REGELS behorend bij:

 

Bestemmingsplan

BUITENGEBIED, BEDRIJVENTERREIN  BUITENWEG , MAURIK

 

Gemeente Buren

 

vastgesteld: 26 juni 2012

 

 

 

 

 


 

 

INHOUD PLANREGELS

 

 

HOOFDSTUK 1

 

Artikel 1

Artikel 2

INLEIDENDE REGELS

 

Begrippen                                                                                                         2

Wijze van meten                                                                                               4

 

HOOFDSTUK 2

 

Artikel 3

Artikel 4

 

BESTEMMINGSREGELS

 

Bedrijf                                                                                                               5

Komt niet voor                                                                                                  9

HOOFDSTUK 3

 

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

 

ALGEMENE REGELS

 

Anti-dubbeltelbepaling                                                                                    10

Algemene gebruiksregels                                                                               10

Algemene afwijkingsregels                                                                             10

Algemene wijzigingsregels                                                                             11

 

HOOFDSTUK 4

 

Artikel 9

Artikel 10

OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Overgangsrecht                                                                                              12

Slotregel                                                                                                         13


 

                      HOOFDSTUK 1:  INLEIDENDE REGELS

 

 

ARTIKEL

1

BEGRIPPEN

 

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

 

1.1   

Plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, bedrijventerrein Buitenweg, Maurik van de gemeente Buren.

 

 

 

Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand

NL.IMRO.0214.BUIBP20100006-vi01  met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

 

1.2   

Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

 

1.3   

Aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

 

1.4   

Bebouwd oppervlak:

het totaal van de oppervlakken van bouwwerken voor zover deze een gro­tere bouwhoogte hebben dan 1,2 m.

 

 

1.5   

Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

 

1.6   

Bedrijfsbouwwerk c.q. bedrijfsgebouw:

een bouwwerk c.q. een gebouw dat dient voor de uitoefe­ning van één of meer bedrijfsactiviteiten.

 

 

1.7   

Bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts be­doeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

 

 

1.8   

Bestaand:

a.    Bij bouwwerken:

       bouwwerken die op het tijdstip van de terinzageleg­ging van het ontwerp van dit plan legaal bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Wo­ningwet of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften;

b.    Bij gebruik:

       gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestem­mingsplan, voor zover betrekking hebbend op het desbe­treffende ge­bruik, legaal bestond.

 

 

1.9   

Bestemmingsgrens:

de grens van een be­stem­mingsvlak.

 

 

1.10       

Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

 

1.11       

Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of verande­ren en het vergroten van een bouwwerk.

 

 

1.12       

Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

 

1.13       

Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstan­dige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

 

1.14       

Bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

 

 

1.15       

Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar inge­volge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

 

1.16       

Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander mate­riaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

 

1.17       

Dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

 

 

1.18       

Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

                             

1.19       

Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of ge­deeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

 

1.20       

Groothandel:

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan weder­verkopers, instellingen dan wel aan die personen, die deze goederen in een door hen gedreven onderneming bedrijfsma­tig aan­wenden.

 

 

1.21       

Omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze wet luidde ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

 

 

1.22       

Open erf:

het deel van een bouwperceel waarvoor geen bouwvlak is aangegeven, alsmede de gronden binnen een bouwvlak die onbebouwd blijven.

 

 

1.23       

Woning:

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishou­den.


 

ARTIKEL

2

WIJZE VAN METEN

 

 

2.1

Meetwijze

 

 

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

 

 

a.    afstand tot de bouwperceelgrens:
tussen de grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouw­perceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

b.    de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouw­werk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderge­schikte bouw­on­derdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

c.    de dakhelling:

       langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

d.    de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boei­bord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

e.    horizontale bouwdiepte:

       vanaf de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de achtergevel van het zelfde hoofdgebouw, aanbouwen en bijgebouwen buiten beschouwing gelaten;

f.    de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de ge­vels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van da­ken en dakkapellen;

g.    de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de schei­dingsmu­ren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afge­werkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

h.    peil:

       1.    voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

              de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

       2.    in andere gevallen:

              de gemiddelde hoogte van het aansluitende, oorspronkelijke maaiveld.

 

 

2.2

Ondergeschikte bouwdelen

 

 

 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden onder­geschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversierin­gen, ventila­tiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.


