^

 

ARTIKEL

4

AGRARISCH MET WAARDEN - OEVERWALGEBIED

 

 

4.1

Bestemmingsomschrijving

 

 

4.1.1

De voor "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    grondgebonden agrarische productie;

b.    het weiden van dieren;

c.    bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;

d.    instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappe­lijke

e.    waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch oeverwal­gebied;

f.    watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de water­huis­houding, de waterberging daaronder mede begrepen;

g.    extensief dagrecreatief medegebruik.

 

 

4.1.2

Ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak” zijn de voor "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" aangewezen gronden tevens bestemd voor:

a.    niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzienin­gen  en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een be­drijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;

b.    bijbehorende verwerking van agrarische producten, productiegebon­den        detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten;

c.    recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen, zijnde een vorm van kamperen waarbij maximaal 25 kampeermiddelen voor een korte periode en uitsluitend tussen 15 maart en 31 oktober zijn toegestaan.

 

4.1.3

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden - Oeverwal­ge­bied” worden gerekend:

a.    reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;

b.    waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;

c.    watersysteem: wielen, plassen en open water;

d.    grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akker­land, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiks­vormen door elkaar heen voorkomen;

e.    verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt;

f.    opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantin­gen,

       boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoor­ten eiken,

       essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen;

g.    bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorko­men in

       de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbe­bouwing als

       in de vorm van verspreid liggende bebouwing;

h.    flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en

       opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;

i.     fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals

       vleer­muizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachti­gen).

 

 

 

 

4.2

Bouwregels

 

 

4.2.1

Op gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden - Oeverwal­ge­bied”, voor zover dit betreft de agrarische bouwpercelen, mogen uitsluitend worden gebouwd:

a.    bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;

b.    het bestaande aantal woningen met dien verstande dat, indien geen woning aanwezig is: maximaal één bedrijfswoning per volwaardig agrarisch bedrijf;

c.    bijgebouwen ten behoeve van de woning;

d.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

 

4.2.2

Voor het bouwen van de in lid 4.2.1 sub a bedoelde gebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

a.    kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan in het verlengde van de hoofdteelt ligt en het ge­za­menlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.500 m2;

b.    van de gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondge­bonden agrarische productie mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 750 m2;

c.    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van kassen en kunststoftunnels niet meer mag bedragen dan 7 m;

d.    de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.

 

 

4.2.3

Voor het bouwen van de in lid 4.2.1 sub b bedoelde woningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

a.    indien nog geen woning aanwezig is of indien sprake is van de vervan­ging van een bestaande woning, mag de woning uitsluitend in- of aan­pandig met, dan wel op ten hoogste 5 m van een bedrijfsgebouw wor­den gebouwd;

b.    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;

c.    de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud of goothoogte groter respectievelijk hoger is, deze grotere of hogere maat maatgevend is.

 

 

4.2.4

Voor het bouwen van de in lid 4.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

a.    per woning mogen niet meer dan 3 vrijstaande bijgebouwen worden ge­bouwd en mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedra­gen dan 75 m2;

b.    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

c.    de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

 

4.2.5

Voor het bouwen van de in lid 4.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

a.    de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,50 m;

b.    de bouwhoogte van mestsilo’s, voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;

c.    de wandhoogte van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;

d.    de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

e.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.

 

 

4.3

Specifieke gebruiksregels

 

 

4.3.1

Tot een gebruik strijdig met de bestemming “Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied”, wordt in ieder geval begrepen:

a.    een gebruik als volkstuin;

b.    een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op tray-velden of op stellingen, teelt op folie of worteldoek en/of con­tainerteelt op lavas of beton;

c.    een gebruik voor de verwerking van agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 250 m2 en een gebruik voor productie­gebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische pro­ducten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 50 m2;

d.    de opslag van mest buiten de agrarische bouwpercelen;

e.    de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrari­sche bouwpercelen, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;

f.    de plaatsing van kampeermiddelen waarvan de lengte meer bedraagt dan 8 m en de breedte meer bedraagt dan 2,50 m.

 

 

4.3.2

Tot een gebruik strijdig met de bestemming “Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied”, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden uitgesloten - spuitzone” wordt in ieder geval begrepen:

a.    het aanleggen en het in exploitatie nemen van nieuwe boomgaarden en boomkwekerijen;

b.    het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

 

 

4.4

Afwijken van de gebruiksregels

 

 

4.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het toege­stane gebruik volgens het bepaalde in lid 4.1.1, voor het verlenen van huisves­ting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:

a.    de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werk­zaam zijn voor het betreffende agrarische bedrijf;

b.    het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige nood­zaak in de productiegebonden seizoenen;

c.    de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelf­standige be­woning, en/of daarbij behorende voor­zienin­gen;

d.    indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitge­breid, waarbij de regelen voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig dit voor­schrift van toepassing zijn;

e.    indien mogelijkheden voor de in sub c genoemde overnachtingsaccom­moda­tie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en gedurende maximaal 4 aaneengesloten maanden, binnen het bouwvlak tij­delij­ke mobiele woonunits mogen worden geplaatst, met geen groter ge­zamenlijk opper­vlak dan 100 m2, geen hogere bouwhoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing;

f.    aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;

g.    van de in sub e genoemde periode kan worden afgeweken indien aan­ge­toond wordt dat de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzaakt tot de huisvesting van seizoenarbeiders buiten de genoemde periode.

 

 

4.4.2

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3.2, sub b, indien het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aantoonbaar geen gezondheidsrisico’s voor nabijgelegen gevoelige objecten van derden met zich meebrengt.

 

 

4.5

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

 

4.5.1

Het is verboden op gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied”, voor­ zover dit niet betreft de agrarische bouwpercelen, de volgende wer­ken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

a.    werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, depone­ren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmateri­alen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;

b.    het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, geen productiebos, produc­tieboomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel zijnde, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige hout­op­standen;

c.    het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

d.    het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet be­treft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik;

e.    het dempen, aanleggen of verbreden van watergangen.

 

 

4.5.2

Het in lid 4.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

a.    werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onder­houd, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

b.    werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend in­gevolge de Ontgrondingenwet;

c.    werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

d.    werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

e.    werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt vereist.

 

 

4.5.3

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 4.5.1, kan alleen worden verleend indien uit een na­der onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkhe­den tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend oneven­redig worden geschaad.