Inhoud
Artikel 5 Verkeer – Verblijfsgebied
Artikel 7 Waarde – Archeologie 2
Artikel 8 Waarde – Archeologie 3
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan ‘Jan van Riebeeckstraat‘ van de
gemeente Culemborg.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in
het GML-bestand NL.IMRO.0216.BPJvRiebeeckstraat-VG01 met de bijbehorende regels
en bijlagen.
een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke
ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft
goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten
aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
de grens van een aanduiding indien het een vlak
betreft.
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden
in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts
aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning
wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt
en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie
in overeenstemming is.
a
de achterste
grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is
georiënteerd;
b
indien er niet
sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is
aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van
het hoofdgebouw -zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen- alsmede
het verlengde daarvan.
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau-
en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en
menselijk handelen in het verleden.
zorg die zich richt op het optimaal beheer van de
bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland.
de aan een gebied toegekende waarden in verband met
de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van
menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, ten minste ouder dan 50
jaar.
één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken
geen gebouwen zijnde.
a t.a.v. bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de
terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een
voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
b t.a.v. gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op
het tijdstip waarop het plan rechtskracht heeft verkregen.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming.
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand
gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde
bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel
of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
de grens van een bouwvlak.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de
regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen
gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen,
metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond
verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder
begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen
aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders
dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
de bouwlaag op de begane grond.
woning die deel uitmaakt van een rij van ten minste
drie aaneengebouwde hoofdgebouwen en die met die andere hoofdgebouwen slechts
aan één zijde is verbonden.
uitbouw aan de voorgevel van een hoofdgebouw.
de natuurlijke persoon, groep van personen of
rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was,
prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt
uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen
en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag
worden gebruikt.
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn
constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste
gebouw kan worden aangemerkt.
educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, sport-
en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare
dienstverlening.
de gehele omgeving van de molen voor zover die
omgeving van invloed is op het functioneren van de molen als werktuig en als
landschapsbepalend element.
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat
invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht.
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of
bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen
regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel
2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk,
op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.
omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk,
op grond van artikel 2.1 lid 1 onder g van de Wabo.
omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk,
geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b
van de Wabo.
functie of activiteit waarvoor maximaal 30% van de (beroeps-
c.q. bedrijfs)vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden
gebruikt.
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van
seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter
de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte
waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele
handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard
plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval
verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een
(raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie
met elkaar.
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op
andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.
het door de omvang, de vorm en de situering van de
bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de
begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde
ruimte(n).
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de perceelsgrens.
de vergroting van een bestaande ruimte in een
hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat
betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw.
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is
gelegen alsmede het verlengde daarvan.
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg
en waarop de bebouwing is c.q. moet worden georiënteerd.
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de
huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Bij de toepassing van deze
regels wordt als volgt gemeten:
de oppervlakte van alle op
een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
het oppervlak dat met
bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het
bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in
de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
tussen de buitenwerkse
hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
vanaf het peil tot aan de
bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de
begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes,
en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
a
voor bouwwerken,
waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg
ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
b
in andere
gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte
bouwterrein vermeerderd met
De voor ‘Gemengd –
a maatschappelijke voorzieningen;
b wonen;
c nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende
voorzieningen als:
d ontsluitingswegen;
e parkeerplaatsen;
f
voetpaden;
g waterpartijen;
h groenvoorzieningen;
i
speelvoorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven
bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat per bestemmingvlak één gebouw
ten behoeve van fietsenstalling en berging buiten het bouwvlak mag worden
gebouwd waarvan de oppervlakte en de bouwhoogte niet meer dan respectievelijk
b De goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan
is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
c De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan
is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen
als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag
niet meer dan
c De bouwhoogte van balustrades, balkonhekken en
afscheidingen van dakterrassen mag niet meer bedragen dan 1,5 meter op de
bebouwing.
d De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde mag niet meer bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1
onder a voor overschrijding van het bouwvlak met tot gebouwen behorende
trappenhuizen, met dien verstande dat de overschrijding niet meer dan
De voor ‘Groen’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a groenvoorzieningen;
b bermen en
beplantingen;
c speelvoorzieningen;
d waterhuishoudkundige
voorzieningen;
e nutsvoorzieningen;
f voorzieningen
voor langzaam verkeer;
g inritten;
h parkeervoorzieningen.
