REGELS

 

behorend bij:

 

Bestemmingsplan  BUITENGEBIED, TIELSESTRAAT, MAURIK (TANKSTATION)

Gemeente Buren

 

status: ontwerp

 


 

 

INHOUD PLANREGELS

 

 

HOOFDSTUK 1

 

Artikel 1

Artikel 2

 

INLEIDENDE REGELS

 

Begrippen                                                                                           2

Wijze van meten                                                                                  4

HOOFDSTUK 2

 

 

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

 

 

Artikel 6

 

BESTEMMINGSREGELS

 

Bestemmingen

Bedrijf                                                                                                 5

Groen                                                                                                 6

Verkeer                                                                                               7

 

Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologisch onderzoekgebied                                            8

HOOFDSTUK 3

 

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

 

ALGEMENE REGELS

 

Anti-dubbeltelbepaling                                                                         10

Algemene afwijkingsregels                                                                   10

Algemene wijzigingsregels                                                                   10

 

HOOFDSTUK 4

 

Artikel 10

Artikel 11

OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Overgangsrecht                                                                                   12

Slotregel                                                                                             12

 

 


 

HOOFDSTUK 1:  INLEIDENDE REGELS

 

ARTIKEL 1 BEGRIPPEN

 

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

  1.1  

Plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, Tielsestraat, Maurik (tankstation) van de gemeente Buren.

 

  1.2  

Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0214.BUIBP20110008-on02 met de bijbehorende regels.

 

  1.3  

Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

  1.4  

Aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

  1.5  

Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

  1.6  

Bedrijfsbouwwerk c.q. bedrijfsgebouw:

een bouwwerk c.q. een gebouw dat dient voor de uitoefe­ning van één of meer bedrijfsactiviteiten.

 

  1.7  

Bestaand:

a.    bij bouwwerken:

       bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of krachtens die wet gegeven voorschriften;

b.    bij gebruik:

       gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van dit ­plan, voor zover betrekking hebbend op het desbetreffende ge­bruik, bestond.

 

  1.8  

Bestemmingsgrens:

de grens van een be­stem­mingsvlak.

 

  1.9  

Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.10  

Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of verande­ren en het vergroten van een bouwwerk.

 

1.11  

Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

1.12  

Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstan­dige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.13  

Bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

 

1.14  

Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar inge­volge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

1.15  

Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander mate­riaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.16  

Dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

 

1.17  

Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of ge­deel­telijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.18  

Omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze wet luidde ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

 

1.19  

Perceelsgrens:

de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan eenzelfde eigenaar beho­ren dan wel niet door eenzelfde gebruiker worden benut.

 


 

ARTIKEL 2  WIJZE VAN METEN

 

2.1

Meetwijze

 

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

 

a.    afstand tot de bouwperceelgrens:
tussen de grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

b.    de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouw­werk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderge­schikte bouw­on­derdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

c.    de dakhelling:

       langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

d.    de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boei­bord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

e.    de horizontale bouwdiepte:

       vanaf de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de achtergevel van het zelfde hoofdgebouw, bijgebouwen buiten beschouwing gelaten;

f.    de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de ge­vels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van da­ken en dakkapellen;

g.    de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de schei­dingsmu­ren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afge­werkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

h.    peil:

       1.    voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

             de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

       2.    in andere gevallen:

             de gemiddelde hoogte van het aansluitende, oorspronkelijke maaiveld.

 

2.2

Ondergeschikte bouwdelen

 

 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden onder­geschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversierin­gen, ventila­tiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 m.

 


 

HOOFDSTUK 2: BESTEMMINGSREGELS

 

Bestemmingen   

 

ARTIKEL 3 BEDRIJF

 

 

3.1

Bestemmingsomschrijving

 

 

De voor ‘Bedrijf‘ aangewezen gron­den zijn bestemd voor:

a.    ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg‘ voor een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg en daarbij behorende doel­einden;

b.    parkeervoorzieningen, insteekwegen en erfbeplantingen;

c.    voorzieningen voor de waterhuishouding, waterzuivering en infiltratie van hemelwater.

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - beplanting‘, de gronden uitsluitend bestemd zijn voor landschappelijke beplanting.

 

3.2

Bouwregels

 

3.2.1

Op gronden met de bestemming “Bedrijf” mogen uit­sluitend worden gebouwd:

a.    bedrijfsbouwwerken en bedrijfsgebouwen, overkappingen daaronder mede begrepen;

b.    terreinafscheidingen, reclame- en verwijsborden en lichtmasten;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding, de waterzuivering en de hemelwaterinfiltratie;

d.    overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming.

 

3.2.2

Bij de bouw van bouwwerken als genoemd in lid 3.2.1 sub a dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

a.    gebouwen en overkappingen dienen binnen een bouwvlak te worden gesitueerd;

b.    de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 m en de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 5,5 m;

c.    de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 11 m² en de oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 167 m²;

d.    de afstand tot de perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen.

 

3.2.3

Bij de bouw van bedrijfsbouwwerken als bedoeld in lid 3.2.1 sub a en bouwwerken als genoemd in lid 3.2.1 sub b, c en d mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat:

a.    van verwijsborden de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;

b.    van reclame- en lichtmasten de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.

 

3.3

Specifieke gebruiksregels

 

 

Als gebruik in strijd met de bestemming "Bedrijf" wordt in ieder geval begre­pen:

a.    het parkeren van vrachtwagens;

b     het ter plaatse overnachten;

c.    de op­slag­ van goederen en mate­rieel in de open­lucht.

d.    het in gebruik nemen van het verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg indien niet voorzien is in de aanleg van groenvoorzieningen zoals aangegeven binnen de bestemming ‘Groen’.


