaar in verschillende delen van de gemeente. In het verleden was het een logische plek voor mensen om te gaan wonen aan de rivier, maar wel met droge voeten. Zo liggen binnen de gemeente, Langerak, Wijnbergen, Doetinchem en Gaanderen in een lijn op de rivierduinen langs de Oude IJssel.

Bebouwingen en afgravingen hebben de gaafheid van de duinenreeks aangetast. De laatste jaren is er echter meer waardering gekomen voor de rivierduinen en wordt ingestoken op bescherming en herstel. Het gaat daarbij om twee verschillende aspecten. Allereerst de landschappelijke beleving van de rivierduinen als totaal. De hoger gelegen duinenreeks heeft een duidelijke richting en herkenbare verschijningsvorm van verstoven zandruggen, grotendeels nu met bos beplant. Reliëfverschillen, zichtbaarheid en beleving van het duin, en ontsnippering zijn aspecten die de herkenbaarheid vergroten.

Daarnaast zijn de duinen een waardevolle ecologische overgang naar de naastgelegen natte riviergronden. De zandige duingronden zijn van oorsprong arm en kennen een rijke scharkering aan vegetatievormen in de overgang naar de voedselrijkere natte riviergronden. De verschillen hiertussen vergroten de biodiversiteit. Op de navolgende afbeelding zijn de aardkundige waarden (rivierduinen) uit het groenstructuurplan weergegeven.

afbeelding

De aardkundige waarden in en rondom het plangebied

Onderzoek en conclusie

In het Groenstructuurplan 2017 zijn geen specifieke zaken benoemd die betrekking hebben op het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Wel is ter versterking en uitbreiding van de groenstructuur de mogelijkheid van een ommetje door het bosperceel binnen het plangebied opgenomen. De aardkundig waardevolle gebieden zijn vastgelegd op de plankaart. In de regels van dit bestemmingsplan is in samenhang daarmee een specifieke beschermingsregeling opgenomen voor de aardkundige waarden.

3.4.6 Klimaatadaptatiestrategie Doetinchem     

Op 7 juli 2022 heeft de gemeenteraad de klimaatadaptatiestrategie Doetinchem vastgesteld. De Klimaatadaptatiestrategie beschrijft hoe de Gemeente Doetinchem in 2050 klimaatbestendig wil zijn.

Door klimaatverandering neemt de kans op wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen toe. Dat levert risico’s op voor onze economie, gezondheid en veiligheid. Het is belangrijk dat we ons aanpassen aan deze veranderingen.

Het klimaatadaptatiebeleid beschrijft twee stappen:

1) De verwachte klimaateffecten in onze gemeente.

2) De visie en ambities voor een klimaatbestendige inrichting (de klimaatadaptatiestrategie)

De klimaatadaptatiestrategie beschrijft de ambities voor 2050 aan de hand van vijf pijlers:

  • Stad en dorp gezond en groen;
  • Adaptief landelijk beleid;
  • Robuuste vitale infrastructuur;
  • Ontwikkelingen klimaatbestendig;
  • Betrokken en actieve mensen.

Het klimaat verandert en we moeten ons voorbereiden op extremer weer in 2050. Zo willen we bij de Gemeente Doetinchem buiten aan de slag:

  • Neerslag vasthouden daar waar het valt;
  • De bodem inzetten als spons;
  • Meer schaduw door meer groen;
  • Minder verharding door meer groen;
  • Bebouwing en vitale infra en objecten hoog en droog.

De onderstaande opgaven hebben de hoogste prioriteit gekregen.

afbeelding

Onderzoek en conclusie

Doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Vulcanus – 2023' is een actuele planologische regeling vast te leggen. Met het bestemmen van het huidige groen/bos binnen het plangebied als 'Groen' blijft het huidige aanwezige groen behouden wat in die zin aansluit bij de bedoeling van klimaatadaptatie.

4 Haalbaarheid     

4.1 Algemeen     

Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden van de milieukundige aspecten en andere omgevingsaspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het bouwen en bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Deze aspecten kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Als dit zo is, blijkt dit uit de tekst onder het bepaalde aspect.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling     

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Er zijn minder activiteiten direct m.e.r.-plichtig, maar er is wel vaker m.e.r.-beoordeling nodig. De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats indeze integrale afweging te geven. Op basis van de volgende grondslagen kan een milieueffectrapportage dan wel m.e.r. (beoordelings)plicht van toepassing zijn:

  • op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm: er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3):
  • er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen)op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
  • er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. zijn aan de activiteiten drempelwaarden (de gevallen) verbonden. Deze drempelwaarden zijn echter indicatief. Dit betekent dat als een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, er sprake is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Onderzoek en conclusie

De activiteiten die in voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor verwerking van ferrometalen door warmwalsen, het smeden met hamers, of het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal'. Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 15.000 ton per jaar of meer. Het reguleren van de productiecapaciteit vindt primair plaats via de milieuvergunning (bevoegd gezag provincie Gelderland). Bij de aanvraag van een dergelijke vergunning zal ook worden getoetst aan de de hiervoor genoemde drempelwaarden. In het voorliggende bestemmingsplan worden de planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden bij recht vastgelegd conform het huidige gebruik/de huidige situatie met beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Bij recht worden dus geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Uit de onderbouwing van de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. In dit verband wordt ook verwezen naar de verleende vergunning Wet natuurbescherming (bijlage 5).

4.3 Bodem     

Bij een bestemmingsplan moet worden bepaald dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is een actualisatie van de geldende bestemmingsplannen in het plangebied. Dit bestemmingsplan bevat geen nieuwe ontwikkelingen die niet al via een eerdere procedure zijn toegelaten. Er kunnen (lokaal) verontreinigingen aanwezig zijn. Er geen aanwijzingen dat de bodemkwaliteit in tussentijd is verslechterd. Om deze reden kan ervan worden uitgegaan dat de bodem in het plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Dit wordt bevestigd door een schrijven van de provincie Gelderland (als gevoegd gezag voor de locatie Vulcanus) (zaaknummer 2012-013362) waarin is opgenomen dat bij het gebruik als ijzergieterij geen onaanvaardbare risico’s worden verwacht. Doordat daarnaast geen nieuwe gevoelige functies worden toegestaan is het uitvoeren van een bodemonderzoek ten behoeve van dit plan niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Akoestiek     

4.4.1 Wegverkeerslawaai     

Wegverkeer kan overlast bij woningen of geluidsgevoelige functies veroorzaken. In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn daarom geluidsnormen opgenomen.

Onderzoek en conclusie

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen van geluidsgevoelige functies. Een akoestisch onderzoek is dus niet aan de orde. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4.2 Industrielawaai     

In de Wgh is bepaald dat rond industrieterreinen waarop bepaalde, krachtens Het Besluit omgevingsrecht (Bor) aangewezen, inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen (grote lawaaimakers), een geluidzone moet zijn vastgesteld. Met deze zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel lawaaimakers als aan woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Lawaaimakers kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, te veel oprukken naar de lawaaimakers. Buiten deze geluidzone mag de geluidsbelasting door industrielawaai niet meer bedragen dan 50 dB(A) (de voorkeursgrenswaarde industrielawaai).

In de Wet geluidhinder is vastgelegd dat het vastleggen, opheffen of wijzigen van een geluidzone moet plaatsvinden via het vaststellen van een bestemmingsplan. Niet is vastgelegd dat bestaande geluidzones opnieuw overgenomen moeten worden. Het opnemen van de geluidzone heeft dan ook vooral een signaleringsfunctie en is niet nodig vanuit het oogpunt van rechtszekerheid.



