Chw Arnhem Centraal K3-K7    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding en doel     

Het voornemen bestaat om de locatie K3/K7 te ontwikkelen. Het betreft een onbebouwde kavel aan de Nieuwe Stationsstraat te Arnhem. Onder de noemer 'Podium26' is een ontwikkeling beoogd, bestaande uit een multifunctioneel gebouw voor wonen, werken en ontmoeten, dat, met een sterk mode- en designthema, een podium voor de stad zal bieden. Voor wat betreft te realiseren functies wordt gedacht aan woningen, kantoorruimte, horeca en podium-/expositieruimte.

Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan 'Arnhem Centraal l'. Om de beoogde ontwikkeling alsnog mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Voorliggend document voorziet hierin.

1.2 Situering en begrenzing plangebied     

Het plangebied bevindt zich in het centrum van Arnhem, in de directe nabijheid van het trein- en busstation Arnhem Centraal. Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich het spoor, aan de oostzijde een verkeersleidingpost van ProRail, aan de zuidzijde de Nieuwe Stationsstraat en aan de (zuid)westzijde de bebouwing van het station. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging in Arnhem en de globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding, behorende bij dit bestemmingsplan.

verplicht

Topografische kaart met aanduiding plangebied (rode ster) bron: pdok.nl

verplicht

Globale begrenzing plangebied (rood kader) bron: pdok.nl

1.3 Opzet bestemmingsplan     

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Erfgoedwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Geldend bestemmingsplan     

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Arnhem Centraal l', zoals vastgesteld op 25 november 1998 door de gemeenteraad van Arnhem. De gronden kennen de enkelbestemming 'Centrumdoeleinden / Verkeersdoeleinden'. Daarnaast gelden de bestemmingsplannen 'Facetplan parkeren' en 'Facetplan woningsplitsing en verkamering', respectievelijk vastgesteld op 30 mei 2018 en 28 oktober 2020.

verplicht

Globale begrenzing plangebied (rood omkaderd) in huidige bestemmingsplan ' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Centrumdoeleinden/Verkeersdoeleinden

De voor 'Centrumdoeleinden/Verkeersdoeleinden' aangewezen gronden zijn bestemd voor administratieve kantoren, publiekgerichte kantoren, station, woondoeleinden, sociale-culturele doeleinden, winkels, horeca en de aanleg en bouw van wegen, straten en pleinen en daarmee samenhangende voorzieningen. Woondoeleinden zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van vervangende woonruimte, grenzend aan de Utrechtsestraat. Verder geldt dat maximaal 2.500 m2 aan horecafunctie is toegestaan. Er geldt een minimum bouwhoogte van 14 meter ten opzichte van het peil van het aangrenzend spoorwegemplacement. De maximumbouwhoogte is 90m t.o.v. NAP voor het westelijke deel en 50m t.o.v. NAP voor het oostelijke deel van het gebied met de bestemming 'Centrumdoeleinden/Verkeersdoeleinden'. Ten aanzien van de te realiseren kantoorbebouwing geldt een maximale geluidsbelasting van 40 dB(A) binnenniveau. Ten aanzien van de woonebebouwing geldt een geluidsbelasting op de gevel van maximaal 60 db(a) voor railverkeer en 50 db(a) voor wegverkeer.

Facetplan parkeren

Ter plaatse van het plangebied geldt het 'Facetplan parkeren'. In Arnhem is alleen in de vastgestelde bestemmingsplannen vanaf 2015 een parkeerregeling opgenomen. Hierbij wordt verwezen naar de beleidsregels van het Arnhemse parkeerbeleid. Ook in de overige bestemmingsplannen moet een parkeerregeling worden opgenomen. Met het facetplan wordt het gemeentelijk parkeerbeleid van toepassing verklaard op de huidige situatie als op toekomstige aanvragen om omgevingsvergunningen voor het bouwen.

Facetplan woningsplitsing en verkamering

Ter plaatse van het plangebied geldt het 'Facetplan woningsplitsing en verkamering'. Het doel van het facetbestemmingsplan is het reguleren van het splitsen en verkameren van woningen in heel Arnhem. Ter plaatse van het plangebied gelden de gebiedsaanduidingen 'overige zone - 70 m2' en 'overige zone - woningsplitsing en verkamering'. Hiermee worden nadere eisen gesteld aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het mogelijk maken van woningsplitsing, dan wel verkamering.

Om ter plaatse een integraal programmatisch planconcept van wonen in combinatie met (het nieuwe) werken en overige functies met de daarbij behorende voorzieningen en interne samenhang te kunnen realiseren is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

Het voorliggende ontwerpbestemmingsplan 'Chw Arnhem Centraal K3-K7' wijkt op de volgende manieren af van het vigerende bestemmingsplan:

  • Wonen is toegestaan, met een maximum van 40 woningen;
  • Maatschappelijke functies zijn toegestaan, met een maximale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 500 m2;
  • Ambachtelijke bedrijven en bedrijven uit de creatieve sector zijn toegestaan;
  • Horeca is gelimiteerd naar horeca van categorie 1 en 3, met een maximale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 1.500 m2;
  • Voor kantoren geldt een minimale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 8.000 m2 tot en met een maximale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 9.000 m2;
  • Detailhandel is uitsluitend toegestaan op de bestaande detailhandelslocatie;
  • De bestemming station en winkel komen te vervallen;
  • De maximale bouwhoogte is vastgesteld op 85m t.o.v. NAP voor het westelijke deel en 62m t.o.v. NAP voor het oostelijke deel van het plangebied;
  • Er worden regels gesteld met betrekking tot natuurinclusief bouwen;
  • Er worden hogere geluidswaarden vastgesteld voor de ontwikkeling van de geluidsgevoelige functie wonen conform de mogelijkheden uit de Crisis- en herstelwet (Chw) en de Wet geluidhinder (Wgh). Kantoren zijn geen geluidsgevoelige objecten onder de Wgh. Hier worden geen aparte regels voor gesteld in het plan.

1.5 Crisis- en herstelwet     

De kern van de Crisis- en herstelwet (Chw) is dat met nieuwe en/of aangepaste procedures doelgericht wordt gewerkt aan werkgelegenheid en duurzaamheid. Het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kent niet alleen een nieuw begrippenkader en nieuwe (afwijkende) wettelijke mogelijkheden, de wijze van totstandkoming is ook anders dan we tot nu toe gewend zijn. In het bestemmingsplan stond het begrip 'goede ruimtelijke ordening' centraal. Alleen regels met een ruimtelijke relevantie konden worden opgenomen. Nu gaat het om het kunnen stellen van regels die strekken ten behoeve van het volledige domein van de fysieke leefomgeving.

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de gemeente Arnhem aangewezen als experiment 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte' onder artikel 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. In een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kunnen meer regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. In dit bestemmingsplan maken we gebruik van de mogelijkheden van de Crisis- en herstelwet door het hogere waardenbesluit op grond Wet geluidhinder op te nemen in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie     

2.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de historie en daarna op de huidige ruimtelijke en functionele structuur van zowel het plangebied als haar omgeving.

2.2 Historie     

Voor het stationsgebied Arnhem Centraal is het Masterplan Arnhem Centraal (december 1998) opgesteld. Het Masterplan beschrijft het toekomstige 'Transfergebied' als een hoogwaardige entree naar de stad, waarbij een nieuw stedenbouwkundig knooppunt de grootschalige infrastructurele elementen samenbrengt op een locatie met commerciële functies en een woongebied. Bij het samenbrengen van alle vervoersnetwerken (spoor, auto, fiets, bus, voetgangers) is dankbaar gebruik gemaakt van het voor Arnhem kenmerkende glooiende landschap. De aanwezige hoogteverschillen zijn gebruikt om het stationsgebied te ontwikkelen tot een stedelijk landschap dat de voorzieningen in zich opneemt. Het Masterplan is te verdelen in een oostelijk en een westelijk deel. Het westelijk deel is grootschalig, infrastructureel, hoog dynamisch en openbaar. Het oostelijke deel vormt de overgang naar de oude stad van Arnhem. Die kenmerkt zich door een kleinere schaal, de mix van functies en een lagere dynamiek. Hierna zijn de verschillende deelgebieden in het Masterplan weergegeven. Dit bestemmingsplan omvat de kavels K3 en K7.

verplicht

Eigenaren NS Stations, Gemeente Arnhem en ProRail hebben in 2016, in een door NS Stations georganiseerde tenderprocedure, marktpartijen gevraagd om een planconcept en grondaanbieding te doen voor de kavels K3 en K7. In de tender is de ambitie verwoord om op de ontwikkelingslocatie een gemengd programma te realiseren, afgestemd op de overige functies in het stationsgebied en passend bij de marktvraag in Arnhem. Kortom; wonen, werken en verblijven op één plek. Dit heeft geleid tot de gunning in 2016 van een integraal programmatisch planconcept van wonen (in het hogere marktsegment) in combinatie met (het nieuwe) werken en overige functies met de daarbij behorende voorzieningen en interne samenhang. Een toekomstbestendig concept gebaseerd op flexibiliteit binnen en tussen de functies. Podium26 is ontstaan als uitwerking van deze ambitie.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur     

Het plangebied ligt aan de noordzijde van het stationsgebied van Arnhem. Het NS-station in Arnhem is een knooppunt in de internationale railverbinding tussen de Randstad en Duitsland. Het gebied rond het station maakt deel uit van het centrum van de stad. Het gebied ligt direct tegen de oude binnenstad met het belangrijkste regionale winkelcentrum.

De afgelopen decennia is er met de komst van het nieuwe station Arnhem Centraal en alle ontwikkelingen die daarbij horen: het nieuwe stationsplein, de oversteek naar het centrum, de kantoortorens van het WTC en de aanleg van de Willemstunnel, veel veranderd in het stationsgebied. Een inventarisatie van plannen en visies laat zien dat hier op korte- en middellange termijn nog meer ontwikkelingen op diverse schaalniveaus spelen, waaronder de onderhavige ontwikkeling van de kavels K3/K7 onder de noemer Podium26.

Het plangebied zelf betreft in de huidige situatie een braakliggend terrein direct aan het spoor, dat ten noorden van het plangebied is gesitueerd. Ten oosten van het plangebied is een verkeersleidingpost van ProRail gesitueerd. Ten zuiden en westen van het plangebied loopt de Nieuwe Stationsstraat. Vervolgens bevindt zich daarachter de bebouwing van het station en bijbehorende voorzieningen. Er is sprake van een fysieke barrière ten opzichte van de rest van het stationsgebied, aangezien het spoor, en daarmee ook het plangebied, op een talud ligt. Dit talud omvat één bouwlaag en is in gebruik als commerciële plint op de route naar het trein- en busstation. Navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie van het plangebied en het zicht vanuit het plangebied op het lager gelegen deel van het stationsgebied.

verplicht

Impressie huidige situatie plangebied (bron: Google Maps)

verplicht

Weergave hoogteverschil met links het stationsgebied, centraal de commerciële plint in het talud en uiterst rechts het plangebied (bron: Google Maps)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkeling     

3.1 Inleiding     

In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de bestaande situatie in en om het plangebied gegeven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de concrete ontwikkeling binnen het plangebied.

3.2 Uitgangspunten     

3.2.1 Structuurvisie Arnhem 2020-2040     

In december 2012 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Arnhem 2020 met een doorkijk naar 2040 vastgesteld. Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad.

De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde koersgebieden.

Toetsing

In de structuurvisie wordt specifiek ingegaan op het stationsgebied. De locatie wordt aangewezen als onderscheidende kantoorlocaties, gelet op de uitstekende ov-bereikbaarheid, de redelijke autobereikbaarheid, de parkeergelegenheid en het marktaandeel.

Ten tijde van het opstellen van de structuurvisie was het stationsgebied volop in ontwikkeling. De bouw van het nieuwe Centraal Station was in volle gang en het gebied 'Arnhem Centraal Oost' (aangrenzend aan de zuidzijde van onderhavig plan) was nog niet ontwikkeld. Er werd gezocht naar een intensief publieksgericht programma dat zoveel mogelijk de voordelen van het bijzondere locatie- en bereikbaarheidsprofiel benut, aansluitend bij de programmavraag van de stad. Er werd gedacht aan detailhandel, leisure en zakelijke onderdelen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het gedachtegoed dat leefde ten tijde van het opstellen van de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 voortgezet. Er is sprake van een ontwikkeling met een gemixt (hoog)stedelijk programma, waarmee een passende aanvulling wordt gecreëerd op het dynamische stationsgebied.

3.2.2 Visie Arnhemse binnenstad     

Met de Visie op de Arnhemse binnenstad geeft de gemeente Arnhem haar ambities voor de binnenstad aan. De inzet is om de Arnhemse binnenstad een plek van ontmoeting te laten blijven. Ook de stad van de kinderen van de huidige generatie zal een hart nodig hebben. Maar wel een binnenstad die er heel anders uitziet dan in 2007.

verplicht

Toetsing

Het plangebied maakt binnen de visie onderdeel uit van één van de vier aangewezen 'rode lopers'. De rode lopers zijn de entreegebieden van de binnenstad, waardoor de eerste indruk van bezoekers goed moet zijn. Daarbij spelen de kwaliteit van de openbare ruimte en een creatieve en aantrekkelijke programmering een rol. Op de rode lopers van de binnenstad ontstaat een nieuw tussenmilieu waar initiatieven als Coming Soon, Pop-up stores, woon-werkcombinaties en ambachtelijke concepten een plek kunnen krijgen. Het bestrijden van leegstand en het stimuleren van transformatie wordt in deze gebieden dan ook actief gefaciliteerd. Aangezien met voorliggend plan een braakliggend perceel wordt ontwikkeld tot een woon-, werk- en ontmoetingsplek wordt impuls gegeven aan één van de rode lopers van Arnhem en dus een actieve bijdrage geleverd aan de ambities uit de Visie op de Arnhemse binnenstad. Ook wordt met dit project een creatieve en aantrekkelijke programmering beoogd. Dit plan sluit dan ook aan op de visie op de binnenstad.

3.2.3 Omgevingsvisie Arnhem 2040     

Om te zorgen dat Arnhem zichzelf blijft op weg naar de toekomst, is samen met de stad de omgevingsvisie 'Arnhem 2040' opgesteld.

Op naar 2040: waar ligt onze focus? Arnhem is in trek bij bewoners, bedrijven en bezoekers en groeit. In de komende twintig jaar neemt de behoefte aan woningen naar verwachting met 16.000 toe. Deze groei willen we benutten om de stad aantrekkelijker, socialer en vitaler te maken. Het gewenste toekomstbeeld voor Arnhem 2040 is een stad als onderdeel van een sterke regio met een veelzijdig landschap, waardevolle wijken en krachtige knooppunten.

Er wordt rekening gehouden met wat er in heel Nederland speelt en daarbij worden bij het maken van keuzes de drie criteria uit de nationale omgevingsvisie gehanteerd: we combineren op één plek liefst meerdere functies, we gaan uit van de kenmerken van een gebied en we lossen onze eigen problemen hier en nu op. In Arnhem worden nog vier aanvullende 'afwegingsprincipes' onderscheiden, bij het maken van keuzes. De volgende voorwaarden worden aan het ruimtegebruik in een groeiende stad gesteld:

  1. De Arnhemse identiteit versterken;
  2. Duurzaam en gezond ontwikkelen;
  3. Wijken versterken waarin iedereen mee kan doen;
  4. Slim omgaan met ruimtegebruik.

