^

 

                      HOOFDSTUK 1:  INLEIDENDE REGELS

 

 

ARTIKEL

1

BEGRIPPEN

 

 

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

 

1.1   

Plan:

het Bestemmingsplan Zoelen, Kom van de gemeente Buren.

 

 

1.2   

Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand

NL.IMRO.0214.ZOEBP20100001-vg01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

 

1.3   

Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

 

1.4   

Aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

 

1.5   

Agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

 

 

1.6   

Agrarisch bouwperceel:

een bouwvlak waarop volgens de regels van het plan een agrarisch bedrijf mag worden gevestigd.

 

 

1.7   

Ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf, gericht op het uitoefenen van een ambacht, zijn­de het ge­heel of over­we­gend door middel van hand­werk ver­vaar­di­gen, be­wer­ken of herstellen van goederen en het instal­leren van goede­ren.

 

 

1.8   

Archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van het in dat gebied voorkomende bodemarchief.

 

 

1.9   

Bebouwd oppervlak:

het totaal van de oppervlakken van bouwwerken voor zover deze een gro­tere bouwhoogte hebben dan 1,2 m.

 

 

1.10          

Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

1.11          

Bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het met een aanduiding aangegeven gebied, dat ten hoogste tot het be­bouwd oppervlak mag behoren.

 

 

1.12          

Bedrijfsbouwwerk c.q. bedrijfsgebouw:

een bouwwerk c.q. een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

 

 

1.13          

Bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts be­doeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

 

 

1.14          

Bestaand:

a.    bij bouwwerken:

       bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of krachtens die wet gege­ven voorschriften;

b.    bij gebruik:

       gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestem­mings­plan, voor zover betrekking hebbend op het desbetreffende ge­bruik, be­stond.

 

 

1.15          

Bestemmingsgrens:

de grens van een be­stem­mingsvlak.

 

 

1.16          

Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

 

1.17          

Bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, waarbij het bijgebouw vrijstaand dan wel aangebouwd aan het hoofdgebouw kan zijn uitgevoerd.

 

 

1.18          

Bodemarchief:

de in de bodem aanwezige overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

 

 

1.19          

Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of verande­ren en het vergroten van een bouwwerk.

 

 

1.20          

Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

 

1.21          

Bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benade­ring gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.

 

 

1.22          

Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstan­dige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

 

1.23          

Bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

 

 

1.24          

Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar inge­volge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

 

1.25          

Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander mate­riaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

 

1.26          

Containerteelt:

het kweken van planten/bomen in potten op een gesloten bed-onder­grond of een open bed-ondergrond met drainage.

 

 

1.27          

Cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, ge­kenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied.

 

 

1.28          

Dagrecreatie:

verblijf buiten de woning voor recreatieve doeleinden zonder dat er een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

 

 

1.29          

Dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

 

 

1.30          

Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,  en het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goede­ren kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

 

1.31          

Dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

 

 

1.32          

Eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

 

 

1.33          

Extensief dagrecreatief medegebruik:

een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor niet gemotoriseerde dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige specifieke omgevingskwaliteiten in de vorm van wandelen, fietsen, varen, vissen e.d.

 

 

1.34          

Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of ge­deeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

 

1.35          

Grondgebonden agrarische productie:

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhanke­lijk is van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de openlucht.

 

 

1.36          

Halfvrijstaande woning:

een twee-onder-één-kap-woning.

 

 

1.37          

Herplant van een houtopstand:

het opnieuw aanplanten van een houtopstand op een perceel waar reeds een houtopstand aanwezig was op een tijdstip gelegen maximaal 24 maan­den vóór het tijdstip waarop de aanplant van de houtopstand is voltooid.

 

 

1.38          

Hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.

 

 

1.39          

Kampeermiddelen:

Een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, of enig ander onderkomen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingvergunning is vereist en met geen grotere afmeting dan 25 m2.

 

 

1.40          

Karakteristiek gebouw:

een gebouw dat wegens zijn verschijningsvorm of zijn cultuurhistorische betekenis van zodanig belang is voor het karakter van het desbetreffende deel van het plangebied, dat dit belang de toepassing van bijzondere voor­schriften ten aanzien van de bouwmogelijkheden rechtvaardigt.

