De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a groenvoorzieningen en bermen;
b voet- en fietspaden;
c speelvoorzieningen;
d
voorzieningen voor waterzuivering, infiltratie
en waterberging, waaronder wadi’s en infiltratiegebieden, met een oppervlakte
van minste
e in- en uitritten;
f buis- en kabelverbindingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden;
g nutsvoorzieningen.
Op gronden met de bestemming ‘Groen’ mogen uitsluitend worden gebouwd:
a zitbanken, beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen;
b toestellen voor sport en spel;
c terreinafscheidingen en (keer)muren;
d bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals lichtmasten en verkeers- en verwijsborden;
e bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals transformatoren, gasvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
f bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging, de waterzuivering en de hemelwaterinfiltratie;
g balkons ten behoeve van de op de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen;
h bouwwerken ten behoeve van in- en uitritten.
Voor het bouwen van de in lid 3.2.1 genoemde bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van de in lid 3.2.1 sub a genoemde
beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen mag niet
meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van de in lid 3.2.1 sub b genoemde
toestellen voor sport en spel mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte van de in lid 3.2.1 sub c genoemde
terreinafscheidingen en (keer)muren mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van de in lid 3.2.1 sub d genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en
regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van de in lid 3.2.1 sub e genoemde
bouwwerken mag niet meer bedragen dan
f
De bouwhoogte van de in lid 3.2.1 sub f genoemde
bouwwerken mag niet meer bedragen dan
g
De in lid 3.2.1 sub g genoemde balkons mogen de
bestemmingsgrens met niet meer dan
h
De bouwhoogte van de in lid 3.2.1 sub h genoemde
bouwwerken mag niet meer bedragen dan
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van de gronden voor en van de aanleg van parkeervoorzieningen met dien verstande dat:
a de parkeervoorzieningen uitsluitend bedoeld zijn om de parkeerdruk ter plaatse te ondervangen;
b geen onevenredige belemmering voor de verkeersstromen ter plaatse ontstaat;
c geen onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu ter plaatse ontstaat;
d het parkeren niet doeltreffend op eigen terrein van woningen, of andere functies waar het parkeren bij behoord, gerealiseerd kan worden;
e er geen onevenredige aantasting van een structurele groenvoorziening ontstaat;
f indien het verhard oppervlak toeneemt, aangegeven wordt op welke wijze wordt voorzien in compenserende maatregelen voor hemelwaterinfiltratie/- berging.