|
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten, zoals het telen van gewassen, het fokken en/of houden van dieren, waaronder productiegerichte paardenhouderijen;
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
een onderzoek gericht op het opsporen, waarderen en/of behouden van archeologische resten, al dan niet ex-situ, conform de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg. Het onderzoek moet worden verricht door een dienst, bedrijf of instelling, gecertificeerd conform artikel 5.1 van de Erfgoedwet en werkend volgens de geldende kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
object zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig of op grond van een vergunning toegestaan;
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak;
opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
recreatie in de vorm van:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ter verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
onderste horizontale lijn van een dakvlak dat geen goot heeft, bijvoorbeeld een rieten dak;
al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van dat gebruik van dat gebouw en het plan deze inrichting niet verbiedt;
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
stof zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of uitsluitend in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
object zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
een afdak met een diepte van meer dan 0,75 m, bevestigd aan de gevel van een gebouw zonder directe verbinding met de grond;
een lijn van een bouwvlak, gekeerd naar de weg, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten;
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
een bouwwerk of een gedeelte van een bouwwerk, dat zich geheel onder het niveau van het maaiveld bevindt en daarmee niet gelijk ligt of erboven uit steekt;
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
plaatsgebonden risicocontour waarbinnen de kans 1 op de 1.000.000 per jaar is dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
het bestemmingsplan 'Hertelerweg 3 - 2021' met identificatienummer NL.IMRO.0222.BgB002-0001 van de gemeente Doetinchem;
een vorm van prostitutie, waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostituee, die door houding, gebaren, kleding of anderszins vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden;
denkbeeldige contour rondom een object (een bedrijf, buisleiding of weg), waarbinnen in geval van een calamiteit de bevolking ongewenste risico's loopt in de zin van doden en gewonden;
de aard, de omvang, de intensiteit, maar ook de ruimtelijke uitstraling van het gebruik en/of de functie van gronden en/of bouwwerken;
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen
van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.
Thuisprostitutie en een escortbedrijf vallen niet onder het begrip seksinrichting;
voorzieningen die worden toegepast om de teelt van groente, fruit of potplanten te bevorderen en te beschermen. Hieronder worden verstaan tunnel- en boogkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen, regenkappen en soortgelijke bouwwerken;
een vorm van prostitutie, waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituee en waarbij ook uitsluitend door deze prostituee op dit adres wordt gewerkt als prostituee;
het afleggen van verantwoording over het genomen besluit om toename van het groepsrisico toe te staan. Hierbij moet aandacht worden besteed aan mogelijke alternatieven en risico reducerende maatregelen en het belichten van de mogelijkheid voor rampenbestrijding en hulpverlening;
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de kortste afstand tussen enig punt van een bouwwerk en een perceelsgrens, de overdekte gebouwgebonden buitenruimten (dakoverstekken) tot 0,75 m niet meegerekend;
de som van de oppervlakten van alle op een perceel of een ander terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil neerwaarts geprojecteerd en buitenwerks gemeten;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte
de som van de horizontale vloeroppervlakten van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
bij een 'half-ronde' of anderszins gebogen kapvorm, wordt de dakhelling berekend als
de hoek tussen de lijn die de goothoogte en het hoogste punt van het bouwwerk verbindt
ten opzichte van het horizontale vlak;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen; bij afgeknotte schilddaken is de onderste goothoogte maatgevend, onder de voorwaarde dat de dakhelling van alle dakvlakken maximaal 60° is;
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.
Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming 'agrarisch met waarden' worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de navolgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2, nadere eisen stellen met betrekking tot:
onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning op gronden met de bestemming 'agrarisch met waarden' de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of uit te doen voeren:
Geen omgevingsvergunning is vereist als:
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming 'bedrijf' worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten' geen gebouwen zijn toegestaan.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bijbehorende gebouwen gelden de navolgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de navolgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.2, op gronden met de bestemming 'bedrijf' nadere eisen stellen met betrekking tot:
onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.
In geval van bouw, uitbreiding of vervangende nieuwbouw en/of wijziging van gebruik moet worden voldaan aan de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 8 juni 2017 (bijlage 5), met dien verstande dat wanneer deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
Bouwwerken geen gebouwen zijnde in de vorm van verzamelvakken zijn alleen ter plaatse van de aanduiding 'silo' toegestaan.
Onverminderd het bepaalde in artikel 8.1 wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 sub a voor het toestaan van een bedrijf met bijbehorende bedrijfsactiviteiten, dat niet is vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijven (bijlage 4), onder voorwaarden dat:
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van
de Wet ruimtelijke ordening, bij de bestemming 'bedrijf' de vorm van het bestemmingsvlak veranderen.
Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 5.2.1 sub a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige.
Het bepaalde onder lid 5.2.1 sub a geldt niet als:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.2, nadere eisen stellen ten aanzien van:
als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond ('in situ') te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in lid 5.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Ten aanzien van de in lid 5.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:
Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunningaanvraag als bedoeld in lid 5.4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige.
Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouw- en/of bestemmingsgrenzen is niet van toepassing met betrekking tot:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2 m, als het betreft:
Voor een legaal bouwwerk dat op grond van de geldende bestemming is toegestaan, maar waarvan de bestaande situering, goot- en/of bouwhoogte, afstand, oppervlakte en/of inhoud afwijken van de bouwregels in dit plan:
* gebiedsontsluitingsweg buiten de kom als genoemd in het categoriseringsplan gemeente Doetinchem uit juni 2009.
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het plan.
Het opwekken van duurzame energie met behulp van zonnepanelen of andere - op grond van de bestemmingsregels geoorloofde - voorzieningen op het dak is toegestaan.
Het college van burgemeester en wethouders kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 onder a.10 en aanpassingen van landschappelijke inpassing toestaan dan uitgewerkt in het erfinrichtingsplan van Stichting Staring Advies, d.d. mei 2014, projectnummer 2287, rapportnummer 1384 (bijlage 7 Inrichtingsplan Hertelerweg Gaanderen). Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
Over het aangepaste inpassingsplan wordt advies ingewonnen bij een deskundige op het
gebied van landschap.
Als gebruik gemaakt wordt van deze afwijking, dan geldt de voorwaardelijke verplichting
als opgenomen in 8.1 onder a.10 ook voor dit nieuwe inpassingsplan.
Het is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - nieuwe risicobronnen uitgesloten' verboden om een nieuwe risicobron te vestigen.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1.1 en de vestiging van een nieuwe risicobron toestaan, onder voorwaarden dat:
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - reliëf' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), in het bijzonder bestemd voor de instandhouding en versterking van de kenmerkende hoogteverschillen van het landschap.
Het bevoegd gezag kan, in uitzonderlijke gevallen, gemotiveerd bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor het oprichten van zonnepanelen op de grond onder voorwaarde dat:
Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen voor:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Indien toepassing van het in het in lid 13.4 opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, voor die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Op het adres Hertelerweg 3 in Gaanderen is een agrarisch loonwerk- en grondverzetbedrijf
gevestigd. Op de locatie staat een bedrijfsloods en is het buitenterrein verhard.
Aan de oostzijde is een wasplaats voor het bedrijfsmaterieel gelegen. Het bedrijf
wil op het achterterrein nog enkele verzamelvakken van 2 meter hoog plaatsen voor
het goed kunnen opslaan van grond en andere materiaal van het bedrijf. Er is geen
bedrijfswoning aanwezig.Luchtfoto 6 maart 2021
Het bedrijf is hier ontstaan op een deel van de locatie van het voormalig agrarische
bedrijf Hertelerweg 6. De nieuwe loods is gerealiseerd toen het bestemmingsplan 'Buitengebied
- 2012', vastgesteld op 29 oktober 2015, in werking was getreden. In dit bestemmingsplan
was het bedrijf met het buitenterrein voorzien van de bestemming 'Bedrijf' met een
specifieke aanduiding. Het bestemmingsplan is op 19 februari 2020 vernietigd door
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2020:498). Op grond
van het Tegelen-arrest mag deze loods als zodanig in gebruik blijven. Dat deel van
het perceel is in de beheersverordening 'Landelijk gebied - 2020' dan ook voorzien
van de hoofdfunctie 'Bedrijf'. De gronden buiten de loods zijn echter nog niet voorzien
van een bedrijfsbestemming, omdat dit op basis van de uitgangspunten van de beheersverordening
gezien moet worden als een nieuwe ontwikkeling. Hier geldt een agrarisch bouwvlak,
conform het bestemmingsplan die voorheen gold.Kaartbeeld beheersverordening 'Landelijk gebied - 2020'
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de Hertelerweg en betreft het kadastrale
perceel ambt Doetinchem, sectie H, nummer 1847. De onderstaande afbeeldingen laten
de ligging van dit perceel, tevens het plangebied, zien.Ligging ten opzichte van Gaanderen.
