School Metamorfosenallee - Oegstgeeststraat    

Toelichting     

bij het bestemmingsplan

'School Metamorfosenallee - Oegstgeeststraat'

(plannummer: NL.IMRO.0202.928-0301)

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Quadraam - initiatiefnemer van voorliggende ontwikkeling - betreft een onderwijsinstelling voor het voortgezet onderwijs met in totaal dertien scholen, waarvan acht in de gemeente Arnhem. Zij heeft onderzoek gedaan naar het bestaansrecht van de scholen in Arnhem-Zuid. Daaruit is gebleken dat de situatie van het Olympus College en het Lorentz Lyceum zorgelijk is. Beide scholen, maar vooral het Lorentz Lyceum, hebben te maken met een dalende leerlingenbezetting. Quadraam heeft daarom besloten het onderwijsaanbod van beide scholen aan te passen, zodat beide scholen weer een stabiel leerlingenaantal op kunnen bouwen. Voor wat betreft het Lorentz Lyceum, nu gevestigd aan de Groningensingel, kan dit echter niet in de bestaande huisvesting. Deze school is verouderd en staat op een verkeerde plek in de stad: te dicht bij het Olympus en te ver van de doelgroep, die zich grotendeels in de zuidwesthoek van Arnhem-Zuid bevindt.

Het plan is om het Lorentz Lyceum te verplaatsen en nieuwbouw te realiseren op het braakliggende perceel gelegen op de hoek Metamorfosenallee-Oegstgeeststraat. Het nieuwe schoolgebouw voorziet in onderwijslokalen met bijbehorende ruimten en een gymzaal. Het omliggende terrein wordt heringericht met een buitenterrein, parkeer- en verkeersvoorzieningen en groen.

Om de school op deze locatie mogelijk te maken zal een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'. Opgemerkt wordt dat naast de nieuwbouwlocatie ook aangrenzende gronden zijn meegenomen, aangezien het geldende bestemmingsplan sterk verouderd is. Deze gronden krijgen op basis van dit bestemmingsplan een passende bestemming.

1.2 Situering en begrenzing plangebied     

Het plangebied omvat het perceel gelegen op de hoek Metamorfosenallee-Oegstgeeststraat in Elderveld-Zuid. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de perceelsgrenzen van (de achtertuinen behorend bij) de woonpercelen aan de Waddinxveenstraat. De oostzijde wordt bepaald door de Waddinxveenstraat en Oegstgeeststraat. De Metamorfosenallee en de spoorzone liggen aan de zuid- respectievelijk westzijde van het plangebied.

In afbeelding 1.1 is de situering van het plangebied ten opzichte van de omgeving weergegeven. Opgemerkt wordt dat de begrenzing van het plangebied indicatief van aard is. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

verplicht
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving

1.3 Opzet bestemmingsplan     

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Erfgoedwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Geldende plannen     

De locatie is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Elderveld". Dit bestemmingsplan is in 1971 vastgesteld door de gemeenteraad. In afbeelding 1.2 is de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. In afbeelding 1.3 is een uitsnede van dit bestemmingsplan gemaakt met daarin indicatief aangegeven het plangebied.

verplicht
Afbeelding 1.2: Verbeelding geldend bestemmingsplan "Elderveld"

verplicht
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Elderveld" met indicatief aangegeven het plangebied

Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Bijzondere Bebouwing'.

Op basis van deze bestemming zijn onder meer gast- en verpleeginrichtingen, dienstencentra, scholen, kerken, vereniging-, wijk en openbare gebouwen, winkels, dienstverlenende bedrijven, kantoren en showrooms toegestaan. De bestemming mag voor maximaal 50% worden bebouwd waarbij de bouwhoogte maximaal 38 meter mag bedragen. Het betreft een uit te werken bestemming, inhoudende dat er een bouwverbod geldt totdat een uitwerkingsplan is vastgesteld.

Het realiseren van een nieuw schoolgebouw met bijbehorende voorzieningen past qua functie en bebouwing in het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan dient wel eerst uitgewerkt te worden. Gelet op de ouderdom van het geldende bestemmingsplan is ervoor gekozen om het bestemmingsplan niet uit te werken, maar voor de voorgenomen ontwikkeling een bestemmingsplanprocedure te doorlopen. Voorliggend plan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. In deze toelichting zal aangetoond worden dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer     

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie in het plangebied beschreven.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Arnhem beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten c.q. de planverantwoording respectievelijk de procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie     

2.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele structuur in en om het plangebied. Vervolgens wordt ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren, monumenten en archeologie, groenstructuur en tot slot water.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur     

Het plangebied is gelegen op de hoek Metamorfosenallee-Oegstgeeststraat direct nabij het stationsgebied Arnhem-Zuid.

Station Arnhem-Zuid vormt zowel ruimtelijk als infrastructureel een belangrijk knooppunt. Dit gebied is zowel voor de bewoners van Elderveld als ook voor andere nabij gelegen wijken (waaronder Schuytgraaf) belangrijk, maar heeft ook een belang op stedelijk niveau. Het gebied is één van de vier Hoogwaardige Openbaar Vervoers (HOV) knooppunten in de stad. Ten oosten van het station liggen twee ontwikkellocaties aan de Oegstgeeststraat en Tilburgweg ook wel de 'Oostlocaties' genoemd. De ruimtelijke uitgangspunten, visie en randvoorwaarden voor deze locaties is vastgelegd in de Nota van Randvoorwaarden Oostlocaties (2007). De Oostlocaties vormen, samen met het centrumgebied Schuytgraaf, de stedelijke knoop rondom station Arnhem-Zuid.

Het plangebied wordt in de nota aangemerkt als de 'noordelijke Oostlocatie'. Het plan was om op deze locatie met name kantoren te realiseren, maar dit is niet gebeurd vanwege de veranderingen in behoefte op de kantorenmarkt.

Het plangebied is onbebouwd en deels in gebruik als P+R-terrein. De overige gronden zijn braakliggend of ingericht als groenvoorziening.

In afbeelding 2.1 en 2.2 zijn luchtfoto's van de huidige situatie in het plangebied opgenomen.

verplicht
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van het plangebied

 
verplicht
Afbeelding 2.2: Luchtfoto van het plangebied en omgeving

2.3 Verkeer en parkeren     

Het plangebied c.q. het stationsgebied Arnhem-Zuid wordt via de Metamorfosenallee ontsloten. Deze weg gaat na circa 400 meter over in de Burgemeester Matsersingel, waarmee de overige delen van de stad Arnhem te bereiken zijn. Op de Metamorfosenallee geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. Op de overige wegen in de directe omgeving, waaronder de Oegstgeeststraat, geldt een 30 km/uur regime.

Een deel van het plangebied is momenteel in gebruik als P+R-terrein, bedoeld voor gebruikers die met de trein verder reizen. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een fiets- en wandelpad.

2.4 Monumenten en archeologie     

Binnen het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijk monumenten aanwezig. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.9. Op basis van de gemeentelijke beleidskaart geldt ter plaatse van het plangebied een lage archeologische verwachting. In paragraaf 5.10 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

2.5 Groenstructuur     

Binnen het plangebied zijn groenvoorzieningen aanwezig, waaronder het bosje aan de noordzijde. De groenvoorzieningen maken geen onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De bomen aanwezig binnen het plangebied zijn niet aangemerkt als waardevolle bomen. Voor het overige is het plangebied wat betreft groen ingericht als gazon en speelterrein.

