De voor ‘Waterstaat – Waterbergingsgebied’
aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming,
mede bestemd voor:
a
tijdelijke opvang van water;
b
waterhuishouding, waterkering en waterbeheersing;
c
behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
d
behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden;
alsmede voor:
e
ondergeschikte dagrecreatie ten behoeve van:
-
bestaande dagrecreatieve voorzieningen;
-
de aanleg en het gebruik van voet-, fiets- en/of
ruiterpaden, picknickplaatsen en visoevers;
-
de aanleg en het gebruik van naar de aard daarmee gelijk
te stellen voorzieningen;
-
agrarisch-recreatief gebruik.
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is
bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze
gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend bouwwerken
ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de
volgende voorwaarden:
a
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
b
De oppervlakte van deze bouwwerken mag niet meer bedragen
dan
c
De aanwezige landschappelijke waarden mogen niet
onevenredig worden aangetast.
26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
26.3.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te
laten uitvoeren:
a
het aanleggen en/of verharden van wegen, paden,
parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen voor
zover groter dan
b
het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van
drainage of bemaling;
c
het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel,
doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren.
26.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 26.3.1 vervatte verbod is niet van
toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel
van ondergeschikte betekenis zijn;
b
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende
omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van
kracht worden van dit plan.
26.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 26.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan
slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het
behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de
gronden.
Alvorens te beslissen over het verlenen van een
omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.