De Arnhemse binnenstad is een economische monitor van de stad en regio. De aanwezige straten, pleinen, groen en blauw met voorzieningen krijgt steeds meer economische betekenis. De aanwezige functies vloeien steeds meer in en door elkaar, waarbij ontmoeten en beleven centraal staan. Richting 2040 wordt een vergroting van de binnenstad in de richting van Arnhem Centraal Stations, de Steenstraat en omgeving, Centrum West en Centrum Oost gezien.

Om de landschapen, parken en polderlinten in het groenblauwe netwerk te kunnen koesteren, wordt ingezet in het bouwen op plekken in of direct aan de bestaande stad. Bij voorkeur gaat het om goed bereikbare plekken in en rond het centrum, de omgeving van treinstations en (winkel)centra. Daarbij geldt dat maatwerk altijd aan de orde is en er specifieke uitdagingen voor iedere locatie zullen gelden. Daarom wordt gewerkt aan een integraal kwaliteitskader waarin wordt aangegeven welke kwaliteiten versterkt moeten worden en waar verdichting kan bijdragen aan de karakteristiek van het gebied.

Toetsing

De omgevingsvisie beschrijft dat de stationsomgeving van Arnhem Centraal Station als ICE-station een uniek vestigingsmilieu voor kantoren en dienstverlening heeft. Er wordt hier door middel van verdichting ingezet op kansen voor nieuwe werkmilieus, eventueel in combinatie met wonen. In voorliggend plan wordt met Podium26 invulling gegeven aan deze ambities uit de Arnhemse omgevingsvisie.

3.2.4 Woonprincipes     

De Arnhemse Woonprincipes 2025

De Arnhemse Woonprincipes 2025 (de Arnhemse woonvisie) is met brede participatie uit de stad tot stand gekomen. Deze Woonprincipes vormen tezamen de actualisering van de Woonvisie 2015 en de strategische koers die er voor moet zorgen dat Arnhem ook in de toekomst een woonstad blijft waar het voor iedereen aantrekkelijk is om te wonen, te leren, te werken en te leven. Bij het opstellen van de Woonprincipes is rekening gehouden met wet- en regelgeving en beleidskaders van andere overheden.

Met instrumenten als het Volkshuisvestelijk kader, de Uitvoeringsagenda en het Procesplan (langer) Zelfstandig wonen, stuurt de gemeente in het woonprogramma op een kwalitatieve en gedifferentieerde woningvoorraad dat nu en in de toekomst kan voldoen aan de vraag en behoefte van alle woningzoekenden. Het fundament voor het Wonen in Arnhem ligt in de bestaande woningvoorraad, de transformatiemogelijkheden van gebouwen, en een aanvullende nieuwbouwopgave. Hiermee kan meer aanbod gecreëerd worden aan levensloopgeschikte woningen en woonvormen in verschillende prijsklassen, in koop en huur. Daarbij streeft Arnhem met een gezonde mix aan diverse bevolkings- en inkomensgroepen naar prettige, veilige en toegankelijke woon-en leefomgevingen in wijken en buurten.

De nieuwe Arnhemse Woonprincipes 2025, zijn door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2015 en vervangen de Arnhemse Woonvisie 2015 en bijbehorende Arnhemse Woonagenda 2011-2015.

De vier pijlers van de Woonprincipes zijn:

  1. Duurzaam betaalbaar; hierbij zorgt de gemeente Arnhem dat er voor elk inkomen voldoende passende sociale en betaalbare woningen beschikbaar zijn. Daarbij stuurt de gemeente niet alleen op aantallen, maar streeft het ook naar een goede prijskwaliteit en op de duurzaamheid van woningen in de nieuwbouw en in de bestaande woningvoorraad.
  2. Levensloopgeschikt wonen; door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen aan te passen of op te plussen, kan de gemeente mensen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek blijven bieden in Arnhem.
  3. Aantrekkelijke woonstad; Arnhem heeft door zijn centrale ligging een bijzondere ruimtelijke en groene kwaliteit. Met de binnenstad, de Rijn en stadsparken in combinatie met wonen, leren, werken en verblijven maakt het de stad vitaler. Arnhem wil een aantrekkelijke woonstad zijn en blijven voor haar huidige inwoners, maar ook meer studenten en midden en hoge inkomens aan zich binden door het bieden van aantrekkelijke, levendige of bijzondere woonmilieus.
  4. Wijken met identiteit; Elke wijk heeft zijn eigen herkenbare identiteit die recht doet aan de beleving van haar inwoners. Met deze variëteit wil de stad inzetten op een duurzame woon- en leefomgeving waar bewoners trots zijn op hun wijk, waar ze zich thuis en ook zelf verantwoordelijk voor voelen. Dat palet van eigen identiteit en karakters van wijken draagt bij aan de aantrekkingskracht van Arnhem als woonstad.

Deze vier pijlers van de woonprincipes zijn onlosmakelijk verbonden aan het overkoepelde thema Duurzaamheid. Tezamen vormen ze de ruggengraat van de Arnhemse Woonprincipes 2025.

Er ligt op het gebied van Wonen, Welzijn en Zorg een stevige fysieke huisvestingsopgave. Door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen preventief aan te passen of op te plussen, kunnen we mensen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek blijven bieden. Daarnaast ligt er de opgave om voor bijzondere doelgroepen en met name voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschalig aanbod aan woonvormen of (beschutte, beschermde) woonconcepten te realiseren en te faciliteren dat het (langer) zelfstandig wonen, aangevuld wordt met arrangementen van (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning of toezicht en andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving kan worden geboden.

Toetsing

In de stationsomgeving van Arnhem wordt ingezet op een hoogstedelijk woon-, werk- en verblijfsgebied. Het voornemen bestaat om het plangebied in te richten met een multifunctioneel gebouw voor wonen, werken en ontmoeten. Door de combinatie van woon-, werk- en ontmoetingsfuncties wordt ervoor gezorgd dat op ieder moment van de dag een zekere mate van levendigheid in en rondom het plangebied aanwezig zal zijn. Deze levendigheid past bij het stationsgebied van Arnhem en draagt ook bij aan het realiseren van een aantrekkelijk woon-, werk- en verblijfsgebied.

Het voorgenomen woonprogramma bestaat uit appartementen, die bereikbaar zullen zijn via een lift, waarmee met name wordt bijgedragen aan de tweede pijler van de Arnhemse Woonprincipes. Het meest recente bouwplan gaat uit van 26 luxe koopappartementen, variërend in grootte van circa 135 m2 tot 350 m2. Verder wordt voorzien in een hoog-stedelijk woonmilieu met hoge duurzaamheidsambities, passend bij de karakteristieken van het dynamisch stationsgebied. Zodoende wordt eveneens bijgedragen aan de overige pijlers. Daarmee draagt dit bouwplan bij aan een kwalitatieve toevoeging voor de Arnhemse woningvoorraad. Tot slot wordt een bijdrage geleverd aan de kwantitatieve opgave van de gemeente Arnhem. De ontwikkeling is daarom in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie.

Plan van aanpak woningbouwontwikkeling Arnhem

Om beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen in Arnhem op peil te houden moeten er meer woningen worden gerealiseerd de komende jaren. Dit geldt voor alle soorten woningen en voor alle doelgroepen: aantrekkelijke levensloopbestendige woningen voor ouderen, woningen voor kleine huishoudens, sociale woningbouw in goedkoop en betaalbare segment, de middenhuurcategorie en het hogere segment.

Het vergt een inspanning van de gemeente om samen met de ontwikkelaars en corporaties te zorgen voor een evenwichtig aanbod dat enerzijds aansluit bij de woningbehoefte de komende jaren en anderzijds aansluit bij het streefbeleid en de gewenste ruimtelijke kwaliteiten uit de omgevingsvisie.

In november 2019 is het regionale woningbehoefteonderzoek Arnhem Nijmegen opgeleverd. Dit onderzoek geeft een actueel beeld van het functioneren van de woningmarkt. De in het woningbehoefteonderzoek beschreven (mis)matches op de woningmarkt zijn niet 1-op-1 te vertalen naar een woningbouwprogramma. Dit vraagt om keuzes, op welke vraag wil je je richten als gemeente? En deze keuzes hebben betekenis voor het te realiseren programma. Met het woningbehoefteonderzoek als basis komen is de gemeente tot een plan van aanpak gekomen voor de Arnhemse woningbouwontwikkeling voor de komende jaren (18 december 2019).

De belangrijkste conclusie uit het woningbehoefte onderzoek zijn:

  1. Tempoversnelling in productie: De woningbehoefte is dermate groot dat tempoversnelling in productie nodig is.
  2. Waarderen woonmilieus: Binnen de woonmilieus ligt er een gevarieerde opgave naar marktsegmenten, van stedelijk wonen tot wonen in een groene omgeving, van hoogbouw tot eengezinswoning.
  3. Mismatch in vraag en aanbod: Op de regionale woningmarkt is er een mismatch tussen vraag en aanbod. Dit is het gevolg van de groeiende aantal kleine huishoudens.
  4. Instrumentarium nodig bij oplossen deel mismatch: Bij een deel van de geconstateerde mismatches zullen marktpartijen en consumenten ervoor zorgen dat deze opgelost worden. Dat is niet bij alle segmenten even makkelijk. Bij sociale huur, middenhuur, goedkope koop en bijzondere woonvormen is inzet van aanvullend instrumentarium nodig om realisatie te borgen.
  5. Inzet bestaand bezit: Meer dan 90% van de woningen van 2030 staat er nu al. Het is waardevol te onderzoeken waar extra inzet wenselijk is om deze woningvoorraad te verbeteren op het gebied van verduurzaming, kwaliteitsverbetering, sociale veiligheid en leefbaarheid in de wijken.
  6. Buy-to-let: Aankoop van goedkope koopwoningen door (particuliere) beleggers om te verhuren (Buy-to-let) vergroot het tekort in de goedkope koop. Mensen zoeken dan noodgedwongen een woning in de middenhuur.

Arnhem heeft een woningbehoeftetoevoeging van ruim 7000 woningen tot 2030. Tot 2028 staan 7235 woningen in de harde en zachte plancapaciteit ingepland. Ervaring leert dat plannen regelmatig niet doorgaan of op zich laten wachten. Doorprogrammeren is daarom nodig om uiteindelijk op de gerealiseerde aantallen uit te komen. De woningbehoefte tot 2025 is bovendien dermate groot dat tempoversnelling in productie nodig is. Het zwaartepunt voor de korte termijn (tot 2025) ligt op het zorgen van voldoende nieuwbouw om in te spelen op de acute woningvraag. Tot 2025 moeten er 5100 woningen worden toegevoegd.

Toetsing

Voorliggend plan levert een bijdrage aan de Arnhem woningbouwopgave. De ontwikkeling is in 2016 gestart vanuit een tender vanuit NS, waar de gemeente ook partij in was. Dat maakt dat de start van de planvorming van voorliggend plan vóór de vaststelling van het plan van aanpak was, waardoor het verplichte programma van minimaal 30% sociaal niet van toepassing is op voorliggende ontwikkeling.

3.2.5 Kantoren, horeca en detailhandel     

Nota Herijking Kantorenbeleid Arnhem 2008-2020

In de Nota Herijking Kantorenbeleid Arnhem 2008-2020 staat het herstel van het evenwicht in de kantorenmarkt centraal. Hiertoe wordt ingezet op hergebruik/transformatie van langdurig leegstaande kantorenpanden, alsmede het prioriteren, beperken en faseren van nieuwbouwplannen. Nieuw kantorenprogramma wordt beperkt tot een gelimiteerd aantal strategische locaties in het centrum van de stad (onder andere Arnhem Centraal). Ontwikkeling van kantoren buiten deze locaties is in principe ongewenst.

Toetsing

Dit bestemmingsplan voorziet in nieuwe kantoorfuncties. Het gemeentelijk kantorenbeleid is in een andere economische tijd opgesteld dan momenteel het geval is. In het Regionaal Programma Werklocaties voor de regio Arnhem-Nijmegen staat vermeld dat de centrale stationsgebieden van Arnhem en Nijmegen zijn aangewezen als locaties voor nieuwe en herontwikkelingen ten behoeve van kantoorruimte. Daarbij wordt genoemd dat in het gebied rondom Arnhem CS niet voldoende potentie is om in de kantoorvraag te kunnen voorzien. Onder meer vanwege woningbouwontwikkelingen worden niet alle potentiele (her)ontwikkelingslocaties per definitie benut voor kantoorruimte. Dit leidt tot de noodzaak om buiten de centraal stationsgebieden op zoek te gaan naar geschikte overlooplocaties. Omdat voorliggend plan wel voorziet in een kantoorfunctie in het stationsgebied van Arnhem CS wordt gesteld dat de ontwikkeling in lijn is met het (gemeentelijk) kantorenbeleid. In voorliggend bestemmingsplan is vastgelegd dat er minimaal 8.000 m2 bvo en maximaal 9.000 m2 bvo kantoorfunctie wordt gerealiseerd.

Detailhandelsvisie Arnhem 2016 - 2021

Met de Detailhandelsvisie Arnhem 2016 - 2021 is het beleid voor detailhandel geactualiseerd. Centraal in de nota staat hoe het beste bijgedragen kan worden aan het versterken van een evenwichtige en duurzame detailhandelsstructuur met hoogwaardige, gevarieerde en uitgebreide detailhandelsvoorzieningen voor de (boven-) regionale consument. De belangrijkste uitgangspunten uit de detailhandelsvisie zijn als volgt:

  • Goede aansluiting van het detailhandelsaanbod op de wensen en behoeften van de consument
  • Een evenwichtige structuur van winkelgebieden, afgestemd op het winkelgedrag
  • Een verdere concentratie van winkelvoorzieningen in of aansluitend aan de aangewezen winkelgebieden, mogelijk in combinatie met andersoortige voorzieningen
  • Dynamiek faciliteren
  • Door regievoering de organisatiekracht en organisatiegraad in de detailhandel verbeteren
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vooral beoordelen op aansluiting bij consumentenbehoeften, innovatief karakter en onderscheidend vermogen.

Ondergeschikte detailhandel (nevenactiviteit)

Detailhandel als nevenactiviteit bij een bedrijf met een andere hoofdactiviteit wordt toegestaan als de detailhandel een relatie heeft met de productie gebonden bedrijvigheid. Deze detailhandel moet bovendien ondergeschikt zijn qua benutte bedrijfsruimte.

Toetsing

Binnen het plangebied worden geen nieuwe detailhandelsmogelijkheden toegestaan. Uitsluitend de bestaande detailhandel ter plaatse van de Oude Stationsstraat wordt in de ontwikkeling ingepast.

Mise-en-Place: de Arnhemse horecavisie 2017

In Mise-en-Place: de Arnhemse horecavisie 2017 is het beleid voor horeca geactualiseerd. Horeca is steeds belangrijker als drager van verblijfskwaliteit en beleving in de stad. Het gaat de consument in toenemende mate om dynamiek, lifestyle, cultuur, beleven en shoppen. Horeca geeft invulling aan deze consumentenbehoefte met als gevolg dat we een toename zien van het horeca aanbod in de stad. Daarom is onderzoek gedaan naar de gewenste horecaontwikkeling in zowel kwalitatieve als kwantitatieve zin. Dit heeft geresulteerd in een ruimtelijk-economische horecavisie die een horecaontwikkeling stimuleert die bijdraagt aan de kwaliteit en identiteit van de stad. De visie is tevens bedoeld als toetsingskader waardoor ondernemers, bewoners en andere belanghebbenden weten waar ze aan toe zijn. Hierin ligt een spanningsveld besloten tussen flexibiliteit en zekerheid. De behoefte om te kunnen innoveren en inspelen op wijzigende marktomstandigheden vraagt om een flexibel beleid. Anderzijds willen bewoners, ondernemers en andere belanghebbenden juist zoveel mogelijk zekerheid over de ontwikkelingen die ze in hun omgeving kunnen verwachten.