2.6 Water     

Het plangebied was oorspronkelijk een oud weidegebied in de Betuwe. De natuurlijke ondergrond bestaat uit klei met veenlaagjes. Voor de aanleg van de wijk Elderveld is het gehele terrein met ongeveer 1 meter zand opgespoten. Uit grondboringen die op het terrein zijn uitgevoerd zijn deze veenlaagjes niet teruggevonden, net zo min als de laag ophoogzand. Het maaiveld in de naastgelegen straten ligt rond de 9 meter boven N.A.P. Het maaiveld in het plangebied ligt tussen de 8,4 en 8,9 meter boven N.A.P.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Op circa 200 meter ten oosten van het plangebied, bij de Hellevoetsluisstraat, ligt een watergang die onderdeel uitmaakt van het stedelijk watersysteem van Arnhem-Zuid en in eigendom is van het Waterschap Rivierenland. Langs de spoorlijn Arnhem-Nijmegen ligt een droogvallende sloot die onder meer zorgt voor voldoende ontwatering van de spoortalud.

Grondwater

Het grondwater maakt onderdeel uit van het grote regionale systeem van de Veluwe. Vanuit dat grote systeem is een grondwaterniveau in het plangebied te verwachten van iets lager dan de 8 meter beneden maaiveld. Lokale metingen (tot 2003) geven een grondwaterniveau aan van ongeveer 7,80 meter beneden maaiveld. Door de kleiige bodem zakt neerslag maar langzaam weg, waardoor in natte perioden water op het maaiveld kan blijven staan. Tijdens de grondboringen voor het vooronderzoek is grondwater aangetroffen tussen de 20 en 40 centimeter beneden maaiveld.

Afvalwatersysteem

Het terrein is niet gerioleerd. Het naastgelegen parkeerterrein is aangelegd met oppervlakkige afvoer via bodempassages. Eén daarvan ligt aan de zijde van het plangebied.

Voor wat betreft de wijze van afvoer van afval- en hemelwater in de nieuwe situatie wordt verwezen naar paragraaf 5.7.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid en regelgeving     

3.1 Inleiding     

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en waar nodig doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.2 Ruimtelijk beleid     

3.2.1 Rijksbeleid     

3.2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.

3.2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

3.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid     

De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. Het voornemen raakt dan ook geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR. In paragraaf 4.6 wordt de ontwikkeling getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Hier wordt geconcludeerd dat het project in overeenstemming is met de ladder.

3.2.2 Provinciaal beleid     

3.2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland     

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking,
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Regio Arnhem Nijmegen

Regio Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:

  • het grootste stedelijke netwerk van Oost-Nederland;
  • hoge kwaliteit van het voorzieningenniveau;
  • kennisinstellingen: universiteit en hogescholen;
  • de strategische ligging halverwege de Randstad en het Ruhrgebied;
  • economische kracht: brede basis en topsectoren;
  • goede bereikbaarheid over weg, water en spoor;
  • de combinatie van stedelijke kwaliteiten en een mooie natuurlijke omgeving.

De kwaliteiten van de regio bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio.

De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de regio. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:

Innovatie en economische structuurversterking

- Topsector Health, Energie- en Milieutechnologie;

- creatieve industrie, logistiek, agro, toerisme;

- innovatie en samenwerking; overheid, ondernemingen, kennisinstellingen.
Bereikbaar en verbonden

- een goed bereikbare regio;

- verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;

- voorkomen, benutten, bouwen.
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

- het belang van de bestaande woningvoorraad;

- het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;

- voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren.
Gebiedskwaliteiten benutten

- kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is het thema Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking van belang alsmede de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik'.

Hierna wordt op de desbetreffende onderdelen nader ingegaan.

Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

Op het schaalniveau van wijken en kernen speelt het belang van voorzieningen, zowel commerciële als maatschappelijke voorzieningen. Voor de vitaliteit en leefbaarheid zijn goede en bereikbare voorzieningen van groot belang. Digitale ontwikkelingen, waaronder breedband/glasvezel, maken het mogelijk steeds meer zaken op afstand te regelen. Dat kan deels het wegvallen van fysieke voorzieningen compenseren.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie heeft de rijksladder verbijzonderd voor Gelders gebruik. Dit betekent vooral dat de keuzes explicieter zijn gemaakt die de rijksladder al in zich heeft. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd om bestaande gebouwen mee te wegen in een zorgvuldige afweging, in stedelijk gebied, in de randen rond het stedelijk gebied en erbuiten.

Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied voorziet in de realisatie van een nieuw schoolgebouw met een gymzaal. Met het plan wordt bijgedragen aan het verbeteren van de kwaliteit van bebouwing ten behoeve van maatschappelijke functies. Wat betreft de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt opgemerkt dat behoud en renovatie van het bestaande gebouw niet haalbaar en wenselijk is gebleken, aangezien de kosten nagenoeg gelijk zijn aan nieuwbouw en bij vervangende nieuwbouw de noodzaak bestaat voor een geschiktere locatie. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt op een geschikte locatie voorzien in een kwalitatief hoogwaardige huisvesting voor het voortgezet onderwijs. Vanuit planologisch oogpunt is van een toename van bebouwing geen sprake, aangezien het plangebied reeds bebouwd en gebruikt mag worden ten behoeve van stedelijke functies. De Gelderse ladder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Voor de toetsing van de ontwikkeling aan de ladder zoals opgenomen in het rijksbeleid wordt verwezen naar paragraaf 4.6. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland     

De provincie beschikt over diverse instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Het plangebied is gelegen in een intrekgebied (grondwaterwinning). Hierdoor is met name artikel 2.6.3.1 van belang.

Artikel 2.6.3.1 Intrekgebied

In een bestemmingsplan krijgen intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.6.3.1

Dit bestemmingsplan voorziet niet in de planologische kaders om binnen het plangebied fossiele energie te winnen. Voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 2.6.3.1.

3.2.3 Gemeentelijk beleid     

3.2.3.1 Structuurvisie Arnhem 2020 (vastgesteld door raad, december 2012)     

Algemeen

Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In december 2012 is de Structuurvisie Arnhem 2020 met doorkijk 2040 vastgesteld door de gemeenteraad.

De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'. Het plangebied is gelegen in het ruimtelijk milieu 'Stad van woonerf en menselijke maat (1970-1985)', maar is niet opgenomen in een koersgebied.

Ruimtelijk milieu: 'Stad van woonerf en menselijke maat (1970-1985)'

Als reactie op de zakelijke en monotone architectuur en stedenbouw van de 'modernen' ontstaat in de jaren '70 de Forumbeweging. Er wordt aandacht gevraagd voor de menselijke schaal en maat van woongebieden, die geborgenheid moeten bieden en mensen weer samen moeten brengen. De basisstructuur voor de stadsuitbreiding in deze periode bestaat uit een stelsel van ruim gedimensioneerde ringvormige ontsluitingswegen, waarbinnen woonvlekken werden aangeduid. De wijken zijn door deze opzet sterk naar binnen gekeerd als 'eilanden' in de stad. De vlekken werden ingevuld met ruime groenstructuren, grillig stratenpatroon en weinig doorgaande wegen. Door deze opzet wordt er ook wel van 'bloemkoolwijken' gesproken. De woningen zijn meestal geclusterd rondom woonerven waarbij een duidelijk onderscheid tussen voor en achterkanten ontbreekt. In 1969 wordt het ontwikkelingsplan Groot Malburgen vastgesteld, dat de basis is voor de groei van Arnhem in zuidelijke richting in de twee decennia daarna. Daardoor draagt een heel groot deel van Arnhem-Zuid het stempel van de Forumbeweging.

Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Arnhem 2020

Met het voornemen wordt invulling gegeven aan de gewenste kwaliteitsverbetering van huisvesting van onderwijsinstellingen, hetgeen een positief effect heeft op de algehele kwaliteit van de voorziening. Met het inrichten van het plangebied is nadrukkelijk rekening gehouden met bijbehorende ruimtelijke aspecten als buitenruimte, groen, verkeer en parkeren. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat het project in overeenstemming is met de 'Structuurvisie Arnhem 2020'.