 

HOOFDSTUK 2: BESTEMMINGSREGELS

 

 

ARTIKEL

3

 

BEDRIJF

 

3.1

Bestemmingsomschrijving

 

 

3.1.1

De voor "Bedrijf" aangewezen gron­den zijn bestemd voor:

a.    doeleinden van handel en bedrijf met bijbehorende erven, terreinen en be­planting, waaronder uitsluitend bedrijven worden verstaan die be­horen tot een van de categorieën, zoals deze op de tot het plan behorende Bedrijvenlijst zijn vermeld en overeenkomstige deze ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1", respectievelijk "bedrijf tot en met categorie 3.2" zijn aangegeven, waarbij de aangegeven waarde de ten hoogste toegelaten categorie aangeeft;

b.    parkeervoorzieningen, insteekwegen en erfbeplantingen;

c.    overige voorzieningen ten dienste van de bestemming, waaronder in ieder geval worden begrepen pompinstallaties voor motorbrandstoffen uitsluitend voor eigen gebruik door het op het betreffende perceel gevestigde bedrijf en nuts­voorzie­ningen.

 

 

3.2

Bouwregels

 

 

3.2.1

Op gronden met de bestemming “Bedrijf” mogen uit­sluitend worden gebouwd:

a.    bedrijfsgebouwen, geen bedrijfswoningen zijnde;

b.    be­drijfs­bouwwerken en bouwwerken ten be­hoeve van nutsbe­drijven, daaronder be­grepen ver­deel-, re­gel- en trans­formator­ruimten;

c.    terreinafscheidingen, reclame- en verwijsborden en lichtmasten.

 

 

3.2.2

Bij de bouw van bouwwerken als genoemd in lid 3.2.1 sub a en b dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

a.    gebouwen dienen binnen de bouw­grenzen te worden gesitueerd, met dien ver­stande dat portiersloges, weegbruggen, fietsen­stal­lingen, ruim­ten voor nutsvoorzienin­gen en daarmee te vergelijken ge­bou­wen buiten de bouwgrenzen mogen worden gesitueerd, in­dien van deze gebouwen de bouwhoogte niet meer dan 6 m en de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;

b.    de goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" is aange­geven;

c.    van het bouwvlak mag per bouwperceel ten hoogste 80 % tot het be­bouwde oppervlak behoren, mits voldaan wordt aan het gestelde in lid 3.3.4;

d.    de afstand tot de binnen het bouwvlak vallende bouwper­ceel­grenzen dient tenminste 5 m te bedragen; met dien verstande dat deze afstand ten­minste 2,5 m mag bedragen, indien de bereikbaarheid (voor bijvoor­beeld de brandweer) van de gebouwen hierdoor niet wordt belemmerd en de bouwhoogte zich verhoudt tot de afstand tot de perceelgrens als 2:1.

 

 

3.2.3

Bij de bouw van bouwwerken als genoemd in lid 3.2.1 sub c mag de bouwhoogte van ter­rein­af­schei­din­gen en verwijs­borden niet meer bedragen dan 3 m en van reclame- en lichtmasten niet meer dan 5 m.

 

 

3.2.4

De volgens lid 3.2.1 sub a toegestane bouwhoogten mogen wor­den over­schre­den met niet meer dan 10%, indien de over­schrij­ding van de toegestane bouw­hoog­te noodzakelijk is voor een doelma­tige inrich­ting, dag­lichttoetreding, venti­latie en/of over­span­nings­constructie.

 

 

 

3.3

Specifieke gebruiksregels

 

3.3.1

Geluidzoneringsplichtige inrichtingen, waarbij in een bestemmingsplan, op basis van de Wet geluidhinder en krachtens deze wet vastgestelde voorschriften, rondom het terrein van vestiging een geluidzone moet worden vastgesteld, zijn niet toegestaan.

 

 

3.3.2

Onder gebruik in strijd met de bestemming "Bedrijf" wordt in ieder geval verstaan het gebruik recht­streeks ten behoeve van detail­handel, met dien verstande dat wel is toege­staan:

a.    detailhandel, als ondergeschikte nevenactiviteit van nij­ver­heid en industrie, in ter plaatse vervaardigde goe­deren, niet zijnde detailhandel in tex­tiel, schoeisel en lederwa­ren, voe­dings- en genotmiddelen en huishou­de­lijke artike­len;

b.    detailhandel in automobielen, boten en caravans;

c.    detailhandel in goederen, welke vanwege het daaraan verbon­den ge­vaar voor brand, explo­sie en/of milieuver­storing niet op een verantwoor­de wijze elders in de dorpsbebouwing in te passen is.

 

 

3.3.3

Ten aanzien van het gebruik van het open erf voor de opslag van materia­len en goederen en de stalling van voertuigen dienen de volgende bepalingen in acht te worden geno­men:

a.    het open erf, gelegen buiten de bouwgrenzen, mag niet voor de opslag  of de stalling worden gebruikt;

b.    indien het betreft het open erf gelegen binnen 5 m vanaf de zijdelingse of achtergelegen bouwperceelgrenzen, mag door de op­slag of de stalling de bereikbaarheid (bijv. voor de brandweer) van gebou­wen niet worden belemmerd;

c.    van de opslag mag de hoogte, gerekend vanaf peil, niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

3.3.4

Op gronden met de bestemming “Bedrijf” dient, ten behoe­ve van het parkeren van personenauto's, open erf te blijven met een zodanige omvang dat voorzien kan worden in mi­nimaal één parkeerplaats per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak.

