HOOFDSTUK 2: BESTEMMINGSREGELS
Bestemmingen
|
||
ARTIKEL |
3 |
AGRARISCH MET WAARDEN - LINGE-UITERWAARDGEBIED
|
|
3.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
|
3.1.1 |
De voor "Agrarisch met waarden - Linge-uiterwaardgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. grondgebonden agrarische productie; b. het weiden van dieren; c. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag; d. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke e. waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch uiterwaardgebied; f. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen; g. extensief dagrecreatief medegebruik.
|
|
3.1.2 |
Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden - Linge-uiterwaardgebied” worden gerekend: a.. reliëf: geulen, ruggen en huisterpen; b. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil; c. watersysteem: het verloop van de Linge; d. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen; e. verkaveling: een kleinschalige verkaveling die grotendeels het reliëf en de stroomrichting volgt; f. opgaande beplanting: plaatselijk erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen en boomgaarden, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen; g. bebouwing: weinig en verspreid liggende bebouwing; h. flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing en oevervegetaties langs het lengteprofiel van de Linge; i. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen) en watervogels gebonden aan de Linge en de oevers daarvan.
|
|
3.2 |
Bouwregels
|
|
3.2.1 |
Op gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden - Linge-uiterwaardgebied” mogen uitsluitend worden gebouwd: a. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals kunststoftunnels en overkappingen; b. molens ten behoeve van de waterhuishouding; c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
|
|
3.2.2 |
Voor het bouwen van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde teeltondersteunende voorzieningen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m.
|
|
3.2.3 |
Voor het bouwen van de in lid 3.2.1 sub b bedoelde molens mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m.
|
|
3.2.4 |
Voor het bouwen van de in lid 3.2.1 sub c bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden: a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2; b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,50 m.
|
|
3.3 |
Specifieke gebruiksregels
|
|
|
Tot een gebruik strijdig met de bestemming “Agrarisch met waarden - Linge-uiterwaardgebied”, wordt in ieder geval begrepen: a. een gebruik als volkstuin; b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt in kassen of kunststoftunnels, teelt op tray-velden of op stellingen, teelt op folie of worteldoek en/of containerteelt op lavas of beton; c. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 250 m2 en een gebruik voor productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 50 m2; d. de opslag van mest; e. de
opslag van goederen en materieel in de openlucht uitsluitend ten behoeve van
bedrijfsmatige grondgebonden agrarisch gerelateerde activiteiten, voor zover
de oppervlakte van de opslag f. de plaatsing van kampeermiddelen waarvan de lengte meer bedraagt dan 8 m en de breedte meer bedraagt dan 2,50 m.
|
|
3.4 |
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
|
|
3.4.1 |
Het is verboden op gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden - Linge-uiterwaardgebied” de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd; b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, geen agrarisch productiebos, productieboomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel zijnde, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden; c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden; d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik; e. het dempen, aanleggen of verbreden van watergangen.
|
|
3.4.2 |
Het in lid 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor: a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent; b. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet; c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren; d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken; e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt vereist.
|
|
3.4.3 |
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 3.4.1, kan alleen worden verleend indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad. |