3.2.3.2 Nota van Randvoorwaarden Oostlocaties     

Algemeen

Deze nota is in 2007 vastgesteld door de raad en heeft betrekking op twee ontwikkellocaties ('Oostlocaties') aan de Oegstgeeststraat en Tilburgweg, gelegen ten oosten van het spoor en het centrumgebied Schuytgraaf. De gemeente Arnhem is eigenaar van de gronden en opdrachtgever van ontwikkeling. Doel van deze nota is het vastleggen van het programma en de randvoorwaarden voor de Oostlocaties.

Gemengd programma stationsgebied

De Oostlocaties vormen, samen met het centrumgebied Schuytgraaf, de stedelijke knoop rondom station Arnhem-Zuid. In een stedelijke knoop past een gemengd programma van stedelijke functies. Aan de kant van Schuytgraaf zal een winkelcentrum verrijzen met woningen erboven en daarnaast verschillende maatschappelijke voorzieningen en kantoren. Voor de Oostlocaties is oorspronkelijk gedacht aan alleen kantoren (25.000 m2 bvo) maar mede vanwege de verslechterde kantorenmarkt is het kantorenprogramma terug gebracht tot circa 10.000 m2 bvo aangevuld met een woonprogramma. Met een aanvullend en intensief programma van woningen kunnen de Oostlocaties een belangrijke bijdrage leveren aan de woningvraag in de aanliggende wijken en in de stad.

Stedenbouwkundige visie

Het stationsgebied aan de oost- en aan de westzijde van het station moet als een duidelijke ruimtelijke eenheid vormgegeven worden (zie afbeelding 3.1). Dit betekent onder andere ruimtelijke continuïteit. Uitgegaan wordt van een hoge kantoor-as aan de westzijde van het stationsgebied. Conform het structuurplan moet voor de oostzijde van het station ook worden uitgegaan van het versterken van deze stedelijke as. Voor het stationsgebied aan de oostzijde betekent dit een duidelijk hoogteaccent zowel zuidelijk als ook noordelijk van de Metamorfosenallee. Deze hoogbouwelementen vormen de poort naar het centrumgebied van Schuytgraaf. Hierdoor wordt het stationsgebied en het archeologische park tussen hogere bebouwingselement ten westen en ten oosten van de spoorlijn opgespannen.

Voor het gebied is uitgangspunt dat een afronding plaats vindt van het bestaande woongebied, de entree van de toegang naar Schuytgraaf vorm gegeven wordt en dat een voorkant situatie ontstaat naar het station. Tevens zal gezocht moeten worden naar doorzichten van het bestaande gebied naar het station en de groene dijk zodat er een geleding ontstaat in gebouwen en bouwmassa. Daarnaast zal de diagonale waterstructuur ruimtelijk beëindigd moeten worden en zal het groen aan de westflank van het plangebied zover mogelijk doorgezet moeten worden richting station.

verplicht
Afbeelding 3.1 Kaart Nota van Randvoorwaarden Oostlocaties

Toetsing van het initiatief aan de Nota van Randvoorwaarden Oostlocaties

Eerder was het de bedoeling om door onder meer het bouwen van kantoren binnen het plangebied van stationsgebied Arnhem-Zuid een stedelijk knooppunt te creëren met veel verschillende functies en intensief grondgebruik. Dit is niet echter niet tot stand gekomen vanwege de veranderde kantorenmarkt. Wel kan voldaan worden aan het doel om te komen tot een stedelijk knooppunt. Het realiseren van een nieuw schoolgebouw met bijbehorende voorzieningen voorziet hierin.

Daarnaast voldoet de locatie aan de eisen die de onderwijsinstelling aan de nieuwe locatie stelt, namelijk een zichtlocatie in de zuidwesthoek van Arnhem-Zuid met een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer, de auto en de fiets. De oorspronkelijk bedachte stedenbouwkundige opgave is wel gewijzigd in die zin dat het bouwvolume meer aansluit op de omliggende woonomgeving. Dit houdt in dat de eerder toegestane bouwhoogte 27 tot 38 meter fors is verlaagd naar maximaal 14 meter. Hiermee gaat het gebouw beter op in de huidige stedenbouwkundige structuur van de omgeving.

3.3 Welstandsbeleid     

Arnhem kiest er in haar Welstandsnota Arnhem 2015 (in werking getreden op 1 september 2015) voor variatie waar het kan, bescherming waar het moet. Er wordt getoetst op welstand in gebieden waar dat nodig is om een bepaalde samenhang in de omgeving te borgen. Er is een indeling gemaakt in drie welstandsniveaus die van elkaar verschillen de mate waarin getoetst wordt op welstandscriteria: 'zware toets', 'lichte toets', of 'géén toets'. De toetscriteria zijn opgesteld voor meest voorkomende bouwwerken. Voor alle andere bouwwerken gebruiken we de algemene welstandscriteria. Deze beschrijven in algemene bewoordingen waaraan een bouwwerk moet voldoen.

Voor omvangrijkere, planmatige ontwikkelingen gelden de criteria niet. Voor deze opgaven worden speciale uitgangspunten en criteria voor ruimtelijke en architectonische kwaliteit opgesteld, in bijvoorbeeld een masterplan of een beeldkwaliteitplan.

Wanneer het om een gemeentelijk- of rijksmonument gaat dan gelden de standaard criteria niet maar gaat het altijd om maatwerk.

Op de welstandskaart (zie figuur 3.2) is te zien dat voor dit plangebied geen welstandstoets geldt.

Voor gebieden zonder welstandstoets geldt:

In wijken met veel variatie in bouwstijl, in type woningen, oriëntatie van gebouwen op de openbare ruimte en dergelijke, worden bouwaanvragen niet meer vooraf getoetst. Als de wetgeving zegt dat een vergunning nodig is voor (ver)bouw dan blijven altijd de regels gelden die in het bestemmingsplan staan, zoals regels over grootte, bouwhoogte e.d. Maar de keuze voor materiaal, vorm en kleur is in deze gebieden vrij. De verantwoordelijkheid voor de invulling ligt bij de bewoners en eigenaren.

verplicht

Figuur 3.2: Welstandskaart 2015 'Welstandsnota Arnhem 2015'

Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota Arnhem 2015

Het project vindt plaats in een gebied waar geen welstandstoets geldt. Er is dus geen toets noodzakelijk.

3.4 Verkeersbeleid     

Rijks- en provinciaal verkeersbeleid is gericht op het realiseren van een robuust en samenhangend mobiliteitssysteem, met keuzemogelijkheden en voldoende capaciteit om te zorgen voor een goede (regionale) bereikbaarheid en om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De beoogde transformatie van het plangebied, is relatief beperkt van omvang en kent hoofdzakelijk een lokaal karakter. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling wijzigt hooguit het motief en samenstelling; er worden geen effecten verwacht die strijdig zijn met het rijks- en provinciaal beleid. Hierna wordt ingegaan op het gemeentelijk beleid.

3.4.1 Gemeentelijk beleid     

De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (2012). Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden.

De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid, comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen. Om de nieuwe fietser te verleiden zullen we vooral moeten inzetten op de aanleg van nieuwe verbindingen. De opkomst van de elektrische fiets draagt ook bij aan meer fietsgebruik.

Voor het onderdeel parkeren gelden de parkeernormen zoals gesteld in de 'Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening Gemeente Arnhem 2003' uit 2011.

3.4.2 Toetsing van het initiatief aan het verkeersbeleid     

Wat betreft de toetsing van de aspecten verkeer en parkeren wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.5. Hier wordt geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk verkeersbeleid.