 

 

3.4

Afwijken van de gebruiksregels

 

 

3.4.1

Burgemeester en wethouders kun­nen bij een omgevingsvergunning afwijken van het ge­stel­de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel voor het vestigen van een be­drijf, dat past binnen het met het plan beoogde karakter van het betreffende deel van het bedrijven­terrein en vol­gens lid 3.1 sub a niet is toegestaan, indien en voor zover uit een nader onder­zoek is ge­ble­ken dat voor het betref­fen­de be­drijf, met het oog op de aard, omvang en mate van beïnvloeding van de omgeving, geen grotere af­stand tot een rusti­ge woonwijk, dan wel een rustig buitengebied, behoeft te worden aangehouden dan voor de bedrijven die wel zijn toegestaan, geldt.

 

 

3.4.2

Burgemeester en wethouders kun­nen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.3.2 voor het gebruik recht­streeks ten behoeve van detail­handel in wo­ninginrichting, meube­len, keukens, sanitair, tegels, grove bouwmaterialen, alsmede bouw‑ en doe-het-zelf-producten (bouwmarkt), grootschalige detailhandel ten behoeve van de agrarische bedrijfstak en tuincentra, indien het niet mogelijk is deze op een ruim­te­lijk dan wel stedebouwkundig ver­antwoorde wijze, in te pas­sen in een dorpskern en door het verlenen van de vrijstel­ling het distributiepatroon niet onevenredig wordt verstoord.

 

 

3.4.3

Burgemeester en wethouders kun­nen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.3.4 indien strikte toepassing van deze bepaling zou leiden tot reservering van gronden voor een zodanig aantal parkeerplaat­sen, dat daardoor de werkelijke behoefte ver zal worden over­schreden.

 

 


 

ARTIKEL

 

4

Komt niet voor

 

 


 

                      HOOFDSTUK 3:  ALGEMENE REGELS

 

 

ARTIKEL

5

ANTI-DUBBELTELBEPALING

 

 

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouw­plan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

ARTIKEL

6

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

 

 

 

Onder gebruik in strijd met de regels van dit plan wordt in ieder geval verstaan:

a.    gebruik als seksinrichting, zijnde een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesa­lon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een pa­ren­club, al dan niet in combinatie met elkaar;

b.    gebruik als escortbedrijf, zijnde een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die be­drijfsma­tig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aan­biedt die op een an­dere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uit­geoe­fend;

c.    gebruik als smartshop, zijnde een ruimte waarin detailhandel plaatsvindt in psychotrope stoffen;

d.    gebruik als coffeeshop, zijnde een alcoholvrije horecagelegenheid waar handel in en gebruik van soft­drugs plaats­vindt;

e.    gebruik als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;

f.    de opslag van autowrakken.

 

 

 

ARTIKEL

7

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

 

 

 

Nutsvoorzieningen e.d.

 

 

 

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalin­gen van het plan ten behoeve van de bouw van bouwwerken voor nuts­voor­zieningen zoals pompgemalen en verdeel-, regel- of transformatorruimten, waarvan de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m3 en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

 

 

 

 

ARTIKEL

8

ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS

 

 

8.1

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen ten aanzien van het gehele plangebied, voor de verschuiving van bestem­mingsgrenzen en bouwgrenzen, indien en voor zover:

a.    de verschuiving noodzakelijk is voor een goede realisering van het plan, of voor zover een aanpassing aan de nader ingemeten situatie, of als gevolg van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de plankaart noodzakelijk is;

b.    de verschuiving niet meer bedraagt dan 10 m.

 

 

 

 

 

 


 

HOOFDSTUK 4: OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

 

ARTIKEL

9

OVERGANGSRECHT

 

 

9.1

Overgangsrecht bouwwerken

 

 

9.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmings­plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw­vergunning of een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en om­vang niet worden vergroot:

a.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden ver­nieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan bin­nen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

 

9.1.2

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het be­paalde in lid 9.1.1, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als be­doeld in lid 9.1.1 met maximaal 10%.

 

 

9.1.3

Het bepaalde in lid 9.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die welis­waar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder be­grepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

9.2

Overgangsrecht gebruik

 

 

9.2.1

Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwer­kingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voort­gezet.

 

 

9.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

 

9.2.3

Indien het gebruik, als bedoeld in lid 9.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

 

9.2.4

Het bepaalde in lid 9.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begre­pen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 


 

ARTIKEL

10

SLOTREGEL

 

 

 

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, bedrijventerrein Buitenweg, Maurik.