Artikel
3 Agrarisch
met waarden
Artikel
6 Waterstaat
- Beheerszone watergang
Artikel
8 Algemene
gebruiksregels
Artikel
9 Algemene
procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In deze regels wordt verstaan onder:
1.
aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is
gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk
gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van
uitmaakt.
2.
aan-huis-gebonden
beroep
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een
woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie
behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft, die met de
woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; evenwel met
uitzondering van prostitutie.
3.
aanduiding
(digitaal)
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid,
waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik
en/of het bebouwen van deze gronden.
4.
aanduidingsgrens
(digitaal)
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
5.
archeologische
waarde
de aan een gebied toegekende waarde
in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende
overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
6.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
7.
bestaand
bij
bouwwerken:
bestaande bouwwerken, die op het tijdstip
van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig waren of krachtens een verleende
bouwvergunning worden of mogen worden gebouwd.
bij
gebruik: bestaand
gebruik dat bestond op het tijdstip ten tijde van de inwerkingtreding van dit
bestemmingsplan.
8.
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
9.
bestemmingsplan
(analoog)
de planregels met bijlagen(n) en de verbeelding(en) met de respectievelijke kenmerken: NL.IMRO.0213.BPBG700001-va01.
10.
bestemmingsplan
(digitaal)
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0213.BPBG700001-va01 met de bijbehorende regels.
11.
bestemmingsvlak
(analoog)
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.
12.
bestemmingsvlak
(digitaal)
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
13.
bijbehorend
bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op
hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan
gebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
14.
bijgebouw
een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet
vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de
vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste
staat van het hoofdgebouw.
15.
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
16.
bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
17.
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een
zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
18.
bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
19.
bouwvlak
(analoog)
een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid,
waarop gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
20.
bouwvlak
(digitaal)
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn
toegelaten.
21.
bouwwerk
elke constructie van enige omvang
van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect
met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de
grond.
22.
dagrecreatie
verblijf buiten de woning voor
recreatieve doeleinden zonder dat er een overnachting elders mee gepaard gaat
23.
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden,
waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of
leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
24.
detailhandel in
eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten
het verkopen van producten die door
het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd.
25.
detailhandel in
streekgeproduceerde producten
het verkopen van plaatselijk
gekweekte of vervaardigde producten op een agrarisch bedrijf al dan niet in
combinatie met een nevenfunctie als ondergeschikte nevenactiviteit, aan
personen die deze producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders
dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
26.
dienstwoning
een (gedeelte van een) gebouw, noodzakelijk
voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, belast met het beheer van
en/of toezicht op het krachtens deze regels toegelaten (agrarisch) bedrijf of
instelling.
27.
diepploegen
het omzetten van de grond, gemeten
vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch
gebruik.
28.
ecologische
waarden
de aan een gebied toegekende waarden
die verband houden met de aanwezigheid en samenhang van dieren en planten en
hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling. Hiertoe worden in
ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen
Natura 2000[1].
29.
extensief
recreatief medegebruik
die vormen van recreatie welke in
hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen,
paardrijden, (water)fietsen en kanoën.
30.
extensiveringsgebied
ruimtelijk begrensd gedeelte van een
reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding,
hervestiging, omschakeling of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve
veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal
worden gemaakt, tenzij anders is bepaald in deze regels.
31.
functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van
gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
32.
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt.
33.
gemeenschappelijke
voorzieningen
gebouwen voor een recreatiebedrijf
ten behoeve van sanitaire voorzieningen, kantines, sport en spel, dagrecreatie,
cursus- en vergaderruimte alsmede aan de bestemming 'recreatie' gelieerde en
ondergeschikte horeca- en detailhandel.
34.
hoofdgebouw
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat
noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige
bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig
zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
35.
intensieve veehouderij
het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat
het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van
deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit
bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt in principe
gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuiken,
vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren,
konijnen, kalkoenen of parelhoenders (waarvoor een milieuvergunning is
verleend). De melkveehouderij wordt niet al intensieve veehouderij beschouwd.