Op deze gronden mogen alleen
gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande
dat:
a de oppervlakte niet meer dan
b de hoogte niet meer dan
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan
b De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan
c De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag niet meer dan
De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a voorzieningen voor verkeer en verblijf;
b parkeervoorzieningen;
c groenvoorzieningen;
d bermen en beplantingen;
e speelvoorzieningen;
f
waterhuishoudkundige
voorzieningen;
g nutsvoorzieningen;
h (muziek)kiosk, abri’s, telefooncellen,
straatmeubilair, e.d;
i
ter plaatse van
de aanduiding ‘waterberging’: ondergrondse waterberging en waterzuivering met
een oppervlakte van ten minste 365 m² en een inhoud van ten minste
Op deze gronden mogen alleen
gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande
dat:
a de oppervlakte niet meer dan
b de hoogte niet meer dan
c deze gebouwen niet zijn toegestaan ter plaatse van de
aanduiding ‘waterberging’.
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’ zijn
uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de ondergrondse
waterberging toegestaan.
b De diepte van voorzieningen ten behoeve van de
ondergrondse waterberging mag niet meer dan
c De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan
d De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan
e De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag niet meer dan
De voor ‘Wonen’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b aan-huis-verbonden beroepen;
c parkeerdoeleinden;
d tuinen, erven en verharding.
Voor het bouwen van
hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Ter plaatse van de aanduiding:
1 ‘vrijstaand’;
2 ‘twee-aaneen’;
3 ‘aaneengebouwd’;
dient
de aangegeven bebouwingstypologie te worden aangehouden.
b Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven
bouwvlak worden gebouwd.
c Overschrijding van het bouwvlak is uitsluitend
toegestaan indien dit uit verkeerskundig oogpunt niet onaanvaardbaar is, met
ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals erkers, luifels en balkons, met
dien verstande dat:
1 de diepte niet meer mag bedragen dan
2 de afstand tot de openbare weg mag niet minder
bedragen dan
3 de breedte van een erker niet meer mag bedragen dan
55% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
d De voorgevel moet worden gesitueerd in de
voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van maximaal
e Ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ moet de
voorgevel worden georiënteerd op de bouwgrens aan de zijde van de gevellijn.
f
De breedte van
hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:
1
2
3
g De diepte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen
dan:
1
2
3
h De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse
van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
i
De bouwhoogte
mag niet meer dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte
(m)’ is aangegeven.
Voor het bouwen van aan- en
uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen
als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een
afstand van ten minste
c Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de
gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal
50% bedragen.
d Het bebouwde oppervlak van de aan- en uitbouwen en
bijgebouwen op een bouwperceel mag maximaal
e Bij aaneengebouwde woningen mag de diepte van een
uitbouw aan de achtergevel maximaal
f
Bij twee-aaneen
gebouwde en vrijstaande woningen mag de diepte van een uitbouw aan de
achtergevel maximaal
g Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der
zijstroken vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot op een afstand
van
h De goothoogte mag niet meer bedragen dan
i
De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden
gebouwd binnen en buiten het bouwvlak.
b De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag
niet meer dan
c De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
a van het bepaalde in 6.2.1 onder h voor het
overschrijden van de maximaal toegestane goothoogte met niet meer dan
Binnen de bestemming ‘Wonen’
is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan als
ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen
van toepassing zijn:
a De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen
dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum
van
b Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de
normale afwikkeling van het verkeer en mag geen toename van de parkeerdruk in
de omgeving veroorzaken.
c Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt
aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep.
d De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te
zijn in de woonomgeving.
e De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.4.1 onder
a voor het gebruik van de woning voor een aan-huis-verbonden beroep tot een
oppervlakte van maximaal
a de omvang van de activiteit niet meer dan 30% van de
gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing mag bedragen.
b het bepaalde in 6.4.1 onder b, c, d en e van
overeenkomstige toepassing is.
De voor ‘Waarde - Archeologie
a
Voor het bouwen
overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen,
voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan
b
Indien uit het
onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden
door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord,
kunnen het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden
aan de omgevingsvergunning:
1
de verplichting
tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in
de bodem kunnen worden behouden;
2
de verplichting
tot het doen van opgravingen;
3
de verplichting
de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten
begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg
die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de het bevoegd gezag te stellen
kwalificaties.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2 sub a indien de
archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende
is vastgesteld.