Ligging in de directe omgeving.
Het bestemmingsplan 'Hertelerweg 3 - 2021' is een bestemmingsplan ter vervanging van een deel van de beheersverordening 'Landelijk gebied - 2020', GML-bestand NL.IMRO.0222.BgBV001-0002. Deze is vastgesteld op 8 juli 2021 en in werking getreden op 29 juli 2021. De werking van de beheersverordening zal voor het plangebied komen te vervallen.
Het plangebied ligt in het landelijke gebied ten oosten van Gaanderen aan de Hertelerweg. Op dit moment is het plangebied al ingericht voor het bedrijf (loods, wasplaats en verhardingen) en de daarbij eerder afgesproken landschappelijke inpassing op het terrein ten noorden van het bedrijf, dat ook onderdeel uitmaakt van het plangebied.
De loods en een smalle strook tussen de loods en het voorterrein is in de beheersverordening
voorzien van de hoofdfunctie 'Bedrijf', met de aanduiding 'gemengd'. In de regels
is vastgelegd dat op deze locatie zowel bedrijven categorie 1 en 2 als een agrarisch
loonbedrijf, gecombineerd met een hoveniersbedrijf en een grondverzetbedrijf mag zitten.
De maximale oppervlakte is vastgelegd op 240 m2.
Daar rondom heeft de grond de hoofdfunctie 'Agrarisch met waarden'. Op een deel daarvan
is een agrarisch bouwvlak opgenomen, overeenkomstig een deel van het bouwvlak van
het voormalige agrarische bedrijf wat deels op dit terrein gevestigd was. Voor beide
hoofdfuncties geldt dat er geen bedrijfswoning is toegelaten. Het noordelijke deel
van het perceel ligt in de hoofdfunctie 'Agrarisch met waarden' zonder bouwvlak.
Op het hele plangebied geldt de dubbelhoofdfunctie 'Waarde - Archeologische verwachting
6' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - reliëf'.
De onderstaande afbeelding geeft het kaartbeeld van de beheersverordening weer.Kaartbeeld beheersverordening 'Landelijk gebied - 2020'
Het plangebied ligt in het landelijke gebied ten oosten van Gaanderen. Verspreid zijn
hier nog enkele agrarische bedrijven aanwezig. De meeste bebouwing in de omgeving
betreft burgerwoningen, al dan niet ontstaan doordat het agrarische bedrijf gestopt
is. De Hertelerweg veranderd naar het oosten toe van een verharde weg naar een zandweg.
Op de onderstaande afbeeldingen is te zien hoe het gebruik en de bebouwing van 1888
tot 2000 zich heeft ontwikkeld. Op de afbeelding uit 2000 is de voormalige schuur
te zien die vervangen is voor de loods die nu op het terrein staat.Topografische kaart 1888 (bron: www.topotijdreis.nl van Kadaster)
Topografische kaart 1950 (bron: www.topotijdreis.nl van Kadaster)
Topografische kaart 2000 (bron: www.topotijdreis.nl van Kadaster)
Naast het vastleggen van de bestaande situatie van de loods met wasplaats en buitenterrein, is het gewenst om de opslag van materiaal in sleufsilo's mogelijk te maken op de gewenste locatie. Aan de melding Activiteitenbesluit die hiervoor gedaan is, is een maatwerkvoorschrift verbonden. Deze melding met maatwerkvoorschrift is ruimtelijk vertaald in het voorliggende bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk komt het overheidsbeleid aan de orde dat van invloed is op het voorliggende bestemmingsplan. Beleidsstukken die niet van invloed zijn worden niet verder toegelicht in dit plan en zijn dus ook niet vermeld. Het beleid wat wel van invloed is op het bestemmingsplan is in dit hoofdstuk verwoord en afgewogen.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (verder: 'de Ladder') is ingericht voor een zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening.
Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd
aan artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening. De inwerkingtreding was op 1 oktober
2012. Op 1 juli 2017 is de gewijzigde (nieuwe) Ladder inwerking getreden. Artikel
3.1.6 lid twee Bro omschrijft de Ladder als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk
maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het
bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied,
een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan
worden voorzien.'
De Ladder is van toepassing op plannen voor bedrijventerreinen. Voor de Ladder is dus een onderzoek nodig dat uit een aantal stappen bestaat:
De toepassing van de Ladder is mede bepaald door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). De ABRS heeft in een 'overzichtsuitspraak' op 28 juni 2017 op een rij gezet hoe de Ladder gebruikt moet worden. Hiermee wordt houvast geboden aan de rechtspraktijk.
Onderzoek
Met de hiervoor geformuleerde vragen over relevante aspecten van de Ladder is het
onderzoek uitgevoerd.
1. Is sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De laddertoets geldt alleen voor stedelijke ontwikkelingen. Artikel 1.1.1 onder i
van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling
van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties
of andere stedelijke voorzieningen'.
In het voorliggende plan wordt het buitenterrein van het legaal gevestigd bedrijf
voorzien van de bestemming Bedrijf. Dit buitenterrein heeft een oppervlakte van meer
dan 500 m2.
Daarmee kan ervan uitgegaan worden dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Dus verdere toetsing aan de Ladder is nodig.
2. Is de stedelijke ontwikkeling ‘nieuw’?
Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe plan meer bebouwing mogelijk maakt
dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon
worden gerealiseerd.
In het voorliggende plan wordt het buitenterrein van een legaal aanwezige bedrijfsloods
voorzien van de bestemming ‘Bedrijf’. Deze bestemming voor het buitenterrein is nieuw.
Op deze gronden wordt bebouwing mogelijk voor verzamelvakken (bouwwerken geen gebouwen
zijnde) voor gestructureerd opslaan van grond en ander materiaal. Dus wordt er meer
bebouwing mogelijk en is de stedelijke ontwikkeling dus nieuw.
3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Het bedrijf verzorgt vooral agrarische loonwerkzaamheden en grondverzet in de omgeving
van Gaanderen, nabij de vestigingslocatie.
4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
De bestaande bedrijfsloods maakt geen onderdeel uit van de toets aan de Ladder. Wel
is het logisch dat het buitenterrein van het bedrijf ook gebruikt mag worden door
het bedrijf en dus voorzien wordt van een passende bestemming. Daarmee is de behoefte
voor de ontwikkeling aanwezig.
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied? Zo nee, waarom kan niet binnen
bestaand stedelijk gebied in de behoefte worden voorzien?
De ontwikkeling ligt niet in bestaand stedelijk gebied. Er kan niet binnen bestaand
stedelijk gebied in de behoefte worden voorzien omdat de nieuwe stedelijke ontwikkeling
enkel een buitenterrein betreft van een bestaande bedrijfsloods die in het landelijk
gebied legaal aanwezig is. Daardoor is het gewenst om het (gebruik van het) ongebouwde
deel van het terrein ook planologisch toe te laten. Deze twee horen bij elkaar. De
bedrijfsloods is van recente bouwdatum (2017), waardoor er sprake zou zijn van kapitaalsvernietiging
als het bedrijf zou moeten verhuizen naar stedelijk gebied. Bovendien kan bij verhuizing van het bedrijf een ander bedrijf zich op de locatie
vestigen die ook steeds behoefte zal hebben aan het kunnen gebruiken van het buitenterrein
in combinatie met de loods.
Conclusie
Het mogelijk maken van het gebruik van het buitenterrein door het bedrijf is een nieuwe
stedelijke ontwikkeling. Want het plan gaat om een buitenterrein (>500 m2) van een legaal aanwezige bedrijfsloods
te voorzien van de bestemming Bedrijf met beperkte mogelijkheden voor bouwwerken,
geen gebouwen zijnde. Het is gewenst om het (gebruik van het) ongebouwde deel van
het terrein ook planologisch toe te voegen aan de bedrijfsfunctie. Dit hoort bij elkaar.