36.
kernkwaliteiten
de belangrijkste landschappelijke en
ecologische kenmerken van de onderscheiden delen van het beschermde gebied. Het
behoud van de identiteit van de onderscheiden delen is alleen mogelijk als deze
kernkwaliteiten niet worden aangetast.
37.
landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde,
gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald
door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van levende en niet-levende
natuur.
38.
mobiele
kampeermiddelen
een tent, een tentwagen, een
kampeerauto of een caravan (geen stacaravan zijnde), die uitsluitend door een
huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf
elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt wordt uitsluitend
voor recreatieve doeleinden.
39.
natuur
alle levende organismen, hun habitats, de ecosystemen waarvan zij deel
uitmaken en de daarmee verbonden uit zichzelf functionerende ecologische
processen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de
instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000[2].
40.
natuurwaarde
de aan een gebied toegekende
waarde, gekenmerkt door de aanwezigheid en de onderlinge samenhang en
beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, zoals geologische,
geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen. Hiertoe worden in
ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen
Natura 2000[3].
41.
overkapping
een bijbehorend
bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand op een
bouwperceel, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebruik van
het hoofdgebouw.
42.
parkeervoorzieningen
elke
al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd
verkeer.
43.
peil
a: voor gebouwen waarvan de toegang
onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse
van de hoofdtoegang.
b: in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van
het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
c: voor een woonwagen, waarvan de hoofdtoegang
niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van de bestaande verharding
van de standplaats;
d: voor een bouwwerk ten behoeve van
spoorwegdoeleinden: de bovenkant van de
spoorstaaf.
44.
plan
het bestemmingsplan Windheuvelstraat 7.
45.
prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrochten
van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
46.
recreatie
alle activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben, onderverdeeld in dagrecreatie en verblijfsrecreatie.
47.
recreatiewoning
een gebouw dat naar de aard en
inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;
48.
seksinrichting
een voor publiek toegankelijk,
besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig
was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische
aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf,
waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een
seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
49.
(sleuf)silo
een bouwwerk - geen mestopslagplaats
zijnde - voor het opslaan van
agrarische producten.
50.
stacaravan
een caravan of soortgelijk onderkomen
op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en
op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als een aanhangsel
van een auto te worden voortbewogen.
51.
standplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen
van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van
de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden
aangesloten.
52.
teeltondersteunende
kassen
kassen waarin producten worden geteeld
die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit.
53.
teeltondersteunende
voorzieningen
ondersteunende
voorzieningen ten behoeve van vollegronds groente-, fruit-, bloemen- en
boomteelt.
54.
uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden
van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
55.
verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Windheuvelstraat 7, bestaande uit
één kaart met het nummer: NL.IMRO.0213.BPBG700001-va01.
56.
verblijfsrecreatie
alle ontspanningsactiviteiten waarbij gebruik wordt gemaakt van verblijfsaccommodatie buiten de eigen woonplaats, anders dan in enige vorm van hotel of pension, op een passagiersschip, of bij familie/kennissen.
57.
verwevingsgebied
ruimtelijk begrensd gedeelte van een
reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar
hervestiging, omschakeling of uitbreiding van de intensieve veehouderij
mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar
niet tegen verzetten.
58.
waterkwaliteit
de chemische kwaliteit zowel als de
ecologische kwaliteit van de oppervlaktewateren en van het grondwater.
59.
woning
een complex van ruimten, uitsluitend
bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
60.
Wet op de
economische delicten
de wet van 22 juni 1950 (Stb. 1950,
nr. K 258), houdende vaststelling van regelingen voor de opsporing, de
vervolging en de berechting van economische delicten, zoals deze luidt op het
tijdstip van de vaststelling van dit plan.
61.
Wet ruimtelijke
ordening (Wro)
de wet van 20 oktober 2006 (Stb.
2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals
deze luidt op het tijdstip van de vaststelling van dit plan.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. de hoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste
punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering
van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de
aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2. de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken
en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
3. de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil
tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
4. inhoud van een bouwwerk
tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
5. ondergeschikte bouwdelen
bij de
toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte
bouwdelen plinten, pilasters, kozijnen, luifels, gevelversieringen, standleidingen
voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, gevel- of
kroonlijsten, overstekende daken goten, erkers, serres, balkons, trappen,
bordessen, funderingen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet
meer dan één meter bedraagt.
