HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
voorzieningen voor het openbaar nut, zoals de energie-, warmte- en telecommunicatievoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
3.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:
De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepaling:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de goot- en bouwhoogte en de afstand tot bestemmingsgrenzen van bedrijfsgebouwen.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
bermen en beplantingen;
speelvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
bestaande nutsvoorzieningen;
voorzieningen voor langzaam verkeer;
inritten;
bestaande parkeervoorzieningen;
kunstobjecten.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 5m bedragen.
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 9m bedragen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5m bedragen.
4.3 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving voor de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen, met dien verstande dat:
de noodzaak voor de parkeerplaatsen dient te worden aangetoond;
de belangen van derden niet onevenredig mogen worden aangetast.
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
educatieve voorzieningen;
sociaal-medische voorzieningen;
sociaal-culturele voorzieningen;
levensbeschouwelijke en religieuze voorzieningen;
voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
sportvoorzieningen;
bestaande nutsvoorzieningen;
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
groenvoorzieningen en verhardingen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak.
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2m bedragen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 5.2.1 onder a voor verschrijding van het bouwvlak met tot gebouwen behorende trappenhuizen, met dien verstande dat de overschrijding niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
Artikel 6 Natuur
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de aanleg, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
cultuurhistorische waarden;
waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
extensief recreatief medegebruik, waaronder de aanleg en het gebruik van voet-, fiets- en ruiterpaden.
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 6.1.1:
Binnen de bestemming "Natuur" is het beleid primair gericht op het beschermen van de landschappelijke en natuurwaarden van het waardevolle landschap, waaronder de bescherming en ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur.
Gestreefd wordt naar behoud en herstel van cultuurhistorische waarden. Dit houdt onder andere in dat:
ter plaatse van de aanduiding 'eendenkooi' het beleid is gericht op behoud, beheer, herstel en versterken van de herkenbaarheid van de eendenkooi uit oogpunt van cultuurhistorische waarden;
het beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de historische verkavelingsstructuur uit oogpunt van cultuurhistorische waarden
Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals banken, picknicktafels, bewegwijzering, voet-, fiets- en ruiterpaden, enkele parkeerplaatsen, visoevers, aanlegsteigers e.d.
6.2 Bouwregels
Uitsluitend mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende bepaling:
De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 m.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.2 ten behoeve van het toestaan van een grotere bouwhoogte, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 8 m;
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de waarden als beschreven in 6.1.
6.3 Specifieke gebruiksregels
In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:
het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
lawaaisporten;
bezoekerscentrum;
exploitatie als vergaderlocatie;
het aanleggen van drainage.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de in het schema onder 6.3.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
Het onder 6.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanleg- of omgevingsvergunning is verleend;
welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
De in 6.5.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 6.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 6.5.4 de toetsingscriteria weergegeven.
In onderstaand schema zijn de omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden opgenomen en is per werk/werkzaamheid aangegeven wat de criteria voor verlening van de omgevingsvergunning is. Voor alle onderstaande werken en werkzaamheden geldt dat het werk of de werkzaamheid noodzakelijk dient te zijn in het kader van het gebruik conform de bestemming.
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden |
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning |
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200m²
|
- het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de bestemming; |
aanbrengen van (infrastructurele) ondergronds leidingen |
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschappelijke en natuurwaarden |
afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem (> 50 cm) |
- de werkzaamheden vinden plaats ten behoeve van natuurontwikkeling en recreatieve ontwikkeling; |
diepploegen en diepwoelen van de bodem |
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschappelijke en natuurwaarden; |
dempen van poelen, sloten en greppels |
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van grondwaterafhankelijke natuurwaarden; |
het vellen of rooien van houtgewas |
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschappelijke en natuurwaarden; |
het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven (verkavelingsstructuur); |
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de karakteristieke historische verkavelingsstructuur; |
het rooien van grienden |
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschappelijke en natuurwaarden; |
Artikel 7 Recreatie - Kinderboerderij
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Stadsboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
biologisch tuinbedrijf;
kinderboerderij, volkstuinen;
bermen en beplantingen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
speelvoorzieningen;
bestaande nutsvoorzieningen;
parkeervoorzieningen;
theehuis en educatieve voorzieningen.