Onderzoek en conclusie

De geluidzones van Langerak (Vulcanus) en Motorcrossterrein De Heksenplas Bronckhorst zijn vastgelegd in verschillende bestemmingsplannen. Aangezien de geluidzones alleen in deze bestemmingsplannen vastgelegd zijn, moet bij een actualisatie van deze geldende plannen, ook de geluidzone weer opgenomen worden. Anders is immers de geluidzone nergens anders meer vastgelegd. De geluidzone Vulcanus (op de afbeelding hieronder aangeduid met geluidzone Langerak) is opgenomen in Bestemmingsplan Stedeijk gebied - 2021 en in de beheersverordening Landelijk gebied - 2020.

afbeelding

Ligging geluidzones Langerak, De Huet, Keppelseweg en Motorcrossterrein De Heksenplas Bronckhorst

Geluidzone Vulcanus

De geluidzone Vulcanus is verbonden aan de aanduiding grote lawaaimaker, welke is opgenomen voor het hele plangebied. De ijzergieterij is in zijn soort relatief klein van schaal. Het bedrijf kan echter worden aangemerkt als een “grote lawaaimaker” in de zin van de Wet geluidhinder (afgekort Wgh, ex art. 41 van deze wet). Daarom is rondom dit bedrijf bij Kroonbesluit van 15 januari 1992 een geluidszone (ex art. 53 Wgh) vastgesteld. De geluidzone is opgenomen in de omliggende bestemmingsplannen. De drie bedrijfswoningen bevinden zich op het gezoneerde industrieterrein. Daarmee worden deze woningen niet beschermd tegen geluid afkomstig van bedrijfsactiviteiten op het gezoneerde industrieterrein.

Geluidzone Motorcrossterrein De Heksenplas

In voorliggend bestemmingsplan is de geluidzone Motorcrossterrein De Heksenplas opgenomen. Binnen een geluidzone mogen geen nieuwe geluidsgevoelige functies toegestaan worden tenzij hogere waarden is verleend. Doordat het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk maakt, vormt het aspect industrielawaai/bedrijfszonering geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit     

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen om onder andere de verkeersgerelateerde emissies en industriële bronnen (onder andere fijnstof en stikstofdioxide) te reguleren. Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als de luchtkwaliteit als gevolg van het project met ten hoogste 3% verslechtert.



Onderzoek en conclusie

Doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Vulcanus – 2023' is een actuele planologische regeling vast te leggen. In het voorliggende bestemmingsplan worden de planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden vastgelegd conform het huidige gebruik/de huidige situatie met beperkte uitbreidingsmogelijkheden. De uitbreidingsmogelijkheden bij recht zijn dermate kleinschalig dat een verslechtering van de luchtkwaliteit met meer dan 3% niet aan de orde zal zijn. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.6 Externe veiligheid     

Externe veiligheid beschrijft de kans dat personen in de omgeving van een activiteit waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, slachtoffer worden van een ongeval met die stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes (weg, water, rail en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen', de bijbehorende regeling en de circulaire effectafstanden LPG-tankstations van belang. Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen', het besluit externe veiligheid transportroutes en de wet basisnet van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is. Het beleid met betrekking tot buisleiding is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij externe veiligheid wordt een onderscheidt gemaakt tussen een plaatsgebonden risico en een groepsrisico.



Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon, die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-5 (één op 100.000) en een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt. Binnen deze contour mogen in ieder geval geen kwetsbare objecten (onder andere scholen, gebouwen waar zich veel mensen bevinden en gebouwen waar zich minder zelfredzame personen kunnen bevinden) aanwezig zijn of geprojecteerd worden.



Groepsrisico

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Voor de contour van het groepsrisico geldt in ieder geval dat het niet wenselijk is om hier kwetsbare bestemmingen toe te staan. Het streven moet zijn om het aantal personen binnen het invloedsgebied onder de oriëntatiewaarde en waar mogelijk zo laag mogelijk te houden.



Gemeentelijk beleid

Door de gemeente Doetinchem is 'Het Extern Veiligheidsbeleid' vastgesteld d.d. 19 december 2013. De gemeente streeft naar een verantwoord evenwicht tussen risico's en de behoefte aan de activiteiten die de risico's veroorzaken. Daar waar de gemeente als bevoegd gezag een beoordelingsvrijheid heeft maakt zij in dit beleidsdocument keuzes op het gebied van externe veiligheid. Die keuzes hebben de vorm van algemene uitgangspunten en gebiedsgerichte ambities:

  1. Voor de toepassing van dit externe veiligheidsbeleid onderscheidt de gemeente Doetinchem drie gebiedstypen: woongebieden, bedrijventerrein en buitengebied.
  2. Een balans dient gevonden te worden tussen enerzijds wonen en werken en anderzijds veiligheid en risico, waarbij de nadruk ligt op veiligheid.
  3. In woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen toegelaten.
  4. Vestiging van nieuwe risicovolle bedrijven is mogelijk, hiervoor is het A18 Bedrijvenpark aangewezen.
  5. Op het bedrijventerrein en in het buitengebied accepteert de gemeente een enigszins minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting op de omgeving onder voorwaarden mogelijk.
  6. Waar zich externe veiligheidsknelpunten voor (kunnen) doen, besteedt de gemeente vooral aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.
  7. Bij het beoordelen van risicosituaties worden aanvullend op de beoordeling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ook de mogelijke effecten en beheersbaarheid van een calamiteit betrokken. Hierbij wordt zorgvuldig rekening gehouden met het advies van de veiligheidsregio in het kader van de verantwoordingplicht groepsrisico.

Voor punten a t/m e heeft de gemeente een apart bestemmingsplan 'Parapluherziening Externe veiligheid - 2020' opgesteld. De parapluherziening is integraal verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan.

Onderzoek

In het plangebied ligt één gasdrukmeet- en regelstation. Op de gasdrukmeet- en regelstations zijn de regels uit de Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit van toepassing. Het gasdrukmeet- en regelstation is in het bestemmingsplan opgenomen met een specifieke bestemming. Er moeten veiligheidsafstanden in acht genomen worden, voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Daarom is rondom het station een veiligheidszone opgenomen voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn woningen, kantoren met een bvo van meer dan 1.500 m2 en kinderdagverblijven. Beperkt kwetsbare objecten zijn woningen, als het gaat om verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare, kantoren met een bvo tot 1.500 m2, sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen.

afbeelding

De ligging van het gasdrukmeet- en regelstation in het plangebied

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een actuele planologische regeling op basis van de huidige feitelijke situatie met beperkte ruimte tot uitbreiding. Vanwege het gasdrukmeet- en regelstation is in de verbeelding een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi 1' opgenomen met bijbehorende regeling in de regels. Daarmee wordt geborgd dat kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten niet te dicht op het gasdrukmeet- en regelstation gebouwd kunnen worden. In of nabij het plangebied zijn geen andere risicobronnen aanwezig die van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan. Met de gebiedsaanduiding risicobronnen is de vestiging van nieuwe risicobronnen in of nabij het plangebied bij recht uitgesloten.

4.7 Bedrijven en milieuzonering     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.



Onderzoek en conclusie

Vulcanus is als bestaand bedrijf (al langdurig) gevestigd binnen het plangebied. Met voorliggend bestemmingsplan worden de bij recht toegestande planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden gereduceerd ten opzichte van de mogelijkheden die er op dit moment zijn. Door middel van het opnemen van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ijzergieterij' binnen de bestemming 'Bedrijf' is alleen de bestaande ijzergieterij toegestaan (categorie 4.2) of bedrijven met een milieucategorie 1 of 2 (als de ijzergieterij niet meer actief zou zijn). Mocht de ijzergieterij verdwijnen dan is alleen bedrijvigheid met milieucategorie 1 of 2 mogelijk is. Deze bedrijven in milieucategorie 1 of 2 hebben in een gebied dat getypeerd kan worden als 'gemengd gebied' een richtafstand van maximaal 10 meter. Aan deze afstand kan als die situatie zich voordoet worden voldaan, aangezien de afstand tot de nabijgelegen woningen ruim 10 meter is. Voor het voorliggende bestemmingsplan vormt het aspect bedrijven en milieuzonering dan ook geen belemmering.

4.8 Flora en fauna     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming is het wettelijke stelsel voor de natuurbescherming. De wet is de vervanger van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De Wet natuurbescherming regelt allereerst de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en plant- en diersoorten. Daarnaast bevat het voorstel onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden.

De Wet natuurbescherming neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Het toetsingskader van de nieuwe wet is, voor wat betreft soortbescherming, deels gelijk aan dat van de oude Flora- en faunawet. Al is de lijst met beschermde soorten wel gewijzigd. In de nieuwe wet zijn 945 soorten actief beschermd. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden op formeel wetsniveau aanvullende, als zodanig kenbare 'nationale' beschermingsvoorschriften verankerd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en planologische procedures zal getoetst moeten worden aan de Wet natuurbescherming. De provincies zijn het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming.