In deze visie is juist het midden gezocht tussen flexibiliteit en zekerheid. Dit wordt bereikt door:

  1. Per focusgebied in de stad een kwaliteitsbeeld van de gewenste horeca te schetsen;
  2. Voor de onderscheiden focusgebieden naast kwalitatieve kaders ook kwantitatieve parameters op te stellen aan de horecaontwikkeling (gedefinieerd in ontwikkelen, consolideren, terugdringen);
  3. Voor innovatieve en bijzondere concepten geen beperkingen op te leggen.

Toetsing

Het plangebied is gelegen in een focusgebied, namelijk het stationsgebied. In dit focusgebied zet de gemeente in op het ontwikkelen van restaurants. In algemene zin moet het stationsgebied een welkomsfunctie innemen met aandacht voor take-away en fastservice. Een link tussen de architectuur en mode van horeca-ontwikkeling wordt aangemoedigd. Gelet op het feit dat in voorliggend plan ruimte wordt geboden voor horeca in de vorm van restaurants en/of lunchrooms e.d. én er in Podium26 aandacht is voor maatschappelijke en culturele functies, wordt aansloten bij de gemeentelijke ambities met betrekking tot horeca in het stationsgebied.

3.3 Ruimtelijke opzet en structuur     

Met een nieuw stationsgebouw en versterking van de stedenbouwkundige verbinding naar de binnenstad wordt Arnhem Centraal getransformeerd naar een aantrekkelijk verblijfsgebied. Onderdeel hiervan is een nadere invulling van het braakliggende plangebied. Uit oogpunt van duurzaamheid, het minimaliseren van wegverkeer en het benutten van de goede bereikbaarheid zijn openbaar vervoersknooppunten ideale werklocaties. Daarbij komt dat Arnhem Station als Intercitystation de uitstraling en allure heeft, die past bij een hoogstedelijk woon-, werk- en verblijfsgebied. Het voornemen bestaat om het plangebied in te richten met een multifunctioneel gebouw voor wonen, werken en ontmoeten. Het concept is gericht op functiemenging, openheid en verbindingen (zowel intern als extern), aspecten die goed aansluiten bij de stationsomgeving van Arnhem. Door de combinatie van woon-, werk- en ontmoetingsfuncties wordt ervoor gezorgd dat op ieder moment van de dag een zekere mate van levendigheid in en rondom het plangebied aanwezig zal zijn. Deze levendigheid past bij het stationsgebied van Arnhem en draagt ook bij aan het realiseren van een aantrekkelijk woon-, werk- en verblijfsgebied.

Naast voldoende kantoor en werkgelegenheid kenmerkt het plan zich ontwerp zich door levendigheid, sociale veiligheid en 'ogen' op het plein. Dit wordt bewerkstelligd door middel van een transparante en levendige plint (verdeeld over meerdere bouwlagen) waar ontmoeting en functiemenging plaatsvinden. De transparantie en levendigheid wordt doorgetrokken vanaf het maaiveld tot het hoger gelegen 'podium' (talud), doordat de woonwerkfunctie wordt aangevuld met de dynamiek van een podium voor kunst en cultuur. Naast dat een programmadeel wordt ingericht ten behoeve van kunst, mode en design, bepaald dit ook voor deels het karakter van de ontwikkeling: videowalls, kunstwerken, inrichtingselementen en een (wisselende) aankleding van de openbare ruimtes.

Podium26 bestaat uit maximaal 17 bouwlagen, waarvan twee zich onder het maaiveld bevinden. Het grootste deel hiervan is bedoeld voor een gebouwde parkeervoorziening. Onder het maaiveld bevindt zich eveneens een bestaande detailhandelsfunctie met entree aan de Oude Stationsstraat.

Grofweg zijn er twee delen te onderscheiden, zowel horizontaal als verticaal. In verticale zin bestaat er een hoger deel (t/m de 14de verdieping; maximaal 85 meter +NAP) en een lager deel (t/m de 8ste verdieping; maximaal 62 meter +NAP). De overgang tussen deze twee delen wordt verzorgd door een podium welke is uitgevoerd als een atrium.

De uitstraling van het gebouw wordt grotendeels gekenmerkt door het duurzame karakter. Er wordt gebruik gemaakt van duurzaam materiaal en de toepassing van groen. Met het beoogde ontwerp wordt voorzien in een stadsvenster aan de zijde van het spoor, waarmee zowel aan de noord- als zuidzijde een representatieve gevel ontstaat. Het uiterste westen van het beoogde gebouw reikt verder dan de Nieuwe Stationsstraat. Hiervoor zal een onderdoorgang worden gecreëerd middels een pilaar. Navolgende afbeelding toont een impressie van het beoogde gebouw.

verplicht

Impressie beoogde situatie Podium26 (bron: VenhoevenCS).

Met de voorliggende ontwikkeling wordt voorzien in een hoogwaardig, duurzaam en multifunctioneel gebouw, waarin ruimte is voor wonen, werken, ontmoeting en ontspanning. Het betreft een passende en gewenste aanvulling op het dynamische stationsgebied van Arnhem.

3.4 Programma     

Programmatisch is het uitgangspunt dat er maximaal 40 woningen, minimaal 8.000 m2 bvo en maximaal 9.000 m2 kantoorfunctie en maximaal 1.500 m2 bvo horeca in het plangebied gerealiseerd wordt. Tevens is in het plan ruimte voor algemene ruimtes, zoals de entree, (rol)trappen en mogelijkheden voor maatschappelijke en culturele functies, zoals atelier- en expositieruimtes. In het meest recente bouwplan wordt uitgegaan van 26 woningen in het dure koopsegment, 8.200 m2 kantoorfunctie en 2.400 m2 bvo horeca- en verblijfsfunctie.

In horizontaal opzicht geldt dat de onderste helft (voornamelijk) is beoogd ten behoeve van de commerciële functies (kantoor, restaurant, bijeenkomstruimte, detailhandel en kunst) daar waar de bovenste helft is gericht op de woonfunctie. Het programma is als volgt opgebouwd. Navolgende afbeelding toont een doorsnede van het beoogde gebouw, met daarop het beoogde programma weergegeven.

verplicht

Dwarsdoorsnede beoogde gebouw (bron: VenhoevenCS)

3.5 Groen en water     

Het plangebied heeft in de huidige situatie een bouwrijpe staat. Er zijn geen groene of waterelementen aanwezig. Gelet op het feit dat het plangebied wordt herontwikkeling in een hoogstedelijk milieu is er niet tot nauwelijks ruimte om echte groene en blauwe structuren te realiseren. Dat neemt niet weg dat in het plan aandacht is voor deze aspecten. Zo wordt zowel in het gebouw als aan de buitengevels gekeken naar mogelijkheden voor (gevel)beplanting. Wat betreft vuilwater wordt aangesloten op het gemeentelijk riool. Binnen het project wordt hemelwater geborgen voor gebruik in gevel- en daktuinen en als dynamische retentie. Het dynamische retentiedak in combinatie met de waterberging heeft een capaciteit van in totaal minimaal 66 mm water over de gehele footprint van het gebouw. De waterbergingsvoorziening zal een minimum opvangcapaciteit hebben van 100 m3. Ten behoeve van de dynamische voorziening en extreme regenbuien wordt een overstort voorzien. Deze overstortvoorziening wordt in nader overleg met de gemeente verder uitgewerkt. Bij extreme buiten loopt het teveel aan water via de Nieuwe Stationsstraat naar de keerlus aan het einde van de Nieuwe Stationsstraat. Hemelwater infiltratie op het eigen perceel is niet mogelijk.

3.6 Verkeer en parkeren     

Verkeer

Voor de onderhavige ontwikkeling is een verkeersonderzoekvoetnoot: Mobycon (2021). Verkeerskundige toetsing Podium26 Arnhem. Kenmerk: M06843-M-E3. 24 september 2021. uitgevoerd, welke als bijlage 2 is opgenomen bij de toelichting. In dit onderzoek is aandacht besteed aan de huidige intensiteiten, het berekenen van de verkeersgeneratie, het in kaart brengen van de toekomstige verkeersafwikkeling en het toetsen van de toekomstige verkeersafwikkeling. In de toekomstige situatie wordt de volgende verkeersgeneratie verwacht:

verplicht

Bron: Mobycon

Op basis van bovengenoemde berekende verkeersgeneratie is gekeken hoe het extra verkeer verdeeld zal worden over de verschillende wegen en welke toekomstige verkeersintensiteiten te verwachten zijn na realisatie van Podium26. Daarbij is op basis van kengetallen behorende bij wegcategorieën gekeken in hoeverre er (doorstromings-/leefbaarheids)knelpunten zouden kunnen ontstaan. Op een aantal plekken worden (beginnende) knelpunten gesignaleerd.

Op de Jansbuitensingel van de Apeldoornseweg naar het Willemsplein ligt de verhouding verkeersintensiteit-maximaal acceptabele intensiteit op 83%. Dit is een beginnend knelpunt, maar daarmee nog geen werkelijk knelpunt. Ook in de situatie zonder de ontwikkeling van Podium26 is sprake van een verhouding van 81% en daarmee een beginnend knelpunt. Op het Stationsplein volgt een verhouding van 164%. Op deze erftoegangsweg rijdt nu al zeer veel verkeer, waardoor in de 2030-situatie zonder de ontwikkeling van Podium26 de verhouding ook al 149% bedraagt en daarmee al een knelpunt is. Ook op het Nieuwe Plein van het Stationsplein naar de Weerdjesstraat geldt een verhouding die hoger ligt dan 100% en daarmee een knelpunt is. In de 2030-situatie zonder ontwikkeling is de verhouding 76%. De stijging is zo groot doordat 80% van het verkeer vanaf de ontwikkeling dat uitrijdend is via deze weg moet, als gevolg van het eenrichtingsverkeer van de binnenring. In de praktijk zal dit minder zijn, omdat een groot deel van de (auto)verkeersgeneratie afgewikkeld zal worden van en naar de parkeergarage Arnhem Centraal, met de hoofd in- en uitgang in de Willemstunnel. Op de andere wegvakken zijn de verhoudingen lager dan 80%, waardoor hier geen doorstromingsproblemen optreden.

Op de kruispunten wordt duidelijk dat voor sommige wegvakken mogelijke doorstromingsproblemen ontstaan. Deze situatie vindt echter volgens de modellen ook plaats wanneer Podium26 niet wordt gerealiseerd, waardoor deze problemen niet toe te schrijven zijn aan de ontwikkeling.

Parkeren

Op basis van het meest recente bouwplan met bijbehorend programma is een parkeerbalansvoetnoot: Spark (2022). Parkeerbalans Podium26. 7 februari 2022. opgesteld, welke als bijlage 1 is opgenomen bij de toelichting. In de parkeerbalans is zowel aandacht voor het auto- als fietsparkeren.

Wat betreft het fietsparkeren geldt dat het meest recente bouwplan voorziet in 26 bergingen voor de fietsparkeerbehoefte van de bewoners voor de kantoorfunctie zijn maximaal 128 fietsparkeerplaatsen beschikbaar. Daarmee wordt voldaan aan de eisen.

Daarnaast wordt voorzien in 64 parkeerplaatsen voor auto's. Conform het parkeerbeleid van de gemeente Arnhem geldt in het centrum dat het parkeren voor bezoekers gefaciliteerd mag worden op de betaalde parkeerplaatsen in de omgeving. Voor Arnhem Centraal is namelijk afgesproken dat bezoek op de openbaar toegankelijke plekken een plek zoekt. De bewoners van de woningen komen niet in aanmerking voor een parkeervergunning. Voor de bijeenkomst- en woonfunctie is in de parkeerbalans gebruik gemaakt van deze reductiemogelijkheid. Voor de kantoorfunctie is dat niet het geval. Zonder toepassing te geven aan dubbelgebruik resulteert dat in een normatieve parkeerbehoefte van 68,5 parkeerplaatsen. Bij toepassing van dubbelgebruik geldt dat het maatgevende parkeermoment een parkeerbehoefte van 52 parkeerplaatsen oplevert. De beoogde parkeercapaciteit is dan ook voldoende om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.

verplicht

Parkeerbehoefte auto's bij dubbelgebruik (bron: Spark).

3.7 Toets plan aan Rijks- en provinciaal beleid     

3.7.1 Rijk     

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.

Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte
  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties

Toetsing

Het rijk zet in de NOVI onder andere in op meer dichtheid, minder leegstand en verval, en meer groen en water. Het besluitgebied betreft een inbreidingslocatie binnen Arnhem, waarbij wordt ingezet op functiemenging en waarin de identiteit van de locatie (dynamische stationsomgeving) en de stad als geheel (kunst, mode en design) duidelijk in naar voren komt. Het plan is in lijn met het gestelde in de NOVI.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland (NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het NNN en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van het NNN is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in juridisch-planologische procedures te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering.

Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. SAB heeft een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijkingvoetnoot: SAB (2022). Toets Ladder voor duurzame verstedelijking. Arnhem, Podium 26. Projectnummer: 200337. 7 februari 2022. opgesteld, die als bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen. In deze toets wordt geconcludeerd dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro.

Tevens is aangetoond dat deze ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte voor het verzorgingsgebied. Deze behoefte wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt geconcludeerd dat het project de toetsing aan de Ladder positief heeft doorlopen.

Conclusie

Voorliggend project is in lijn met het rijksbeleid.

3.7.2 Provincie     

Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat = een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat = voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat = aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat = een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat = ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Raadpleging van de digitale versie van de Omgevingsvisie en -verordening wijst uit dat de gronden van het plangebied binnen het intrekgebied liggen. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie daardoor onder andere gebruik van regelgeving en vergunningverlening. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening.

De Omgevingsverordening regelt dan ook dat een bestemmingsplan c.q. ruimtelijke onderbouwing ter plaatse van een intrekgebied niet mag voorzien in een bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt. Aangezien voorliggend plan een dergelijke bestemming niet mogelijk maakt is er geen sprake van de winning van fossiele energie en vormt dit verder geen problemen ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Deze ontwikkeling voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij woningen en kantoren worden toegevoegd. Hierdoor zijn artikel 2.2. en 2.9 van belang.

verplicht

verplicht

Uit de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat het beoogde woon- en kantoorprogramma voorziet in een behoefte. Zo is er in Arnhem nog onvoldoende plancapaciteit voorhanden om in de woningbehoefte te kunnen voorzien, zoals in de regionale woonagenda afgesproken. Daarnaast geldt dat het Regionaal Programma Werklocaties voor de regio Arnhem-Nijmegen vermeldt dat de centrale stationsgebieden van Arnhem en Nijmegen zijn aangewezen als locaties voor nieuwe en herontwikkelingen ten behoeve van kantoorruimte. Daarbij wordt genoemd dat in het gebied rondom Arnhem CS niet voldoende potentie is om in de kantoorvraag te kunnen voorzien. Onder meer vanwege woningbouwontwikkelingen worden niet alle potentiele (her)ontwikkelingslocaties per definitie benut voor kantoorruimte. Dit leidt tot de noodzaak om buiten de centraal stationsgebieden op zoek te gaan naar geschikte overlooplocaties. Omdat voorliggend plan wel voorziet in een kantoorfunctie in het stationsgebied van Arnhem CS wordt gesteld dat de ontwikkeling in lijn is met het gestelde in de Omgevingsverordening.