In de bestemming is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Bedrijfsgebouwen/bedrijfswoningen
gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 1.000m²;
voorgevel van de bedrijfswoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van maximaal 5 m daarachter;
inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 600m³;
goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven;
bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven.
7.2.2 Aan- of uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Bij een bedrijfswoning mogen aan- of uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
aan- of uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
aan- of uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 60m² bedragen;
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2m;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5m.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 5m bedragen;
de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 9m bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5m bedragen.
Artikel 8 Recreatie - Volkstuin
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
volkstuinen;
gebouwen ten behoeve van volkstuinen zoals bergingen en opberghokken;
boomgaarden;
parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
tuinen, erven en verhardingen;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
nutsvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
de oppervlakte van gebouwen mag per individuele volkstuin niet meer bedragen dan 15m²;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3m.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1m;
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6m;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5m.
Artikel 9 Sport
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
sportvelden;
gebouwen ten behoeve van sportdoeleinden met bijbehorende voorzieningen zoals clubgebouw, kantine en kleedkamers en tribunes;
tuinen, erven en verhardingen;
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
speelvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven.
De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven.
De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de vol-gende bepalingen:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2m.
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 18m.
De bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer bedragen dan 12m.
De bouwhoogte van een tribune mag niet meer bedragen dan 10m
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen, straten en paden;
b. parkeervoorzieningen;
c. groenvoorzieningen;
d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e. nutsvoorzieningen;
f. abri's, telefooncellen, straatmeubilair, en dergelijke.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5m;
de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 9m bedragen.
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
water en waterhuishoudkundige doeleinden, ten behoeve van waterbeheersing en waterberging;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers en gelijksoortige voorzieningen;
groenvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5m.
Artikel 12 Wonen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
woondoeleinden;
aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
een praktijkruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘praktijkruimte’;
parkeerdoeleinden;
groenvoorzieningen, inclusief speelvoorzieningen;
tuinen, erven en verhardingen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
Ter plaatse van de aanduidingen:
Vrijstaand
Twee-aan-één
Aaneengebouwd
Gestapeld
dient de aangegeven bebouwingstypologie te worden aangehouden;
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
Overschrijding van het bouwvlak is uitsluitend toegestaan indien dit uit verkeerskundig oogpunt niet onaanvaardbaar is, met ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals erkers, luifels en balkons, met dien verstande dat:
de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5m uit de voorgevel;
de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 3m;
de breedte van een erker niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van maximaal 3m daarachter;
De breedte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:
15m bij vrijstaande woningen;
12m bij Twee-aan-één gebouwde en/of geschakeldewoningen;
10m bij aaneengebouwde woningen;
De diepte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:
15m bij vrijstaande woningen;
12m bij Twee-aan-één gebouwde en/of geschakeldewoningen;
10m bij aaneengebouwde woningen;
De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven;
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven;
De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor hoofdgebouwen in de vorm van:
vrijstaande woningen mag aan de ene zijde niet minder dan 3m en aan de andere zijde niet minder dan 1,5m bedragen;
halfvrijstaande en/of geschakelde woningen mag aan één zijde niet minder dan 3m bedragen;
eindwoningen van aaneengebouwde woningen mag de afstand niet minder dan 3m bedragen;
Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan de hierboven aangegeven afstanden geldt deze bestaande afstand als minimale afstand.
12.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd. Bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gehandhaafd.
Op hoekpercelen mag de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, die grenst aan het openbaar gebied, niet minder dan 3m bedragen. Indien de afstand in de bestaande situatie minder dan 3m bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
Achter de achtergevel van het hoofdgebouw moet een aaneengesloten open ruimte aanwezig zijn van ten minste 30m² groot.
Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen.
Het bebouwde oppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een bouwperceel mag maximaal 100m² bedragen.
Bij aaneengebouwde woningen mag de diepte van een uitbouw aan de achtergevel maximaal 4m bedragen.
Bij Twee-aan-één gebouwde, geschakelde, halfvrijstaande, en vrijstaande woningen mag de diepte van een uitbouw aan de achtergevel maximaal 5m bedragen.
Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot op een afstand van 2m achter de achtergevelrooilijn. Indien de bestaande afstand minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2m.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5m.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak.