In de Wet natuurbescherming is geregeld dat er voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en planten, inclusief de directe leefomgeving.

Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, moeten de verbodsbepalingen in acht worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek moet worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Wet natuurbescherming beschermd zijn. Vooral binnen de stedelijke omgeving moet aandacht worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen, huismus, gierzwaluw en steenmarter. De nestlocaties en vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soort(groep)en zijn jaarrond beschermd. Daarnaast zijn de bezette nesten van alle inheemse vogelsoorten beschermd en mogen niet opzettelijk verstoord worden. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart t/m 15 juli, maar broedgevallen daarbuiten zijn ook beschermd.

Ook moet worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Als inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Wet natuurbescherming zijn vastgesteld, kan een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd. Uit een verleende ontheffing kunnen aanvullende mitigerende en/of compenserende maatregelen voortkomen die van invloed zijn op de (her)inrichting van een gebied. Het niet verkrijgen van een ontheffing is van invloed op de haalbaarheid van een project.

Naast bovengenoemde soortenbescherming ziet de Wet Natuurbescherming eveneens toe op gebiedsbescherming. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofstructuur) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In voorliggend geval gaat het om het Gelders Natuurnetwerk (GNN). In of in de directe nabijheid van de NNN (of GNN) geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.



Onderzoek en conclusie

Doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Vulcanus – 2023' is een actuele planologische regeling vast te leggen op basis van de bestaande situatie. Voor voorliggend bestemmingsplan is geen onderzoek naar de gevolgen voor de flora en fauna nodig. Het plangebied is daarnaast niet gelegen in Natura-2000 gebied, NNN (GNN) of GO. Buiten het plangebied is GNN en GO aanwezig. Van GNN gaat geen externe werking uit. De ontwikkeling is daarmee niet in strijd met de provinciale omgevingsverordening. Daarnaast is door de provincie Gelderland voor gebiedsbescherming een nieuwe vergunning op basis van de Wet natuurbescherming verleend (zaaknummer 2021-010889). Deze is als bijlage 5 bijgevoegd. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

afbeelding

Uitsnede omgevingsverordening provincie Gelderland GNN/GO.

4.9 Water     

4.9.1 Waterschapsverordening     

De waterschapsverordening bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die het waterschap stelt binnen haar beheergebied. Elk waterschap heeft één waterschapsverordening. Zo ook het waterschap Rijn en IJssel.Per waterschap is er 1 waterschapsverordening. Deze vervangt de Keur. De zones die waren opgenomen in de Legger, zijn opgenomen in de waterschapverordening. De Legger zelf blijft bestaan. Op basis van de Legger en waterschapverordening i.r.t. de locatie/het plangebied kan worden gesteld dat er geen strijdigheid is tussen het plan en de waterschapsverordening van waterschap Rijn en IJssel . Zie ook paragraaf 4.9.2.

4.9.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027     

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 zijn de doelen van waterschap Rijn en IJssel weergegeven in vier thema’s:

Klimaatrobuust gebied

Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. De ambitie van het waterschap is dat in 2050 de keringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar op ontwikkelingen kan worden ingespeeld. Daarbij is er aandacht voor een duurzame wijze van beheer en behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil in het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil het waterschap in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin ze haar taken klimaatneutraal uitvoert.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Er wordt naar gestreefd dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico’s oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Onderzoek en conclusie

In het waterbeheerplan en bijbehorend gebiedsprogramma Oude IJssel zijn geen zaken opgenomen die direct een belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan waarmee voor een al bestaande situatie een actuele planologische regeling wordt vastgelgd.

4.9.2 Watersysteem     

De legger van het waterschap Rijn en IJssel is een set met kaarten van het beheergebied. Daarop staat o.a. welke rivieren, watergangen, dijken, kaden, stuwen en sluizen het waterschap beheert en waar ze liggen. Waterschap Rijn en IJssel heeft een legger voor watersystemen (beken en sloten) en een legger voor waterkeringen (dijken).

Onderzoek en conclusie

Onderstaande uitsnede van de legger van het waterschap Rijn en IJssel laat zien dat binnen het plangebied geen wateren aanwezig zijn. Wel is het plangebied gelegen binnen diverse zones die verband houden met de aanwezige waterkering ten noorden buiten het plangebied. In voorliggend bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De positie van deze dubbelbestemming komt overeen met de beschermingszone van de waterkering. De belangen van waterveiligheid en de waterkering worden, naast de dubbelbestemming, ook beschermd door de Keur van het waterschap. De beschermingszone van de waterkering waar de keur van toepassing is, is groter dan het gebied met de dubbelbestemming.

afbeelding

Uitsnede legger waterschap Rijn en Ijssel

4.9.3 Gemeentelijk Rioleringsplan     

In Doetinchem liggen meerdere rioolwatertransportleidingen. Dit zijn zowel persleidingen als vrije val riolen. De leidingen hebben in Doetinchem een dubbelbestemming 'Leiding - Riool' gekregen. Hierdoor is de aanleg en instandhouding van rioolwatertransportleidingen geregeld. Door de dubbelbestemming worden ook de vrijwaringszones aan de weerszijden van de leidingen beschermd. In het plangebied zijn geen leidingen aanwezig die bestemd zijn met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'.

4.9.4 Watertoets     

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit. Deze toets is in de navolgende tabel opgenomen.

Thema Toetsvraag Relevant
Hoofdthema's
Veiligheid 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?

2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?
1. Ja



2. Nee
Riolering en

afvalwaterketen
1. Is er een toename van het afvalwater (DWA)?

2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?

3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van waterschap?
1. Nee

2. Nee

3. Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater) 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?

2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?

3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
1. Nee

2. Nee

3. Nee
Grondwater- overlast 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?

2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?

3. Is in het plangebied sprake van kwel?

4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?
1. Nee

2. Nee

3. Nee

4. Nee
Oppervlaktewater- kwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?

2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?

3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?
1. Nee

2. Nee

3. Nee
Grondwaterkwaliteit Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde stelsel?

2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieu hygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
1. Nee

2. Nee

Verdroging Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?

2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
1. Nee

2. Nee

Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?

2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
1. Ja

2. Nee

Aandachtsthema's
Recreatie Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

Toelichting per relevant waterhuishoudkundig aspect

Veiligheid

De waterkeringen die in het plan gebied gelegen zijn, zijn aangeven met een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De waterkering ligt aan de noordzijde van het plangebied. De belangen van waterveiligheid en de waterkering worden, naast de dubbelbestemming, ook beschermd door de Keur van het waterschap. De beschermingszone van de waterkering waar de keur van toepassing is, is groter dan het gebied met de dubbelbestemming.

Inrichting en beheer

In het plangebied en de directe nabijheid bevinden zich watergangen die worden beheerd en onderhouden door het waterschap Rijn en IJssel. De watergangen worden beschermd door de keur van het waterschap.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie     

Het gemeentelijke beleid van archeologie en cultuurhistorie sluit aan bij het provinciale beleid van deze aspecten. In de volgende twee paragrafen wordt nader ingegaan op archeologie en cultuurhistorie.

4.10.1 Archeologisch erfgoed     

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden moeten als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.

Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht, die de Wamz en de Monumentenwet 1988 heeft vervangen.

Een belangrijk archeologisch doel van de Erfgoedwet is om het archeologisch erfgoed ter plekke te behouden. Daarom is het verplicht om vroegtijdig in het proces van de ruimtelijke ordening rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en hierin een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt namelijk ruimte om te overwegen om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen.

Als het archeologisch bodemarchief niet kan worden ontzien, kan voorafgaande aan de bodemverstoring een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Of een onderzoek nodig is en welk onderzoek dit moet zijn, wordt bepaald op basis van de aanwezige archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingreep. De kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Een betere bescherming van de archeologie en het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om goed inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het archeologisch bodemarchief. Daarom heeft de gemeente Doetinchem een archeologische beleidskaart laten opstellen door adviesbureau RAAP, waarop de archeologische vindplaatsen en verwachtingszones zijn aangegeven. Afhankelijk van de (verwachtings)waarde in een gebied zal het beschermingsregime meer of minder streng zijn.