3.5 Sportbeleid     

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad 'De Sportvisie 2011-2021' vastgesteld. De nieuwe sportvisie is opgesteld om onder andere in te spelen op belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen, zoals vergrijzing (meer aandacht voor bewegen en een andere manier van sporten), ander type sporter, andere sportbehoefte, overgewicht jeugd, ander type vrijwilligeren de kandidatuur Olympische Spelen 2028 en Nederland Sportland 2016.

De ambitie van het nieuwe sportbeleid is: 75% van de Arnhemmers sport of beweegt in 2016. Hoewel bepaalde groepen in Arnhem intensief sporten, ligt de gemiddelde sportdeelname (in 2012 64%) van de Arnhemse bevolking net iets onder het gemiddelde van andere grote steden. Ruim 35% van de Arnhemmers sport/ beweegt niet of zeer weinig. Lagere percentages sporters/ bewegers vindt men vooral onder gehandicapten, jongeren van 12 tot18 jaar, 25 t/m 34-jarigen, 65-plussers en mensen met een lage sociaal economische status. Deze mensen moeten extra worden geactiveerd om te gaan bewegen en sporten.

De uitgangspunten van 'De Sportvisie' zijn:

  • Meer samenwerking tussen onderwijs, welzijn, zorg, veiligheid, wijk, corporaties, commerciële sportaanbieders en verenigingen. Verenigingen die hierin een voortrekkersrol (willen) spelen, maatschappelijk verantwoord bezig willen zijn, worden door middel van subsidies die in de tarieven worden verrekend gefaciliteerd.
  • Succes van 'Meedoen Alle Jeugd door Sport' (MAJdS) voortzetten en structureel inbedden bij verenigingen.
  • Stimuleren van vernieuwende initiatieven en van het activeren van 'moeilijke' doelgroepen.
  • Investeringen voor jeugd op het huidige niveau houden.
  • Meer investeren in bewegen en sporten in de openbare ruimte: flexibel, passend bij verschillende doelgroepen.
  • Inventarisatie van alle beweeg- en sportinitiatieven, projecten, acties in de wijken: betere afstemming, strakke regie, keuzes maken (ook iets niet doen).
  • Samenwerking verstevigen tussen de gemeente, CTO Papendal Arnhem en het NOC*NSF.
  • Keuze maken voor drie tot vijf Arnhemse kernsporten (incl. G-sport). De betreffende sportbonden uitnodigen om een meerjarig plan 'verbinding breedtesport- talentontwikkeling/topsport' (aangevuld met G-sport) op te stellen.
  • Het financieren van een dienstenpakket voor ambitieuze sporters en verenigingen binnen de kernsporten.
  • Topsportevenementen steviger verankeren in het beleid voor evenementen en citymarketing.



Een goede sportinfrastructuur is een harde voorwaarde om de beleidsdoelen voor sport en bewegen te realiseren. Hoewel er afgelopen jaren flink geïnvesteerd is in kunstgrasvelden voor buitensporten, in nieuwe sportaccommodaties en in multifunctionele centra, blijven er binnen de Arnhemse sport nog veel wensen over voor de sportaccommodaties. Om uiteindelijk te kunnen bepalen wat er wordt gedaan voor en met sportaccommodaties moet er een kader worden vastgesteld waarbinnen keuzes gemaakt kunnen worden. 'De Sportvisie' biedt dit kader. De gemeente Arnhem wil een nieuwe sportkoers gaan varen en onder andere met behulp van tarieven en subsidies zal worden gestuurd op gewenste ontwikkelingen.

Toetsing van het initiatief aan sport-, recreatie- en spelen beleid

Onderdeel van het voornemen betreft de realisatie van een tweetal gymzalen en een buitenruimte. De gymzalen zullen in gebruik worden genomen door de onderwijsinstelling en mogelijk buiten de schooltijden ook gebruikt kunnen worden door derden. De buitenruimte zal ook buiten schooltijden toegankelijk zijn voor kinderen uit de buurt. Geconcludeerd wordt dat het voornemen bijdraagt aan het voorzien in voldoende sport- en speelvoorzieningen.

3.6 Overige beleidsuitgangspunten     

3.6.1 Coffeeshopbeleid     

Algemeen

De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd.



Toetsing van het initiatief aan het coffeeshopbeleid

Dit bestemmingsplan laat binnen het plangebied geen coffeeshops toe.

3.6.2 Prostitutiebeleid     

Algemeen

In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.

Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:

  • concentratie van de raamprostitutie op één plek;
  • het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
  • het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
  • concentratie van de tippelprostitutie.

 

Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.

Toetsing van het initiatief aan het prostitutiebeleid

Dit bestemmingsplan laat binnen het plangebied geen seksinrichtingen toe.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen     

4.1 Inleiding     

In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de bestaande situatie in en om het plangebied gegeven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de concrete ontwikkeling binnen het plangebied.

4.2 Locatiekeuze     

Quadraam wil haar twee scholen, Olympus College en het Lorentz Lyceum, verder uit elkaar plaatsen zodat er een beter verspreid aanbod is voor de schoolgaande kinderen in Arnhem-Zuid.

Voor het huidige gebouw van het Lorentz Lyceum aan de Groningensingel 1245 moeten binnen afzienbare termijn aanzienlijke kosten gemaakt worden om het gebouw te renoveren en om het aan te passen aan de standaard voor hedendaagse onderwijs. Onderzoek heeft uitgewezen dat de optie renovatie/verbouw duurder is dan vervangende nieuwbouw.

Omdat tevens het voedingsgebied verschuift van Rijkerswoerd naar Schuytgraaf wil Quadraam graag een locatie in of meer richting Schuytgraaf, zodat de spreiding van HAVO-VWO scholen in de regio verbeterd wordt. Om deze nieuwbouw conform scholenbeleid als verhuizing te kenmerken, dient de nieuwbouw binnen een straal van 3 km vanaf de huidige locatie plaats te vinden.Dat betekende dat volgende zoek criteria van belang waren:

  • naast of in Schuytgraaf, maar binnen een straal van 3 km van de huidige locatie ana de Groningensingel.
  • goede ontsluiting: langzaam en snel verkeer gescheiden, openbaar vervoer (bus; trein is pré)
  • zichtlocatie

Bij de locatiekeuze zijn twee andere locaties bekeken: De Laar (aan de overzijde van de locatie in Elderveld) en in Schuytgraaf veld 11. De kavel in de Laar is te smal voor een goede inpassing van de school en het bestemmingsplan is niet passend voor de bouw van een school.

Naast het feit dat Schuytgraaf zich buiten de straal van 3 km bevindt, (wettelijke regels) is er in Schuytgraaf geen zichtlocatie meer beschikbaar en is er geen goede inbedding van de school tussen bestaande en/of geplande woningen mogelijk. Verder is er geen locatie beschikbaar voor 2022, die voldoet aan de behoefte van Quadraam.

In de ruimtelijke opbouw van de stad is de locatie rondom station Arnhem Zuid bedoeld als stedelijk knooppunt: veel verschillende functies en intensivering van het grondgebruik. Tot nu toe is dat aan de kant van Elderveld en de de Laar nog niet gebeurd maar is wel altijd de bedoeling geweest (zie ook de nota van randvoorwaaren uit 2007 voor dit gebied).

De locatie begrensd door de Metamorfoseallee, spoorzone, Oegstgeeststraat in Elderveld is al sinds 1972 een bouwlocatie. In de Nota van Randvoorwaarde werd uitgegaan van kantoren en wonen met een maximale hoogte van 27 meter. Sinds 2007 is echter de vraag naar kantoorlocaties afgenomen, waardoor er uiteindelijk geen kantoor op deze locatie is gevestigd. Met de beoogde nieuwbouw van het Lorentz Lyceum op deze locatie sluiten we aan bij de bestemming Bijzondere Bebouwing (uit het bestemmingsplan uit 1972) en blijft de impact voor de omgeving met een hoogte van circa 14 meter ruim binnen de randvoorwaarden

De nieuwbouw voor het Lorentz Lyceum op deze locatie is een bijzonder interessante en kansrijke opgave: een school met een sterke identiteit die een nieuwe locatie krijgt op een unieke prominente en groene plek aan de Metamorfosen allee.