Daarnaast geldt dat het plangebied zich in een intrekgebied bevindt. Daardoor zijn de artikelen 2.38 en 3.33 van belang.

verplicht

Omdat met de beoogde ontwikkeling uitsluitend stedelijke functies zijn beoogd, waarbij geen sprake zal zijn van de winning van fossiele energie vormt de ontwikkeling geen belemmering voor het intrekgebied.

Conclusie

Onderhavig plan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten     

4.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten waar rekening mee moet worden gehouden. Om de haalbaarheid van het initiatief aan te tonen is voor een deel van deze aspecten onderzoek verricht. In de betreffende paragrafen worden de bevindingen uit de onderzoeken nader toegelicht.

4.2 Geluid     

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een ten hoogst toelaatbare geluidbelasting (voorkeurswaarde en grenswaarden). Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).

Voor het verlenen van een hogere waarde is de Nota uitvoeringsbeleid hogere grenswaarden van de gemeente Arnhem van toepassing. Hierin zijn regels opgenomen voor geluid van gemeentelijke wegen.

Toetsing

Omdat met deze ontwikkeling nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, is een akoestisch onderzoek weg- en railverkeer uitgevoerdvoetnoot: DGMR (2022). Akoestisch onderzoek weg- en railverkeer Podium 26 te Arnhem. Rapport: B.2017.0497.58.R001. 8 februari 2022., zoals opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting. Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting vanwege het railverkeer op een deel van de noordgevel hoger is dan de maximaal toelaatbare waarde van 68 dB.

Ter plaatse van Podium 26 zijn bij de meest dichtbijgelegen sporen wissels aanwezig. Nabij de wissels kunnen geen raildempers geplaatst worden. Als rekening wordt gehouden met deze wissels met raildempers op alle sporen, dan is de benodigde lengte circa 1.180 meter. Door deze raildempers vindt op het lagere deel van het gebouw (het oostelijk deel, nabij wissels) een verlaging van de geluidsbelasting van 1 dB plaats, op het hogere deel van het gebouw (het westelijk deel) maximaal 2 dB. Deze maatregel is doelmatig volgens de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder, echter wordt niet voldaan aan de voorwaarde uit deze regeling van 'raildempers worden aangelegd over een lengte van ten minste twee maal de afstand van het gebouw tot aan het spoor (tweemaal D)'.

Ook: in de praktijk wegen de kosten voor de raildempers (de engineering, de aanleg en het onderhoud) niet op tegen de kosten om met gebouwgebonden maatregelen een reductie van 1 dB tot 2 dB te realiseren. Daarbij is een deel van het gebouw waar de hogere geluidsbelastingen plaatsvinden niet geluidgevoelig en hebben de raildempers daar geen gevolg voor verbetering van het woonklimaat. De gemeente heeft de geluidsbelasting getoetst aan haar geluidbeleid en is akkoord gegaan met het niet toepassen van een bronmaatregel.

Een scherm moet minimaal op 4,5 meter vanuit het spoor staan. Het gebouw staat dicht op het spoor waarbij het scherm heel dicht op het nieuwe gebouw komt te staan. Om minimaal op twee bouwlagen het geluid door het spoor te verlagen, moet het scherm minimaal 4 meter hoog worden. Een dergelijk hoog scherm dicht bij het gebouw is niet wenselijk.

Wat betreft wegverkeer geldt dat de geluidsbelasting door de Centrumring en de Amsterdamseweg hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar wel lager is dan de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB. Als gevolg van deze wegen dienen eveneens hogere waarden te worden vastgesteld. Voor andere wegen geldt dat de geluidsbelasting lager is dan 48 dB en sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Vanwege de spoorlijn, de Amsterdamseweg en Centrumring zijn hogere waarden nodig. De berekende geluidsbelastingen passen binnen het gemeentelijk beleid. Er wordt voldaan aan de voorwaarde dat iedere woning dient te beschikken over tenminste één verblijfsruimte aan de geluidluwe (<55 dB) zijde. In lijn met de mogelijkheden van de experimenteerruimte van de Chw is het hogere waardenbesluit in de regels opgenomen. De onderbouwing is opgenomen als bijlage bij de toelichting. Tot slot dient bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen (voormalige bouwvergunning) worden aangetoond dat er wordt voldaan aan de binnenwaarde uit het Bouwbesluit 2012.

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit     

Algemeen

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit de Wet Milieubeheer te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2010 - 2014.

Toetsing

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerdvoetnoot: SAB (2021). Quick scan luchtkwaliteit. Arnhem, projectnummer: 200337. 9 juni 2021., welke als bijlage 5 is opgenomen bij deze toelichting. In het onderzoek is de uitvoerbaarheid van het plan beschouwd voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit. Hiervoor gelden meerdere wettelijke kaders. Dit maakt dat de onderzoeksopzet tweeledig is, namelijk:

  • Toets NIBM;
  • Toets grenswaarden.

Toets NIBM

Het aantal te realiseren woningen overschrijdt de NIBM grens niet. Het plan is daarom als NIBM te beschouwen. Met behulp van de NIBM-rekentool (versie april 2021) is de verslechtering van de luchtkwaliteit ten gevolge van het plan ook berekend. Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat de planbijdrage van het plan kleiner is dan de NIBM-grens van 1,2 µg/m3. Daardoor zal het plan 'Niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Toets grenswaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aanvullend onderzocht of de toename in uitstoot van verontreinigende stoffen niet leidt tot overschrijding van grenswaarden. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) in het plangebied tussen 2019 en 2030. Uit de berekeningen kan worden geconcludeerd dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden in de drie jaren (2019, 2020 en 2030) liggen. Deze grenswaarden zijn op Europees niveau vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen vanaf 2019 in het plangebied verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar geacht. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Hinder     

Algemeen

Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.

In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

Toetsing

Door SAB is een quick scan bedrijven en milieuzoneringvoetnoot: SAB (2021). Quick scan bedrijven en milieuzonering. Arnhem, Podium 26. Projectnummer: 200337. 5 mei 2021. opgesteld, welke als bijlage 6 is opgenomen bij deze toelichting. Het plangebied ligt in het stationsgebied in het centrum van Arnhem. In de directe omgeving van de ontwikkellocatie is zowel juridisch-planologisch als feitelijk gezien sprake van een afwisseling van functies. Zo bevinden zich hier bijvoorbeeld kantoren, een trein- en busstation, detailhandel en horeca. De omgeving is dan ook een gebied met een sterke functiemenging en kan daarom getypeerd worden als een 'gemengd gebied'. Dit betekent dat bij de beoordeling van het aspect 'bedrijven en milieuzonering' de richtafstanden uit de VNG-procedure met één afstandsstap kunnen worden verlaagd (met uitzondering voor het aspect 'gevaar').

Hinder ten gevolg van de ontwikkeling

Met de toepassing van een functiemengingslijst binnen het plan, waarbinnen enkel functies in de categorieën A en B zijn toegestaan, vormt met inachtneming van de eisen van het Bouwbesluit dan wel met een bouwkundige afscheiding, de hinder als gevolg van de ontwikkeling geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aanvullend geldt dat de Verkeersleiding nabij het plangebied ligt waar in de ontwikkeling rekening mee wordt gehouden.

Hinder op de ontwikkeling

Ten aanzien van hinder van bestaande bedrijvigheid op de beoogde ontwikkeling wordt geconcludeerd dat voor de meeste omliggende gronden voldaan wordt aan de VNG-brochure (richtafstanden-lijst c.q. functiemengingslijst) waardoor deze gronden met bijbehorende functies niet onevenredig worden geschaad in hun ontwikkelingsmogelijkheden en ter plaatse van de ontwikkellocatie een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

Enkel voor de gronden van het busstation geldt dat niet voldaan kan worden aan de richtafstand voor gevaar en geluid. Aangezien de ter plaatse aanwezige functie veiligheidsrisico's op basis van de geldende wet- en regelgeving binnen het eigen terrein dient op te lossen is een nadere beschouwing naar het aspect gevaar niet benodigd. Wel is voorzien in een akoestisch onderzoek industrielawaaivoetnoot: SAB (2021). Akoestisch onderzoek industrielawaai Arnhem, Podium 26. Projectnummer 200337. 6 augustus 2021., welke als bijlage 7 is opgenomen bij de toelichting. Uit de berekeningen blijkt dat de richtwaarden vanuit de VNG-publicatie voor een gemengd gebied in totaliteit niet worden overschreden. Dit betreffen de richtwaarden van stap-2 voor de dag-, avond- en nachtperiode. Op basis van de resultaten kan daarmee worden voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Een nadere beschouwing is zodoende niet benodigd.

Tot slot ligt op korte afstand van het plangebied een ondergrondse afvalinzameling terminal van waaruit mogelijk geurhinder kan ontstaan. Bij geur afkomstig van industriële bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting (immissie) veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De geurbelasting is de hoeveelheid geur, uitgedrukt in geureenheden (odour units) per kubieke meter lucht (ouE/m3), die op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De geurbelasting wordt uitgedrukt in een bepaalde percentielwaarde (bijvoorbeeld de 98 percentiel bij een continue bron of de 99 percentiel bij een fluctuerende bron). Bij een concentratie van 1 ge/m3 (= 0,5 ouE/m3) is een geur nauwelijks te ruiken en wordt elke geur als neutraal (hedonische waarde 0) ervaren. De navolgende afbeelding laat de geurcontour van de inrichting zien. Een klein deel van de gronden van het plangebied liggen binnen de geurcontour. In dit deel van het plangebied zijn geen woningen voorzien. Daarom vormt de geurcontour geen belemmering voor de uitvoerbaarheid en is geen sprake van geurhinder binnen het plangebied.

Geuronctour van 0,1 ge.m-3 op basis van het 98 percentiel met daarop een deel van het plangebied globaal in rood weergegeven (Bron: Geuronderzoek ondergronds afval transport te Arnhem).

Conclusie

Het aspect hinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan. 

4.5 Externe veiligheid     

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

Gemeentelijk beleid

Het beleidsplan Externe Veiligheid is in 2015 vastgesteld en wederom met 4 jaar verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

Toetsing

Door de aanwezigheid van meerdere risicobronnen in de nabijheid van het plangebied is een onderzoek externe veiligheidvoetnoot: SAB (2022). Onderzoek externe veiligheid. Arnhem, Podium26. Projectnummer: 200337. 7 februari 2022. uitgevoerd, welke als bijlage 8 is opgenomen bij deze toelichting. Op basis van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Onderzoeksgebied

In het onderzoek externe veiligheid zijn alle risicobronnen in de nabijheid, op een maximale afstand van 1,5 km, van de ontwikkellocatie beschouwd. Uit de inventarisatie van nabije risicobronnen is gebleken dat de ontwikkellocatie zich niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, buisleidingen, water en/of weg bevindt. De ontwikkellocatie bevindt zich wel in de directe nabijheid van het spoortraject 62: Arnhem - Zutphen. Een nader onderzoek was derhalve vereist.

Risicoanalyse

Het spoortraject 62: Arnhem - Zutphen is als potentiele risicobron nader onderzocht. Uit de analyse is gebleken dat het spoortraject in de nabijheid van de ontwikkellocatie geen plasbrandaandachtsgebied en geen PR 10-6/j contour kent. Voor analyse van het groepsrisico is een berekening uitgevoerd met het programma RBM II, uit de resultaten blijkt dat het groepsrisico niet toeneemt met meer dan 10% en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Een uitgebreide verantwoording op basis van het Bevt is derhalve niet vereist. Conform het gemeentelijk beleid externe veiligheid van de gemeente Arnhem is een volledige verantwoording van het groepsrisico echter ook vereist wanneer een plan betrekking heeft op een ontwikkeling die geheel of gedeeltelijk binnen 200 meter van een transportroute ligt. Het voorliggende plan grenst ten noorden aan het spoortraject 62 en valt derhalve onder de door de gemeente Arnhem opgelegde verantwoordingsplicht.

Verantwoording groepsrisico

De uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in het onderzoek conform het vereiste in het gemeentelijk beleidsplan en op basis van de in de wetgeving verankerde kaders voor verantwoording van het groepsrisico. Tevens is het advies van de Veiligheidsregio Gelderland Midden in de rapportage opgenomen.

Conclusie

Gezien het gegeven dat zowel op basis van de risicoanalyse en bijbehorende verantwoording van het groepsrisico, evenals na advies van de veiligheidsregio blijkt dat er in het kader van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

4.6 Natuur     

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing worden verkregen. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Groenvisie 2017-2035

De Groenvisie gaat over het Groen-blauw raamwerk, de stedelijke hoofdgroenstructuur, vertaald in doelen, ambities en ontwikkelopgaven. Dit Groen-blauw raamwerk van de stad bepaalt het gezicht van de stad en de aantrekkelijkheid van uiteenlopende woon- en recreatiemilieus. Het gaat daarbij om de waarden vanuit landschap, cultuurhistorie, ecologie, water en recreatief gebruik op gemeente en op particuliere terreinen.

Aan groen wordt de laatste jaren steeds meer waarden en kwaliteiten toegekend. Zo ook aan het Arnhemse groen. Te denken valt aan gezondheid, klimaat (verminderen van hitte en van wateroverlast), milieu (verbeteren luchtkwaliteit), stadslandbouw, dierenwelzijn, toerisme en sport en bewegen. Het groen biedt ruimte voor een gezonde, leefbare, aantrekkelijke en daarmee ook toekomstbestendige woon- en werkomgeving.

De Groenvisie is daarvoor verdeeld in 5 thema's met bijbehorende doelen:

  • de herkenbare stad: zichtbaarheid en beleefbaarheid van landschap en cultuurhistorie
  • de natuurvriendelijke stad: biodiversiteit in en om de stad en de natuurinclusieve stad
  • de groene gezonde stad: leefbaarheid, klimaat en gezondheid
  • de duurzaam beheerde stad: beheer afgestemd op eindbeeld en gebruik
  • de samenwerkende stad: maatschappelijke betrokkenheid en promotie van groen

De Groenvisie legt niet alleen het Groen-blauw raamwerk vast, dus de stedelijke hoofdgroenstructuur. De Groenvisie geeft ook richting aan het belang van groen in de wijken, zodat initiatieven de waarden van het groen (landschap, biodiversiteit, gezondheid, waterbuffering, koelte) niet aantasten maar versterken.

De Groenvisie is daarmee een basis voor de vertaling naar de (planologische) bescherming van waardevolle gebieden en waardevolle bomen in de ruimtelijke plannen en het latere Omgevingsplan.

De Groenvisie zorgt voor een actualisatie van de Arnhemse regels aangaande groencompensatie. Het provinciale beleid ten aanzien van groencompensatie is gewijzigd. Per 1 januari 2017 is er de Wet natuurbescherming. De provinciale compensatie is sindsdien alleen geldig op bos binnen het Gelderse Natuurnetwerk.

Groenbalans en -compensatie

De Groenvisie geeft de Arnhemse regels groencompensatie aan. Uitgangspunt is dat de totale groenbalans in de stad neutraal blijft of toe neemt. Moet er toch groen verdwijnen (planologisch of feitelijk), dan wordt dat gecompenseerd. Allereerst kwantitatief, dan kwalitatief en als laatste financieel.

Bij financiële compensatie wordt de waarde van het groen en de bomen gestort in het Groenfonds. Daar waar de provinciale compensatie regels gelden, treden de gemeentelijke regels terug.