De archeologische beleidskaarten zijn op 30 maart 2020 door de gemeenteraad van Doetinchem vastgesteld. De archeologische beleidskaarten worden periodiek geactualiseerd aan de hand van uitgevoerd archeologisch onderzoek.

De uitgangspunten voor het archeologiebeleid sluiten al aan op het nieuwe beleid, die regionaal is opgesteld. Dit beleid staat in de nota 'Archeologie met beleid. Afwegingskader voor archeologiebeleid in de Regio Achterhoek' (vastgesteld in 2013). Dit beleid geeft een verlichting van de grenzen voor archeologisch onderzoek. De gebieden zoals deze in de archeologische beleidskaarten onderscheiden zijn, veranderen hier niet door. Wel zijn er nu in de basis 5 verschillende niveaus van bescherming. Deze komen terug in de navolgende tabel.

De volgende archeologische gebieden komen in het plangebied voor:



uitgangspunten archeologiebeleid dubbelbestemming / specifieke regels
Archeologische waardevolle gebieden(AWG)
AWG categorie 1 (beschermde archeologisch monument met attentiezone 50 m) altijd vergunningplicht Waarde - Archeologisch monument
AWG categorie 2 (archeologische monumenten met attentiezone 50 m)

&

AWG categorie 4 (historische stads- en dorpskern)
bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm Waarde - Archeologie
Binnenstad Ei bij bodemingrepen groter dan 15 m2 en dieper dan 30 cm Waarde - Archeologische verwachting 1
AWG categorie 3 (bekende archeologische vindplaats met rondom attentiezone van 50 m

& loopgraaf of tankgracht)
bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm Waarde - Archeologische verwachting 2
Archeologische waardevol verwachtingsgebieden (AWV)
AWV categorie 5 (hoog + afgedekt) bij bodemingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm Waarde - Archeologische verwachting 3
AWV categorie 6 (hoog) bij bodemingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm Waarde - Archeologie verwachting 4
AWV categorie 7 (middelmatig) bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm Waarde - Archeologische verwachting 5
AWV categorie 8 (laag)

&

AWV categorie 9 (laag voor nederzettingsresten, hoog voor geïsoleerde water gerelateerde archeologische resten)
bij bodemingrepen dieper dan 30 cm - en bij plangebieden groter dan 5000 m² Waarde - Archeologische verwachting 6
AWV categorie 10 (waterpartijen) n.v.t. geen dubbelbestemming nodig
Bodemverstoringen
vergraven n.v.t. dubbelbestemming baseren op AWG- of AWV-categorie
Onderzoeksgebieden
Archeologisch onderzoek n.v.t. dubbelbestemming baseren op AWG- of AWV-categorie
Na onderzoek vrijgegeven n.v.t. geen dubbelbestemming nodig

Te allen tijde moet rekening worden gehouden met de wettelijke meldingsplicht bij toevalsvondsten (Erfgoedwet, art. 5.10):

Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

afbeelding

Archeologische verwachtingen binnen en buiten het plangebied

4.10.2 Cultuurhistorisch erfgoed     

De cultuurhistorie is in Doetinchem vastgelegd in de nota cultuurhistorie 'Continuïteit in Karakter' (vastgesteld 21 september 2017) en de Erfgoedverordening gemeente Doetinchem 2013 (vastgesteld 30 mei 2013).

In opdracht van de gemeente Doetinchem is in 2019 en 2020 een onderzoek uitgevoerd naar cultuurhistorische waardevolle objecten in het stedelijk gebied (Belfort Cultuurhistorie en Monumenten, Doetinchem 14 april 2020). In dit onderzoek zijn ook de gebouwen van IJzergieterij Vulcanus gewaardeerd als cultuurhistorisch waardevol. Het complex van ijzergieterij Vulcanus is voor de gemeente Doetinchem cultuurhistorisch waardevol vanwege de cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarde. Volgens het onderzoek heeft de waardering betrekking op de onderdelen van het huidige complex die voor 1966 gebouwd werden.

Voor de juridisch-planologische verankering van de cultuurhistorische waardevolle objecten in het stedelijk gebied van de gemeente Doetinchem heeft de gemeente een aparte procedure in gang gezet. De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn verankerd in het nieuwe voorontwerpbestemmingsplan ‘Parapluherziening Cultuurhistorie - 2021’. Dit bestemmingsplan heeft vanaf 4 november 2021 zes weken ter inzage inzage. De cultuurhistorische waardevolle bebouwing van het Vulcanusterrein maakt ook onderdeel uit van dit plan.

afbeelding

Cultuurhistorische waarden Vulcanus

In voorliggend bestemmingsplan is, in lijn met het voorontwerpbestemmingsplan ‘Parapluherziening Cultuurhistorie - 2021’, een regeling opgenomen voor de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Daarmee is deze bebouwing juridisch-planologisch beschermd tegen sloop zonder toestemming (omgevingsvergunning). Dit betekent dat er bij sloopaanvragen (voor zowel gehele als gedeeltelijke sloop) altijd een afweging plaatsvindt in het kader van cultuurhistorie. Zie ook paragraaf 3.2.3 Erfgoedwet, 3.3.3 Cultuur en Erfgoed 2017-2020 en 3.4.2 Continuïteit in Karakter, Cultuurhistorie Doetinchem.

4.11 Verkeer en parkeren     

Wegcategoriseringplan

In het wegcategoriseringsprogramma zijn de verschillende wegen (binnen en buiten de bebouwde kom) in Doetinchem ingedeeld in een drietal categorieën.

  • Stroomwegen (autosnelweg A18)
  • Gebied ontsluitingswegen (50 km wegen)
  • Erftoegangswegen 30 km wegen)



Uitgangspunten bij de inrichting van de wegen binnen de gemeente Doetinchem zijn bepaald in het Wegcategoriseringsplan:

  • de inrichting van de weg (het wegbeeld) moet het gewenste rijgedrag en de rijsnelheid 'afdwingen';
  • herkenbare inrichting van de verschillende verkeersruimtes door materiaal/kleur;
  • de (kwaliteit van de) leefomgeving staat centraal;
  • de weg moet na realisatie goed te beheren zijn (beheerbewust ontwerpen);
  • snelheidsremmende maatregelen worden getroffen in erftoegangsstraten en op gebiedsontsluitingswegen waar kwetsbare verkeersdeelnemers de weg moeten kruisen.



De meeste woonstraten in de gemeente Doetinchem zijn inmiddels aangewezen tot 30 km/uur gebied. Niet alle straten voldoen al helemaal aan de bijbehorende inrichtingseisen. De komende jaren zullen bij groot onderhoud steeds meer woonstraten worden ingericht tot 30 km/uur straat.

De gebiedsontsluitingswegen zijn bedoeld om het verkeer uit de woongebieden verwerken richting bijvoorbeeld de snelweg A18. Het is duidelijk welke wegen dit zijn maar ook deze voldoen nog niet allemaal aan de gestelde eisen. Niet alle gebiedsontsluitingswegen hebben bijvoorbeeld aparte fietspaden.

afbeelding

De gebiedsontsluitingswegen in Doetinchem

Voor beide categorieën geldt dat de kwaliteit van de leefomgeving moet centraal staan. Een duidelijk onderscheid aanbrengen tussen de verschillende verkeersruimtes zorgt er voor dat de verkeersdeelnemer duidelijk zijn plek en die van anderen op de weg weet en zo de verkeersruimte op de juiste wijze gebruikt. Op drukke erftoegangsstraten is het belangrijk dat voetgangers veilig kunnen lopen op een trottoir. Voor rustige erftoegangsstraten kan worden overwogen alle verkeersdeelnemers gebruik te laten maken van dezelfde ruimte. Een smalle weg die gebruikt wordt door iedereen leidt tot een lagere rijsnelheid. Fysieke maatregelen als drempels ondervinden een steeds grotere weerstand bij de gebruikers en omwonenden en hulpdiensten. Ze leiden tot trillinghinder en toename van de geluidsoverlast. Bij voorkeur wordt gezocht naar maatregelen die een lagere snelheid afdwingen, maar die geen of beperkte bijeffecten hebben voor de leefomgeving en hulpdiensten.