4.3 Programma     

De school biedt huisvesting aan totaal 1.000 leerlingen. Het aantal leerlingen is gebaseerd op het aantal van voorgaande jaren en verwachte ontwikkeling als gevolg van de nieuwe locatie. Het hiervoor genoemde aantal leerlingen en de uitgangspunten/eisen die worden gesteld aan het onderwijs brengt onderstaande ruimtevraag wat betreft bebouwing en buitenterrein met zich mee.

Het programma voor deze locatie bestaat uit een complex met nieuwe, geïntegreerde huisvesting voor:

  • de school voor voortgezet onderwijs Lorentz Lyceum met ongeveer 40 lokalen;
  • een gymzaal;
  • een buitenterrein, parkeer- en verkeersvoorzieningen en groen met circa 740 fietsparkeerplaatsen, circa 50 parkeerplaatsen voor scooters/brommers, circa 40 parkeeplaatsen en een sportkooi.

Het plangebied is van voldoende omvang om de gewenste opzet te kunnen realiseren. In afbeelding 4.1 is een voorlopige inrichting van het plangebied weergegeven.

4.4 Ruimtelijke opzet en structuur     

De inpassing van een school met deze omvang is door de specifieke eisen van de onderwijsinstelling altijd een complexe ruimtelijke en functionele opgave en dus maatwerk. In dit geval heeft er ruimtelijk gezien een zeer nauwkeurige inpassing plaats gevonden. De bouwmassa is zover mogelijk naar het westen gesitueerd waardoor er een zo groot mogelijke afstand (minimale afstand 16,50 meter) gehouden is tot aan de rand van de Oegstgeeststraat en de bestaande woonbebouwing.

Om zo goed mogelijk op de maat en de schaal van de bestaande bebouwing aan te sluiten is de bouwhoogte op maximaal 14 meter gehouden. De buitenruimte rondom de school is deels verhard en deels onverhard (zone voor de waterberging) maar daaromheen ligt een groen ingericht taludzone die niet bij de school hoort maar die beheerd gaat worden door de gemeente. Hierdoor is de groene inbedding en groene omranding van de school gegarandeerd en is de school ruimtelijk goed ingepast op deze locatie.

Op het terrein van de school is een sportkooi voorzien waar ook de buurt gebruik van kan maken.

Ook de ruimtelijke effecten van de school met 1000 leerlingen op deze locatie zoals oversteekbaarheid van de Metamorphosenallee, de bereikbaarheid door auto's, fietsers en voetgangers, overlast van leerlingen (geluid) milieueffecten etc. zijn onderzocht en meegenomen in het ontwerp. Het autoparkeren gebeurt achter op het terrein en ook het fiets- en brommer parkeren is daar gesitueerd waardoor er aan de voorzijde, richting Metamorfosenallee, een fraai ingerichte open ruimte blijft bestaan met zicht op het schoolgebouw. Het schoolgebouw kent weliswaar een alzijdige architectuur maar toont zich met nadruk representatief (uitnodigend en herkenbaar) naar de Metamorfosenallee.

verplicht
Afbeelding 4.1: Inrichtingsplan (indicatief)

4.5 Verkeer en parkeren     

4.5.1 Verkeer (ontsluiting)     

In de bestaande situatie wordt het P+R-terrein binnen het plangebied ontsloten met een eigen aansluiting op de Metamorfosenallee, geregeld met een verkeerslicht. Het verkeer van en naar de school en het P+R-terrein zal van deze aansluiting gebruik maken. Er is geen sprake van het aanleggen van een nieuwe ontsluiting. Het parkeerterrein ten behoeve van de school wordt ontsloten via een toegang vanaf het P+R-terrein. Fietsers zullen vanaf het bestaande fietspad het schoolterrein op kunnen rijden.

Er is in opdracht van de gemeente Arnhem door Goudappel Coffeng een verkeerskundig advies opgesteld (zie bijlage 1). Uit dit onderzoek blijkt dat voor het Lorentz Lyceum 100 autobewegingen en 1.600 fietsverplaatsingen per dag worden verwacht. Uit het verkeersonderzoek blijkt dat dit extra verkeer fatsoenlijk kan worden afgewikkeld. Er rijden nu ruim 26.000 motorvoertuigen per etmaal over de Metamorfosenallee. De toename van 100 motorvoertuigen is op dit aantal zodanig beperkt dat dit geen gevolgen zal hebben voor het verkeer op de Metamorfosenallee en voor de geluidbelasting van deze weg op de omgeving. Daarnaast wordt opgemerkt dat voorheen het plangebied als kantoorlocatie (sterk verkeersaantrekkend) was aangewezen, waarbij uit werd gegaan van een aanzienlijk grotere bouwvolume. Vanuit planologisch oogpunt is dan ook sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen.

Voor de bereikbaarheid van (brom)fietsers is het advies om een nieuw fietspad aan de noordzijde van de Metamorfosenallee richting de Hollandweg aan te leggen. Dit advies wordt overgenomen en dit fietspas zal worden aangelegd.

Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.5.2 Parkeren     

Voor personeel en bezoekers wordt een centrale parkeervoorziening aangelegd met 40 parkeerplaatsen. Hiervoor is de geldende norm toegepast van 1 parkeerplaats per leslokaal. Dit aantal wordt voldoende geacht om de parkeerbehoefte van de school op te kunnen vangen. Bij de school is een ruime stallingsvoorziening voor scooters en fietsen voorzien.

In de regels (zie artikel 11) is vastgelegd dat voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden, waarbij voor wat betreft normen uitgegaan dient te worden van de Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003 (2011). Hiermee is gewaarborgd dat sprake zal zijn van voldoende parkeergelegenheid.

4.6 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6, lid 2 Bro)     

4.6.1 Algemeen     

De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Bro. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

De tekst van de ladder (artikel 3.1.6, lid 2 Bro) luidt als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

4.6.2 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking     

In voorliggend geval is sprake van het realiseren van een vervangend schoolgebouw. Er is dus sprake van een ruimtelijke ontwikkeling en hiermee van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Hierna wordt de ladder doorlopen waarbij de volgende stappen worden onderscheiden:

  1. is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  2. ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied? En zo niet, waarop kan niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte worden voorziening?

Ad. 1. Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

Doordat huisvestingsvoorzieningen echter altijd voor een lange periode worden gebouwd, wordt deze wens nogal eens ingehaald door woningbouwontwikkelingen. Dat is hier het geval: de zuidwestzijde van Arnhem is de afgelopen perioden flink uitgebreid (o.a. Schuytgraaf), terwijl daar geen nieuwe scholen voor voortgezet onderwijs zijn gerealiseerd. Leerlingen uit die gebieden zijn daarom aangewezen op scholen in Arnhem Zuidoost en Noord of op scholen in andere gemeenten. Veel leerlingen uit de wijken in zuidwest gaan nu naar het Overbetuwe College in Elst, dat relatief het dichtstbij ligt. Ook deze school zal echter op korte termijn gaan verhuizen: de gemeente Overbetuwe gaat hiervoor nieuwbouw realiseren aan de zuidkant in Elst, waardoor ook deze school weer verder weg ligt. De projectie van een school voor voortgezet onderwijs binnen het plangebied is daarom ook in het belang van alle leerlingen in deze wijken.

