Artikel 4  Centrum – 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Centrum – 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   op de begane grond:

1)      detailhandel tot een maximaal gebruiksoppervlakte van 430 m˛, ten behoeve van non food;

2)      bestaande horeca;

3)      kantoren met baliefunctie;

4)      kantoren zonder baliefunctie;

5)      5 kleinschalige maatschappelijke voorzieningen, tot een vloeroppervlakte van maximaal 200 m˛, zoals educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsook ondergeschikte detailhandel van deze voorzieningen;

6)      publiekverzorgend ambacht en dienstverlening;

7)      bedrijven in de bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de categorie A, B en C;

8)      wonen;

 

b.   op de verdieping(en): 1 en 2 wonen;

c.   alsmede voor:

d.   tuinen, erven en verhardingen;

e.   (on)verharde wegen en paden;

f.    groenvoorzieningen;

g.   speelvoorzieningen;

h.   water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

         1. De overschrijding dient vanuit verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar te zijn.

         2. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

 

b.      Het bebouwingspercentage mag niet meer dan 80 bedragen, behoudens het bepaalde    onder c.

 

c.       Bestaande bebouwing, overeenkomstig de bestemming, met een hoger bebouwingspercentage dan onder b is vermeld, voldoet aan het plan, met dien verstande dat de bebouwing mag worden vernieuwd maar niet worden uitgebreid.

 

4.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 bouwlagen met kap, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal bouwlagen’.

b.      Ieder hoofdgebouw dient door hellende dakvlakken te zijn afgedekt.

 

4.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.      aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b.      aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd. Bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gehandhaafd.

c.       de goothoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,20m.

d.      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

e.      het bebouwingspercentage zoals vermeld in lid 4.2.1 onder b mag niet worden     overschreden.

 

4.2.4  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a.      de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

b.      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

4.3 Nadere eisen

a.      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, diepte, breedte, goothoogte, bouwhoogte en dakschilden van hoofdgebouwen.

b.      De onder a genoemde eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter

voorkoming van de aantasting van het beschermd stadsgezicht zoals verwoord in de kwaliteitsdoelstellingen die zijn opgenomen in het ‘Beeldkwaliteitplan binnenstad Culemborg’.

c.       Voor het stellen van nadere eisen ten aanzien van de dakschilden van hoofdgebouwen dient getoetst te worden aan de kappenkaart behorend bij het ‘Beeldkwaliteitplan binnenstad Culemborg’. 

 

4.4 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.1 a sub 7 voor het toestaan van bedrijvigheid die niet voorkomt in de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in de bestemmingsomschrijving toegelaten categorieën A, B en C.