Parkeren

De normering uit de Nota Parkeernormen Auto- en Fiets Gemeente Doetinchem, zal aangehouden worden. Hierbij is gekozen voor een dynamische verwijzing naar dit beleidsdocument (in lijn met jurisprudentie van de ABRS, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Het moet met een voorwaardelijke verplichting in de regels vastgelegd worden. Het beleid van de gemeente is erop gericht dat parkeeroplossingen bij woningen meer worden gezocht op eigen terrein of in clusters. Voorwaarde is wel dat de kwaliteit van de openbare ruimte gewaarborgd blijft.

Onderzoek en conclusie

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe functies en/of woningen mogelijk gemaakt. Hiermee vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmering.

5 Wijze van bestemmen     

5.1 Inleiding     

Voorliggend bestemmingsplan Vulcanus – 2023 legt het feitelijke gebruik van het Vulcanus terrein (ijzergieterij) in Langerak, met beperkte ruimte voor uitbreiding bij recht, vast in een actuele planologische regeling. Dit draagt bij aan het inzichtelijk maken en houden van de toegestane bouw -en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de regels     

De regels bestaan uit de volgende onderdelen:

  • hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3: Algemene regels;
  • hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

5.2.1 Inleidende regels     

De inleidende regels omvatten de in de planregels gebruikte begripsomschrijvingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hiermee is planspecifiek vastgelegd wat bedoeld wordt en hoe gemeten moet worden. Als een begrip niet omschreven is, dan geldt de algemeen gangbare uitleg van het begrip.

Bebouwingspercentage/bouwperceel

De bebouwingspercentage wordt berekend op basis van de oppervlakte van het bouwperceel (niet o.b.v. het bouwvlak). Een begripsomschrijving van ´bouwperceel´ is te vinden in de inleidende regels (artikel 1 Begrippen).

5.2.2 Bestemmingsregels     

In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is, in overeenstemming met de RO-Standaarden 2012 waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (2012), in beginsel opgebouwd uit:

  • een bestemmingsomschrijving: een omschrijving van de doeleinden waarvoor de gronden zijn bestemd en de toegelaten bijbehorende bebouwing;
  • de bouwregels: deze bevatten de voorgeschreven maatvoering van de bouwwerken;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.
5.2.2.1 Bedrijf     

De bestemming 'Bedrijf' is toegekend aan bestaande bedrijven die niet op het bedrijventerrein gelegen zijn. In lijn met de bestemming ‘Bedrijf’ op andere bedrijfslocaties binnen de gemeente Doetinchem zijn binnen deze bestemming standaard bedrijven toegestaan uit de categorieën 1 en 2 van de als bijlage bijgevoegde ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijven’. Een korte uitleg over de 'Staat van...' is te vinden in Bijlage 2. Daarnaast is specifiek voor deze locatie bestaande ijzergieterij toegestaan, middels de aanduiding ''specifieke vorm van bedrijf – ijzergieterij’.

De bestemming ‘Bedrijf’ en de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – ijzergieterij’ is toegekend aan:

  • de bedrijfsgebonden gronden van het Vulcanus-terrein,
  • de bedrijfsongebonden gronden van het Vulcanus-terrein, die een directe ruimtelijke samenhang met de bedrijfsgebonden gronden vormen en
  • de bestaande bedrijfswoningen met bijbehorende gronden.

In de staat van bedrijfsactiviteiten zijn cateringbedrijven toegestaan. Dit zijn geen horecabedrijven. Aangezien cateringbedrijven alleen eten bereiden en op een andere locatie het voedsel serveren. Er is dus geen sprake van consumptie ter plaatse of afhalen.

Binnen de bestemming zijn kantoren toegestaan ten dienste van het aanwezige bedrijf tot maximaal 50% van het bruto-vloeroppervlakte. Detailhandel van ter plaatste geproduceerde goederen mag plaatsvinden tot maximaal 10% van de bruto-vloeroppervlakte van het bedrijf tot een maximum van 200 m2.

Ten aanzien van het maximumpercentage kantooroppervlak behoort ook te worden gerekend de bijbehorende ondersteunende computer serviceruimten, werkkasten en opslag ten behoeve van kantoor. Deze vallen dus niet onder de bedrijfsdoeleinden. De percentages zijn niet cumulatief. Ondergeschikte horeca is alleen in de vorm van een bedrijfsrestaurant/kantine toegestaan. Bij medegebruik ten behoeve van kantoor, detailhandel en/of horeca moet minimaal 50% van de bruto-vloeroppervlakte in gebruik blijven voor de hoofdactiviteit van het bedrijf in kwestie.

In het algemeen geldt dat de bebouwing binnen het bouwvlak gerealiseerd moet worden. Met deze bepaling wordt zoveel mogelijk voorkomen dat een rommelig en onoverzichtelijk aanzicht ontstaat op het terrein. Onder voorwaarden is voor bepaalde ondergeschikte bouwwerken een afwijking mogelijk.

Binnen het bouwvlak is een bebouwingspercentage opgenomen van 30%. Dit biedt ruimte voor kleine uitbreidingen ten opzichte van de huidige situatie ca 25%. Het benutten van ruimtelijke gebruiks en bouwmogelijkheden zal altijd ook bezien moeten worden in de milieukundige ruimte die er is om uit te breiden. Daarnaast is de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Deze is gebaseerd op de bestaande situatie.

Er zijn twee verschillende typen specifieke bouwaanduidingen voor schoorstenen opgenomen. Deze zijn opgenomen omdat de schoorstenen verschillende bouwhoogtes hebben. De hoogte van een schoorsteen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schoorsteen 26 m' mag maximaal 26 meter bedragen. Daarmee is een op 24 december 2021 door de provincie Gelderland verleende omgevingsvergunning verwerkt in voorliggend bestemmingsplan. Een schoorsteen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schoorsteen 40 m' mag maximaal 40 meter hoog zijn.

Tevens is er een bouwaanduiding opgenomen voor het realiseren van een overkapping. Deze bouwaanduiding is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - overkapping'. Deze overkapping mag een goot- en bouwhoogte hebben van maximaal 5 meter.

Ter plekke van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - woning uitsterfregeling' mag de bedrijfswoning als burgerwoning gebruikt worden. Dit recht vervalt als langer dan één jaar de woning niet meer als burgerwoning bewoond is geweest. Met de uitsterfregeling wordt recht gedaan aan het inmiddels langdurig gebruik van de woning als burgerwoning. Ook al wordt een woonfunctie ter plaatse niet wenselijk geacht vanwege de ligging van de bedrijfswoningen op gezoneerd industrieterrein.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn de bestaande bedrijfswoningen toegestaan. Bij of in de bedrijfswoning is het toegestaan om een vrij beroep en een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf te beginnen.

Met diverse binnenplanse afwijkingen wordt binnen de bestemming 'Bedrijf', al dan niet voor een deel van de gronden, de mogelijkheid geboden af te wijken van regels. Concreet gaat het om de regels die gesteld zijn voor het maximale bebouwingspercentage, maximale bouwhoogte, energieopslagsystemen voor gebruik door uitsluitend het toegestane bedrijf binnen de bestemming en e.e.a. in relatie tot verduurzaming en revitalisering van het bedrijf(sproces). Aan deze binnenplanse afwijkingen zijn voorwaarden verbonden die passend zijn bij de aard van de afwijking waar medewerking aan kan worden verleend. Gekozen is voor het toepassen van binnenplanse afwijkingen omdat het daarmee de mogelijkheden bij recht niet vergroot. Wel bieden deze de mogelijkheid om onder voorwaarden, die de belangen van omgeving raken, enige flexibiliteit te bieden richting Vulcanus als bedrijf.

Aan huis gebonden beroep en/of bedrijf

Daar waar een bedrijfswoning aanwezig is, is de uitoefening van een vrij beroep en een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf toegestaan in een aangebouwde bijbehorend bouwwerk. Voorwaarde daarvoor is dat de woonfunctie in alle gevallen de hoofdfunctie blijft. In beperkte mate mag bij de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf ook detailhandel plaatsvinden. Overige detailhandel is nadrukkelijk uitgesloten. Wanneer een aangebouwde oplossing niet mogelijk is vanwege architectuur of monumentale status van de woning, is het mogelijk om met een afwijking een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf toe te staan in een vrijstaande bijbehorend bouwwerk. Hierbij moet het, als dat vanuit de bestemming noodzakelijk is vrijstaande bouwwerk wel een ruimtelijke eenheid vormen met de woning.

