Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en indien de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast, bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van:

  1. het afwijken van de voorgeschreven maten voor de goothoogte, hoogte en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen binnen een bestemmingsvlak, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven maten en indien in de betreffende bestemmingen niet reeds ontheffingsmogelijkheden zijn opgenomen.

  2. van de regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

  3. van de regels voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, mits:

1 de diepte gemeten vanuit de voorgevel niet meer dan 2 m bedraagt;

2 de hoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

3 er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;

  1. van de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:

1 de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 zal bedragen;

2 de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen;

  1. van de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

1 ten behoeve van reclamemasten tot maximaal 35 m;

2 ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 40 m;

3 ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m

  1. van bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:

1 de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak zal bedragen;

2 de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.