De bedrijfsloods is van recente bouwdatum waardoor er sprake is van kapitaalsvernietigig
als het bedrijf hier niet kan blijven. Het is echter niet logisch om dit deel van de bedrijfsactiviteiten niet toe te staan
op de locatie waar de bedrijfsloods legaal aanwezig is. Gezien de recente bouw van
de loods (2017) is sprake van kapitaalsvernietiging als verhuizing naar een stedelijke
locatie nodig is.
De laatste actualisatie van de Omgevingsverordening is op 15 december 2021 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en in werking getreden op 1 februari 2022. Hierin zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Samen met de Omgevingsvisie heeft de provincie al vooruit gelopen op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving.
Onderzoek en conclusie
Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de volgende regels uit de Omgevingsverordening
Gelderland van toepassing.
Glastuinbouw
Voor de omgeving geldt een tijdelijk verbod voor hervestiging, nieuwvestiging en uitbreiding
van (bestaande) glastuinbouwbedrijven, zie paragraaf 2.3.5 van de verordening.
De bedrijfslocatie gaat niet over glastuinbouw, dus het plan past binnen de regels
van de omgevingsverordening.
Solitaire bedrijvigheid
In artikel 2.12 zijn regels opgenomen voor solitaire bedrijvigheid in het buitengebied. Dit artikel
luidt als volgt:
Artikel 2.12 (solitaire bedrijvigheid)
Het bestaande legale bedrijfsgebouw is in het verleden op basis van functieverandering al toegestaan. De ontwikkeling in het voorliggende bestemmingsplan gaat om de verandering van het buitenterrein. Dit is gezien als een uitbreiding van het solitaire bedrijf die al aanwezig is. Dus is getoetst aan lid 3. De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing is beperkt. Deze omvat alleen twee bouwwerken geen gebouwen zijnde, de verzamelvakken op het achterterrein en een wasplaats. De oppervlakte van de verzamelvakken is ongeveer 130 m2. En die van de wasplaats ongeveer 40 m2. In totaal wordt met het bestemmingsplan uitbreiding van bebouwing (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) mogelijk van 170 m2. Daarmee is er geen strijd met lid 3 van artikel 2.12 van de Omgevingsverordening.
Op 26 april 2012 heeft de gemeenteraad van Doetinchem de Regionale structuurvisie Achterhoek 2012 vastgesteld. Deze structuurvisie schetst een beeld van de regionale ruimtelijke situatie en is een ruimtelijke visie op een vitaal, modern en authentiek Achterhoek. Een van de speerpunten in de visie is de veranderingen in het landelijk gebied. Onder dat onderwerp is aangegeven dat het beleid voor functiewijziging zich niet alleen moet focussen op woningbouw, maar bijvoorbeeld ook op kleinschalige bedrijvigheid, recreatie of zorg. Dit in combinatie met landschappelijke versterking. Zo kan de doelstelling van het beleid overeind blijven. Die doelstellingen zijn:
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan legt een al doorlopen functieveranderingslocatie vast, waarbij
ook de landschappelijke versterking middels een inpassingsplan gerealiseerd is. Het
past dus in deze structuurvisie.
Op 26 september 2013 heeft de gemeenteraad van Doetinchem de Structuurvisie Doetinchem 2035 vastgesteld. Deze structuurvisie schetst een beeld van de huidige ruimtelijke situatie en gaat zowel in op de kwaliteiten als op onderdelen waar verbeteringen denkbaar zijn. Er worden ruimtelijke kaders geschetst waarbinnen de gemeente Doetinchem de komende jaren wil werken. Daarbij gelden vier thema's, waarvan een met name voor het plangebied van belang is. Dit is het thema 'beherend ontwikkelen van stad en platteland'.
Beherend ontwikkelen van stad en platteland
De structuurvisie-opgave Oogsten in het buitengebied is hier weer met name van belang. Het gaat om een combinatie van monitoren, beheren, het zetten van de puntjes op de i en het verkennen of er nog verbeteringen mogelijk zijn. Er is hier mogelijk ruimte voor kleine ontwikkelingen in het kader van het willen beheren van de aanwezige kwaliteiten.
Onderzoek en conclusie
De al gerealiseerde loods en het mogelijk maken van het gebruik van het buitenterrein
sluit aan op de genoemde structuurvisie-opgave. Er is hier sprake geweest van functieverandering
waarbij ook een investering in de verbetering van het landschap heeft plaats gevonden.
Het platteland is hier dus beherend ontwikkeld. Dit past in deze visie.
Op 18 februari 2016 heeft de gemeenteraad het koersdocument Doetinchem Natuurlijk Duurzaam vastgesteld. In het koersdocument staat beschreven wat duurzaamheid voor Doetinchem betekent, welke middelen de gemeente inzet en welke doelen de gemeente heeft om onze duurzaamheidsambities te behalen.
Duurzaamheid is een heel breed begrip. Voor Doetinchem komt duurzaamheid terug op de beleidsvelden energie, natuur, klimaat, circulaire economie, mobiliteit en duurzame producten en diensten. De gemeente zet zichzelf in als verbinder die andere partijen ondersteunt en enthousiasmeert bij hun duurzame initiatieven.
Met het koersdocument legt de gemeente de focus voornamelijk op het terrein van energie. Op dit terrein kan de gemeente grote 'winsten' behalen. Doetinchem wil, samen met de andere Achterhoekse gemeenten, in 2030 energieneutraal zijn. Dit doet de gemeente door zowel energie te besparen als schone energie op te wekken. De gemeente ziet het als taak om deze energietransitie te faciliteren en te stimuleren. Daarbij wil de gemeente het goede voorbeeld geven en de te banen wegen vrijmaken.
Wat betreft de energiebesparing richten de gemeente zich voornamelijk op de bestaande woningvoorraad en het bedrijfsleven. De gemeente informeert en zorgt voor subsidieregelingen of leningen. Wat betreft energieopwekking zijn zon, biomassa en ook wind kansrijke duurzame energiebronnen. In theorie kan elk gebouw voorzien in zijn eigen duurzame energieopwekking. Daar waar dit niet mogelijk is bieden collectieve duurzame energievoorzieningen het alternatief.
Duurzame energieopwekking in Doetinchem
Op 25 april 2019 heeft de gemeenteraad het beleidskader Duurzame energieopwekking
in Doetinchem vastgesteld. Met dit beleidskader is helder hoe de gemeente initiatieven
voor duurzame energieopwekking in behandeling wil nemen. Dit beleidskader is een nadere
uitwerking van het koersdocument Doetinchem Natuurlijk Duurzaam. Het biedt inwoners
de mogelijkheid om mee te doen en mee te beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking
in hun buurt. Daarnaast geeft het initiatiefnemers een handelingsperspectief waarmee
zij projecten voor duurzame energieopwekking tot ontwikkeling kunnen brengen in Doetinchem.
De doelstelling van het beleidskader is drieledig:
Onderzoek en conclusie
In het voorliggende bestemmingsplan heeft de gemeente waar mogelijk al rekening gehouden
met de energieneutraliteitsambitie. Zo is het in bijvoorbeeld de bestemming 'Bedrijf'
toegestaan om op daken van gebouwen zonnepanelen en -collectoren te plaatsen. Dit
kan vergunningsvrij als rekening wordt gehouden met de bijbehorende randvoorwaarden.
En het realiseren van zonnepanelen op de grond is alleen toegestaan als er een omgevingsvergunning
is aangevraagd. De gedachtegang is dat eerst het dak wordt gebruikt om zonnepanelen
te realiseren en dat daarna eventueel nog zonnepanelen op de grond worden gerealiseerd.
In het bestemmingsplan is geregeld dat de opgewekte duurzame energie zowel voor eigen
gebruik als voor derden opgewekt mag worden.
Het Groenstructuurplan Doetinchem 2017 vormt de basis van de groene bestemmingen in dit plan. Het groenstructuurplan is recent geactualiseerd en op 27 juni 2017 vastgesteld door het college. Het plan is het beleidsdocument waarin beleid en ambities ten aanzien van de groen- en bomenstructuren zijn vastgelegd. Het gaat daarbij zowel om de functionele als de visueel-ruimtelijke aspecten van het groen. Het groenstructuurplan is leidend bij ruimtelijke vraagstukken waar zij onderdeel van uitmaakt. De beleidsuitgangspunten voor het plan komen voort uit de Structuurvisie Doetinchem 2035. De belangrijkste doelen van het plan zijn:
Groenstructuurkaart, Kaart Gaanderen waarop ook het landelijk gebied ten oosten van Doetinchem te zien is.