Quadraam heeft onderzoek gedaan naar het bestaansrecht van de scholen in Arnhem Zuid. Daaruit is

gebleken dat de situatie van het Olympus College en het Lorentz Lyceum zorgelijk is. Beide scholen, maar vooral het Lorentz Lyceum hebben te maken met een dalend marktaandeel. Quadraam heeft daarom besloten het onderwijsaanbod van beide scholen aan te passen, zodat beide scholen weer een stabiel leerlingenaantal op kunnen bouwen. Voor wat betreft het Lorentz Lyceum kan dit echter niet in de bestaande huisvesting, omdat deze verouderd is en op een verkeerde plek in de stad staat: te dicht bij het Olympus en te ver van de doelgroep, de leerlingen in het zuidwesten van Arnhem (o.a. Schuytgraaf) zoals hiervoor beschreven.

Door het realiseren van vervangende nieuwbouw voor het Lorentz Lyceum binnen het plangebied wordt de gewenste doelgroep (leerlingen uit zuidwest Arnhem) bereikt en kan het onderwijsaanbod kwalitatief worden verbeterd. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat het gaat om een vervangende schoollocatie, van een volledige nieuwe vestiging van een school is geen sprake. Gesteld wordt dan ook dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in zowel de kwantitatieve (behoud van voldoende scholen) als kwalitatieve (goede onderwijslocaties/onderwijsaanbod voor het voortgezet onderwijs) behoefte.

Ad 2. Is er sprake van bestaand stedelijk gebied?

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied: de locatie wordt nagenoeg volledig omsloten door het bestaand bebouwd gebied, is gelegen binnen de bebouwde kom van Arnhem, maakt onderdeel uit van een bestemmingsplan voor het stedelijk gebied en is in de huidige situatie reeds bestemd ten behoeve van stedelijke functies (bijzondere bebouwing).

4.6.3 Conclusie     

Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat wordt voldaan aan de 'Ladder van duurzame verstedelijking'.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten     

5.1 Inleiding     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In de volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de van belang zijnde thema's, waaronder geluid, hinder, bodem, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

5.2 Geluid     

5.2.1 Algemeen     

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.

In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.

De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).

Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

In augustus 2008 is het beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (vastgesteld 2012). Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.

5.2.2 Situatie plangebied     

Een schoolgebouw (onderwijsinstelling) wordt op basis van de Wet geluidhinder aangemerkt als 'ander geluidsgevoelig object'.

Weg- en railverkeerslawaai

Adviesbureau DGMR heeft akoestisch onderzoek (M.2017.1097.00.R001) uitgevoerd naar de aspecten weg- en railverkeerslawaai. Het onderzoek gaat in op de geluidsbelastingen ten gevolge van weg en- railverkeerslawaai op de toekomstige school. De geluidsbelastingen worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.

De conclusies uit het akoestisch onderzoek zijn:

Akoestisch onderzoek wegverkeer

De geluidsbelasting van de zone plichtige weg op het bouwvlak is maximaal 56 dB na aftrek van 5 dB conform artikel 110g Wet geluidhinder. Een bronmaatregel is reeds aanwezig. Een scherm plaatsen en de afstand vergroten tussen de weg en de school stuiten op bezwaren. Daarbij kan de geluidsbelasting met toepassing van bron- en schermmaatregelen niet worden verlaagd tot onder de voorkeurswaarde.

Akoestisch onderzoek railverkeer

De berekende geluidsbelasting is aan de westzijde maximaal 66 dB en is daarmee hoger dan de

voorkeurswaarde van 55 dB. De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde van 68 dB wordt niet

overschreden. Een bron- en/of schermmaatregel is niet mogelijk of stuit op bezwaren.

De input van het akoestisch onderzoek was een concept-verbeelding van het bestemmingsplan waarin nog werd uitgegaan van een ruim bouwvlak met een bebouwingspercentage. Er was gekozen voor een ruim bouwvlak omdat de exacte locatie van de school nog niet bekend was. Inmiddels is deze locatie wel bekend en is de verbeelding hierop ook aangepast. Dat betekent dat het bouwvlak aanzienlijk is verkleind waardoor de bouwgrenzen verder van de weg en het spoor zijn komen te liggen. De daadwerkelijke geluidbelasting op de gevel van de school zal dus lager zijn dan uit het onderzoek is gekomen.

Industrielawaai 

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de scholen wordt verwezen naar paragraaf 5.4 (milieuzonering). Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2.3 Conclusie     

De bouwlocatie voldoet aan het gemeentelijk geluidbeleid. Om het oprichten van de school mogelijk te maken is een het verkrijgen van een hogere grenswaarde nodig. De benodigde hogere grenswaarden zijn:

  • Metamorfose allee: 56 dB na aftrek, zuidgevel.
  • Spoorlijn: 66 dB, westgevel.



In het kader van het Bouwbesluit zal vervolgens aangetoond moeten worden dat wordt voldaan aan de minimale vereiste gevelwering.

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit     

5.3.1 Algemeen     

Wet Luchtkwaliteit 2007

De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de grenswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide het meest relevant. Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit de Wet Milieubeheer te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit.

5.3.2 Situatie plangebied     

Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier – op basis van in te voeren verkeersgegevens - worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Het omslagpunt waarbij een project eventueel een bijdrage van betekenis kan leveren ligt bij circa 1250 vervoersbewegingen (auto's) per etmaal.

Met behulp van de NIBM-tool is bepaald dat de nieuwe school niet-in-betekenende-mate bijdraagt. In het volgende figuur is deze toets weergegeven, waarbij is uitgegaan van 53 motorvoertuigen zijnde de verkeersaantrekkende werking van de school.

Gelet op het feit dat het gaat om een verplaatsing van een school wordt in beginsel geen (onevenredige) toename van het aantal verkeersbewegingen verwacht, waarmee het project NIBM is.

verplicht

Figuur: Uitkomst NIBM-onderzoek

Uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) blijkt dat aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer ruim wordt voldaan. In het door DGMR uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek - bij deze toelichting opgenomen als bijlage 3 (kenmerk M.2017.1097.00.N001) - is ook een uitsnede van de monitoringskaart opgenomen voor de concentraties NO2 en PM10. Het aantal overschrijdingsdagen PM10 is minder dan 35 dagen (grenswaarde uit de Wet Milieubeheer).

5.3.3 Conclusie     

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de nieuwbouw van de school. De nieuwbouw draagt niet in betekenende mate bij en voldoet aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

5.4 Hinder     

5.4.1 Algemeen     

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld te worden gebracht. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van activiteiten opgenomen waarbij inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 milieucategorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit milieucategorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit milieucategorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

Geurhinder van industriële bedrijven

Het beleidsplan Geur uit 2010 gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.

5.4.2 Situatie plangebied     

Hinder 

Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt voor bedrijven/inrichtingen een richtafstand ten opzichte van milieugevoelige objecten (bijv. woningen en scholen). Een richtafstand gaat uit van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en een milieugevoelige functie als wonen anderzijds kan worden gecreëerd.

Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering ligt de locatie in een gemengd gebied en betreft de school een milieucategorie 2 inrichting met een richtafstand van 10 meter ten opzichte van woningen. De afstand tussen de bestemming wonen aan de Oegstgeeststraat en het bouwblok van de school is ongeveer 20 meter. Dit betekent dat er aan de richtafstand van 10 meter wordt voldaan.



Geur

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen industriële bedrijven waarbij geur een rol speelt.

5.4.3 Conclusie     

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid     

5.5.1 Algemeen     

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).



Landelijk beleid

Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.

Voor ondergrondse (aardgas)leidingen is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor de transportroutes (weg, water, spoor) het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In het Btev zijn de milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.