Een internetwinkel is onder voorwaarden toegestaan, zo mag de internetwinkel alleen online verkopen, geen winkeluitstraling hebben, geen showroom en geen opslag binnen of buiten.

Alleen in geval van gastouderschap is een buitenactiviteit in de vorm van buitenspelende kinderen toegestaan.

5.2.2.2 Bedrijf - Nutsvoorziening     

De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is opgenomen voor de grotere nutsvoorzieningen, waaronder gasdrukmeet- en regelstations en transformatoren.

5.2.2.3 Groen     

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de gronden binnen het plangebied die op dit moment als (structureel) groen in de vorm van bos in gebruik zijn. In de regels is een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor gebouwen (nutsvoorzieningen) en bouwwerken geen gebouwen zijnde (straatverlichting, straatmeubilair, en dergelijke) ten behoeve van de bestemming en eromheen gelegen openbaar gebied.

Ten behoeve van extensieve dagrecreatie mogen fiets- en wandelpaden worden aangelegd. Onder extensieve dagrecreatie wordt ook het plaatsen van onder andere bankjes, tafels en prullenbakken begrepen.

5.2.2.4 Waarde     

Archeologie

De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2, 3, 4, 5 en 6' zijn eerder in de toelichting al uitgelegd. Zie paragraaf .

Uitgaan van waarde die past bij onderliggende verwachtingszone

Met de waarde die past bij de onderliggende verwachtingszone wordt bedoeld, dat de verwachtingszone bepaald wanneer er een archeologische onderzoekverplichting geldt:

  • in een hoge verwachtingszone geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd bij een ingreep dieper dan 30 cm beneden maaiveld en een plangebied groter dan 250 m2.
  • bij een middelmatige verwachtingszone moet onderzoek worden uitgevoerd bij 30 cm beneden maaiveld en een plangebied groter dan 1000 m2,
  • bij een lage verwachtingszone bij 30 cm beneden maaiveld, en een plangebied groter dan 5000 m2.

Dus als de ene helft van het bouwperceel in een hoge verwachtingszone ligt, en de andere helft in een zone met een lage verwachting, dan moet apart bekeken en beoordeeld worden of er een onderzoeksverplichting geldt voor het bouwperceel.

Als voorbeeld: als slechts 150 m2 van het bouwplan in de hoge zone ligt en 500 m2 in de lage zone, dan hoeft er geen onderzoek te worden uitgevoerd.

5.2.2.5 Referentiekader nadere eisen- en afwijkingsbevoegdheden     

Een aantal planregels geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om nadere eisen te stellen of een afwijking te verlenen als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d, respectievelijk onder c, van de Wet ruimtelijke ordening.

De nadere eisen kunnen betrekking hebben op de plaats en afmetingen van de bebouwing. Deze kunnen toegepast worden als het concrete bouwplan voor de genoemde onderdelen, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, een ongewenst gevolg voor de omgeving heeft.

Binnen de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden komen veelal de volgende voorwaarden voor:

  1. daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende de gebruiksmogelijkheden van die percelen;
  2. de ruimtelijke uitwerking aanvaardbaar is;
  3. de uitvoerbaarheid gewaarborgd is.

Deze voorwaarden zijn als volgt uit te leggen:

  1. daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende de gebruiksmogelijkheden van die percelen:

    als een afwijking of wijziging op een aangrenzend perceel van zodanige invloed is dat deze grond, minder goed te gebruiken is dan het was, dan is het niet gewenst om aan de afwijking of wijziging mee te werken;
  2. de ruimtelijke uitwerking aanvaardbaar is:

    ten aanzien van de binnen een regeling toegelaten gebruiksvormen moet rekening worden gehouden met de milieu- en andere aspecten, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking. Als hierdoor de omgeving nadelig belast wordt, dan is medewerking niet gewenst;
  3. de uitvoerbaarheid gewaarborgd is:

    de (met name) financiële uitvoerbaarheid van een plan moet hierbij onderbouwd worden. Aan een (financieel) niet haalbaar plan kan niet meegewerkt worden.
5.2.2.6 Specifieke gebruiksregel parkeren     

Daar waar het relevant is voor de bestemming, is een specifieke gebruiksregel voor parkeren opgenomen. Op grond van artikel 3.1.2. tweede lid Bro mogen parkeernormen worden neergelegd in een beleidsregel. In Doetinchem ligt het parkeerbeleid vast in de 'Parkeervisie Gemeente Doetinchem 2017 - 2020' en 'Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem', zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 8 juni 2017. In het bestemmingsplan wordt tot uitdrukking gebracht, dat bij de toets op het onderdeel parkeren, deze beleidsregel betrokken moet worden bij bouw, uitbreiding of vervangende nieuwbouw en/of wijziging van gebruik.

Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State blijkt, dat een zogenoemde dynamische verwijzing in het bestemmingsplan acceptabel is. Daarom is aan de parkeerbepaling in het bestemmingsplan de zinsnede 'met dien verstande dat wanneer deze parkeerregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging'. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht, dat in principe te allen tijde wordt getoetst aan de meest actuele versie van het beleid. Tussentijdse wijzigingen van het beleid zijn dus gedurende de planperiode van het bestemmingsplan mogelijk.

5.2.2.7 Afwijking voor bouwen buiten bouwvlak     

Bij veel bestemmingen is de afwijking opgenomen om te bouwen buiten het bouwvlak mits het bouwperceel aan de zijde waar de bouwgrens wordt overschreden grenst aan openbaar toegankelijk gebied, waarop een groen-, natuur-, water-, verkeers- of daarmee vergelijkbare bestemming rust. Ook wordt gezegd dat de naar de weg gekeerde bouwgrens niet mag worden overschreden. Hierbij wordt bedoeld de bouwgrens aan de wegzijde van het gebouw (meestal de voorkant van het gebouw). Deze mag dus niet overschreden worden. Veelal is hier ook een verkeersbestemming opgenomen. Aan de zijkant of achterkant van een gebouw kan ook een verkeersbestemming gelden. Als sprake is van een parkeerplaats, dan kan de bouwgrens wél worden overschreden. Voor hoeksituaties met twee keer een verkeersbestemming geldt maatwerk. Advies kan hiervoor ingewonnen worden bij de stedenbouwkundige.

5.2.3 Algemene regels     

5.2.3.1 Anti-dubbeltelregel     

Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.

5.2.3.2 Algemene bouwregels     

In de algemene bouwregels is onder andere omschreven wanneer er geen verbod geldt voor het overschrijden van de bouw- en/of bestemmingsgrenzen voor bepaalde bouwdelen. Ook is omschreven wanneer het bevoegd gezag kan afwijken van bouw- en/of bestemmingsgrenzen.

De 'bestaande matenregeling' is bedoeld voor legale bouwwerken die afwijken van de vastgestelde situering, goot- en/of bouwhoogte, afstand, oppervlakte en/of inhoud van de bouwregels in dit bestemmingsplan. De bestaande afwijking is daarmee toegestaan.

In het artikel 'Ondergronds bouwen' is aangegeven dat de opgenomen bouwregels zijn bedoeld voor bouwwerken boven de grond.

5.2.3.3 Algemene gebruiksregels     

De algemene gebruiksregel luidt dat het verboden is om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. Hierbij zijn een aantal gebruiksvormen specifiek benoemd. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemming of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.

In de algemene gebruiksregels is ook benadrukt welk gebruik sowieso is toegestaan. Namelijk het opwekken van duurzame energie met behulp van zonnepanelen of andere - op grond van de bestemmingsregels geoorloofde - voorzieningen op het dak.

5.2.3.4 Algemene aanduidingsregels     

In de algemene aanduidingsregels kunnen zo nodig de regels met betrekking tot één of meer gebiedsaanduidingen een plaats krijgen. De volgende algemene aanduidingsregels komen in dit bestemmingsplan voor:



Geluidzone - industrie

Binnen deze zone kan er niet zondermeer een geluidsgevoelig object, zoals een woning gebouwd worden. Dit betekent dat er eerst een akoestisch (geluid) onderzoek uitgevoerd moet worden. Uit dit onderzoek moet blijken dat er voldaan kan worden aan de geluidnormen van de Wet geluidhinder.