Onderzoek en conclusie
De groenstructuur is niet van toepassing in het plangebied zelf. Langs de Steverinkstraat,
die ten noorden van het plangebied loopt, zijn de bomen onderdeel van de hoofdstructuur
bomen. Zie de navolgende afbeelding met uitsnede van de grondstructuurkaart bij het
plangebied. Dit is verder niet van invloed op het plan.
Uitsnede groenstructuurkaart rondom Hertelerweg 3.
Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden van de milieukundige aspecten en andere omgevingsaspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het bouwen en bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Deze aspecten kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Als dit zo is, blijkt dit uit de tekst onder het bepaalde aspect.
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Er zijn minder activiteiten
direct m.e.r.-plichtig, maar er is wel vaker m.e.r.-beoordeling nodig.
Belangrijke wijziging is dat de drempelwaarden in de zogenoemde D-lijst niet meer
absoluut zijn, maar indicatief. Dit betekent dat het bevoegd gezag zich nu bij bijna
alle plannen/projecten/activiteiten moet afvragen of er geen aanzienlijke milieugevolgen
optreden en er dus een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Zolang de activiteit
niet boven de indicatieve drempel komt, is deze motivering wel vormvrij, maar hoe
dichter de drempel wordt genaderd hoe zwaarder de motiveringsplicht wordt.
Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het
milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling
een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage is bedoeld
om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats
bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7
van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage
(Besluit m.e.r.).
Onderzoek en conclusie
In het voorliggende bestemmingsplan worden de planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden
gereduceerd. Er worden dus geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelen mogelijk gemaakt.
Hierdoor is het niet nodig om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Overigens worden in dit hoofdstuk alle relevante (milieu)aspecten beschreven, die
ook in een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde zouden zijn gekomen. De uitkomst
hiervan geven ook geen aanleiding om te besluiten tot een m.e.r.-(beoordelings)procedure.
Bij een bestemmingsplan moet worden bepaald dat de bodemkwaliteit geschikt is voor
de beoogde bestemming. Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels het vastleggen
van al gerealiseerde verharding van het buitenterrein zonder verdere bouwmogelijkheden
voor het bedrijf. Wel wordt ruimte geboden om op die al aangelegde verharding sleufsilo's
te realiseren.
In 2019 is in opdracht van de eigenaar een bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van
de gerealiseerde wasplaats. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
Op basis van dit onderzoek kan ervan worden uitgegaan dat de bodem in het plangebied
op de onderzochte locatie geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Op het achterterrein zal ruimte geboden worden voor het aanleggen van enkele sleufsilo's
voor het opslaan van materiaal. Het gaat om het opslaan van grond, teelaarde, ophoogzand,
ongebroken puin en menggranulaat. Afhankelijk van de werkzaamheden en komende opdrachten
kunnen de aanwezige stoffen verschillen. Totaal zal circa 150 m3 tegelijk opgeslagen kunnen worden. Deze opslag wordt op al bestaande verharding gerealiseerd.
Als gevolg van het bestemmingsplan zal dus verder geen bouwactiviteit plaats vinden
waarbij in de grond gewerkt wordt. Het uitvoeren van een bodemonderzoek ten behoeve
van dit bestemmingsplan is daarom niet noodzakelijk.
Binnen het plangebied kunnen er (lokaal) bodemverontreinigingen voorkomen die niet
bekend zijn op basis van bodemonderzoeken. Doordat er geen nieuwe gevoelige functies
zoals woningen worden toegestaan vormen de mogelijke aanwezige verontreinigingen geen
risico's voor de beoogde bestemmingen en functies. Het aspect bodem vormt geen belemmering
voor de uitvoering van dit plan.
Wegverkeerslawaai, industrielawaai en railverkeerslawaai kan overlast bij woningen of geluidsgevoelige functies veroorzaken. In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn daarom geluidsnormen opgenomen.
Onderzoek en conclusie
Dit bestemmingsplan legt de bestaande ruimtelijke situatie vast. Daarbij is geen sprake
van (nieuwe) woningen of geluidsgevoelige functies. Een akoestisch onderzoek voor
wegverkeers-, industrie- of railverkeerslawaai is dus niet aan de orde. Het aspect
akoestiek vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen om onder andere de verkeersgerelateerde emissies (onder andere fijnstof en stikstofdioxide) te reguleren.
Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als de luchtkwaliteit als gevolg van het project met ten hoogste 3% verslechtert.
Onderzoek en conclusie
Omdat het voorliggende bestemmingsplan de bestaande ruimtelijke situatie vastlegt,
kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet verslechtert. Het aspect luchtkwaliteit
vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Externe veiligheid beschrijft de kans dat personen in de omgeving van een activiteit waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, slachtoffer worden van een ongeval met die stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes (weg, water, rail en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen', de bijbehorende regeling en de circulaire effectafstanden LPG-tankstations van belang. Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen', het besluit externe veiligheid transportroutes en de wet basisnet van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is. Het beleid met betrekking tot buisleiding is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij externe veiligheid wordt een onderscheidt gemaakt tussen een plaatsgebonden risico en een groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon, die zich gedurende een jaar
onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van
een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren.
Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-5 (één op 100.000) en een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt. Binnen deze contour mogen in ieder geval geen kwetsbare
objecten (onder andere scholen, gebouwen waar zich veel mensen bevinden en gebouwen
waar zich minder zelfredzame personen kunnen bevinden) aanwezig zijn of geprojecteerd
worden.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald
gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde
geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Voor de contour van
het groepsrisico geldt in ieder geval dat het niet wenselijk is om hier kwetsbare
bestemmingen toe te staan. Het streven moet zijn om het aantal personen binnen het
invloedsgebied onder de oriëntatiewaarde en waar mogelijk zo laag mogelijk te houden.
Gemeentelijk beleid
Door de gemeente Doetinchem is 'Het Extern Veiligheidsbeleid' vastgesteld d.d. 19
december 2013. De gemeente streeft naar een verantwoord evenwicht tussen risico's
en de behoefte aan de activiteiten die de risico's veroorzaken. Daar waar de gemeente
als bevoegd gezag een beoordelingsvrijheid heeft maakt zij in dit beleidsdocument
keuzes op het gebied van externe veiligheid. Die keuzes hebben de vorm van algemene
uitgangspunten en gebiedsgerichte ambities:
Voor punten 1 t/m 5 heeft de gemeente een apart bestemmingsplan 'Parapluherziening Externe veiligheid - 2020' vastgesteld op 25 maart 2021. Deze parapluherziening was - voor zover mogelijk - al verwerkt in de beheersverordening 'Landelijk gebied - 2020' en nu ook weer in het voorliggende bestemmingsplan. Het gaat daarbij om het uitsluiten van het zonder procedure vestigen van nieuwe risicobronnen. Dit kan wel met een afwijking als voldaan wordt aan de voorwaarden.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied ligt geen risicovol bedrijf. En ook geen kwetsbare objecten. Dus
is er geen sprake van belemmeringen voor het aspect externe veiligheid.Uitsnede Risicokaart.nl (bron: www.risicokaart.nl, 22-09-2021)
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied is één bedrijf gevestigd. Met dit bestemmingsplan worden de bouw-
en gebruiksmogelijkheden vastgelegd op de bestaande activiteiten, waarbij de opslag
op het buitenterrein nog voorzien kan worden van sleufsilo's. Door middel van het
opnemen van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch loon- en grondverzetbedrijf'
binnen de bestemming 'Bedrijf' is alleen een loon- en grondverzetbedrijf toegestaan
(categorie 3.1, bedrijfsoppervlak > 500 m2) of een bedrijf met een milieucategorie
1 of 2.
De richtafstand tot milieugevoelige functies behorend bij dit type bedrijvigheid is
voor geluid 50 meter, voor geur 30 meter en voor stof en gevaar 10 meter. De dichtstbijzijnd
gelegen milieugevoelige functie is een woning op ca. 25 meter afstand van de bedrijfsbestemming.
Aan de richtafstanden voor stof en gevaar wordt voldaan. Aan de richtafstand voor
geur wordt net niet voldaan, maar gezien de materialen die buiten opgeslagen worden,
is geurhinder niet te verwachten.
Het aspect geluid is nader onderzocht. Uit het akoestisch onderzoek (bijlage 2 Akoestisch onderzoek) is gebleken dat de geluidbelasting als gevolg van de bedrijvigheid op de dichtstbijzijnde
woningen voldoet aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit. Dit met uitzondering
van de maximale geluidbelasting als gevolg van transportverkeer in de avond- en nachtperiode.