Basisnet spoor

Op 1 april 2015 is de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' in werking getreden. Het Basisnet geldt voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, spoor en het water. Per traject geeft Basisnet een risicoplafond voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risicoplafond wordt enerzijds bepaald door het aantal transporten dat Arnhem per jaar passeert en anderzijds door het aantal aanwezige personen (volgens het bestemmingsplan) in de omgeving van het spoor. Met het Basisnet ligt de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en de veiligheidszone voor de ruimtelijke ordening vast.

Gemeentelijk beleid

In 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid vastgesteld, dat in 2015 wederom met vier jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad wordt gestreefd naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone wordt een hoger risico geaccepteerd dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

5.5.2 Situatie plangebied     

Het plangebied ligt in de directe omgeving van het spoortraject Nijmegen-Arnhem waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In dit kader is er een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Een en ander is vastgelegd in het rapport 'Risicoberekening spoorlijn Arnhem-Nijmegen, school Metamorfosenallee' (zie bijlage 4). Daarnaast is er als onderdeel van de verantwoording groepsrisico een advies aan de veiligheids- en gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM)/brandweer gevraagd.



Basisnet

Het Basisnet geeft aan dat de uitgangspunten voor Arnhem zijn dat er geen 10-6 PR contour is en de oriënterende waarde voor het groepsrisco niet wordt overschreden. Daarnaast hoeft geen rekening te worden houden met een plasbrand-aandachtsgebied.

Uit de QRA volgt dan ook dat er door het transport van gevaarlijke stoffen ter hoogte van het plangebied geen 10-6 PR contour (veiligheidszone) is. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Dit betekent dat er een verantwoording van het groepsrisico plaats moet vinden.



Groepsrisico (GR)

Uit de QRA volgt dat door de komst van de school het groepsrisico iets zal toenemen maar ruim onder de orienterende waarde voor het groepsrisico blijft. Het groepsrisico is niet hoger dan 0,1 maal de orienterende waarde voor het groepsrisico.

Advies van de brandweer

Zelfredzaamheid

Om ervoor te zorgen dat de medewerkers en leerlingen van de school bij een incident met een trein op tijd weten wat ze moeten doen, is het belangrijk dat er een goede BHV (BedrijfsHulpVerlening) organsatie is. Een goede BHV organisatie kan de medewerkers en leerlingen gericht begeleiden bij een incident zodat de juiste handelswijze wordt gevolgd door de leerlingen/medewerkers en er tijdig kan worden geevacueerd.

De interne BHV organisatie moet op de hoogte zijn van de mogelijke risico's door het transport van gevaarlijke stoffen.

Vluchtroutes

De vluchtroutes van de school moeten zoveel mogelijk van de risicobron (spoor) af zijn gericht.

Bouw van de school

Gebruik aan de zijde van de spoorlijn zo min mogelijk glas of plaats veiligheidsglas. Op deze manier kunnen de effecten van een mogelijk incident worden beperkt, waardoor leerlingen en medewerkers meer tijd hebben om zichzelf in veiligheid te brengen.

Bereikbaarheid

Het verkeersgebied moet dusdanig worden ingericht dat de brandweer de school goed kan bereiken. Bij de verdere uitwerking van de plannen is het advies om rekening te houden met de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen op bouwplanniveau en brandpreventieve zaken. Zie hiervoor ook de nota Bluswatervoorzieningen van Brandweer Nederland van november 2012.

5.5.3 Conclusie     

De toename van het groepsrisico door de komst van de school is minimaal. Het groepsrisico is niet hoger dan 0,1 maal de orienterende waarde voor het groepsrisico. Het advies van de brandweer in het kader van de verantwoording van het groepsrisico is gericht op het verhogen van de zelfredzaamheid van de medewerkers en leerlingen van de school, de bereikbaarheid en de beheersbaarheid van brand.

Op basis van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor realisatie van het nieuwe schoolgebouw.

5.6 Groen en ecologie     

5.6.1 Algemeen     

Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)

De Wet natuurbescherming (Wnb) vervangt het huidige wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, als neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet, door één integraal en vereenvoudigd kader. De wet neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden aanvullende nationale beschermingsvoorschriften verankerd.

De wet gaat over de bescherming van de kernnatuurwaarden en de houtopstanden, als onderdeel van een groter maatregelenpakket gericht op de bescherming van natuurwaarden en het tegengaan van biodiversiteitsverlies.

De taken en verantwoordelijkheden worden zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd.

Bescherming van gebieden

De wet stelt specifieke kaders voor de instandhouding van gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitat-richtlijn (Natura 2000-gebieden). Voor de Natura 2000-gebieden gelden de instandhoudingsdoelstellingen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden in Arnhem zijn: Veluwe, Gelderse Poort en IJssel.

De vergunningplicht voor projecten is aan de orde als het project significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Voor activiteiten zonder mogelijke significante gevolgen is er geen vergunningplicht.

Bescherming van soorten

De wet sluiten aan bij het specifieke beschermingsregime uit de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de natuurbeschermings-verdragen, zoals het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn. Er wordt voorzien in concrete verboden ten aanzien van onder meer het vangen en doden van in die bronnen genoemde diersoorten, de verstoring van deze soorten en aantasting van hun rust- en voortplantingsplaatsen, alsmede in een verbod op het plukken en vernielen van bepaalde planten. Voorts wordt voorzien in limitatief opgesomde gronden voor ontheffing van deze verboden. Anders dan in de oude Flora- en faunawet 2002 zijn enkel opzettelijk verrichte handelingen strafbaar. Bij vogels zijn bovendien verstoringen niet strafbaar als de staat van instandhouding van die vogelsoorten niet in gevaar komt. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verboden als voldaan is aan de voorwaarden in artikel 3.3 lid 4 en artikel 3.8 lid 5.

Daarnaast geldt als beschermingsregime voor (nationale) soorten:

  1. een zorgplicht die van toepassing is op alle natuurwaarden in Nederland;
  2. een verbod op het opzettelijk doden van de in de bijlage van de wet genoemde dieren, met een ontheffingsregime dat ruimer is dan dat voor internationaal en europees beschermde soorten (zoogdieren, reptielen, amfibieën en thans op een rode lijst staande vissen, dagvlinders, libellen en kevers) (82 soorten);
  3. een verbod op het vangen van dieren genoemd in de bijlage en het opzettelijk beschadigen van hun vaste voortplantings-plaatsen of rustplaatsen (zoals de dassenburcht); en
  4. een verbod op het plukken of opzettelijk vernielen van in de bijlage genoemde vaatplanten (63 soorten, waaronder orchideeën).

Er wordt voorzien in ruimere ontheffingsmogelijkheden, dan voor de strikt beschermde soorten gelden (artikel 3.10 lid 2).

Voorts wordt het aantal bejaagbare soorten uitgebreid, worden door gedeputeerde staten goedgekeurde faunabeheerplannen sturend bij de schadebestrijding, populatiebeheer en jacht en komt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het stelsel van soortenbescherming, met inbegrip van de taken van het (op te heffen) Faunafonds, bij de provincies te liggen.

Groenvisie 2017-2035

De Groenvisie gaat over het Groen-blauw raamwerk, de stedelijke hoofdgroenstructuur, vertaald in doelen, ambities en ontwikkelopgaven. Dit Groen-blauw raamwerk van de stad bepaalt het gezicht van de stad en de aantrekkelijkheid van uiteenlopende woon- en recreatiemilieus. Het gaat daarbij om de waarden vanuit landschap, cultuurhistorie, ecologie, water en recreatief gebruik op gemeente en op particuliere terreinen.