Toetsing

SAB heeft met een quick scan natuurvoetnoot: SAB (2021). Quick scan natuur. Arnhem, Podium26. Projectnummer: 200337. 9 maart 2021. onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. Navolgend worden kort de conclusies van de quick scan uiteengezet. De quick scan is als bijlage 9 opgenomen bij deze toelichting.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden Veluwe en Rijntakken liggen in de buurt van het plangebied. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe en de Rijntak-ken is vanwege een mogelijke toename in stikstofdepositie door de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied niet uit te sluiten. Daartoe is een stikstofberekeningvoetnoot: SAB (2021). Onderzoek stikstofdepositie. Arnhem, Podium26. Projectnummer: 200337. 11 oktober 2021. uitgevoerd, welke als bijlage 10 is opgenomen bij deze toelichting. Uit de uitgevoerde berekeningen voor de aanlegfase blijkt dat de nu gehanteerde grenswaarde van 0,00 mol stikstof/ha/j wordt overschreden met 0,02 mol stikstof/ha/j. Het betreft een geringe tijdelijke toename van stikstofdepositie, die niet zal zorgen voor significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 door stikstof (zie ook uitspraak Raad van State d.d. 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3093). Uit de uitgevoerde berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol stikstof/ha/j op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd wordt dat significant negatieve effecten door het toekomstig gebruik kunnen worden uitgesloten.

Verder blijkt uit de quick scan dat in de omgeving van het plangebied geen Natuur-netwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig is. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk. 

Soortenbescherming

In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving.

In en nabij het plangebied kunnen ook soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg. Essentiële elementen, zoals essentieel leefgebied of verblijfplaatsen, van andere beschermde soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt, zijn niet aanwezig. De bescherming van deze categorie soorten staat de ontwikkeling niet in de weg.

Houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

Groenbalans

De gemeente Arnhem hanteert een groenbalans: uitgangspunt is dat de totale groenbalans in de stad neutraal blijft of toe neemt. Moet er toch groen verdwijnen (planologisch of feitelijk), dan wordt dat gecompenseerd. Allereerst kwantitatief, dan kwalitatief en als laatste financieel. Met de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van afname van groen, zowel in juridisch-planologische dan wel feitelijke zin is geen sprake van afname van groen. Desalniettemin is sprake van de toevoeging van groen, bijvoorbeeld in de vorm van groenbakken op diverse verdiepingen.

Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Water     

Algemeen

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft in plaats van het afvoeren via de riolering.

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is onderdeel geworden van het Nationale Omgevingsvisie, de NOVI (2020). De NOVI bevat nieuw strategisch beleid op het gebied van de fysieke leefomgeving en komt in de plaats van gebiedsdekkende structuurvisies en relevante delen van zelfstandige strategische beleidsplannen (natuurvisie, verkeer- en vervoerplannen) en de strategische gedeelten van nationale én provinciale waterplannen en milieubeleidsplannen.

Echter delen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) blijven van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Het gaat dan om de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid beschrijven en de daartoe behorende ruimtelijke aspecten van het nationale ruimtelijk beleid. Echter als de NOVI afwijkt van het NWP, dan moet dat als wijziging van het NWO worden gezien. Tot de invoering van de Omgevingswet is het waterbeleid in 2 nationale plannen terug te vinden. (Toelichting NOVI).

De NOVI is een integrale omgevingsvisie voor de fysieke leefomgeving, maar de relatie met de sociale leefomgeving wordt uitdrukkelijk gelegd. Naast de ruimtelijk-functionele indeling van de leefomgeving gaat het ook om de activiteiten die een effect hebben op de leefomgeving in brede zin, waaronder het milieu, water, bodem, lucht en het natuurlijk kapitaal. Boven- en ondergrond zijn onlosmakelijk verbonden.

In de NOVI worden 4 prioriteiten gesteld: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, Duurzaam economisch groeipotentieel, Sterke en gezonde steden en regio's en Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarnaast zijn 3 afwegingsprincipes vastgelegd.

Onder de eerste prioriteit vallen nu ook de eerdere bestuursakkoorden die voor het thema Water zijn afgesloten. In 2050 is Nederland Klimaatbestendig en waterrobuust ingericht, is de veiligheid tegen overstroming gegarandeerd, hebben rivieren en beken de ruimte gekregen en is voldoende zoetwater van goede kwaliteit aanwezig. Bij het laatste gaat het om oppervlaktewater en grondwater.

In de Waterwet (22 december 2009) zijn onder meer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor hemelwater indien de eigenaar van het terrein het hemelwater in alle redelijkheid niet op eigen terrein kan verwerken en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht. In het gemeentelijke rioleringsplan geven gemeenten aan hoe zij invulling geven aan die zorgplichten.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau zijn alle beleidsplannen geïntegreerd in één plan: de Omgevingsvisie Gelderland (vastgesteld 9 juli 2014). Water is opgenomen in twee centrale doelstellingen, te weten het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving. Realisatie van deze doelstellingen betekent onder meer:

  • ontwikkelen met kwaliteit met respect voor ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle functies; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Verder is de provincie het aanspreekpunt voor drie watergerelateerde zaken:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m3 per jaar.

Beleid waterschap en gemeente

De verantwoordelijkheid voor het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord, inclusief het in stand houden van de waterkering, ligt bij het Waterschap Rijn en IJssel. Relevant beleid is opgenomen in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 en de Keur en legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.

  • Het geactualiseerde Gemeentelijk RioleringsPlan (GRP) vastgesteld op 14 november 2018. Het plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel door het verminderen van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast door klimaatverandering en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
  • Aanpak wateroverlast Arnhem-Noord (vastgesteld 2 november 2015). Het plan heeft tot doel om Arnhem en vooral Arnhem-Noord, beter waterbestendig te maken tegen zware regenbuien. Daarom zal over elk plan een waterscan worden gelegd. Tijdens werkzaamheden in de openbare ruimte worden ruimtelijke maatregelen genomen die wateroverlast verminderen dan wel beperken.

Strategie Klimaatadaptatie "Groen, Slim en Samen"

In januari 2021 is de Strategie Klimaatadaptatie "Groen, Slim en Samen" vastgesteld. In de Strategie geeft Arnhem aan hoe zij zich in dit decennium klimaatbestendig wil maken op de thema's die voor de klimaatadaptatie van belang zijn: Droogte, Hitte, Wateroverlast en Waterveiligheid. De belangrijkste ambities zijn:

  • de klimaatopgave is een gezamenlijke opgave voor alle bewoners, bedrijven en instellingen in Arnhem;
  • de verdichtingsopgave wordt gecombineerd met de klimaatadaptatie;
  • 10% minder verharding, meer groen en water;
  • de ambities voor het thema Water is de schade en overlast door extreme buien zoveel mogelijk te voorkomen, door onder meer:

    - bij nieuwbouw al het hemelwater af te koppelen;

    - bij renovatie maximaal af te koppelen, waarbij de haalbaarheid per geval beoordeeld zal worden. (In beide situaties geldt de minimale eis van 40 mm. neerslag op eigen terrein verwerken);

    - in 2030 in ieder geval 90% van de huidige openbare ruimte afgekoppeld te hebben

    - voorkomen van wateroverlast bij toename bebouwing en /of verharding
  • voor het thema Hitte en Droogte geldt dat de negatieve effecten van hitte worden tegen gegaan;
  • aanvullend voor het thema Droogte geldt dat meer inzicht nodige is in de effecten van droogte ook op de waterkwaliteit;
  • en voor het thema Waterveiligheid sluit de gemeente aan bij de waterschappen en RWS, de verantwoordelijke organisaties voor dit thema.

Resumé

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen;
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling;
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein;
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie;
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt;
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan;
  • ontwikkelingen moeten bijdragen aan het verminderen of beperken van wateroverlast;
  • ontwikkelingen en herinrichtingen moeten klimaatbestendig en waterrobuust ingericht worden.

Toetsing

Voor de onderhavige ontwikkeling is een digitale watertoetsvoetnoot: Waterschap Rijn en IJssel (2021). Digitale watertoets. Arnhem, podium 26. Dossiercode: 20210429-7-26306. 29 april 2021. doorlopen en een waterplanvoetnoot: Traject (2022). Waterplan ten behoeve van bestemmingsplan. Kenmerk: 220204 iV 01 5672. 4 februari 2022. opgesteld, welke als bijlage 11 en 12 zijn opgenomen bij deze toelichting. Uit de digitale watertoets volgt dat het plan onder de normale procedure valt. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rijn een IJssel.

Bestaande situatie

In de huidige situatie is het plangebied onverhard en braakliggend. Het betreft een onbebouwd perceel in het stationsgebied. De maaiveldhoogte binnen het plangebied bedraagt circa NAP + 28 tot 30 meter. Het freatisch grondwater bevindt zich op ongeveer 17 tot 19 meter beneden maaiveld. De bodem bestaat uit matig fijn, zwak siltig zand dat plaatselijk grindhoudend is.

Oppervlaktewater

In het plangebied is momenteel geen oppervlaktewater aanwezig.

Waterveiligheid

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen aanwezig.

Wateroverlast

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen neemt het oppervlakte verhard in veel gevallen toe. Toch zal het toekomstige gebied moeten voldoen aan het watersysteem zoals dat tegenwoordig wordt voorgesteld waarin rekening is gehouden met klimaatverandering.

Een belangrijk principe is dat een deel van het afstromend hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt wateroverlast verminderd en eventueel verdroging tegen gegaan.

Binnen het voorliggende plangebied is sprake van een toename aan verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie. Als gevolg van deze toename dient water-compensatie te worden toegepast binnen het plangebied. Dit heeft de gemeente Arnhem geconcretiseerd in haar Strategie Klimaatadaptatie Arnhem 2020-2030. Specifiek betekent dit onder andere dat bij nieuwbouw al het regenwater afgekoppeld wordt en dat er bergingseis geldt van minimaal 40 mm op het eigen terrein. De haalbaarheid wordt per geval beoordeeld bij renovatie, bij nieuwbouw betreft het een eis.

Binnen het project wordt hemelwater geborgen voor gebruik in gevel- en daktuinen en voor toiletspoelingen. Op diverse plekken op en rond het gebouw bevinden zich daktuinen welke intensieve beplanting omvatten en een grote waterbehoefte en bergend vermogen hebben. Om deze tuinen te kunnen voorzien van regenwater is een dynamische retentie voorzien. Deze dynamische retentie heeft over de gehele footprint van het gebouw een bergingscapaciteit van 66 mm. Het dynamische retentiedak werkt als volgt: De dynamische berging wordt aangestuurd via een intelligente stuw, die per dakvlak een doel voor het water kan kiezen, aan de hand van de behoefte. Zo wordt allereerst de regenwater buffer voor gebruik in de toiletten gevuld. Vervolgens wordt het water gebruik om de daktuinen volledig verzadigd te laten geraken. Een deel van deze tuinen is gedeeltelijk overdekt. Het resterende water wordt vastgehouden op het dak. Op het dak zal een deel van het water verdampen en gebruikt worden voor de primaire en secundaire doelen. De intelligente stuw is gekoppeld aan een weersvoorspelling zodat in het geval van een hevige of langdurige bui, het dak leeggestuurd kan worden. Of indien gewenst, dat het dak langzaam af kan vloeien, bijvoorbeeld in 2 dagen of tijdens specifieke tijdstippen. Concreet zijn de volgende typen regenwaterretentie in het project aanwezig:

  • Statische berging: 26 mm, voor gebruik als irrigatie voor beplanting.
  • Dynamische berging: 40 mm.
  • Aanvullende berging: regenwatertank voor gebruik in het gebouw (toiletten): Omvang nader te bepalen.

Op basis van de footprint van het gebouw geeft 26 mm ca 45 m3 water en 40 mm 69 m3 water.

Ten behoeve van de dynamische voorziening en zeer extreme regenbuien (> 66 mm) wordt een overstort voorzien. Deze overstortvoorziening wordt in nader overleg met de gemeente verder uitgewerkt. Vooralsnog is het uitgangpunt dat de overloop via een ondergrondse verbinding wordt aangesloten op het rioolstelsel. De verwachting is dat het lozen op het rioolstelstel slechts zeer incidenteel gebeurd. Overloop vindt plaats in de volgende situaties:

  • Bij zeer extreme buien (t = 100), meer dan 66 mm
  • Na langdurig natte periodes (najaar) én een stevige bui (t=5)
  • Voorafgaand aan zware vorst (i.v.m. schade aan het dak) én langdurig natte periode

Hemelwater infiltratie op het eigen perceel is niet mogelijk vanwege het nabij gelegen spoor, de aanwezige kelder, naastgelegen kelders, kabels en leidingen en volledige verharding rondom het project.

Grondwaterneutraal bouwen

Het grondwater bevindt zich op deze locatie naar geschatte opgave van de gemeente Arnhem op circa 13m boven NAP. De laagste vloer, de liftput in keldervloer -2, bevindt zich in het project op meer dan 22m boven NAP. Van beïnvloeding of invloed van of door grondwater is in dit project dan ook geen sprake. De kans op structurele grondwateroverlast is gezien deze marge in relatie tot de aanleghoogte gering. Er wordt geen grondwater onttrokken voor de realisatie van dit project.

Waterkwaliteit

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen functies mogelijk gemaakt die een bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit. Aangezien het dichtstbijzijnde oppervlaktewater op circa 250 meter ligt, vormt het plan geen eventuele bedreiging voor de kwaliteit van oppervlaktewater.

Riolering

De gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater en afvalwater. Aansluiting van de riolering in het plangebied op het bestaande stelsel wordt in een later stadium uitgedetailleerd.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater.

Het beheer en onderhoud van het gemeentelijke inzamelings- en transportstelsel ligt bij de gemeente tot aan het eindgemaal dat in beheer is van waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap is verantwoordelijk voor het transport vanuit het eindgemaal tot en met afvalwaterzuiveringsinstallatie en voor de zuivering. De gemeentelijke riolering moet bereikbaar zijn voor beheer en onderhoud.

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan. 

4.8 Bodem     

Algemeen

Voor de vaststelling van een bestemmingsplan moet in verband met de uitvoerbaarheid een reëel beeld aanwezig zijn van de bodem- en grondwaterkwaliteit. Uitgangspunt is dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt moeten zijn voor de beoogde functies.

Toetsing

Ter plaatse van het plangebied is voorzien in een verkennend bodem- en asbestonderzoekvoetnoot: De Klinker (2021). Verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek. Nieuwe Stationsstraat (Podium 26) Arnhem. Rapportnummer: K205811. 30 maart 2021., welke als bijlage 13 is opgenomen bij deze toelichting. Op basis van het vooronderzoek is het plangebied in een aantal delen opgedeeld. Voor de verschillende delen concludeert het onderzoek het volgende:

Bekende verontreiniging

  • In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten kwik, lood, minerale olie en PAK aangetroffen;
  • In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen;
  • De grond is niet asbesthoudend;
  • Gezien de slechts licht verhoogde gehalten is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.

Overig terrein

  • In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten kwik, lood en PCB's aangetroffen;
  • In de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten kwik, lood, zink, minerale olie, PCB en PAK aangetroffen;
  • De grond is niet asbesthoudend;
  • Gezien de slechts licht verhoogde gehalten is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.

Gesaneerd deel

  • In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten minerale olie en PCB's aangetroffen;
  • In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen;
  • De grond is niet asbesthoudend;
  • Gezien de slechts licht verhoogde gehalten is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.

Gehele locatie

  • De bodem op de locatie bevat in de bovengrond sporen puin;
  • De grond is niet asbesthoudend.

Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik. Op dit moment staat de locatie nog aangemerkt als verontreinigd, als gevolg van een achtergebleven restverontreiniging na een sanering. Er zijn bij dit onderzoek echter geen matige en/of sterk verhoogde gehalten aangetroffen. Daarmee wordt geacht dat het plangebied kan worden vrijgegeven met betrekking tot het aspect bodem.