Overige zone - aardkundige waarden

Voor de aanwezige aardkundige waarden is de aanduiding 'overige zone - aardkundige waarden' opgenomen waaraan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is gekoppeld. Dit betekent dat de grond ter plekke van de aanduiding niet zomaar afgegraven of geëgaliseerd mag worden.

In de regels bij deze bestemmingen is een voorrangsregeling opgenomen met het oog op de bescherming van de belangen en de aanwezige waarden. De gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de onderliggende bestemmingen worden hierdoor beperkt. In de zones mogen geen bouwwerken en werken worden uitgevoerd. Met een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden kan van het bouwverbod worden afgeweken.

Overige zone - cultuurhistorische waarden

Ter bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden is de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorische waarden' opgenomen. Hieraan is een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk gekoppeld. Hiermee wordt geregeld dat cultuurhistorisch waardevolle objecten niet meer bij recht gesloopt mogen worden.

Overige zone - grote lawaaimakers

In deze zone zijn ( bestaande ) bedrijven toegestaan die in het Besluit omgevingsrecht zijn aangemerkt als grote lawaaimakers. Bij deze bedrijven komt dus meer geluid vrij dan bij niet grote lawaaimakers.



Overige zone - nieuwe risicobronnen uitgesloten

In deze zone is het verboden om nieuwe risicobronnen te vestigen of bestaande risicobronnen uit te bereiden.



Veiligheidszone - bevi 1

Op de gasdrukmeet - en regelstations zijn de regels uit de Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit van toepassing. Door de uitstraling moeten er veiligheidsafstanden in acht genomen worden, voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Hierdoor wordt voor derden zichtbaar waar de stations en de bijbehorende beschermingszones liggen.

In de 'veiligheidszone - bevi 1' geldt dat:

  • binnen een afstand van 4 meter van het gasdrukmeet- en regelstation geen gebouwen voor beperkt kwetsbare objecten mogen worden gebouwd en;
  • binnen een afstand van 6 meter van het gasdrukmeet- en regelstation geen gebouwen voor kwetsbare objecten mogen worden gebouwd.
5.2.3.5 Algemene afwijkings- en wijzigingsregels     

De algemene afwijkingsregel voorziet in de mogelijkheid om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de regels van het bestemmingsplan. Bijvoorbeeld voor kleine bouwwerken voor nutsvoorzieningen. De in het plan opgenomen algemene wijzigingsbevoegdheden laat meer ingrijpende afwijkingen toe en wordt daarom gekoppeld aan een zwaardere procedure dan die voor het verlenen van een afwijking van de bouw- en gebruiksregels.

Voor het opwekken van kleinschalige duurzame energie. Hierbij moet gedacht worden aan zonnepanelen, mini windturbines en kleine windturbines.

Voor zonnepanelen voor eigen gebruik gelden een aantal voorwaarden, bijvoorbeeld dat de zonnepanelen op eigen grond geplaatst moeten worden, daarnaast ook dat deze grond in gebruik moet zijn als erf. De oppervlakte maat van 100 vierkante meter is extra t.o.v. de standaard oppervlakte van 20 vierkante meter (bouwwerken, geen gebouwen zijnde).

Mini windturbines (ook wel windwokkels genoemd) zijn met een afwijking toegestaan op het dak, waarbij voorwaarden gelden, onder andere dat de as-hoogte maximaal 5 meter boven het hoogste punt van het gebouw of bouwwerk waar de mast op staat uit komt.

Kleine windturbines (ook wel windmolentjes genoemd) staan op de grond en zijn met een afwijking toegestaan in de gebiedstype buitengebied en bedrijventerreinen, zie Gebiedstypen. In een woonwijk (gebiedstype woongebieden) is het niet toegestaan om een kleine windturbine op te richten. Om de afwijking vergund te krijgen moet verder aan een aantal andere voorwaarden worden voldaan, bijvoorbeeld dat de maximale as-hoogte 30 meter is van de turbine.

5.2.3.6 Overige regels     

Onder overige regels zijn die regels geplaatst die niet onder een andere regel zijn te vatten.

5.2.4 Overgangs- en slotregels     

In de loop van de tijd kan het gebruik van gronden of bouwwerken gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld hoe met deze afwijking acceptabel zijn.

De naam van het plan wordt in de slotregel aangehaald.

6 Economische uitvoerbaarheid     

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met het risico van planschade. Met het oog op het voorkomen van planschade is de procedure gestart met het ter inzage leggen van het voorontwerpbestemmingsplan. Van 1 juli 2021 t/m 1 september 2021 heeft het voorontwerpbestemmingsplan 'Vulcanus - 2021' ter inzage gelegen. Op deze manier is voorzienbaarheid gecreëerd. Zie ook paragraaf 7.2 Inspraak. Ruim anderhalf jaar na terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan is de procedure vervolgd met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan voor het Vulcanus terrein. Meer hierover in hoofdstuk 7.

7 Procedure     

7.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Als extra stap, voorafgaande aan de formele procedure, is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd. De resultaten van de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan zijn meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Meer hierover in paragraaf 7.2 Inspraak.

Ook wordt het plan op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening overlegd met de besturen van waterschap, provincie en Rijk. In dit hoofdstuk zullen de resultaten van de inspraakprocedure en overleggen worden behandeld.

7.2 Inspraak     

Het voorontwerpbestemmingsplan is op 30 juni 2021 gepubliceerd in

  • het digitale Gemeenteblad,
  • de website van de gemeente Doetinchem,
  • op de gemeentepagina van huis-aan-huisblad Doetinchems Vizier.

Hierbij is bekend gemaakt dat vanaf 1 juli 2021 het voorontwerpbestemmingsplan 9 weken ter inzage ligt op grond van de gemeentelijke inspraakverordening en dat op het plan gereageerd kon worden tot en met 1 september 2021.

Het in procedure brengen van een voorontwerpplan is een afwijking van het raadsbesluit van 23 februari 2012. Toen is besloten om de proceduretijd te versnellen, geen bestemmingsplannen meer als voorontwerp ter inzage te leggen. Bij dit besluit is ook aangeven dat van deze keuze afgeweken kan worden in uitzonderlijke gevallen. Vanwege de noodzaak om voorzienbaarheid te creëren, is hier sprake van een uitzondering en is wel een voorontwerp voor inspraak vrijgegeven. Tussen het ter inzage leggen van het voorontwerpplan en het ontwerpplan zit ruim anderhalf jaar. Zie ook Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid.

Resultaten inspraak

Er zijn twee inspraakreactie ontvangen. De reacties zijn samengevat en commentaar voorzien in de Nota van inspraak. De nota is als bijlage bij de toelichting gevoegd in Bijlage .

7.3 Overleg 3.1.1. Bro     

Het plan is op basis van artikel 3.1.1. Bro overlegd met de volgende instanties:

  • provincie Gelderland;
  • waterschap Rijn en IJssel;

Op basis van richtlijnen van de rijksoverheid is vooroverleg met deze instantie niet nodig. Er is geen rijksbelang dat hiertoe aanleiding geeft.

Provincie Gelderland

De provincie Gelderland heeft per brief (zaaknummer 2022-014052) laten weten dat er geen provinciale belangen spelen. De regels in de omgevingsverordening met betrekking tot nieuwvestiging of uitbreiding van solitaire bedrijvigheid in het buitengebied en met betrekking tot klimaatadaptatie zijn in dit geval niet relevant.

Waterschap Rijn en IJssel

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft als reactie enkel een tekstuele opmerking gemaakt. Deze is verwerkt.

Op basis van het vooroverleg hebben geen inhoudelijke aanpassingen aan het plan plaatsgevonden.