Bij besluit van 20 februari 2020, nummer 2019W0216, heeft de directeur van de Omgevingsdienst
Achterhoek namens het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem een maatwerkvoorschrift
opgelegd. Hierbij is vastgelegd dat het maximale geluidniveau als gevolg van één transportbeweging
in de avondperiode en één transportbeweging in de nachtperiode mag afwijken van de
standaard normen uit het Activiteitenbesluit. In het maatwerkbesluit is onderbouwd
waarom deze afwijking is toegestaan.
Voor het aspect geluid is aangetoond en onderbouwd dat de bedrijfsactiviteiten passend
zijn op deze locatie en dat het akoestische klimaat bij de woningen voldoende beschermd
is.
Voor het voorliggende bestemmingsplan vormt het aspect bedrijven en milieuzonering
dan ook geen belemmering.
De bescherming van natuur is geregeld in de Wet natuurbescherming (van kracht sinds 1 januari 2017). De wet beschermd dier- en plantensoorten en natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). Daarnaast stelt de wet de regels voor de bescherming van houtopstanden en jacht. De Wet natuurbescherming neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving zijn op formeel wetsniveau aanvullende, als zodanig kenbare 'nationale' beschermingsvoorschriften verankerd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en planologische procedures zal getoetst moeten worden aan de Wet natuurbescherming. De provincies zijn het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming.
In de Wet natuurbescherming is geregeld dat er voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en planten, inclusief de leefomgeving. Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, moeten de verbodsbepalingen in acht worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek moet worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Wet natuurbescherming beschermd zijn.
Ook moet worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten en hun leefgebied plaatsvindt. Als inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Wet natuurbescherming gelden, kan in het kader van de Wet natuurbescherming een verzoek tot ontheffing van de verbodsbepalingen worden aangevraagd. Uit een verleende ontheffing kunnen aanvullende mitigerende en/of compenserende maatregelen voortkomen die van invloed zijn op de (her)inrichting van een gebied. Het niet verkrijgen van een ontheffing is van invloed op de haalbaarheid van een project.
Onderzoek en conclusie
Voor het plangebied is een quickscan naar de gevolgen voor de flora en fauna uitgevoerd,
zie bijlage 3 Quickscan natuurtoets . Uit deze quickscan blijkt dat er geen nadelige gevolgen verwacht worden voor de
natuur. Verder onderzoek is niet nodig. Het toevoegen van de bestemming 'Bedrijf'
op een deel van het terrein is niet van invloed op de flora en fauna. Wel dient bij
werkzaamheden en activiteiten altijd rekening gehouden te worden met broedvogels.
Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart t/m 15 juli, maar de wet kent geen datumgrenzen,
en alle broedgevallen daarbuiten zijn ook beschermd.
In het kader van de Wet natuurbescherming is ook het effect van stikstofdepositie onderzocht, zie bijlage 4 Stikstof berekening . Dit is gebeurd met de meest recente versie van de AERIUS-calculator. Er is geen toename van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol ha/jr. berekend. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen door stikstofdepositie zijn derhalve op voorhand uitgesloten.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer
van belang zijn. Vanuit de primaire taakgebieden zijn dit in de planperiode 2016-2021:
Voor het plangebied staan in het beheerplan geen specifieke doelstellingen beschreven.
Het waterschap heeft een nieuw waterbeheerplan in voorbereiding, het Waterbeheerprogramma
2022-2027. Deze is echter nog niet vastgesteld, dus nog niet als toetsingskader te
gebruiken.
Watersysteem
In het plangebied zijn geen watersystemen aanwezig.
In het agrarische gebied is wel een poel aangelegd, onderdeel van de landschappelijke
inpassing van het bedrijf.
Watertoets
Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het
op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming
te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat
ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om
het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig
stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies.
De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die
van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe
omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast
en waterkwaliteit. Deze toets is in de navolgende tabel opgenomen.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
Hoofdthema's | ||
Veiligheid |
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? |
1. Nee 2. Nee |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er een toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van waterschap? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee |
Grondwater - overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Nee |
Oppervlaktewater - kwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee |
Grondwaterkwaliteit |
Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde
stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieu hygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
1. Nee 2. Nee |
Verdroging |
Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
Nee |
Natte natuur |
1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
1. Nee 2. Nee |
Inrichting en beheer |
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn
bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
1. Nee 2. Nee |
Aandachtsthema's |
||
Recreatie |
Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap
waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
Cultuurhistorie | Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
Conclusie
Er zijn geen aspecten in de watertoets relevant voor het plangebied of de directe
omgeving waar rekening mee gehouden moet worden.
Het gemeentelijke beleid van archeologie en cultuurhistorie sluit aan bij het provinciale beleid van deze aspecten. In de volgende twee paragrafen wordt nader ingegaan op archeologie en cultuurhistorie.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden moeten als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht, die de Wamz en de Monumentenwet 1988 heeft vervangen.
Een belangrijk archeologisch doel van de Erfgoedwet is om het archeologisch erfgoed ter plekke te behouden. Daarom is het verplicht om vroegtijdig in het proces van de ruimtelijke ordening rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en hierin een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt namelijk ruimte om te overwegen om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen.
Als het archeologisch bodemarchief niet kan worden ontzien, kan voorafgaande aan de bodemverstoring een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Of een onderzoek nodig is en welk onderzoek dit moet zijn, wordt bepaald op basis van de aanwezige archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingreep. De kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Een betere bescherming van de archeologie en het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om goed inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het archeologisch bodemarchief. Daarom heeft de gemeente Doetinchem een archeologische beleidskaart laten opstellen door adviesbureau RAAP, waarop de archeologische vindplaatsen en verwachtingszones zijn aangegeven. Afhankelijk van de (verwachtings)waarde in een gebied zal het beschermingsregime meer of minder streng zijn.
De archeologische beleidskaarten zijn op 30 maart 2020 door de gemeenteraad van Doetinchem vastgesteld. De archeologische beleidskaarten worden periodiek geactualiseerd aan de hand van uitgevoerd archeologisch onderzoek.
De uitgangspunten voor het archeologiebeleid sluiten al aan op het nieuwe beleid, die regionaal is opgesteld. Dit beleid staat in de nota 'Archeologie met beleid. Afwegingskader voor archeologiebeleid in de Regio Achterhoek' (vastgesteld in 2013). Dit beleid geeft een verlichting van de grenzen voor archeologisch onderzoek. De gebieden zoals deze in de archeologische beleidskaarten onderscheiden zijn, veranderen hier niet door. Wel zijn er nu in de basis 5 verschillende niveaus van bescherming. Deze komen terug in de navolgende tabel.
De volgende archeologische gebieden komen in het plangebied voor:
archeologisch gebied | uitgangspunten archeologiebeleid |
dubbelbestemming / specifieke regels |
Archeologische waardevol verwachtingsgebieden (AWV) |
||
AWV categorie 9 (laag voor nederzettingsresten, hoog voor geïsoleerde water gerelateerde
archeologische resten) |
bij bodemingrepen dieper dan 30 cm - en bij plangebieden groter dan 5000 m² |
Waarde - Archeologische verwachting 6 |
Te allen tijde moet rekening worden gehouden met de wettelijke meldingsplicht bij
toevalsvondsten (Erfgoedwet, art. 5.10):
Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet
dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende
zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.Archeologische verwachtingen binnen en buiten het plangebied
De cultuurhistorie is in Doetinchem vastgelegd in de nota cultuurhistorie 'Continuïteit in Karakter' (vastgesteld 21 september 2017) en de Erfgoedverordening gemeente Doetinchem 2013 (vastgesteld 30 mei 2013). In het plangebied zijn geen panden aanwezig die op dit moment een cultuurhistorisch waardevolle status hebben.
Wegcategoriseringprogramma
In het wegcategoriseringsprogramma zijn de verschillende wegen (binnen en buiten de bebouwde kom) in Doetinchem ingedeeld in een drietal categorieën.
Uitgangspunten bij de inrichting van de wegen binnen de gemeente Doetinchem zijn bepaald in het Categoriseringsplan gemeente Doetinchem van 2 juni 2009 (bijlage 5):
De Hertelerweg is in deze categorie-indeling een erftoegangsweg. Deze is gelegen in het tot 60 km/h-gebied. Het is een smale, lokale weg zonder doorgaand verkeer.