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1m mag bedragen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5m.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken:
Van het bepaalde in lid 12.2.1 onder i, voor de bouw van hoofdgebouwen op een afstand van 1m tot de zijdelingse perceelsgrens onder de volgende voorwaarden:
het stedenbouwkundig beeld niet wordt aangetast;
de situering vanuit verkeersveiligheid aanvaardbaar is.
Van het bepaalde in lid 12.2.2 onder c, voor de bouw van aan-en bijgebouwen tot op de zijdelingse perceelsgrens onder de volgende voorwaarden:
het stedenbouwkundig beeld niet wordt aangetast;
de situering vanuit verkeersveiligheid aanvaardbaar is.
c. Van het bepaalde in 12.2.2 onder k, onder de volgende voorwaarden:
het stedenbouwkundig beeld niet wordt aangetast;
de situering vanuit verkeersveiligheid aanvaardbaar is.
12.4 Specifieke gebruiksregels
12.4.1 Aan-huis-verbonden beroepen
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een aan-huisverbonden beroep toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60m².
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen toename van de parkeerdruk in de omgeving veroorzaken.
Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden-beroep.
De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 12.4.1 onder a voor het gebruik van de woning voor een aan-huisverbonden beroep tot een oppervlakte van maximaal 90m², met dien verstande dat:
de omvang van de activiteit niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing mag bedragen.
het bepaalde in 12.4.1 onder b, c, d en e van overeenkomstige toepassing is.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het tijdelijk gebruik van een bijgebouw bij de woning en toestaan dat een bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt ten behoeve van het verlenen of ontvangen van mantelzorg, waarbij:
het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige wordt ingewonnen;
de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in een voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen tot een maximum van 75m²;
de afhankelijke woonruimte rolstoeltoegankelijk is;
in geval van bewoning in een te plaatsen mantelzorgunit (portocabin) de maximaal toegestane oppervlakte van een mantelzorgunit 75m² is. Dit gaat niet ten koste van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen in het geldende bestemmingsplan. De maximale bouwhoogte bedraagt 3m;
geen splitsing van eigendom (woning en bijgebouw) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt. Een uitzondering hierop is de herplaatsbare losse woonunit (portocabin) die in voorkomende gevallen ook door het college kan worden geplaatst en/of gehuurd wordt door mantelzorger of zorgvrager;
het aantal gebruikers van afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
parkeerruimte op het eigen erf gevonden moet worden;
het gebruik als afhankelijke woonruimte onmiddellijk wordt beeindigd, vanaf het moment dat de mantelzorg niet meer is vereist. Hiertoe controleren burgemeester en wethouders jaarlijks of nog aan de voorwaarden, waaronder de ontheffing is verleend, wordt voldaan.
Burgemeester en wethouders trekken de ontheffing verleend op grond van artikel 12.5, lid a in, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, dan wel wanneer in strijd met de voorwaarden van de ontheffing wordt gehandeld.
Artikel 13 Waarde - Archeologie 3
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.
13.2 Bouwregels
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een reguliere bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500m² en een fundering gelegen op een diepte van meer dan 0,3m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:
De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
De verplichting tot het doen van opgravingen.
De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 13.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
13.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte groter dan 500m² en dieper dan 0,3m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3m onder het maaiveld.
13.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 13.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
13.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 13.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
13.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen burgemeester en wethouders regels verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
Aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kunnen burgemeester en wethouders de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere verstoringsdiepte dieper reikt dan 0,3m onder maaiveld en het grondoppervlak van de werken meer bedraagt dan 500m².
Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddellijk melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
Artikel 14 Waarde - Archeologie 4
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.
14.2 Bouwregels
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een reguliere bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000m² en een fundering gelegen op een diepte van meer dan 0,5m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:
De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
De verplichting tot het doen van opgravingen.
De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 13.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
14.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte groter dan 1.000m² en dieper dan 0,5m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het aanleggen van leidingen dieper dan 0,5m onder het maaiveld.
14.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 14.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
14.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 14.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
14.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen burgemeester en wethouders regels verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
Aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kunnen burgemeester en wethouders de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere verstoringsdiepte dieper reikt dan 0,5m onder maaiveld en het grondoppervlak van de werken meer bedraagt dan 1.000m².
Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddellijk melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.