De voor 'Agrarisch
met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
agrarische doeleinden, agrarische bouwpercelen met bijbehorende erven,
alsmede het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke,
aardwetenschappelijke en ecologische waarden, met daaraan ondergeschikt;
b.
het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep
of bedrijf;
c.
detailhandel in eigen voortgebrachte producten
en streekgeproduceerde producten;
d.
extensief recreatief medegebruik, voor zover de
onder a genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast;
e. het geven van cursussen, workshops en andere dagrecreatieve activiteiten, gelieerd aan natuur- en plattelandsbeleving, het aanbieden van kleinschalige culturele en educatieve bijeenkomsten en startpunt voor natuurwandelingen;
f. het op hobbymatige basis houden van dieren;
g. gemeenschappelijke voorzieningen voor dagrecreatie en een recreatiebedrijf;
h. parkeervoorzieningen voor agrarische doeleinden, dagrecreatie en een bij het agrarisch bedrijf behorend recreatiebedrijf.
Op gronden met
deze bestemming zijn gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van deze bestemming
toegestaan. Daarbij moeten de aanduidingen in acht worden genomen.
3.2.1 voor gebouwen
geldt het volgende:
a.
ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf'
mag uitsluitend voor één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
b.
het bestaand aantal dienstwoningen geldt als
maximum;
c.
voor de dienstwoningen geldt dat de bestaande
oppervlakte met maximaal 25% mag worden vergroot tot een maximum van 150 m²;
d.
indien de bestaande oppervlakte van de woning
meer dan 150 m² bedraagt, geldt deze oppervlakte als maximum bij herbouw.
(Ingeval de bestaande oppervlakte minder bedraagt dan 150 m² geldt de
regeling zoals vermeld onder lid 3.2.1.c0;
e.
herbouw van de woning is mogelijk waarbij de
nieuwe bebouwingscontour op enig punt is geprojecteerd op maximaal 3 m van de
bestaande bebouwingscontour;
f.
voor
de dienstwoningen en de bedrijfsgebouwen dienen de volgende goothoogte- en
maximale hoogtematen in acht te worden genomen;
goothoogte / hoogte (in
meters) |
|
dienstwoningen |
3 / 9 |
bedrijfsgebouwen |
6 / 10 |
g.
ingeval de bestaande oppervlakte, goothoogte en
hoogte van de dienstwoningen en
bedrijfsgebouwen groter of hoger zijn dan de in de vorige leden genoemde
maten, gelden deze als maximum;
h.
teeltondersteunende kassen zijn tot een maximale
oppervlakte van 1000 m² toegelaten, dan wel de bestaande (vergunde)
oppervlakte;
i.
maximaal
50 m² van de oppervlakte van bebouwing mag worden gebruikt voor een
aan-huis-gebonden beroep of bedrijf mits deze activiteiten geen aanzienlijke
verkeersaantrekkende werking hebben;
j.
maximaal
25 m² van de oppervlakte van bebouwing mag worden gebruikt voor detailhandel in
eigen voortgebrachte producten mits deze activiteiten geen aanzienlijke verkeersaantrekkende
werking hebben;
k.
in afwijking van het gestelde in de aanhef van lid
3.2.1.a, geldt voor agrarische bedrijven dat maximaal 1 ha van het agrarische
bouwperceel mag worden gebruikt voor de omschakeling naar een intensieve
veehouderij(tak);
l.
gemeenschappelijke voorzieningen behorende
bij het recreatiebedrijf, met een totale bebouwde oppervlakte van maximaal 350
m². Voor de gemeenschappelijke voorzieningen gelden dezelfde maximale goot- en
bouwhoogte als voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen onder sub f.