Parkeren
De normering uit de Nota Parkeernormen Auto- en Fiets Gemeente Doetinchem, zal aangehouden
worden. Hierbij is gekozen voor een dynamische verwijzing naar dit beleidsdocument
(in lijn met jurisprudentie van de ABRS, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Het moet met een
voorwaardelijke verplichting in de regels vastgelegd worden. Het beleid van de gemeente
is erop gericht dat parkeeroplossingen bij woningen meer worden gezocht op eigen terrein
of in clusters. Voorwaarde is wel dat de kwaliteit van de openbare ruimte gewaarborgd
blijft.
Onderzoek en conclusie
In het bestemmingsplan worden er geen nieuwe functies en/of woningen mogelijk gemaakt.
Hiermee vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmering.
Met dit bestemmingsplan worden het huidige gebruik vastgelegd. Echter worden er ook kleine ontwikkelingen toegestaan, waardoor het bedrijf ook toekomstbestendig kan worden gemaakt. Denk hierbij aan de mogelijkheden voor een ander bedrijf in milieucategorie 1 of 2.
Het plan moet flexibiliteit bieden om op deze ontwikkelingen in te kunnen spelen. Voor een deel is dat direct mogelijk, voor een deel met de in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Daarmee kunnen (relatief kleinschalige) ontwikkelingen planologisch worden geregeld.
In de volgende paragraven worden de regels toeglicht. De regels bestaan uit de volgende onderdelen:
De inleidende regels omvatten de in de planregels gebruikte begripsomschrijvingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hiermee is planspecifiek vastgelegd wat bedoeld wordt en hoe gemeten moet worden. Als een begrip niet omschreven is, dan geldt de algemeen gangbare uitleg van het begrip.
In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is, in overeenstemming met de RO-Standaarden 2012 waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (2012), in beginsel opgebouwd uit:
De bestemming 'Agrarisch met waarden' is toegekend aan de gronden die bij de bedrijfsbebouwing Hertelerweg 3 liggen en in eigendom zijn van dezelfde eigenaar. Op deze gronden is eenvoudig agrarisch gebruik toegestaan zonder bebouwingsmogelijkheden voor gebouwen. Er is dus geen agrarisch bouwvlak aanwezig binnen dit bestemmingsvlak. Met de regels is dus het huidige gebruik van deze gronden vastgelegd. Regels die elders in het landelijk gebied van de gemeente ook gelden voor agrarische gronden, zijn ook in dit bestemmingsplan opgenomen. Bijvoorbeeld een afwijking voor terreinafscheiding en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze regels staan zowel in de beheersverordening 'Landelijk gebied - 2020' als in de beleidsregel 'Planologisch kader voor het landelijk gebied - 2021'. Beiden vastgesteld door de raad op 8 juli 2021.
De landschappelijke inpassing die het bedrijf al heeft gerealiseerd, ligt op deze gronden. Dit past ook in de agrarische bestemming.
De bestemming 'Bedrijf' is toegekend aan het bestaande bedrijf die aan de Hertelerweg 3 gevestigd is. Standaard zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage bijgevoegde 'Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijven'. Ook is een agrarisch loon- en grondverzetbedrijf specifiek toegestaan. Andere bedrijfsactiviteiten zijn alleen toegestaan met een afwijking o.a. zolang de geldende maximale bedrijfscategorie niet wordt overschreden. Een korte uitleg over de 'Staat van van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijven' is te vinden in bijlage 6 Toelichting bij de Staat van bedrijfsactiviteiten. Bedrijven vallend onder categorie 1 en 2 zijn bedrijven die weinig tot geen overlast op de omgeving hebben. Daarom is het geen probleem als een dergelijk bedrijf zich hier vestigt. In de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn cateringbedrijven toegestaan. Deze valt onder eerder genoemde categorie 2. Dit zijn geen horecabedrijven, aangezien cateringbedrijven alleen eten bereiden en op een andere locatie het voedsel serveren. Er is dus geen sprake van consumptie ter plaatse of afhalen.
In het algemeen geldt dat de bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak gerealiseerd moet worden. Met deze bepaling wordt zoveel mogelijk voorkomen dat een rommelig en onoverzichtelijk aanzicht ontstaat op het terrein. Daarbuiten zijn bepaalde bouwwerken wel toegelaten zoals verzamelvakken voor opslag van materiaal op de daarvoor aangeduide locatie (aanduiding 'silo'). Binnen het bouwvlak is een maximum oppervlakte opgenomen van 240 m2. Er mag niet meer gebouwd worden. De goot- en bouwhoogte is vastgelegd op de bestaande goot- en bouwhoogte. Buiten het bouwvlak en de specifiek aangeduide locaties mogen geen gebouwen gerealiseerd worden op het terrein. Daarvoor is de 'specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten' opgenomen. Hiermee zijn bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals bijvoorbeeld erfverharding en erfafscheiding, wel toegestaan.
De aanwezige wasplaats (aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - wasplaats') voor materieel is bij het specifieke gebruiksverbod ondergebracht, zodat vastligt dat het wassen van materieel alleen maar op de wasplaats plaats mag vinden.
Binnen de bestemming zijn kantoren toegestaan ten dienste van de aanwezige bedrijven
tot maximaal 50% van het bruto-vloeroppervlakte. Detailhandel mag plaatsvinden van
ter plaatste geproduceerde goederen tot maximaal 10% van de bruto-vloeroppervlakte
van de bedrijven.
Ten aanzien van het maximumpercentage kantooroppervlak behoort ook te worden gerekend
de bijbehorende ondersteunende computer serviceruimten, werkkasten en opslag ten behoeve
van kantoor. Deze vallen dus niet onder de bedrijfsdoeleinden. De percentages zijn
niet cumulatief. Ondergeschikte horeca is alleen in de vorm van een bedrijfsrestaurant/kantine
toegestaan. Bij medegebruik ten behoeve van kantoor, detailhandel en/of horeca moet
minimaal 50% van de bruto-vloeroppervlakte in gebruik blijven voor de hoofdactiviteit
van het bedrijf in kwestie.
Er is een specifieke gebruiksregel voor parkeren opgenomen. Op grond van artikel 3.1.2.
tweede lid Bro mogen parkeernormen worden neergelegd in een beleidsregel. In Doetinchem
ligt het parkeerbeleid vast in de 'Parkeervisie Gemeente Doetinchem 2017 - 2020' en
'Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem', zoals vastgesteld bij raadsbesluit
van 8 juni 2017. In het bestemmingsplan wordt tot uitdrukking gebracht, dat bij de
toets op het onderdeel parkeren, deze beleidsregel betrokken moet worden bij bouw,
uitbreiding of vervangende nieuwbouw en/of wijziging van gebruik.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State blijkt,
dat een zogenoemde dynamische verwijzing in het bestemmingsplan acceptabel is. Daarom
is aan de parkeerbepaling in het bestemmingsplan de zinsnede 'met dien verstande dat
wanneer deze parkeerregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt
gehouden met die wijziging'. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht, dat in principe
te allen tijde wordt getoetst aan de meest actuele versie van het beleid. Tussentijdse
wijzigingen van het beleid zijn dus gedurende de planperiode van het bestemmingsplan
mogelijk.
Het is mogelijk om de vorm van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' met een wijzigingsplan van vorm te veranderen (dus geen vergroting), als aan de gestelde voorwaarden voldaan wordt. De gronden die daardoor geen bestemming 'Bedrijf' houden, krijgen dan de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De grondslag van deze wijzigingsbevoegdheid is door de raad op 8 juli 2021 vastgelegd in de beleidsregel 'Planologisch kader voor het landelijk gebied - 2021', welke op 29 juli 2021 in werking is getreden.
Archeologie
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 6' is eerder in de toelichting al uitgelegd. Zie paragraaf 1.4.10.1 Archeologisch erfgoed.
Uitgaan van waarde die past bij onderliggende verwachtingszone
Met de waarde die past bij de onderliggende verwachtingszone wordt bedoeld, dat de verwachtingszone bepaald wanneer er een archeologische onderzoekverplichting geldt. Dat is voor het hele plangebied, gelegen in een lage verwachtingszone, bij 30 cm beneden maaiveld, en een plangebied groter dan 5000 m2.
In de regels is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Of om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen. Of om de dubbelbestemming te verzwaren naar 'Waarde - Archeologie'. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn gebaseerd op de mogelijkheden die in de beleidsregel 'Planologisch kader voor het landelijk gebied - 2021' zitten. Deze is door de raad op 8 juli 2021 vastgesteld en op 29 juli 2021 in werking getreden.