7.4 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

In het proces rond het opstellen van het plan zijn de directe omgeving van het plangebied en andere betrokkenen nadrukkelijk geïnformeerd. In het kader van het voorontwerpbestemmingsplan is tevens een digitale inloopavond georganiseerd op 14 juli 2021. Daarnaast is er contact geweest met de eigenaren van het bedrijf, zowel met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan als ook in het kader van het opstellen van bestemmingsplan 'Stedelijk gebied - 2021'. Ook vindt er (voornamelijk in het kader van milieu) een periodiek overleg plaats georganiseerd door de Provincie Gelderland, de Omgevingsdienst Achterhoek en de Omgevingsdienst Regio Nijmegen waar omwonenden voor worden uitgenodigd. De laatste keren heeft het overleg plaatsgevonden op 14 maart 2022, 19 september 2022 en 2 februari 2023. Maart 2024 vond wederom een bijeenkomst met omwonenden plaats waar de inhoud van het gewijzigde bestemmingsplan is gedeeld en toegelicht. Tot slot is de omgeving met een mailing/nieuwbrief vanuit de ODRN diverse keren op de hoogte gehouden van ook stappen in de procedure rond het (ontwerp)bestemmingsplan.

Bijlagen bij toelichting 4     

2 Toelichting bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten en Sportvoorzieningen     

  1. Richtafstandenlijsten

De tabellen zijn een selectie uit de lijsten zoals deze door het VNG is opgenomen in 'Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, editie 2009'. De lijst is gescreend op ruimtelijke wenselijkheid voor de specifieke bestemming waaraan de lijst gekoppeld is.

  1. Hoofdindeling

Lijst 1 (aanwezig bij dit bestemmingsplan) gaat uit van bedrijfsactiviteiten, gerangschikt naar SBI-codes van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voor elke activiteit zijn milieuaspecten en richtafstanden vermeld, rekening houdend met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties. Bij activiteiten kunnen daarnaast specifieke opslagen en installaties voorkomen. Lijst 2 (niet aanwezig bij dit bestemmingsplan), te vinden in 'Bedrijven en milieuzonering', bevat milieuaspecten en richtafstanden voor deze opslagen en installaties.

  1. Richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar

De lijsten vermelden richtafstanden voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. De richtafstanden zijn weergegeven in afstandsklassen (zie hierna). De richtafstanden voor de onderscheiden bedrijfstypen zijn afgeleid van:

  • in Nederland aanvaarde normen voor de emissies door milieubelastende activiteiten;
  • in Nederland voorgeschreven of aanvaarde grens- en richtwaarden voor de immissies bij woningen en andere milieugevoelige bestemmingen;
  • ervaringen en waarnemingen met betrekking tot de omvang en schadelijkheid van emissies door activiteiten.

De activiteiten zijn zodanig gedefinieerd en geclusterd dat er in het licht van de soorten milieubelasting (geur, stof, geluid, gevaar) sprake is van een zekere uniformiteit. In de praktijk zal binnen een activiteit variatie in de milieubelasting voorkomen.

In de tabel is de grootste afstand voor geur, stof, geluid en gevaar vermeld. Deze grootste afstand is bepalend voor de indeling in de milieucategorie. De volgende tabel geeft inzicht in het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie richtafstand
1 10 m
2 30 m
3.1 50 m
3.2 100 m
4.1 200 m
4.2 300 m
5.1 500 m
5.2 700 m
5.3 1.000 m
6 1.500 m

Mocht een bedrijf meerdere SBI-codes kennen, dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen. Dat geldt ook voor de gebruikte installaties en opslagen. Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor toetsing van bestaande situaties.

Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe vestiging van een dergelijk bedrijfs-/activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rustige woonwijken gelegen in zuivere woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere bestemming of kwalificatie.

Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een maat voor de potentiële hinder, gevaar of schade.

  1. Geluid: continu (C) en zonering (Z)

Bij bepaalde activiteiten is na de afstand voor geluid de letter C van 'continu' aangegeven. Hiermee is aangegeven dat bij de betreffende milieubelastende activiteiten de voor geluid bepalende activiteiten meestal continu (dag en nacht) in bedrijf zijn.

Voorts is bij bepaalde activiteiten na de afstand voor geluid de letter Z van 'zonering' opgenomen. Het gaat hierbij om inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken in de zin van de Wet geluidhinder (vroeger ook wel A-inrichtingen genoemd) en die als zodanig zijn aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningen besluit milieubeheer.

Indien dergelijke bedrijven in het bestemmingsplan voorkomen of in het bestemmingsplan zijn toegestaan, moet in dat plan een geluidzone worden opgenomen.

  1. Gevaar: risico (R) en vuurwerk (V)

In de kolom 'gevaar' is een richtafstand aangegeven, die bij een gemiddelde activiteit van dat type aangehouden kan worden. Het betreft alle gevaarsaspecten, inclusief brandgevaar en stofexplosies.

Als de letter R van 'risico' is aangegeven, kunnen activiteiten onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen of gaan vallen. Voor deze activiteiten dit altijd te worden nagegaan of het Bevi van toepassing is.

Voor activiteiten waarop het Vuurwerkbesluit van toepassing is, is de letter V van 'vuurwerk' opgenomen. Voor deze activiteiten dient altijd te worden getoetst aan de veiligheidsafstanden uit het Vuurwerkbesluit.

  1. Milieucategorie: divers (D)

Bij de bepaling van de richtafstanden voor de onderscheiden bedrijfstypen is uitgegaan van een 'gemiddeld' moderne activiteit met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen. Bij alle activiteiten dient daarom rekening te worden gehouden me teen zekere variatie. Voor activiteiten met een grote variatie in productieprocessen is de letter D van 'divers' opgenomen. Deze activiteiten kunnen een groter variatie in milieubelasting vertonen. Dit dient per geval nader te worden bezien.

  1. Index voor verkeersaantrekkende werking: goederenvervoer (G) en personenvervoer (P)

Naast de genoemde milieuaspecten kan ook de verkeersaantrekkende werking van belang zijn voor de toelaatbaarheid van de activiteit op een bepaalde locatie. Dit aspect kan niet worden vertaald naar afstanden, maar is weergegeven met een kwalitatieve index die loopt van 1 tot en met 3, met de volgende betekenis:

1: potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;

2: potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;

3: potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.

Daarbij is onderscheid gemaakt tussen goederenvervoer (G) en personenvervoer (P)

De index voor verkeersaantrekkende werking is van belang in combinatie met de verkeersontsluiting van en naar de inrichting. Het kan een indicator zijn voor eventuele verkeers- en parkeerhinder in de omgeving.

  1. Overige aandachtspunten: visuele hinder, bodemverontreiniging (B) en luchtverontreiniging (L)

Het aspect visueel hinder is een indicator voor de visuele inpasbaarheid van activiteiten. Zo hebben hoge omvangrijke bedrijfsbouwwerken index 3 en kleine(re) kantoorgebouwen index 1. De bepaling van de index is subjectief en niet eenduidig. Het betreft alleen een signaalfunctie.

De index voor bodemverontreiniging (B) kan een hulpmiddel zijn bij de selectie van toelaatbare inrichtingen op gevoelige gronden, zoals bodembeschermingsgebieden. Deze index is opgenomen als een activiteit een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft, bijvoorbeeld door calamiteiten, incidenten of 'sluimerende' lekkages.

De uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht is niet te vertalen in een richtafstand die bij voorkeur tot woningen (of andere gevoelige locaties) in acht genomen zou moeten worden. Toch kan de uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht in planologisch opzicht relevant zijn. Denk aan neerslag van geëmitteerde schadelijke stoffen op gevoelige bodems, gewassen en flora; bijvoorbeeld verzurende stoffen op natuurgebieden en zware metalen op groentes. Bij het gebruik van ontsmettings- en bestrijdingsmiddelen in de land- en tuinbouw doen zich in de praktijk regelmatig problemen voor met de afstand tot woningen. Bij activiteiten waar dit mogelijk relevant is, is de letter L van 'luchtverontreiniging' opgenomen.

  1. Gebruikte afkortingen

De volgende afkortingen worden in de lijsten gebruikt, in aanvulling op de hiervoor genoemde en verklaarde afkortingen:

- : niet van toepassing of niet relevant
< : kleiner dan
> : groter
= : gelijk aan
cat. : categorie
e.d. : en dergelijke
kl. : klasse
n.e.g. : niet elders genoemd
o.c. : opslagcapaciteit
p.c. : productiecapaciteit
p.o. : productieoppervlak
b.o. : bedrijfsoppervlak
v.c. : verwerkingscapaciteit
u : uur
d : dag
w : week
j : jaar