3.2.2 voor andere
bouwwerken geldt het volgende:
a.
de maximale hoogte hiervan binnen het agrarisch
bouwperceel is in onderstaande tabel
vermeld:
andere bouwwerken |
hoogte (in
meters) |
sleufsilo’s |
2,5 |
verlichtings- en vlaggenmasten |
8 |
mestsilo’s |
4 |
silo’s |
12 |
overkappingen |
3 |
b.
de hoogte van overige andere bouwwerken binnen
het agrarisch bouwperceel mag maximaal 2 m bedragen;
c.
de hoogte van overige andere bouwwerken buiten
het agrarisch bouwperceel bedraagt maximaal 1,25 m;
d. in afwijking van het bepaalde onder 3.2 is een zwembad binnen deze bestemming niet toegestaan.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde :
3.3.1 in lid 3.2.a.3 voor de bouw van tweede agrarische dienstwoning onder de volgende
voorwaarden:
·
De (bedrijfsmatige)
noodzaak in verband met controle en toezicht buiten normale werkuren en op niet
voorziene tijdstippen. Deze (bedrijfsmatige) noodzaak wordt beoordeeld aan de
hand van de criteria aard, de omvang en
de continuïteit van het bedrijf. De milieuhygiënische toelaatbaarheid dient te
worden aangetoond;
·
Natuur- en
landschapswaarden worden niet onevenredig aangetast;
·
Er is geen sprake van een elders
gesitueerde dienstwoning;
·
Vooraf dient een bindend
advies te worden ingewonnen bij de Stichting Advisering Agrarische
Bouwplannen of bij een gelijkwaardig ter
zake deskundig bureau of persoon.
3.3.2 in lid 3.2.a.1 om de vorm van het agrarisch
bouwperceel te wijzigen onder de volgende voorwaarden:
·
De oppervlakte van het
agrarisch bouwperceel wordt niet vergroot. De aanwezige bouwwerken blijven
gesitueerd binnen de begrenzing van het gewijzigde agrarisch bouwperceel;
·
Er wordt volledig rekening
gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven
en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun
ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
·
De vormwijziging betekent
geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu in vergelijking
met het huidige bouwperceel;
·
De vormwijziging van
bouwperceel is alleen toegestaan als een bijdrage wordt geleverd aan de
versterking van de kernkwaliteiten van het landschap.
3.3.3 in lid 3.2.a.1 voor het overschrijden de grens
van het agrarisch bouwperceel onder de volgende voorwaarden:
·
De oppervlakte van het
agrarische bouwperceel mag aan één zijde met maximaal 300 m² worden uitgebreid;
·
De (bedrijfsmatige)
noodzaak en de milieuhygiënische toelaatbaarheid worden aangetoond;
·
Er wordt volledig rekening
gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven
en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden
geschaad;
·
De overschrijding betekent
geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu in vergelijking
met ligging van huidige bouwperceel;
·
De overschrijding van de
grens is alleen toegestaan als een bijdrage wordt geleverd aan de versterking
van de kernkwaliteiten van het landschap.
3.3.4 in lid 3.1.a voor het oprichten van een
paardenbak onder de volgende voorwaarden:
·
Het oprichten van een
paardenbak aansluitend op het agrarisch bouwperceel of aansluitend op het bestemmingvlak kan worden
toegelaten als wordt aangetoond dat dit
niet binnen het bouwperceel danwel het bestemmingvlak kan worden gerealiseerd.
De maximale afmetingen van de paardenbak bedragen 20 bij 60 m;
·
De afstand van de
paardenbak tot woningen van derden of andere gebouwen van derden bedraagt ten
minste 50 m;
·
De activiteit leidt niet
tot extra (licht)hinder voor omwonenden en niet tot een onevenredige aantasting
van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Lichtmasten mogen uitsluitend
binnen het agrarische bouwperceel of binnen de bestemming 'Wonen' worden geplaatst;
·
Er wordt volledig rekening
gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven
en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden
geschaad;
·
De initiatiefnemer dient
een door het college goed te keuren inrichtingsplan te overleggen waarin in
ieder geval het kleur- en materiaalgebruik
afgestemd moet zijn op de landelijke
omgeving;
·
Het oprichten van een
paardenbak aansluitend op het agrarische bouwperceel of bij een burgerwoning
direct aansluitend op het bestemmingvlak 'Wonen' is alleen toegestaan als een
bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kernkwaliteiten van het
landschap.