Een aantal planregels geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om nadere eisen te stellen of een afwijking te verlenen als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d, respectievelijk onder c, van de Wet ruimtelijke ordening.
De nadere eisen kunnen betrekking hebben op de plaats en afmetingen van de bebouwing. Deze kunnen toegepast worden als het concrete bouwplan voor de genoemde onderdelen, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, een ongewenst gevolg voor de omgeving heeft.
Binnen de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden komen veelal de volgende voorwaarden voor:
daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende de gebruiksmogelijkheden van die percelen;de ruimtelijke uitwerking aanvaardbaar is;de uitvoerbaarheid gewaarborgd is.
Deze voorwaarden zijn als volgt uit te leggen:
daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende de gebruiksmogelijkheden van die percelen:
als een afwijking of wijziging op een aangrenzend perceel van zodanige invloed is dat deze grond, minder goed te gebruiken is dan het was, dan is het niet gewenst om aan de afwijking of wijziging mee te werken;de ruimtelijke uitwerking aanvaardbaar is:
ten aanzien van de binnen een regeling toegelaten gebruiksvormen moet rekening worden gehouden met de milieu- en andere aspecten, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking. Als hierdoor de omgeving nadelig belast wordt, dan is medewerking niet gewenst;de uitvoerbaarheid gewaarborgd is:
de (met name) financiële uitvoerbaarheid van een plan moet hierbij onderbouwd worden. Aan een (financieel) niet haalbaar plan kan niet meegewerkt worden.
Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.
In de algemene bouwregels is onder andere omschreven wanneer er geen verbod geldt voor het overschrijden van de bouw- en/of bestemmingsgrenzen voor bepaalde bouwdelen. Ook is omschreven wanneer het bevoegd gezag kan afwijken van bouw- en/of bestemmingsgrenzen.
De 'bestaande matenregeling' is bedoeld voor legale bouwwerken die afwijken van de vastgestelde situering, goot- en/of bouwhoogte, afstand, oppervlakte en/of inhoud van de bouwregels in dit bestemmingsplan. De bestaande afwijking is daarmee toegestaan.
In het artikel 'Ondergronds bouwen' is aangegeven dat de opgenomen bouwregels zijn bedoeld voor bouwwerken boven de grond.
De algemene gebruiksregel luidt dat het verboden is om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. Hierbij zijn een aantal gebruiksvormen specifiek benoemd. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemming of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.
In de algemene gebruiksregels is ook benadrukt welk gebruik sowieso is toegestaan. Namelijk het opwekken van duurzame energie met behulp van zonnepanelen of andere - op grond van de bestemmingsregels geoorloofde - voorzieningen op het dak.
De aanwezige landschappelijke inpassing is in dit artikel vastgelegd. Het niet in stand houden van deze inpassing is hier vastgelegd als een verboden gebruik.
In de algemene aanduidingsregels kunnen zo nodig de regels met betrekking tot één of meer gebiedsaanduidingen een plaats krijgen. De volgende algemene aanduidingsregels komen in dit bestemmingsplan voor:
Overige zone - nieuwe risicobronnen uitgesloten
In deze zone is het verboden om nieuwe risicobronnen te vestigen. Met een afwijkingsbevoegdheid
is vestiging onder voorwaarden wel mogelijk. Zie paragraaf 4.6 voor meer informatie.
Overige zone - reliëf
Het plangebied is gelegen in een groter gebied waar hoogteverschillen in het landschap
kenmerkend zijn. Dit is met deze aanduiding beschermt. Bepaalde werken, geen bouwwerk
zijnde, en werkzaamheden zijn in dit artikel voorzien van een omgevingsvergunning,
zodat het reliëf beschermt is.
De algemene afwijkingsregel voorziet in de mogelijkheid om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de regels van het bestemmingsplan. Bijvoorbeeld voor kleine bouwwerken voor nutsvoorzieningen. De in het plan opgenomen algemene wijzigingsbevoegdheden laat meer ingrijpende afwijkingen toe en wordt daarom gekoppeld aan een zwaardere procedure dan die voor het verlenen van een afwijking van de bouw- en gebruiksregels.
Voor het opwekken van kleinschalige duurzame energie is hier ook een afwijking opgenomen. Hierbij moet gedacht worden aan zonnepanelen op eigen grond. Daarnaast is ook bepaalt dat deze grond in gebruik moet zijn als erf. De oppervlakte maat van 100 vierkante meter is extra t.o.v. de standaard oppervlakte van 20 vierkante meter (bouwwerken, geen gebouwen zijnde).
In de loop van de tijd kan het gebruik van gronden of bouwwerken gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld hoe met deze afwijking acceptabel zijn.
De naam van het plan wordt in de slotregel aangehaald.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Hertelerweg 3 - 2021' legt het bedrijfsmatige gebruik van de buitenruimte rondom de loods vast alsook de landschappelijke inpassing op het terrein achter het bedrijf. Zie ook 1.1 Aanleiding en doel en 1.2 Planbeschrijving.
Er is dus al sprake van bestaande activiteiten zoals het voorliggende bestemmingsplan gaat vastleggen. Dus het is reëel te verwachten dat de gronden dus ook daadwerkelijk als zodanig gebruikt zullen gaan worden. Daarmee is sprake van een economisch uitvoerbaar plan.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met de risico van planschade. Er is ingeschat dat er geen risico is. Op basis daarvan is met de eigenaar van de grond een overeenkomst planschade gesloten.
Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
Voor start van deze procedure zal het plan voor vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd worden aan de bestuurlijke partners.
In dit hoofdstuk zullen de resultaten van dit vooroverleg worden behandeld. De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden niet toegevoegd aan dit hoofdstuk. Deze maken onderdeel uit van het raadsvoorstel en -besluit omtrent de vaststelling, niet van het bestemmingsplan zelf.
Het plan is op basis van artikel 3.1.1. Bro overlegd met de volgende instanties:
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 20 januari 2022 gereageerd op het plan. Zij hebben geen op- of aanmerkingen.
De provincie Gelderland heeft op 3 februari 2022 gereageerd op het plan. Deze reactie
luidt als volgt:
Inhoud van het voorontwerp
Op het adres Hertelerweg 3 in Gaancieren is een agrarisch loonwerk- en grondverzetbedrijf
gevestigd. Op de locatie staat een bedrljfsloods en is het buitenterrein verhard.
Aan de oostzijde is een wasplaats voor het bedrijfsmaterieel gelegen. De loods heeft
in de beheersverordening ‘Landelijk gebied - 2020’ een bedrijfsbestemming, het buitenterrein
echter niet. Het voorliggende bestemmingsplan regelt het vastleggen van de bestaande
situatie van de loods met wasplaats en buitenterrein en maakt de opslag van materiaal
in verzamelvakken mogelijk.
Provinciaal belangIn het voorontwerp spelen provinciale belangen een rol. Het voorliggende bestemmingsplan
regelt de uitbreiding van de bedrijfsbestemming ten behoeve van het buitenterrein
bij een bestaand bedrijf. Uw conclusie dat het daarom gaat om uitbreiding en geen
nieuwvestiging van een solitair bedrijf is juist.
Voor de uitbreiding van solitaire bedrijvigheid gelden regels voor de maximale uitbreiding
van bebouwing (artikel 2.12 van de Omgevingsverordening).
Het bestemmingsplan regelt uitbreiding van de bebouwing (waarvan een deel reeds bestaand
is) met een totaal oppervlakte van 170 m2 . Daarmee blijft de uitbreiding ruim binnen de marges zoals die zijn gesteld in lid
3 van artikel 2.12 van de Omgevingsverordening.
U heeft onze belangen goed meegewogen in uw plan. Als het plan niet wijzigt, hoeft
u het ons niet toe te sturen.
Omgevingsverordening
In paragraaf 3.3.1 verwijst u naar de actualisatie van de Omgevingsverordening van
maart 2021. Per 1 februari 2022 treedt de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland
(februari 2022) in werking. Wij adviseren u de genoemde paragraaf te actualiseren.
Overigens zijn de artikelen oversolitaire bedrijvigheid in het buitengebied niet gewijzigd.
Stikstof en Natura 2000
U heeft voor dit plan een AERIUS-berekening uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen
toename van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol ha/jr. is berekend. Hieruit wordt
geconcludeerd dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura
2000-gebieden door stikstofdepositie op voorhand zijn uitgesloten. Wij adviseren u
de regelgeving over stikstof en Natura 2000 te blijven volgen. Meer informatie over
Stikstof en Natura 2000 vindt u via de website van biji2.nl en de website aanpakstikstof.nl.