 

 

1.41          

Kas:

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdichting van glas, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersin­vloeden.

 

 

1.42          

Kunststoftunnel:

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdichting van kunststoffolie, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

 

 

1.43          

Landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneem­bare deel van het aardoppervlak, welke waarde bepaald wordt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

 

 

1.44          

Maatschappelijke voorzieningen/dienstverlening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbe­schouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen/dienstverlening en voor­zieningen ten behoe­ve van open­bare dienstverlening.

 

 

1.45          

Manege:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks al dan niet in combinatie met een of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine e.d.), logies- en/of verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

 

 

1.46          

Molen:

bouwwerk bestemd en geschikt voor het benutten van windkracht.

 

 

1.47          

Natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische ele­menten, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.

 

 

1.48          

Nevenactiviteit:

een ander gebruik naast het bestaande gebruik, maar daaraan onderge­schikt en waarbij het bestaande gebruik volwaardig blijft bestaan.

 

 

1.49          

Neventak:

een ander gebruik dan het bestaande gebruik, waarbij het bestaande ge­bruik volwaardig blijft bestaan.

 

 

1.50          

Niet-grondgebonden agrarische productie:

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten niet af­hankelijk is van de bodem waarop de productie plaatsvindt, dan wel waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in gebouwen.

 

 

1.51          

Niet-permanente kunststoftunnel of overkapping:

een kunststoftunnel of overkapping waarbij de afdichting of afdekking per jaar niet langer dan 5 maanden aaneengesloten is aangebracht.

 

 

1.52          

Omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze wet luidde ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

 

 

1.53          

Open erf:

het deel van een bouwperceel, waarvoor  geen bouwvlak is aangegeven, als­mede gronden binnen een bouwvlak die onbebouwd blij­ven.

 

 

1.54          

Overkapping:

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdekking van kunststoffolie, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

 

 

1.55          

Overnachtingsaccommodatie.

Een overdekte en door wanden omsloten ruimte waarin door personen de nacht kan worden doorgebracht.

 

 

1.56          

Paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met eventueel een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

 

 

1.57          

Paardrijactiviteiten:

het berijden van of het longeren van paarden en/of pony's, niet zijnde een rijschool of een manege.

 

 

1.58          

Paddock:

omheinde plaats in de open lucht voor het vrij laten lopen van paarden en/of pony's, niet zijnde een paardenbak.

 

 

1.59          

Perceelsgrens:

de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan eenzelfde eigenaar beho­ren dan wel niet door eenzelfde gebruiker worden benut.

 

 

1.60          

Productiebos:

een bos dat is aangeplant met als oogpunt de teelt van hout en dat binnen 40 jaar na aanplant wordt geveld of gerooid.

 

 

1.61          

Productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

 

 

1.62          

Prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

 

1.63          

Rijschool:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt.

 

 

1.64          

Stacaravan:

een aanhangwa­gen, al dan niet in gedeelten verrijdbaar, die kan dienen als recreatief onderko­men, over­nach­ting daaronder mede begrepen, dan wel een ander, al dan niet in gedeel­ten verrijdbaar kam­peer­mid­del, dat niet is of kan wor­den uit­ge­rust om als aan­hangwa­gen achter een mo­tor­voer­tuig over de openbare weg te worden voort­bewogen.

 

 

1.65          

Voorgevel:

de kennelijke voorgevel van een gebouw.

 

 

1.66          

Windbelemmering:

het geheel of gedeeltelijk verstoken zijn van toetreding van wind.

 

 

1.67          

Woning:

een (gedeelte van een) gebouw, niet zijnde een woonwagen, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

 

 

1.68          

Woonunit:

een bouwwerk, niet zijnde een stacaravan, dat kan dienen voor bewoning, dat in zijn geheel of in gedeelten over de weg kan worden vervoerd en dat niet is of kan wor­den uit­ge­rust om als aan­hangwa­gen achter een mo­tor­voer­tuig over de open­bare weg te worden voort­bewogen.

 

 

1.69          

Woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.