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit
te voeren of te laten uitvoeren:
a
het uitvoeren
van grondbewerkingen met een oppervlakte groter dan
b
het graven,
dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van
waterlopen, sloten en greppels;
c
het aanleggen
van leidingen dieper dan
Het in lid 7.4.1 vervatte verbod is niet van
toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a
het normale
onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b
reeds in
uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds
mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
a
De in lid 7.4.1
genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische
waarden van de gronden.
b
Alvorens over de
aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de
archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden
verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is
vastgesteld.
c
Een rapport is
niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de
archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende
is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
a
In het belang
van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan
een omgevingsvergunning voor het slopen.
b
Aan de omgevingsvergunning
kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld
en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere
verstoringsdiepte dieper reikt dan
c
Indien tijdens
de begeleiding van de sloopwerken vondsten, structuren en/of sporen van zeer
hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddellijk melding gemaakt bij
het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg
aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
De voor ‘Waarde -
Archeologie
a
Voor het bouwen
overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen,
voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan
b
Indien uit het
onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden
door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord,
kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan
de het bevoegd gezag:
1
de verplichting
tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in
de bodem kunnen worden behouden;
2
de verplichting
tot het doen van opgravingen;
3
de verplichting
de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten
begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg
die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de het bevoegd gezag te stellen
kwalificaties.
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2 sub
a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie
afdoende is vastgesteld.
Het is binnen deze
bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de
volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het uitvoeren
van grondbewerkingen met een oppervlakte groter dan
b
het graven,
dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van
waterlopen, sloten en greppels;
c
het aanleggen
van leidingen dieper dan
Het in lid 8.4.1 vervatte
verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a
het normale
onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b
reeds in
uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds
mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
a
De in lid 8.4.1
genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische
waarden van de gronden.
b
Alvorens over de
aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de
archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden
verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is
vastgesteld.
c
Een rapport is
niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de
archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende
is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
a
In het belang
van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan
een omgevingsvergunning voor het slopen.
b
Aan de
omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken
vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de
latere verstoringsdiepte dieper reikt dan
c
Indien tijdens
de begeleiding van de sloopwerken vondsten, structuren en/of sporen van zeer
hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddellijk melding gemaakt bij
het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg
aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
Grond welke eenmaal in
aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Onder strijdig gebruik wordt
in ieder geval verstaan:
a
het gebruik van
gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting
en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
b
het gebruik van
bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke
woonruimte;
c
het gebruik van
gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van kansspelen.
De gronden voorzien van de
aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ zijn naast de overige daaraan
gegeven bestemmingen mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in
dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend
element.
In afwijking van hetgeen
elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de
overige bestemmingen van deze gronden, gelden voor het bouwen op of in de in
deze bestemming begrepen gronden de volgende regels:
a Binnen een straal van
b Binnen een straal van
c In afwijking van het bepaalde onder a en b is
bestaande bebouwing, alsmede vervangende nieuwbouw wel toegestaan, mits de
windvang en de aanwezige cultuurhistorische karakteristieken van de molen niet
onevenredig worden aangetast.
a Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
hoogopgaand groen met een hoogte van meer dan
b Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op
werken en werkzaamheden welke:
1 het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de
overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis
zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
2 reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van
kracht worden van dit plan;
3 reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende
omgevingsvergunning.
c De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts
worden verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de
daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige
en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door
windbelemmering en/of waarde van de molen als landschapsbepalend element, niet
onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van:
a van de in de
regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten,
afmetingen en percentages;
b van de
regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien
een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
c van de
regels voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen
woning zijnde, mits:
1 de diepte
gemeten vanuit de voorgevel niet meer dan
2 de hoogte
niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
3 er geen
bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
d van de
regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van
het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening
van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes
worden gebouwd, mits:
1 de inhoud
per gebouwtje niet meer dan
2 de
bouwhoogte niet meer dan
e van de
regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en
toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt
vergroot:
1 ten behoeve
van reclamemasten tot maximaal
2 ten behoeve
van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal
3 ten behoeve
van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal
f van
bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de
bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals
schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
1 de maximale
oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende platte
dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak zal bedragen;
2 de
bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende
gebouw zal bedragen.
De hierboven geregelde omgevingsvergunningen
kunnen worden verleend indien hierdoor de belangen van derden niet onevenredig
worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
Er zal sprake zijn van een
onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang indien:
— de bebouwingskarakteristiek (vrijstaand, twee-aaneen,
aaneengebouwd) wordt aangetast;
— de karakteristiek van de open ruimte wordt aangetast;
— historische of stedenbouwkundige betekenis van
bebouwing wordt aangetast.
Waar in dit plan wordt
verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals
die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden
gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het
plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit
geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de
omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag
waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het
bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de
inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op
bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik
van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van
het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is
verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde
onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan
strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang
wordt verkleind.
c Indien het
gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding
van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
Deze regels worden
aangehaald als:
‘Regels van het bestemmingsplan
Jan van Riebeeckstraat’.
Rosmalen, juni 2011 Vastgesteld:
30 juni 2011