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie     

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het project te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. Er wordt vanuit gegaan dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert in hoog tempo. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.

Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk de kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van de stad uitgangspunt. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar worden gemaakt.

Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren wordt ingezet op een aantal strategieën:

  • behouden door ontwikkelen;
  • behouden door beschermen;
  • adviseren, stimuleren en verleiden;
  • kennis verwerven en verspreiden.

Archeologische verwachtingenkaart

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de Erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
  • in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2.000 m2.

Voor archeologisch waardevolle gebieden, zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk in plaats van de voorgenoemde voorwaarden. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis ten grondslag.

Structuurvisie

De Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (december 2012) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke plannen op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.

Toetsing

Archeologie

Door Bureau voor Archeologie is een archeologisch bureau- en vooronderzoekvoetnoot: Bureau voor Archeologie (2021). Archeologisch bureauonderzoek Nieuwe Stationsstraat, Arnhem. Projectnummer: 2020060201. 19 maart 2021. uitgevoerd ter plaatse van het plangebied, welke als bijlage 14 is toegevoegd aan de toelichting. op basis van dit onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd: In het plangebied kunnen resten van 18e-eeuwse vestingwerken aanwezig zijn. Het gaat om een gracht en een deel van een lunet. De gracht is gedempt in de 19e eeuw en vanaf die periode wordt er meermaals gebouwd en gesloopt in het plangebied. Door de werkzaamheden in de 19e en 20e eeuw is de bovengrond zeer waarschijnlijk verstoord. Diepere delen van de gracht kunnen echter nog wel aanwezig zijn in de ondergrond. In het westen van het plangebied worden geen archeologische resten meer verwacht omdat de bodem is afgegraven tot onder het archeologische niveau.

Op basis van het bovenstaande wordt voor een groot deel van het plangebied (zie navolgende afbeelding) vervolgonderzoek geadviseerd, in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit is juridisch geborgd middels een archeologische dubbelbestemming.

Advieskaart met nader te onderzoek deel rood omlijnd (bron: BvA)

Cultuurhistorie

In en rondom het plangebied is geen bebouwing aanwezig met een monumentale status en/of cultuurhistorische waarde. Er wordt voorzien in een ontwikkeling die qua schaal en maat aansluit op het dynamische stationsgebied. De ontwikkeling zorgt niet voor eventuele aantasting van cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.10 Energie en duurzaam bouwen     

Rijksbeleid

Nieuwe gebouwen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het Bouwbesluit. Nieuwe en bestaande gebouwen moeten voldoen aan de herziene Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD III). Bij een ingrijpende renovatie moet een minimale hoeveelheid hernieuwbare energie opgewekt worden conform de EU-richtlijn Renewable Energy Directive II (RED II). Voor alle nieuwbouw geldt dat de vergunningaanvraag vanaf 1 januari 2021 moet voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Verder geldt er per 1 juli 2018 voor nieuwbouw van alle soorten gebouwen een verbod op het aansluiten op het aardgasnet. Het Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht bedrijven en instellingen (inrichtingen) om energiebesparende maatregelen te treffen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder. De energiebesparingsplicht geldt voor bedrijven en instellingen die meer dan 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas(equivalent) per jaar verbruiken.

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een gebruiksoppervlak groter dan 100 m2 moet een milieuprestatieberekening worden bijgevoegd.

Gemeentelijk beleid

Beleidsplannen

Het gemeentelijke beleid op het gebied van energie is vastgelegd in het 'Programmaplan New energy made in Arnhem 2020 - 2030' (vastgesteld door de raad op 29 januari 2020).

Arnhem wil een actieve regierol innemen bij de energietransitie in de wijken. De uitgangspunten en aanpak zijn vastgesteld in 'De Arnhemse aanpak van de wijkgerichte energietransitie' (vastgesteld op 17 april 2019). Twee belangrijke uitgangspunten uit dit beleidskader voor deze ontwikkeling zijn:

  • De Trias Energetica is leidend; eerst besparen.
  • De meest duurzame warmtebron heeft de voorkeur; minder duurzame bronnen zijn tijdelijk en decentrale bronnen gaan voor.

Ontwikkelingen en aardgasvrije wijken

De gemeente wil bij alle ruimtelijke ontwikkelingen in de stad met initiatiefnemers:

  • afspraken maken over de invulling van hun eigen verantwoordelijkheid in de energietransitie,
  • de relatie leggen met opgaven en kansen in de omgeving van de ontwikkeling.

Beide met als doel om het momentum van de ruimtelijke ontwikkeling te benutten om ook (een deel van) de omliggende bestaande bebouwing van het aardgas af te halen, hiermee vooruitlopend op de integrale benadering vanuit de omgevingswet.

Energievisie

De gemeente eist bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten een energievisie van de initiatiefnemer. Energieneutraliteit is hierbij het streven.

Met behulp van een energievisie kan een geschikte combinatie van energieconcepten gekozen worden. De energievisie brengt verschillende energieopties voor het besluitgebied in beeld en beschrijft de consequenties daarvan. De visie kan uitgebreid worden tot een duurzaamheidsvisie door bijvoorbeeld ook thema's als duurzaam bouwen, afval, groen, water, mobiliteit en openbare ruimte mee te nemen.

Temperatuurregime vereiste - TVW

Bij nieuwbouw wordt alleen LT- verwarming (lage temperatuur verwarming) toegestaan. Individueel dan wel collectief. Hieronder verstaan we: 35 tot 50 graden Celsius. Deze vereiste is in de Transitievisie Warmte opgenomen die op 17 februari 2022 is vastgesteld door de gemeenteraad.

Toetsing

Voor dit plan wordt geen energievisie opgesteld. Uiteraard wordt het bouwplan gasloos gerealiseerd, wordt het goed geïsoleerd en zal voldaan worden aan de eisen uit het Bouwbesluit (waaronder BENG). Verder geldt vanuit de woondeal de ambitie om minimaal 10% gebruik van circulaire bouwmaterialen. Verder geldt vanuit de woondeal de ambitie om minimaal 10% gebruik van circulaire bouwmaterialen. Dit kan bijvoorbeeld door producten en materialen keer op keer her te gebruiken of door meer natuurlijke (biobased) materialen toe te passen. De initiatiefnemer onderzoekt de mogelijkheid om aan deze ambitie te kunnen voldoen.

Stadsklimaat

De Strategie Klimaatadaptatie Arnhem 2020-2030

In De Strategie Klimaatadaptatie Arnhem 2020-2030 worden de ambities van de gemeente betreffende klimaatadaptatie weergegeven. De ambitie van gemeente Arnhem is om tot 2030 10% minder verharding binnen het bebouwde deel van de stad te hebben. Dit willen zij doen door verharding te vervangen door groen. Door het aanleggen van meer groen kunnen er netwerken van schaduwroutes en koelteplekken ontstaan. Daarnaast is het doel om 90% van al het regenwater dat in de openbare ruimte valt niet in het riool te laten stromen. Bij nieuwbouw dient al het regenwater afgekoppeld te worden en geldt dat minimaal 40mm op eigen terrein afgekoppeld moet worden.

Opwarming van de stad tijdens warme dagen doet zich voor in de dichtbebouwde stenige gebieden met veel gebouwvolume, verharding en weinig groen. Op de Hitte Attentiekaart van Arnhem is de gevoeligheid van de stad voor opwarming weergegeven (zie navolgende afbeelding). Bepaalde delen van de stad hebben een verhoogde kans op opwarming; de stedelijke hitte-eilanden, wat ongewenste gevolgen voor het woon- en leefmilieu en het functioneren van deze gebieden.

Uitsnede hitteattentie-kaart met aanduiding besluitgebied (marker) bron: gemeente Arnhem

Toetsing

Het plangebied ligt geheel in de 'klimaatzone: oranje', maar geldt dat de situatie negatieve kan zijn doordat in de tussenliggende tijd veel nieuwe gebouwen zijn gerealiseerd. Voor deze zone geldt de urgentie om verdere opwarming te voorkomen. Het effect van hitte wordt bijvoorbeeld verminderd door het toevoegen van bomen en het realiseren van groene daken en groenbakken op diverse verdiepingen. Aangezien voorliggend initiatief een hoog ambitieniveau op het gebied van duurzaamheid en groen hanteert, wordt geacht dat voldoende aandacht is voor het tegengaan van een verdere opwarming. In het plan wordt onder andere aandacht besteed aan hitte door toepassing van licht kleurgebruik, wordt gekeken naar mogelijkheden voor gevelbeplanting en de toepassing van zonwerend glas.

Bij het ontwerp wordt rekening gehouden met oververhitting van het gebouw en zijn omgeving. Bij het ontwerpen van het gebouw wordt rekening gehouden met het voorkomen van een opwarmend effect op de omgeving. Onder andere worden groene daken en geveldelen toegepast. 'Nat' groen heeft een verkoelend effect op de omgeving (door verdamping van water). De beoogde groene daken en gevels worden voorzien van irrigatie (met regenwater). Het gebouw heeft géén gebouwgebonden koelinstallaties omdat er gebruik gemaakt wordt van een WKO. De WKO wordt in lijn met het bodemenergieplan voor de binnenstad uitgewerkt. De warmte van de zomer wordt juist opgeslagen in de bodem voor gebruik in de winter. Het gebouw wordt voorzien van zonwerend glas en/of statische zonwering.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling     

Algemeen

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten.

Toetsing

Onderhavig plan betreft de realisatie van een multifunctioneel gebouw voor wonen, werken en ontmoeten. Het plan kan worden gekwalificeerd als de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd en een herontwikkeling wordt als wijziging in de zin van het Besluit m.e.r. beschouwd.

Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het plan blijft ver onder de indicatieve drempelwaarden en daarmee kan in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de kenmerken van het potentiële effect.

Conclusie

Er is een vormvrije m.e.r.-beoordelingvoetnoot: SAB (2021). Vormvrije m.e.r.-beoordeling Arnhem, Podium 26. Projectnummer 200337. 22 oktober 2021. uitgevoerd, die als bijlage 15 bij deze toelichting is opgenomen. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de beoordeelde milieuaspecten geldt dat er hoogstens een zeer gering negatief effect kan optreden (gebiedsbescherming) dat niet als een belangrijk negatief milieueffect te kwalificeren is. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

4.12 Trillinghinder     

Algemeen

In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Om aan te kunnen tonen of er voor een beoogd plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk om mogelijke trillingshinder inzichtelijk te maken. Er is een aantal richtlijnen en beleidsregels die hiervoor worden gebruikt, namelijk:

  • SBR-richtlijn;
  • Beleidsregel trillingshinder spoor;
  • Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen;
  • Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening.

De gebruikelijke gehanteerde afstand waarbinnen trillingshinder door spoor wordt getoetst is een zone tot 100 meter van het spoor. Uit verschillende trillinghinderonderzoeken blijkt dat buiten deze afstand tot het spoor meestal geen trillingsniveaus optreden boven de streefwaarde van Vmax van 0.1. Binnen een afstand van 100 meter tot het spoor moet bij nieuwbouw rekening worden gehouden met spoortrillingen en het voorkomen van hinder hierdoor. Dat binnen een zone van 100 meter tot het spoor rekening gehouden moet worden met trillingen betekent niet dat er binnen deze zone altijd maatregelen nodig zijn.

Toetsing

Vanwege de korte afstand tussen het plangebied en de spoorlijn naast Arnhem Centraal is voorzien in trillinghinderonderzoekvoetnoot: DGMR (2021). Trillingsonderzoek Podium 26, Arnhem, Spoortrillingen. Rapport B.2017.0497.57.R001. 27 juli 2021., dat als bijlage 16 is bijgevoegd bij deze toelichting. De uitgevoerde trillingsmetingen aan de VL-post (referentiegebouw waar metingen zijn uitgevoerd) laten zien dat de trillingssterkten op fundatieniveau wat hoger liggen dan tijdens eerdere onderzoeken uit het jaar 2015/2016. Dit betekent niet dat de trillingsprognoses naar boven toe bijgesteld hoeven te worden, want één van de trillingsverhogende effecten waarmee in die vooronderzoeken werd gerekend is inmiddels geeffectueerd, namelijk het verhogen van de rijsnelheid van goederentreinen van 40 naar 60 km/u. In de metingen zijn meerdere goederentreinen met deze snelheid waargenomen. Ondanks de wat hogere gemeten waarden op de VL-post zijn deze nog steeds laag te noemen. Dit gezien de zeer kleine afstand van 8 meter van gebouwgevel tot het dichtstbijzijnde spoor 2, een spoor met goederentreinen. De kennelijke robuustheid van dit gebouw moet niet onderschat worden in de vertaling van gemeten trillingsspectra aan dit gebouw naar een aan te houden rekenspectrum voor de trillingssimulaties van Podium 26. In deze vertaalslag is gerekend met een factor 2 lagere trillingsopwekking op fundatieniveau, ofschoon de beoogde woontoren binnen het plangebied met een hoogste 14de verdieping ongeveer viermaal zo hoog is als de VL-post. Ook aan de fundatie van de Pathé bioscoop en hoog in het gebouw, op de 7de verdieping, zijn trillingsmetingen uitgevoerd. De metingen aan de fundatie van dit gebouw leiden na correctie voor de grotere afstand en de kleinere massa (tweemaal zo laag als de beoogde bebouwing binnen het plangebied) tot een te hanteren aanstootspectrum in verticale richting voor Podium 26 dat laagfrequent goed overeenstemt met de benadering vanuit de VL-post. Alleen bij wat hogere frequenties van 20 tot 32 Hz vallen de metingen in Pathé gunstiger uit. Geadviseerd wordt daarom als rekenspectrum voor de trillingssimulaties het in tabel 3 van bijgevoegde onderzoek aangegeven gemiddelde spectrum als uitgangspunt te hanteren.

Er is een trillingonderzoek uitgevoerd waarin de verwachting van de trillingsterkte is opgenomen. Dit trillingsonderzoek is uitgevoerd door middel van metingen op de 7e verdieping van Pathé. Deze metingen geven richting aan de te verwachten trillingen, maar significante afwijkingen zijn mogelijk voor de ontwikkeling op kavel K3-K7. Het dynamisch gedrag van de draagconstructie (staal) en vloerconstructies van de ontwikkeling kunnen namelijk veel invloed hebben op de uiteindelijk te behalen trillingssterkten. Daarmee is het niet mogelijk om op basis van de nu gedane metingen daarover een finaal oordeel te vellen.

De gemeten trillingssterkten op de 7de verdieping van Pathé maken wel duidelijk dat incidenteel goederentreinpassages kunnen voorkomen die de strenge streefwaarde uit de SBR-B voor nieuwe woonfuncties in de nacht kunnen overschrijden. Door de draagconstructie en vloerconstructies van het gebouw aan te passen, is het voor nagenoeg alle treinen mogelijk te voldoen aan de streefwaarde voor nieuwe situaties. Het is echter niet uit te sluiten dat er incidenteel goederentreinen zullen voorkomen, die, ook na de getroffen maatregelen, de strenge streefwaarde voor nieuwe situaties (in de nacht) licht overschrijden. Er kan dan wel voldaan worden aan de streefwaarden voor bestaande situaties. De daadwerkelijke trillingsterkten zullen moeten blijken uit de definitieve berekeningen door de constructeur en het trillingsonderzoek behorende bij de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen. Met de mogelijke slechts geringe overschrijdingen van de streefwaarde voor nieuwbouw en de zeer beperkte mate waarin dit zal voorkomen zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en is woningbouw op deze locatie als haalbaar te beschouwen.