Gevolgen reactie provincie voor het plan
Het provinciaal belang is goed verwerkt en hierop is het plan niet aangepast. Wel
is het plan gecorrigeerd voor wat betreft het onderdeel Omgevingsverordening. Daar
wordt nu naar de laatst geldende verordening verwezen.
De AERIUS-berekening die bij het plan gevoegd was die voor het vooroverleg gebruikt
is, is bij de afronding van het ontwerpbestemmingsplan nog geactualiseerd. Deze berekening
is nu gebaseerd op de laatste versie van de AERIUS-calculator.
1. Richtafstandenlijsten
De tabellen zijn een selectie uit de lijsten zoals deze door het VNG is opgenomen
in 'Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke
ordeningspraktijk, editie 2009'. De lijst is gescreend op ruimtelijke wenselijkheid
voor de specifieke bestemming waaraan de lijst gekoppeld is.
2. Hoofdindeling
Lijst 1 (aanwezig bij dit bestemmingsplan) gaat uit van bedrijfsactiviteiten, gerangschikt
naar SBI-codes van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voor elke activiteit zijn
milieuaspecten en richtafstanden vermeld, rekening houdend met de normaliter bij deze
bedrijven voorkomende opslagen en installaties. Bij activiteiten kunnen daarnaast
specifieke opslagen en installaties voorkomen. Lijst 2 (niet aanwezig bij dit bestemmingsplan),
te vinden in 'Bedrijven en milieuzonering', bevat milieuaspecten en richtafstanden
voor deze opslagen en installaties.
3. Richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar
De lijsten vermelden richtafstanden voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten
geur, stof, geluid en gevaar.
De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat
en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan
of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. De richtafstanden zijn weergegeven in afstandsklassen
(zie hierna). De richtafstanden voor de onderscheiden bedrijfstypen zijn afgeleid
van:
De activiteiten zijn zodanig gedefinieerd en geclusterd dat er in het licht van de
soorten milieubelasting (geur, stof, geluid, gevaar) sprake is van een zekere uniformiteit.
In de praktijk zal binnen een activiteit variatie in de milieubelasting voorkomen.
In de tabel is de grootste afstand voor geur, stof, geluid en gevaar vermeld. Deze
grootste afstand is bepalend voor de indeling in de milieucategorie. De volgende tabel
geeft inzicht in het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
milieucategorie | richtafstand |
1 | 10 m |
2 | 30 m |
3.1 | 50 m |
3.2 | 100 m |
4.1 | 200 m |
4.2 | 300 m |
5.1 | 500 m |
5.2 | 700 m |
5.3 | 1.000 m |
6 | 1.500 m |
Mocht een bedrijf meerdere SBI-codes kennen, dan moet voor elk aspect de grootste
afstand worden genomen. Dat geldt ook voor de gebruikte installaties en opslagen.
Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in
nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor
toetsing van bestaande situaties.
Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe
vestiging van een dergelijk bedrijfs-/activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden
verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rustige woonwijken gelegen
in zuivere woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere
bestemming of kwalificatie.
Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo
dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing
dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een
maat voor de potentiële hinder, gevaar of schade.
4. Geluid: continu (C) en zonering (Z)
Bij bepaalde activiteiten is na de afstand voor geluid de letter C van 'continu' aangegeven.
Hiermee is aangegeven dat bij de betreffende milieubelastende activiteiten de voor
geluid bepalende activiteiten meestal continu (dag en nacht) in bedrijf zijn.
Voorts is bij bepaalde activiteiten na de afstand voor geluid de letter Z van 'zonering'
opgenomen. Het gaat hierbij om inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen
veroorzaken in de zin van de Wet geluidhinder (vroeger ook wel A-inrichtingen genoemd)
en die als zodanig zijn aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningen
besluit milieubeheer.
Indien dergelijke bedrijven in het bestemmingsplan voorkomen of in het bestemmingsplan
zijn toegestaan, moet in dat plan een geluidzone worden opgenomen.
5. Gevaar: risico (R) en vuurwerk (V)
In de kolom 'gevaar' is een richtafstand aangegeven, die bij een gemiddelde activiteit
van dat type aangehouden kan worden. Het betreft alle gevaarsaspecten, inclusief brandgevaar
en stofexplosies.
Als de letter R van 'risico' is aangegeven, kunnen activiteiten onder de werking van
het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen of gaan vallen. Voor deze
activiteiten dit altijd te worden nagegaan of het Bevi van toepassing is.
Voor activiteiten waarop het Vuurwerkbesluit van toepassing is, is de letter V van
'vuurwerk' opgenomen. Voor deze activiteiten dient altijd te worden getoetst aan de
veiligheidsafstanden uit het Vuurwerkbesluit.
6. Milieucategorie: divers (D)
Bij de bepaling van de richtafstanden voor de onderscheiden bedrijfstypen is uitgegaan
van een 'gemiddeld' moderne activiteit met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen.
Bij alle activiteiten dient daarom rekening te worden gehouden me teen zekere variatie.
Voor activiteiten met een grote variatie in productieprocessen is de letter D van
'divers' opgenomen. Deze activiteiten kunnen een groter variatie in milieubelasting
vertonen. Dit dient per geval nader te worden bezien.
7. Index voor verkeersaantrekkende werking: goederenvervoer (G) en personenvervoer
(P)
Naast de genoemde milieuaspecten kan ook de verkeersaantrekkende werking van belang
zijn voor de toelaatbaarheid van de activiteit op een bepaalde locatie. Dit aspect
kan niet worden vertaald naar afstanden, maar is weergegeven met een kwalitatieve
index die loopt van 1 tot en met 3, met de volgende betekenis:
1 : potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
2 : potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
3 : potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.
Daarbij is onderscheid gemaakt tussen goederenvervoer (G) en personenvervoer (P)
De index voor verkeersaantrekkende werking is van belang in combinatie met de verkeersontsluiting
van en naar de inrichting. Het kan een indicator zijn voor eventuele verkeers- en
parkeerhinder in de omgeving.
8. Overige aandachtspunten: visuele hinder, bodemverontreiniging (B) en luchtverontreiniging (L)
Het aspect visueel hinder is een indicator voor de visuele inpasbaarheid van activiteiten.
Zo hebben hoge omvangrijke bedrijfsbouwwerken index 3 en kleine(re) kantoorgebouwen
index 1. De bepaling van de index is subjectief en niet eenduidig. Het betreft alleen
een signaalfunctie.
De index voor bodemverontreiniging (B) kan een hulpmiddel zijn bij de selectie van
toelaatbare inrichtingen op gevoelige gronden, zoals bodembeschermingsgebieden. Deze
index is opgenomen als een activiteit een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft,
bijvoorbeeld door calamiteiten, incidenten of 'sluimerende' lekkages.
De uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht is niet te vertalen in een richtafstand
die bij voorkeur tot woningen (of andere gevoelige locaties) in acht genomen zou moeten
worden. Toch kan de uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht in planologisch
opzicht relevant zijn. Denk aan neerslag van geëmitteerde schadelijke stoffen op gevoelige
bodems, gewassen en flora; bijvoorbeeld verzurende stoffen op natuurgebieden en zware
metalen op groentes. Bij het gebruik van ontsmettings- en bestrijdingsmiddelen in
de land- en tuinbouw doen zich in de praktijk regelmatig problemen voor met de afstand
tot woningen. Bij activiteiten waar dit mogelijk relevant is, is de letter L van 'luchtverontreiniging'
opgenomen.
9. Gebruikte afkortingen
De volgende afkortingen worden in de lijsten gebruikt, in aanvulling op de hiervoor genoemde en verklaarde afkortingen:
- | : | niet van toepassing of niet relevant |
< | : | kleiner dan |
> | : | groter |
= | : | gelijk aan |
cat. | : | categorie |
e.d. | : | en dergelijke |
kl. | : | klasse |
n.e.g. | : | niet elders genoemd |
o.c. | : | opslagcapaciteit |
p.c. | : | productiecapaciteit |
p.o. | : | productieoppervlak |
b.o. | : | bedrijfsoppervlak |
v.c. | : | verwerkingscapaciteit |
u | : | uur |
d | : | dag |
w | : | week |
j | : | jaar |