Artikel 4                    Recreatie

 

4.1     Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn  bestemd voor:

a.         verblijfsrecreatieve doeleinden uitsluitend in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie in 8 recreatiewoningen en 48 mobiele kampeermiddelen;

b.         het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aard­weten­schappelijke en ecologische waarden,

met daaraan ondergeschikt:

c.         bij het recreatieterrein behorende gemeenschappelijke voorzieningen, erven, ontsluitingswegen en paden, par­keervoorzieningen, sport- en spelvoorzieningen en groen­voorzienin­gen.

 

4.2     Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van deze bestemming toegestaan.

 

4.2.1  voor recreatiewoningen geldt het vol­gende:

a.         de hoogte van een recreatiewoning bedraagt maximaal 5 m;

b.         de oppervlakte van een recreatiewoning, bedraagt maximaal 45 m²;

c.         het aantal recreatiewoningen bedraagt maximaal 8;

d.         recreatiewoningen mogen niet worden uitgevoerd met onder het  peil gelegen kelders en verblijfsruimten.

 

4.2.2   voor gebouwen ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen geldt het vol­gende:

a.       de goothoogte en hoogte van de gebouwen bedragen maximaal 4 en 6 m;

b.       de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen bedraagt maximaal 100 m².

 

4.2.3. voor mobiele kampeermiddelen geldt het volgende:

a.   de oppervlakte van een standplaats bedraagt minimaal 100 m²;

b.   het aantal standplaatsen bedraagt maximaal 48.

 

4.2.4  voor andere bouwwerken geldt het volgende:

a.       de maximale hoogte hiervan is in onderstaande tabel vermeld:

 

andere bouwwerken

hoogte (in meters)

verlichtings- en vlaggenmasten

8

 

b.       hoogte van overige andere bouwwerken binnen het bestemmingsvlak mag maximaal 2 m bedragen;

c.         in afwijking van het bepaalde onder 4.2 is een zwembad binnen deze bestemming niet toegestaan.

 

4.3     Afwijken  van de bouwregels

          Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.2.3. teneinde het aantal standplaatsen te verhogen onder de volgende voorwaarden:

 

a.       de oppervlakte van een standplaats bedraagt minimaal 100 m;

b.       de nieuw aan te leggen standplaats wordt op verantwoorde wijze landschappelijk ingepast;

c.        het parkeren behorende bij het gebruik vindt plaats binnen de bestemming;

d.       de verkeersaantrekkende werking neemt niet of slechts in beperkte mate toe (in relatie tot de wegcategorie en de bijbehorende capaciteit) en het verkeer kan in de toekomst zonder probleem via de bestaande wegen en paden worden afgewikkeld;

e.       de activiteit betekent geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu;

f.         er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.

 

4.4     Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Verbod   

Het is verboden op de tot 'Agrarisch' bestemde gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende  werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voe­ren te doen of te laten uitvoeren:

a.       ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;

b.       aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.        aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;

d.       aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

 

4.4.2     Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht

Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

a.   werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, gebruik en onderhoud binnen en buiten het bestemmingsvlak;

b.   werken en werkzaamheden in het kader van natuur- en bosbeheer;

c.   werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uit­voering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

d.   het aanleggen van erfverhardingen voor ontsluitende wegen en paden naar agrarische bouwpercelen, woonpercelen, recreatieterreinen en be­drijfsterreinen van niet-agrarische bedrijven of ter ontsluiting van agrarische gron­den, met een maximale breedte van 3 m;

e.   werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met het landschapsbe­leidsplan (2008) en het inrichtingsplan.

 

4.4.3  Afwegingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover:

a.   de aanvrager de noodzaak van het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden aantoont op basis van een onderzoek door een terzake deskundige partij waarbij tevens de mogelijke significante (nadelige) gevolgen voor de cultuurhistorische – en/of archeologische aardwetenschappelijke, landschappelijke, ecologische waarden en de waterhuis­houdkundige kwaliteiten in beeld zijn gebracht;

 b.  de werken en/of werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;

c.   geen significante aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van de gronden;

d.   geen significante aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit;

e.   geen significante aantasting plaatsvindt van de natuur-, landschappelijke -, eco­logische-, cultuurhistorische – en/of archeologische waarden van de gronden.

f.    de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden  en versterkt.