Om een goede ruimtelijke ordening te kunnen waarborgen is in de regels van dit bestemmingsplan een zogenoemde voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is vastgelegd dat een omgevingsvergunning voor het bouwen niet eerder verleend kan worden dan nadat is aangetoond dat er voldoende maatregelen zijn genomen om een acceptabel woonklimaat vanuit het aspect trillingen kan worden gewaarborgd.

In lijn met de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen betekent dit dat uit een dynamische berekening van de trillingssterkte minimaal moet blijken dat de streefwaarden voor wonen in een nieuwe situatie, zoals bedoeld in de SBR - Richtlijn deel B, niet worden overschreden. In afwijking hiervan is het bouwen van bouwwerken voor de functie wonen ook toegestaan op voorwaarde dat 1) alle doelmatige en kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen worden getroffen, en 2) uit een dynamische berekening blijkt dat tenminste de streefwaarde voor wonen in een bestaande situatie, zoals bedoeld in de SBR - Richtlijn deel B, niet wordt overschreden.

Dit betekent dat de bouw slechts toegestaan is als uit een nadere berekeningen blijkt dat de trillingswaarden voor nieuwbouw niet worden overschreden. Er moet in principe voldaan worden aan de streefwaarden voor nieuwbouw. Uit het onderzoek blijkt dat er door het treffen van maatregelen voldaan kan worden aan de trillingswaarden voor nieuwbouw. Het kan echter voorkomen dat door een incidentele zware goederentrein in de nacht, er niet altijd kan worden voldaan aan de eisen voor nieuwbouw. In dat geval kan er wel voldaan worden aan de eisen voor bestaande bouw. Om deze reden is daarnaast in de regels opgenomen dat indien alle doelmatige en kosteneffectieve maatregelen zijn genomen en het voldoen aan de streefwaarde voor nieuwbouw nog niet haalbaar is, er mag worden voldaan aan de streefwaarden voor bestaande bouw.

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect trillingen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.13 Windhinder     

Algemeen

Er is geen formele, landelijke vastgestelde eis voor windhinder en windgevaar. Wel wordt voor de beoordeling veelal gebruik gemaakt van de NEN 8100. De NEN 8100 (norm voor windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving) geeft aan wanneer er aanleiding is om onderzoek te doen naar windhinder. Onderzoek naar windhinder is noodzakelijk bij een bouwhoogte van meer dan 30 meter.

Toetsing

Aangezien met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van de realisatie van bebouwing met een grotere hoogte dan 30 meter is voorzien in een windklimaatonderzoekvoetnoot: DGMR (2021). Windhinderonderzoek Podium 26, Arnhem. Rapport B.2017.0497.50.R001. 15 juli 2021., dat als bijlage 17 windhinderonderzoek is bijgevoegd bij de toelichting. Met dit onderzoek is het windklimaat rond het plangebied vastgesteld.

Windgevaar

Er ontstaat beperkt risico bij de toegangen aan de noordwestkant en er ontstaat windgevaar op het loopgebied ertussen. In de overige gebieden treedt geen windgevaar op.

Windhinder

Uit de resultaten volgt over het algemeen een matig tot goed windklimaat. Er is nergens sprake van windklasse E ten gevolge van het plangebied. Tussen Podium26 en Pathé is de windklasse D, matig voor doorlopen. Ook aan de westkant van het plangebied heerst windklasse D. Aan die zijde zal het windklimaat, zoals blijkt uit een diepere analyse van de resultaten, niet comfortabel zijn. Rond de gebouwtoegangen aan de zuidwestkant heerst een matig tot slecht windklimaat. Op het terras heerst ten slotte een matig tot goed windklimaat. Hoe verder uit de gevel, hoe minder het windklimaat wordt. Geadviseerd wordt om extra maatregelen te treffen bij het terras in de vorm van een luifel boven het terras met een diepte van minimaal 2,5 meter. Daarnaast wordt geadviseerd om de twee toegangen aan de noordwestkant te verplaatsen naar de zuidkant. Daarnaast worden verschillende maatregelen genoemd die het windklimaat kunnen verbeteren aan de westpunt van het gebouw. De adviezen worden verwerkt in de uitwerking van het bouwplan.

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect windhinder geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.14 Kabels, leidingen en straalpaden     

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden gelegen waarmee in het kader van dit bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden. Uiteraard wordt in het kader van de werkzaamheden straks een Klic-melding gedaan zodat rekening kan worden gehouden met aanwezige kabels en leidingen in en rondom het plangebied, waaronder de kabels en leidingen van ProRail.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving en -verantwoording     

5.1 Inleiding     

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. Overgangs- en slotregels.

5.2.1 Inleidende regels     

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels     

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

Bestemmingsomschrijving

Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

Bouwregels

In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.

Afwijken van de gebruiks- en bouwregels

Hierin staat aangegeven onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;

Specifieke gebruiksregels

In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.

In paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

5.2.3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene regels ten aanzien van het bouwen in het plangebied opgenomen. Het gaat om regels op het gebied van bouwen binnen een bouwvlak en over bebouwingspercentages.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.

Artikel 10 Overige regels

In dit artikel is een regeling opgenomen ten aanzien van parkeren en laden of lossen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels     

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

5.3 Verantwoording van de regels     

5.3.1 Algemeen     

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende plannen.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

5.3.2 Afzonderlijke bestemmingen     

Artikel 3 Centrum

Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Centrum'. Binnen deze bestemming zijn het wonen in een woning, kantoren, maatschappelijke en culture functies en horeca 1 en 3 toegestaan. In de specifieke gebruiksregels is voor de horecafunctie een maximum programma van 1.500 m2 bvo opgenomen en voor maatschappelijke functies 500 m2 bvo. Het aantal woningen is gemaximaliseerd op 40 en het programma kantoren op minimaal 8.000 m2 bvo en maximaal 9.000 m2 bvo. Verder zijn de gronden van de bestaande detailhandelsunit aangeduid als 'detailhandel' en is uitsluitend de bestaande oppervlakte (maximaal 600 m2) toegestaan. Met de aanduiding 'parkeergarage' is de gebouwde (ondergrondse) parkeervoorziening mogelijk gemaakt. In de bouwregels is vastgelegd dat gebouwen in een bouwvlak gerealiseerd moeten worden en moeten voldoen aan de maximum bouwhoogte, gerelateerd aan NAP. Met de aanduiding 'onderdoorgang' wordt de toegangsweg in het plangebied gewaarborgd doordat ter plaatse van deze aanduiding pas vanaf een hoogte van 5,5 meter ten opzichte van het maaiveld gebouwd mag worden. Tot slot is met een tweetal voorwaardelijke verplichtingen voor de aspecten geluid en trillingen een goed woon- en leefklimaat in het plangebied gewaarborgd.

Artikel 4 Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied) en Artikel 5 Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)

De dubbelbestemmingen gelden voor de gebieden waarvoor verschillende archeologische verwachtingen gelden. De artikelen bevatten een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende bouwregels en nadere eisen. De zones waarbinnen sprake is van bovengenoemde archeologische verwachtingen zijn op de planverbeelding nader aangeduid. Daarnaast is in de regels geregeld dat ter plaatse van de op de planverbeelding aangegeven zone een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen mag worden afgegeven wanneer blijkt dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd. Daartoe geldt een onderzoeksplicht. De uitkomst van dit onderzoek is dat, voordat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt afgegeven, het inzichtelijk moet zijn dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd.

5.4 Handhaving     

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota "beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen" zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

5.5 Economische uitvoerbaarheid     

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat er inzicht verkregen dient te worden in de uitvoerbaarheid van een nieuwbouwplan. Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid van een plan is het van belang er voor zorg te dragen dat deze informatie volledig en zoveel mogelijk zonder voorbehouden wordt opgenomen in het door de gemeenteraad vast te stellen plan.

Voorkomen dient te worden dat de bestemmingsplannen onvolledig ter vaststelling worden voorgelegd aan de gemeenteraden. Ten aanzien van majeure projecten wordt het acceptabel geacht om in de economische uitvoerbaarheid een fasering aan te brengen. De paragraaf economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient inzicht te verschaffen in de wijze van de gemeentelijke dekking c.q. vertaalslag in begroting en meerjarenraming en in de gedeelde verantwoordelijkheden en risico's tussen gemeenten en eventuele derden.

Indien sprake is van exploitatieovereenkomsten met derden dienen deze ondertekend als onderliggend stuk bij het plan gevoegd te worden. Op het moment dat de economische uitvoerbaarheid volledig wordt uitbesteed aan derden en geen sprake van een gemeentelijk financieel aandeel is, dient deze uitvoerbaarheid in het bestemmingsplan op hoofdlijnen te worden aangetoond. Het achterliggende doel van deze informatieve strekking is dat de economische uitvoerbaarheid zo volledig mogelijk wordt opgenomen in het plan ter bespoediging van besluitvorming hieromtrent.

De ontwikkeling van het onderhavig plan wordt gerealiseerd vanuit een private exploitatie. De initiatiefnemer is verantwoordelijkheid voor de uitvoering en draagt het risico van de planontwikkeling. Voor het plangebied is door de initiatiefnemer een exploitatie opgesteld waarin onder meer de volgende factoren zijn meegenomen:

  • Plan- en verwervingskosten;
  • Grondkosten;
  • Kosten bouw- en woonrijp maken;
  • Bovenwijkse voorzieningen;
  • Grondquota als percentage van de v.o.n. prijzen.

De bovenstaande opsomming geeft weer dat de exploitatie zorgvuldig is opgebouwd en geen hiaten kent. Uit de exploitatie blijkt dat het plan na aftrek van bovengenoemde kosten, financieel haalbaar wordt gemaakt uit de opbrengst van de woningen. De gegevens uit de exploitatie zijn vertrouwelijk, de ontwikkelende partij is derhalve verantwoordelijk voor de nakoming van afspraken en gestelde garanties jegens derden.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 65. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

Hoofdstuk 6 Procedure     

6.1 Vooroverleg     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.

Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het bestemmingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.

Bij de voorbereiding van dit plan heeft overleg plaatsgevonden met de provincie en ProRail. De resultaten van dit overleg zijn in dit bestemmingsplan verwerkt.

6.2 Terinzagelegging (ontwerpbestemmingsplan)     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 november 2022 tot en met 9 januari 2023 voor een ieder ter inzage gelegen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Chw Arnhem Centraal K3-K7 met identificatienummer NL.IMRO.0202.995-0301 van de gemeente Arnhem;

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Ambachtelijk bedrijven     

bedrijven gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen;

1.6 Bebouwing     

één of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 Bebouwingspercentage     

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.8 Bedrijf     

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;

1.9 Bedrijven uit de creatieve sector     

bedrijven hoofdzakelijk gericht op:

  1. creatieve zakelijke dienstverlening: reclame en grafische bedrijven, architecten en technische adviesbureaus, softwarebedrijven;
  2. toegepaste kunsten: audiovisuele en fotografiebedrijven, dienstverlenende bedrijven t.b.v. de kunsten, mode en interieurbedrijven;
  3. autonome kunsten: beeldend kunstenaars, muzikanten, theatermakers en vergelijkbare functies.

1.10 Begane grond     

de bouwlaag ter plaatse van de hoofdtoegang;

1.11 Beleidsregels Parkeren van de gemeente Arnhem     

onder de Beleidsregels Parkeren van de gemeente Arnhem wordt verstaan: De 'Beleidsregels Parkeren Arnhem 2022', dan wel zoals deze regels komen te luiden na wijziging van deze regels.

1.12 Beroep aan huis     

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend;

1.13 Bestaande situatie     

  1. bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van de ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan en bouwwerken die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
  2. bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan dat na de inwerkingtreding van het plan niet langer onderbroken is dan een jaar.

1.14 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 Bijgebouw     

een zelfstandig bouwwerk dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw. Het bijgebouw wordt via een aparte toegangsdeur worden bereikt. Het kan wel tegen de woning aangebouwd worden. Voorbeeld van een bijgebouw zijn een garage en een schuur;

1.17 Bijzondere woonvorm     

een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden;

1.18 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceelgrens;

1.20 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 Culturele functies     

voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder culturele functies verstaan musea, expositieruimten, ateliers, muziek- en kunstonderwijs en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, met uitzondering van muziektheaters, bioscopen en naar aard vergelijkbare voorzieningen;

1.23 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf, internetverkoop en bezorgservices of bezorgdiensten zoals dark stores wordt hieronder niet begrepen;

1.24 Dienstverlenend bedrijf     

bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, dat naar aard, verschijningsvorm en gevolgen voor de omgeving als verwant aan detailhandel kan worden aangemerkt, zoals een reis- of uitzendbureau, kap- of schoonheidssalon, zonnestudio, hypotheekwinkel, baliefunctie van banken en van andere kantoren, alsmede andere vormen van dienstverlening met een overwegende baliefunctie. Horeca, detailhandel, en bezorgservices of bezorgdiensten zoals dark stores, seksinrichting en garagebedrijven worden hieronder niet begrepen;

1.25 Dove gevel     

  1. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede,
  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte. In dit geval wordt onder een geluidsgevoelige ruimte verstaan een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;

1.26 Gebouw     

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 Gebruiksoppervlakte     

de vloeroppervlakte binnen de bouwmuren bepaald volgens NEN 2580 met dien verstande dat daarbij aangebouwde bergingen, garages en andere niet voor bewoning geschikte ruimtes niet worden meegeteld;

1.28 Gezondheids- en welzijnszorg     

  • geneeskundige verzorging en verpleging zoals ziekenhuizen;
  • medische, tandheelkundige en paramedische praktijken;
  • apotheken;
  • verpleeg- en verzorgingshuizen;
  • dag- en nachtvoorzieningen voor gehandicapten, psychiatrische patiënten, jongeren en maatschappelijke opvang met (therapeutische) behandeling inclusief overnachting;
  • maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting: dienstverlening gericht op ouderen en gehandicapten, kinderopvang en buitenschoolse opvang, jeugdzorg, maatschappelijk werk en dergelijke.