3.3.5 in lid 3.2.b voor het oprichten van antennemasten
onder de volgende voorwaarden:
·
Antennemasten mogen niet
worden geplaatst op Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;
·
De plaatsing moet in
overeenstemming zijn met het gemeentelijk
antennebeleid.
Burgemeester en wethouders
kunnen de regels en/of de verbeelding van deze bestemming wijzigen voor het vergroten
van de afmetingen van het agrarisch bouwperceel onder de volgende voorwaarden:
·
Het betreft een reëel
agrarisch bedrijf;
·
De oppervlakte van het
perceel voor een grondgebonden agrarisch bedrijf mag maximaal worden uitgebreid
met 0,5 ha met dien verstande dat de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel
na wijziging niet meer dan 2 ha mag
bedragen;
·
De (bedrijfsmatige)
noodzaak en de milieuhygiënische toelaatbaarheid worden aangetoond;
·
Initiatiefnemer dient een
bindend advies in te winnen bij de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen
of bij een gelijkwaardig terzake deskundig bureau of persoon;
·
De aanwezige bouwwerken
blijven gesitueerd binnen de begrenzing van het gewijzigde agrarisch
bouwperceel;
·
De bestemming betekent geen
onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu in vergelijking met de
huidige mogelijkheden;
·
Er wordt volledig rekening
gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven
en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden
geschaad;
·
Het vergroten van het
agrarisch bouwperceel is alleen toegestaan als een bijdrage wordt geleverd aan
de versterking van de kernkwaliteiten van
het landschap.
De voor 'Recreatie'
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
verblijfsrecreatieve doeleinden uitsluitend in
het kader van een bedrijfsmatige exploitatie in 8 recreatiewoningen en 48 mobiele
kampeermiddelen;
b.
het behoud, beheer en/of herstel van de
landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden,
met daaraan ondergeschikt:
c.
bij het recreatieterrein behorende gemeenschappelijke
voorzieningen, erven, ontsluitingswegen en paden, parkeervoorzieningen, sport-
en spelvoorzieningen en groenvoorzieningen.
Op gronden met
deze bestemming zijn gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van deze
bestemming toegestaan.
4.2.1 voor recreatiewoningen geldt het volgende:
a.
de hoogte van een recreatiewoning bedraagt
maximaal 5 m;
b.
de oppervlakte van een recreatiewoning, bedraagt
maximaal 45 m²;
c.
het aantal recreatiewoningen bedraagt maximaal 8;
d.
recreatiewoningen mogen niet worden uitgevoerd
met onder het peil gelegen kelders en
verblijfsruimten.
4.2.2 voor gebouwen ten behoeve van gemeenschappelijke
voorzieningen geldt het volgende:
a.
de goothoogte en hoogte van de gebouwen bedragen
maximaal 4 en 6 m;
b.
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen bedraagt
maximaal 100 m².
4.2.3. voor mobiele kampeermiddelen geldt het volgende:
a.
de oppervlakte van een standplaats bedraagt minimaal 100 m²;
b.
het aantal standplaatsen bedraagt maximaal 48.
4.2.4 voor andere
bouwwerken geldt het volgende:
a.
de maximale hoogte hiervan is in onderstaande tabel vermeld:
andere bouwwerken |
hoogte (in
meters) |
verlichtings- en vlaggenmasten |
8 |
b.
hoogte van overige andere bouwwerken binnen het bestemmingsvlak
mag maximaal 2 m bedragen;
c. in afwijking van het bepaalde onder 4.2 is een zwembad binnen deze bestemming niet toegestaan.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.2.3. teneinde het aantal
standplaatsen te verhogen onder de volgende voorwaarden:
a. de oppervlakte van een standplaats bedraagt minimaal 100 m;
b. de nieuw aan te leggen standplaats wordt op verantwoorde
wijze landschappelijk ingepast;
c. het parkeren behorende bij het gebruik vindt plaats binnen
de bestemming;
d. de verkeersaantrekkende werking neemt niet of slechts in
beperkte mate toe (in relatie tot de wegcategorie en de bijbehorende
capaciteit) en het verkeer kan in de toekomst zonder probleem via de bestaande
wegen en paden worden afgewikkeld;
e. de activiteit betekent geen onevenredige aantasting voor
natuur, landschap en milieu;
f.
er wordt volledig rekening
gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven
en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun
ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.