 

ARTIKEL 4  GROEN

 

4.1

Bestemmingsomschrijving

 

4.1.1

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    groenvoorzieningen ter inpassing in het landschap;

b.    voetpaden;

c.    voorzieningen voor de waterhuishouding, waterzuivering en infiltratie van hemelwater.

 

4.2

Bouwregels

 

4.2.1

Op de in lid 4.1.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding, de waterzuivering en de hemelwaterinfiltratie;

b.    overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming.

 

4.2.2

Bij de bouw van bouwwerken als genoemd in lid 4.2.1 mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 1 m.


 

ARTIKEL 5  VERKEER

 

5.1

Bestemmingsomschrijving

 

 

De voor ‘Verkeer‘ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    wegen, parkeerplaatsen en fiets- en voetpaden met bermen;

b.    bijbehorende voorzieningen;

c.    buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenko­mende doeleinden;

d.    watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuis­houding, de waterberging daaronder mede begrepen;

e.    instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappe­lijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan wegbermen.

 

5.2

Bouwregels

 

5.2.1

Op de gronden met de bestemming "Verkeer" mogen uitsluitend wor­den gebouwd:

a.    masten ten behoeve van verlichting en verkeers- en verwijsborden;

b.    abri's en rijwielstallingen;

c.    overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de be­stemming.

 

5.2.2

Bij de bouw van de in lid 5.2.1  sub a bedoelde masten mag de hoogte niet meer bedragen dan 10 m.

 

5.2.3

Bij de bouw van de in lid 5.2.1 sub b bedoelde abri's en rijwielstallingen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

a.    de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;

b.    de hoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

5.2.4

Bij de bouw van de in lid 5.2.1  sub c bedoelde overige bouwwerken, geen ge­bouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

a.    de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;

b.    de hoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.


 

Dubbelbestemmingen

 

ARTIKEL 5  WAARDE - ARCHEOLOGISCH ONDERZOEKGEBIED

 

6.1

Bestemmingsomschrijving

 

 

De voor ‘Waarde - Archeologisch onderzoekgebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

 

6.2

Bouwregels

 

Op gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologisch onderzoekgebied’ mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 5.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven andere bestemmingen, indien bij de bouw hiervan geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd die dieper reiken dan 0,30 m beneden het bestaande maaiveld of:

a.    indien het bouwwerken betreft met geen grotere opper­vlakte dan 1000 m2;

b.    indien het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouw­werk, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid;

c.    indien het bouw­werk is gesitueerd binnen 3 m uit de fundering van een bestaand gebouw;

of:

d.    indien het betreft bouwwerken die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

 

6.3

 

Afwijken van de bouwregels

6.3.1

Binnen gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologisch onderzoekgebied’ mag bij een omgevingsvergunning niet worden afgeweken voor een bepaalde termijn, als bedoeld in artikel 3.6a van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit artikel luidt ten tijde van de vaststelling van dit plan.

 

6.3.2

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het be­paalde in lid 5.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen, en uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld door het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.

 

6.4

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.4.1.

Het is verboden binnen de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologisch onderzoekgebied’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

a.    het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;

b.    het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;

c.    het verwijderen van bestaande funderingen;

d.    het verlagen van het waterpeil;

e.    het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

f.    het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

g.    het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/-banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

i.     het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

6.4.2.

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

a.    werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld of werken en werkzaamheden die geen grotere opper­vlakte betreffen dan1000 m2;

b.    werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een bestaande houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;

c.    werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande tracés van kabels en leidingen;

d.    werken en werkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijd­stip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;

e.    werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

f.    werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

g.    werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.

 

6.4.3

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 6.4.1, kan alleen worden verleend, indien uit een na­der onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld.

 


 

HOOFDSTUK 3: ALGEMENE REGELS

 

 

ARTIKEL 7  ANTI-DUBBELTELBEPALING

 

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

ARTIKEL 8  ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

 

8.1

Grenzen, aanduidingen en bouwhoogten

 

 

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van:

a.    het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,50 m;

b.    het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,50 m;

c.    de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.

 

8.2

Nutsvoorzieningen

 

 

Burgemeester en wethouders kun­nen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalin­gen van het plan ten behoeve van de bouw van bouwwerken voor nuts­voor­zieningen zoals pompgemalen, verdeel-, regel- of transformatorruimten, te­le­fooncentrales, telefooncellen, geldautomaten en abri's, waarvan de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m3 en de bouwhoogte niet meer mag be­dragen dan 3 m.

 

 

 

ARTIKEL 9  ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS

 

9.1

Archeologische waarden

 

 

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemmingen ‘Waarde - Archeologisch onderzoekgebied’, waarbij de bestemming geheel of gedeeltelijk vervalt indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

 

9.2

Nutsvoorzieningen

 

 

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen waarbij gronden worden bestemd voor de bouw van bouwwerken voor verdeel-, regel- en transformatorruimten, met dien verstande dat:

a. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;

b. de inhoud niet meer mag bedragen dan 150 m3.

 

 

 


 

HOOFDSTUK 4:  OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

 

ARTIKEL 10  OVERGANGSRECHT

 

10.1

Overgangsrecht bouwwerken

 

10.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmings­plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en om­vang niet wordt vergroot:

a.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden ver­nieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan bin­nen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

10.1.2

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig, in afwijking van het bepaalde in lid 10.1.1, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1.1 met maximaal 10%.

 

10.1.3

Het bepaalde in lid 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die welis­waar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

10.2

Overgangsrecht gebruik

 

10.2.1

Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

10.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

10.2.3

Indien het gebruik, als bedoeld in lid 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

10.2.4

Het bepaalde in lid 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begre­pen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

 

ARTIKEL 11  SLOTREGEL

 

 

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Tielsestraat, Maurik (tankstation)