1.29 Hoofdgebouw     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming die bestemming het belangrijkst is;

1.30 Horecabedrijf     

een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen;

1.31 Horeca - 1     

horecabedrijf gericht op het verstrekken van etenswaren, niet zijnde maaltijden, en het schenken van (zwak-alcoholische) dranken, met openingstijden overwegend tijdens de dagperiode, zoals lunchrooms, broodjeszaken, koffiezaken, juicebars, ijssalons;

1.32 Horeca - 2     

horecabedrijf gericht op het overwegend via counterverkoop verstrekken van etenswaren, zoals fastfood, niet zijnde maaltijden, en (zwak-alcoholische) dranken met openingstijden tijden dag- en avondperiode, zoals cafetaria's, snackbars, grill-rooms, shoarmaroom, pizzeria, fastfood restaurants en afhaalcentra;

1.33 Horeca - 3     

horecabedrijf gericht op het serveren van maaltijden en dranken in een restaurant-setting met openingstijden tijdens de namiddag en vroege avond, zoals restaurants, bistro, fastcasual concepten, grand-cafés en café-restaurants;

1.34 Hospes/hospita     

de 100% economisch en juridisch eigenaar die zélf daadwerkelijk in het gebouw woont en minimaal 50% van de gebruiksoppervlakte van het gebouw gebruikt voor zijn eigen huishouden en maximaal 2 onzelfstandige wooneenheden verhuurt. Kenmerkend voor de hospes/hospita is dat de huurder van een wooneenheid de toiletruimte, badruimte en de keuken deelt met de eigenaar van de woning. De onzelfstandige wooneenheden mogen niet beschikken over eigen voorzieningen, als badgelegenheid, keuken en/of toilet;

1.35 Huishouden     

één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen, met de intentie om zelfstandig, bestendig, voor onbepaalde tijd, in gezinsverband of in een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband te wonen;

1.36 Kamergewijze bewoning     

een gebouw waarin zich 3 of meer onzelfstandige wooneenheden bevinden;

1.37 Internetverkoop     

detailhandel zonder showroom, waarvan de handel voornamelijk via internet en andere media verloopt;

1.38 Kantoor     

een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening;

1.39 Maatschappelijke functies     

voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder maatschappelijke functies verstaan functies ten behoeve van onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg, politieke-, belangen- en ideële organisaties/verenigingen en hobbyclubs en openbare dienstverlening;

1.40 Nutsvoorzieningen     

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en telefooncellen;

1.41 Onderwijs     

georganiseerde communicatie van niet-incidentele aard met als doel overdracht van kennis, vermeerdering van inzicht en/of aanleren van vaardigheden zoals primair en speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar (beroeps)onderwijs en educatie, tertiair onderwijs en overig onderwijs en bij onderwijs behorende sportvoorzieningen;

1.42 Onzelfstandige wooneenheden     

een onzelfstandig gedeelte van een gebouw bedoeld voor de huisvesting van één huishouden. Kenmerkend voor de wooneenheid is het gezamenlijk gebruik (met andere wooneenheden) van een toiletruimte, badruimte en/of een keuken. Een wooneenheid kan uit meerdere ruimten bestaan;

1.43 Openbare dienstverlening     

  • openbaar bestuur en overheidsdiensten zoals een politiebureau, gemeentehuis, gerechtsgebouw, brandweerkazerne, bibliotheek en penitentiaire inrichting;
  • uitvaartverzorging, crematoria en begraafplaatsen.

1.44 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.45 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.46 Peil     

  1. voor een gebouw: het Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.), tenzij in de regels anders aangegeven;
  2. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;

1.47 Prostitutie     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.48 Prostitué(e)     

degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.49 Raamprostitutie     

een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden;

1.50 Seksinrichting     

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.51 Straatmeubilair     

onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen;

1.52 Thuisprostitutie     

vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostitué(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e);

1.53 Verdieping     

elke bouwlaag boven de begane grond;

1.54 Verkameren     

het gebruiken van een (gedeelte van een) gebouw waar wonen is toegestaan als kamergewijze bewoning. Hieronder wordt tevens verstaan het toevoegen van onzelfstandige wooneenheden aan bestaande gevallen van kamergewijze bewoning;

1.55 Volumineuze detailhandel     

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstraling, zoals de verkoop van tuininrichtingsartikelen, meubelen, keukens, sanitair, (elektrische) fietsen, bromfietsen en scooters;

1.56 Werken, werkzaamheden van geringe omvang     

werken of werkzaamheden die geen wezenlijke verandering van de terreingesteldheid of van een inrichting tot gevolg hebben;

1.57 Werkplek     

een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht;

1.58 Wijk     

wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek;

1.59 Winkel     

een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, die bestemd zijn voor de uitoefening van detailhandel, met inbegrip van bijbehorende magazijnruimte of werkruimte;

1.60 Woningsplitsing     

het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning of (een gedeelte van een) gebouw waar wonen is toegestaan tot twee of meer zelfstandige woningen;

1.61 Woning     

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf;

1.62 Zelfstandige woning     

een zelfstandig (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden. Kenmerkend voor de woning is de aanwezigheid van eigen voorzieningen, waaronder minimaal een toiletruimte, badruimte en een keuken met kooktoestel.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten

2.1 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 De brutovloeroppervlakte van een functie     

De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren, waarboven de netto hoogte kleiner is dan 1,5 meter, niet worden meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Centrum     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen in een woning, al dan niet in combinatie met een beroep aan huis;
  2. maatschappelijke en culturele functies, met uitzondering van geluidsgevoelige functies;
  3. kantoren;
  4. detailhandel, uitsluitend de bestaande oppervlakte van maximaal 600 m2, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  5. horeca 1 en 3;
  6. ambachtelijke bedrijven en bedrijven uit de creatieve sector;
  7. gebouwde (ondergrondse) parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  8. nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, straatmeubilair, groen-, water- en speelvoorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de aanduiding 'bouwvlak', zowel boven- als ondergronds;
  2. de maximum bouwhoogte bedraagt ten hoogste zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m) t.o.v. NAP';
  3. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag tot een hoogte van 5,5 meter vanaf maaiveld niet worden gebouwd, met uitzondering van ondersteunende bouwdelen zoals pilaren, kolommen en dergelijke.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 6 m.

3.2.3 Voorwaardelijke verplichting trillingen     
  1. Het bouwen van bouwwerken met de functie wonen zoals bedoeld in artikel 3.2.1 is uitsluitend toegestaan wanneer uit een dynamische berekening van de trillingssterkte blijkt dat de streefwaarden voor wonen voor nieuwe situaties, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden.
  2. In afwijking van het gestelde onder a is het bouwen van bouwwerken met de functie wonen zoals bedoeld in artikel 3.2.1 ook toegestaan op voorwaarde dat alle doelmatige en kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen worden getroffen én uit een dynamische berekening blijkt dat tenminste de streefwaarden voor wonen bestaande situaties, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden.
3.2.4 Voorwaardelijke verplichting natuurinclusief bouwen     
  1. Een omgevingsvergunning voor bouwen wordt uitsluitend verleend indien voldoende natuurinclusieve maatregelen worden getroffen.
  2. Aan het bepaalde onder a wordt geacht te zijn voldaan indien er voldoende punten worden gehaald door de genomen maatregelen zoals opgenomen in het puntensysteem zoals opgenomen in de 'Beleidsregels Natuurinclusief Bouwen' van de gemeente Arnhem.
  3. Voor zover de beleidsregels voor natuurinclusief bouwen zoals bedoeld onder b. van dit artikel gedurende de planperiode worden gewijzigd, gelden deze wijzigingen vanaf het tijdstip van bekendmaking van de wijziging.
  4. Het is verboden een woning te gebruiken of laten gebruiken zonder de natuurinclusieve maatregelen die genomen zijn in het kader van de vergunningverlening als bedoeld onder a aan te brengen en in stand te houden.
  5. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. indien het voldoen aan de bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
  6. Burgemeester en wethouders passen deze regels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het natuurinclusief bouwen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. horeca als bedoeld in artikel 3.1 onder e. is toegestaan tot en met een maximale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 1.500 m2;
  2. detailhandel in de vorm van volumineuze detailhandel is niet toegestaan;
  3. kantoren als bedoeld in artikel 3.1 onder c. zijn toegestaan met een minimale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 8.000 m2 tot en met een maximale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 9.000 m2;
  4. maatschappelijke functies als bedoeld in artikel 3.1 onder b. zijn toegestaan tot en met een maximale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 500 m2;
  5. ten aanzien van wonen gelden de volgende regels:
    1. wonen is uitsluitend vanaf de 9e verdieping toegestaan;
    2. maximaal 40 woningen zijn toegestaan;
  6. een beroep aan huis is toegestaan, mits:
    1. het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner;
    2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning;
    3. van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse geen sprake is;
    4. er geen onevenredige parkeerdruk ontstaat;
    5. het geen detailhandel (internetverkoop hiervan uitgezonderd), prostitutie of horeca betreft.
  7. onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt in elk geval gerekend:
    1. internetverkoop;
    2. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen overeenkomstig de bestemming, zonder de aanleg en instandhouding van een waterbergingsvoorziening met een minimum opvangcapaciteit van 100 m3.

Artikel 4 Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

4.2 Bouwregels     

  1. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  2. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in artikel 4.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
    2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 30 m2 bedraagt of
    3. bouwwerken waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte meer dan 30 m2 bedraagt, de daarmee gepaard gaan bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 cm en dat zonder heiwerkzaamheden kan worden gebouwd.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2 sub a met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijken als bedoeld in artikel 4.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. Afwijken als bedoeld in artikel 4.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.4.2 Toelaatbaarheid     

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van artikel 4.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
4.4.3 Uitzonderingen     

Het verbod, als bedoeld in artikel 4.4.1 sub a, is niet van toepassing indien:

  1. de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 50 m2 of een omvang van 50 m2;
  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

4.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 30 m2, de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Artikel 5 Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

5.2 Bouwregels     

  1. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  2. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in artikel 5.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
    2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 500 m2 bedraagt of
    3. bouwwerken waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte meer dan 500 m2 bedraagt, de daarmee gepaard gaan bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 cm en dat zonder heiwerkzaamheden kan worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 5.2 sub a met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijken als bedoeld in artikel 5.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. Afwijken als bedoeld in artikel 5.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2 Toelaatbaarheid     

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van artikel 5.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
5.4.3 Uitzonderingen     

Het verbod, als bedoeld in artikel 5.4.1 sub a, is niet van toepassing indien:

  1. de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 500 m2 of een omvang van 500 m2;
  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 500 m2, de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels     

7.1 Bouwen binnen bouwvlak     

  1. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
  2. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.

7.2 Bebouwingspercentage     

  1. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel worden bebouwd.
  2. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
  3. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven geldt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
  4. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels     

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte, de maximum goothoogte, het maximum vloeroppervlak en de maximum inhoud, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
  2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, mits:
    1. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons of galerijen;
    2. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
      1. een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
      2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
      3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
      4. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
  3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
    1. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen met een inhoud groter dan 3 m3, en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
    2. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 m;
    3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
      1. voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 m;
      2. voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 m boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
      3. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder;
  4. de in deze regels opgenomen bestemmingsbepalingen en de bebouwingsregels voor het realiseren van bebouwing en voorzieningen ten behoeve van de opwekking van duurzame energie in de vorm van warmte-koudeopslag;
  5. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 m boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
    1. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
    2. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
  6. het bepaalde in Artikel 8 voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
    1. het geen raamprostitutie betreft;
    2. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
    3. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het verlenen van ontheffing niet meer dan acht zal bedragen;
    4. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
    5. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
    6. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
    7. er geen onevenredige parkeerdruk ontstaat;
    8. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 m bedraagt;
    9. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.

Artikel 10 Overige regels     

10.1 Hogere waarden nieuwe woningen     

  1. Met het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan met verbrede reikwijdte wordt, gebruikmakend van artikel 7c, lid 9 van het Besluit uitvoering Crisis en herstelwet, ter plaatse van de volgende aanduidingen op de navolgende afbeeldingen 1 en 2 de daarbij aangeven hogere waarden ingevolge artikel 59, lid 1 en 83, lid 2 van de Wet geluidhinder vastgesteld:

Aanduiding Vast te stellen hogere geluidbelasting in dB Toegepaste aftrek in dB (art. 110g Wgh) Geluid afkomstig van : (naam wegvak/ baanvak) Gevel
R1 68 dB N.v.t. Arnhem-Zevenaar Zie afbeelding 1
R2 66 dB N.v.t. Arnhem-Zevenaar Zie afbeelding 1
R3 65 dB N.v.t. Arnhem Zevenaar Zie afbeelding 1
W1 52 dB 5 Amsterdamseweg Zie afbeelding 2
W2 50 dB 5 Centrumring Zie afbeelding 2

Afbeelding 1;

Afbeelding 2;

  1. de hogere waarden zoals bepaald onder a zijn toelaatbaar mits:

1. voor deze woningen sprake is van minimaal één geluidluwe gevel of een akoestisch gelijkwaardige oplossing;

2. voor een geluidbelaste woning sprake is van minimaal één geluidluwe buitenruimte of een akoestisch gelijkwaardige oplossing;

  1. de hogere waarden worden voor maximaal 40 woningen vastgesteld.

10.2 Parkeren     

10.2.1 Parkeerregeling     
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken - waarvoor een omgevingsvergunning is benodigd - daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de parkeer- of stallingsbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden.
  2. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van personenauto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.
  3. Aan het bepaalde onder a. wordt geacht te zijn voldaan indien de ruimte voor parkeren of stallen voldoet aan de in de Beleidsregels Parkeren van de gemeente Arnhem daartoe opgenomen normen.
10.2.2 Laden of lossen     

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

10.2.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in artikel 10.2.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in artikel 10.2.6, zoals die golden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 10.2.1 onder a.

10.2.4 Afwijkingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de artikelen 10.2.1 en 10.2.2:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
  2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
10.2.5 Voorwaarden voor afwijken     

Afwijken van de regels, als bedoeld in de artikelen 10.2.1 en 10.2.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  2. de woon- en leefsituatie.
10.2.6 Beleidsregels     
  1. Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 10.2.1 onder a.
  2. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

10.3 Woningsplitsing en verkamering     

10.3.1 Omgevingsvergunning woningsplitsing en verkamering     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik) de volgende activiteiten uit te voeren:

  1. het splitsen van een (gedeelte van een) gebouw waar wonen is toegestaan naar twee of meerdere zelfstandige woningen;
  2. het verkameren van een (gedeelte van een) gebouw waar wonen is toegestaan (vanaf drie onzelfstandige wooneenheden);
10.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht hospes/hospita     

Het onder artikel 10.3.1, onder b, vervatte verbod geldt niet wanneer sprake is van het verkameren door een hospes/hospita.

10.3.3 Voorwaarden woningsplitsing     

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 10.3.1 onder a, verlenen indien:

  1. de gebruiksoppervlakte van de woning gelijk is aan of groter is dan 110 m2, en;
  2. de gebruiksoppervlakte van elke zelfstandige woning die als gevolg van splitsing ontstaat niet kleiner is dan 70 m2, en;
  3. de gesplitste woningen over een bergingsruimte met een oppervlakte van ten minste 5 m2 per woning en;
  4. de gesplitste woningen beschikken over een buitenruimte.
10.3.4 Voorwaarden verkamering     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 10.3.1, onder b, verlenen indien:
    1. de gebruiksoppervlakte van de woning gelijk is aan of groter is dan 110 m2, en;
    2. het gebouw niet opgedeeld wordt in meer dan één onzelfstandige wooneenheid per 18 m2 gebruiksoppervlakte; en;
    3. het verkamerde gebouw minimaal beschikt over een bergingsruimte met een oppervlakte van ten minste 3 m2 ten behoeve van de stalling van fietsen, afvalcontainer(s) of afvalzakken. Vanaf 4 onzelfstandige wooneenheden geldt als aanvullende eis dat 1 m2 bergingsruimte per wooneenheid wordt toegevoegd.
  2. De omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 10.3.1, onder b, wordt in ieder geval niet verleend indien:
    1. sprake is van verkameren met als doel het verschaffen van kortdurend verblijf van maximaal 3 maanden, te vergelijken met logies, al dan niet als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden, aan werknemers; of
    2. zich door het verkameren een niet-verkamerd gebouw wordt ingesloten door legale kamergewijze bewoning van gebouwen aan dezelfde straat.
    3. indien een bijgebouw in gebruik wordt genomen als onzelfstandige wooneenheid.
10.3.5 Strijdig gebruik kamergewijze bewoning     

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. het bewonen, of laten bewonen, van een kamergewijze bewoning door meer dan één persoon per 18 m2 gebruiksoppervlakte;
  2. het verschaffen van kortdurend verblijf van maximaal 3 maanden, te vergelijken met logies, al dan niet als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden aan werknemers in een kamergewijze bewoning;
  3. het gebruik van bijgebouwen als onzelfstandige wooneenheid in een kamergewijze bewoning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

11.1.1     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 11.1.1 met maximaal 10%.

11.1.3     

Artikel 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik     

11.2.1     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3     

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.4     

Artikel 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Chw Arnhem Centraal K3-K7'.