4.4.1 Verbod
Het is verboden
op de tot 'Agrarisch' bestemde gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning
van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren te doen of te laten uitvoeren:
a. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
b. aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
c. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere
waterpartijen;
d. aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband
houdende constructies, installaties en apparatuur.
4.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht
Het in lid 1
vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en
werkzaamheden:
a. werken en werkzaamheden in het kader van het
normale beheer, gebruik en onderhoud binnen en buiten het bestemmingsvlak;
b. werken en werkzaamheden in het kader van
natuur- en bosbeheer;
c. werken en/of werkzaamheden welke zijn
aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van
het plan;
d. het aanleggen van erfverhardingen voor
ontsluitende wegen en paden naar agrarische bouwpercelen, woonpercelen,
recreatieterreinen en bedrijfsterreinen van niet-agrarische bedrijven of ter
ontsluiting van agrarische gronden, met een maximale breedte van 3 m;
e. werken en werkzaamheden die in
overeenstemming zijn met het landschapsbeleidsplan (2008) en het
inrichtingsplan.
4.4.3 Afwegingscriteria
De omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
wordt slechts verleend indien en voor zover:
a. de aanvrager de noodzaak van het uitvoeren
van de werken en/of werkzaamheden aantoont op basis van een onderzoek door een
terzake deskundige partij waarbij tevens de mogelijke significante (nadelige)
gevolgen voor de cultuurhistorische – en/of archeologische
aardwetenschappelijke, landschappelijke, ecologische waarden en de waterhuishoudkundige
kwaliteiten in beeld zijn gebracht;
b. de
werken en/of werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk
zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
c. geen significante aantasting plaatsvindt van
de ruimtelijke kwaliteiten van de gronden;
d. geen significante aantasting plaatsvindt van
de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit;
e. geen significante aantasting plaatsvindt van
de natuur-, landschappelijke -, ecologische-, cultuurhistorische – en/of
archeologische waarden van de gronden.
f. de
kernkwaliteiten van het landschap worden behouden en versterkt.
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de
andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de
bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
a. ophoging, egalisering van gronden en
afgraven van de bodem waarbij het maaiveldniveau met meer dan 30 cm wordt
gewijzigd;
b. verbreden, vergroten, uitdiepen, aanleggen
en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
c. overige werken en werkzaamheden die de
waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, het slaan van
putten;
d. aanbrengen van ondergrondse leidingen en
daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
e. aanleggen en verharden van wegen, het
aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
f. diepploegen;
g. vellen en rooien van bomen, hakhout en
andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen van dit gewas
tengevolge kunnen hebben;
h. het aanbrengen van teeltondersteunende
voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, die de bodem met meer dan 30 cm beneden
maaiveld roeren;
i. het aanplanten van houtopstanden;
j. overige bodemwerkzaamheden met een totale
oppervlakte van meer dan 100 m2 waarbij de grond tot dieper dan 30
cm onder het maaiveld geroerd wordt;
k. overige bodemwerkzaamheden met een totale
oppervlakte van meer dan 100 m2;
l. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
a.
werken
en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, het toegestane (agrarische) gebruik van de grond en het
onderhoud van de binnen en buiten het bouwperceel
gelegen gronden;
b. grondwerkzaamheden welke passen in het kader
van een verleende ontgrondingconcessies en waarvoor ontgrondingsvergunningen
zijn verleend;
c. legale werken en/of werkzaamheden welke zijn
aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van
het plan;
d. het aanleggen van erfverhardingen of
erfbeplanting op gronden die zijn gelegen binnen agrarische bouwpercelen,
woonpercelen en bedrijfsterreinen van niet-agrarische bedrijven met
uitzondering van de gronden binnen een zone van 5 m aan weerszijden van de
hartlijn van een aardgasleiding ;
e. de aanleg van verharde kavelpaden ter
ontsluiting van agrarische gronden voor zover deze niet gelegen zijn op gronden
binnen een zone van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van een aardgasleiding;
f. werken en werkzaamheden die in
overeenstemming zijn met het landschapsbeleidsplan 1980 en vastgestelde
natuurontwikkelingsplannen van andere overheden;
g. werken en werkzaamheden die voorkomen op de
beplantingslijst van de leidingbeheerder van de aardgasleiding;
h. werken en werkzaamheden aan aardgasleidingen
die mechanisch worden uitgevoerd en die daarmee vallen onder de werking van de
Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netwerken.
a.
de werken en/of werkzaamheden, waarop de omgevingsvergunning
betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden
overeenkomstig hun bestemming;
b.
