12.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 12.4.1 onder a voor het gebruik van de woning voor een aan-huisverbonden beroep tot een oppervlakte van maximaal 90m², met dien verstande dat:
de omvang van de activiteit niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing mag bedragen.
het bepaalde in 12.4.1 onder b, c, d en e van overeenkomstige toepassing is.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het tijdelijk gebruik van een bijgebouw bij de woning en toestaan dat een bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt ten behoeve van het verlenen of ontvangen van mantelzorg, waarbij:
het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige wordt ingewonnen;
de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in een voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen tot een maximum van 75m²;
de afhankelijke woonruimte rolstoeltoegankelijk is;
in geval van bewoning in een te plaatsen mantelzorgunit (portocabin) de maximaal toegestane oppervlakte van een mantelzorgunit 75m² is. Dit gaat niet ten koste van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen in het geldende bestemmingsplan. De maximale bouwhoogte bedraagt 3m;
geen splitsing van eigendom (woning en bijgebouw) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt. Een uitzondering hierop is de herplaatsbare losse woonunit (portocabin) die in voorkomende gevallen ook door het college kan worden geplaatst en/of gehuurd wordt door mantelzorger of zorgvrager;
het aantal gebruikers van afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
parkeerruimte op het eigen erf gevonden moet worden;
het gebruik als afhankelijke woonruimte onmiddellijk wordt beeindigd, vanaf het moment dat de mantelzorg niet meer is vereist. Hiertoe controleren burgemeester en wethouders jaarlijks of nog aan de voorwaarden, waaronder de ontheffing is verleend, wordt voldaan.
Burgemeester en wethouders trekken de ontheffing verleend op grond van artikel 12.5, lid a in, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, dan wel wanneer in strijd met de voorwaarden van de ontheffing wordt gehandeld.