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de
ruimtelijke kwaliteiten van de gronden;
c. geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met
betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit;
d. geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurwaarden, de landschappelijke,
de ecologische, de cultuurhistorische – en/of de archeologische waarden van de
gronden.
De
voor 'Waterstaat - Beheerszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar,
mede bestemd voor de aanleg en het
onderhoud van de watergang.
Uitsluitend
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming met
een hoogte van maximaal
Burgemeester en
wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.
om het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de
andere daar voorkomende bestemmingen toe te staan, mits hiertegen met het oog op de bescherming van de
A-watergang geen bezwaar bestaat; Voorafgaande aan de verlening van de
bouwvergunning wordt door burgemeester
en wethouders advies ingewonnen bij de betrokken beheerder van de watergang.
6.4.1 Het is verboden de in deze
bestemming begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken
of te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met deze
bestemming.
6.4.2 Burgemeester en wethouders wijken
bij een omgevingsvergunning af van het in 6.4.1 vervatte verbod, indien strikte
toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
6.4.3 Overtreding van het bepaalde
in 6.4.1 is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2 van de Wet op
de economische delicten.
Grond
die in aanmerking genomen moet worden bij een verleende bouwvergunning mag,
behoudens intrekking van die bouwvergunning, niet nog eens bij de verlening van
een nieuwe bouwvergunning in aanmerking worden genomen.
8.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig
gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in
ieder geval gerekend:
a. het opslaan van
materialen en goederen in de open lucht buiten het agrarisch bouwperceel met
uitzondering van kuilvoerplaten die, uitsluitend op de gronden 'Agrarisch met waarden', aansluitend op het
bouwperceel mogen worden opgericht;
b. het gebruik van gronden
voor fruit-, druiven-, bollenteelt en/of boomteelt waarbij bestrijdingsmiddelen
worden ingezet in een zone van 50 m om een recreatieve verblijfsfunctie:
c. het in gebruik geven,
nemen en hebben van een recreatiewoning, voor permanente bewoning;
d. het gebruik van gebouwen
voor de exploitatie van een seksinrichting.
8.2 Uitzondering
Het bepaalde in
lid 1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de
realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van
de gronden en/of bouwwerken.
Indien burgemeester
en wethouders toepassing geven aan een vermelde wijzigingsregel wordt de
volgende procedure gevolgd.
9.1 Wijziging conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening
Bij de
voorbereiding van een besluit tot wijziging opgenomen in de regels van dit
bestemmingsplan is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet
bestuursrecht van toepassing.
10.1 Overgangsrecht
bouwwerken
Een bouwwerk dat
op het tijdstip van inwerkingtreding van het plantype aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd
kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van
het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit
geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de
omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag
waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijking
Burgemeester en
wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 10.1
een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.
10.3 Uitzondering
op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 10.1
is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd
met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat
plan.
10.4 Overgangsrecht
gebruik
Het gebruik van
grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plantype en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet.
10.5 Strijdig
gebruik
Het is verboden
het met het plantype strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4,
te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig
gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt
verkleind.
10.6 Verboden
gebruik
Indien het
gebruik, bedoeld in lid 10.4,
na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan
een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of
te laten hervatten.
10.7 Uitzondering
op het overgangsrecht gebruik
Lid 10.4
is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen
geldende plantype, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
Deze regels
kunnen worden aangehaald als 'Regels bestemmingsplan Windheuvelstraat 7'.
Vastgesteld
door de raad van de gemeente Brummen in zijn openbare vergadering van
26 mei 2011.
de Griffier, de
Voorzitter,