Aan groen wordt de laatste jaren steeds meer waarden en kwaliteiten toegekend. Zo ook aan het Arnhemse groen. Dit zijn gezondheid, klimaat (verminderen van hitte en van wateroverlast), milieu (verbeteren luchtkwaliteit), stadslandbouw, dierenwelzijn, toerisme en sport en bewegen. Het groen biedt ruimte voor een gezonde, leefbare, aantrekkelijke en daarmee ook toekomstbestendige woon- en werkomgeving. De Groenvisie is daarvoor verdeeld in 5 thema's met bijbehorende doelen:

  • de herkenbare stad: zichtbaarheid en beleefbaarheid van landschap en cultuurhistorie
  • de natuurvriendelijke stad: biodiversiteit in en om de stad en de natuurinclusieve stad
  • de groene gezonde stad: leefbaarheid, klimaat en gezondheid
  • de duurzaam beheerde stad: beheer afgestemd op eindbeeld en gebruik
  • de samenwerkende stad: maatschappelijke betrokkenheid en promotie van groen

De Groenvisie legt niet alleen het Groen-blauw raamwerk vast, dus de stedelijke hoofdgroenstructuur. De Groenvisie geeft ook richting aan het belang van groen in de wijken, zodat initiatieven de waarden van het groen (landschap, biodiversiteit, gezondheid, waterbuffering, koelte) niet aantasten maar versterken.

De Groenvisie is daarmee een basis voor de vertaling naar de (planologische) bescherming van waardevolle gebieden en waardevolle bomen in de bestemmingsplannen en het latere Omgevingsplan.

Groenbalans en -compensatie

De Groenvisie geeft de Arnhemse regels groencompensatie aan. Uitgangspunt is dat de totale groenbalans in de stad neutraal blijft of toe neemt. Moet er toch groen verdwijnen (planologisch of feitelijk), dan wordt dat gecompenseerd. Allereerst kwantitatief, dan kwalitatief en als laatste financieel. Bij financiële compensatie wordt de waarde van het groen en de bomen gestort in het Groenfonds.

Daar waar de provinciale compensatie regels gelden treden de gemeentelijke regels terug.

5.6.2 Situatie plangebied     

Bureau Waardenburg heeft in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een Quick scan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 6). Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage bij deze toelichting.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op ruime afstand (> 3 km) van het Natura 2000-gebied Rijntakken. De ingreep zorgt niet voor effecten die relevante soorten en begroeiingen in Natura 2000-gebieden negatief kunnen beïnvloeden. De ingreep zorgt niet voor effecten die direct of indirect een negatief gevolg kunnen hebben op instandhoudingsdoelstellingen van beschermde gebieden.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN; in Gelderland bestaande uit het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones). De ingreep zorgt niet voor ruimtebeslag binnen de NNN. Daarom is het toetsingskader van de NNN niet van toepassing.

Houtopstanden

De te kappen bomen staan binnen de bebouwde kom. De regels van de Wnb ten aanzien van houtopstanden zijn in dergelijke gevallen niet van toepassing. Wel zijn de gemeentelijke regels groencompensatie (Groenvisie 2017) van toepassing.



Soortbescherming

Bureau Waardenburg heeft op basis van een oriënterend veldonderzoek (zie bijlage 6), bronnenonderzoek en aanvullende onderzoek (zie bijlage 7) de effecten van de ingreep beoordeeld in het kader van de Wet natuurbescherming. Geconcludeerd wordt dat het plangebied geen functie heeft voor vleermuizen en vogels waarvan de nestlocatie jaarrond beschermd is. Wel zijn nesten van houtduif, ekster en zwarte kraai aangetroffen. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd of opgestart kan overtreding van verbodsbepalingen worden voorkomen en is een ontheffing niet nodig. Wel dient ten aanzien van amfibieën, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen de zorgplicht (artikel 1.11 van de Wnb) in acht te worden genomen.

Groenvisie

Voor de ontwikkeling geeft de Groenvisie 2017 vanuit de benoemde vijf thema's als doelen aan:

  • Behouden en versterken van zichtbaarheid en leefbaarheid van het polderlandschap. Een deel van het bosgebied met inheemse bomen en struiken blijft behouden. En de beplanting op het voorterrein van het schoolterrein en de bomen langs de westzijde van het plangebied sluiten aan op de beplanting horende bij het polderlandschap. In het ontwerpproces zal het beplantingsplan (soorten) verder worden gespecificeerd.
  • Behouden en versterken van leefgebieden van inheemse soorten van de stad (biodiversiteit). Het voorterrein met bloemrijkgrasland en de bomen vormt een leefgebied voor insecten (zoals de wilde bij en vlinder) vogels en kleine zoogdieren.
  • Groene schoolpleinen. Bomen en groen op een plein zorgen voor een fijn leerklimaat en leefklimaat (voorkomen van hittestress en wateroverlast),
  • Het verbeteren van de bestaande en nieuwe groeiplaatsen van bomen (duurzaamheid). De nieuwe bomen krijgen voldoende ondergronse en bovengrondse groeiruimte, zodat ze vitaal oud kunnen worden.

Groenbalans en groencompensatie

De ontwikkeling moet getoets worden aan Spelregels groencompensatie 2017 (Groenvisie 2017). Uitgangspunten is dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant en versnippering wordt voorkomen. Bij veranderingen dient een groenbalans te worden opgesteld, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast. Als de provinciale compensatieregels gelden treden de gemeentelijke regels terug.

Toetsing plan

De groenbalans is op twee onderdelen beoordeeld namelijk de planologische effecten van het voornemen (juridische vergelijking) en de feitelijke situatie.

Juridische vergelijking

De omrandig van het plangebied (dus buiten de uitgiftegrens van het Lorentzcollege) krijgt de bestemming 'Groen' en 'Groen - Landschap en park', in totaal ongeveer 6.500 m2. Dit is een planologische verbetering ten opzicht van de huidige bestemming 'Bijzondere Bebouwing'. Het bos en de omranding van het terrein (bomen en gras) blijven zo juridisch gewaarborgd. Het bos en de bomen in deze nieuwe bestemmingen blijven behouden en worden gedurende het bouwproces beschermd.

Feitelijke vergelijking

Door de bouw van de school verdwijnt er 4.620 m2 bos en 5.390 m2 gazon en water. Dit oppervlak moet volgens de regels van de groencompensatie worden gecompenseerd. Er komt 880 m2 bloemrijk gras, 230 meter haag en 46 bomen terug in het plangebied. Deze inrichting sluit voor een groot deel aan op de beplanting horende bij het polderlandschap en vergroot de biodiversiteit in het gebied. De bestaande en de nieuwe bomen krijgen voldoende boven- en ondergroendse groeiruimte. Daarmee geeft de inrichting van het het terrein voldoende invulling aan de doelen van de Groenvisie. Er wordt voldaan aan de regels groencompensatie 2017.

5.6.3 Conclusie     

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar wat betreft de aspecten groen en ecologie.

De bestaande bomen en bos buiten de uitgiftegrens van het Lorentzcollege blijven behouden en worden beschermd gedurende het bouwproces. De beplanting op het voorterrein van het schoolterrein en de bomen langs de westzijde van het plangebied sluiten aan bij de beplanting horende bij het polderlandschap.

5.7 Water     

5.7.1 Algemeen     

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water een onderwerp. Het gaat om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwantiteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Verder is klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, met water als belangrijk aspect, een belangrijk onderwerp.

In april 2011 hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

In de Waterwet (22 december 2009) zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor hemelwater indien de eigenaar van het terrein het hemelwater in alle redelijkheid niet op eigen terrein kan verwerken en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is door de overheden afgesproken om vanaf 2020 ruimtelijke adaptatie een integraal onderdeel uit te laten maken van het beleid. Om uiteindelijk in 2050 een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting te hebben.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau maakt het waterbeheer onderdeel uit van de Omgevingsvisie Gelderland (vastgesteld 9 juli 2014).

Water maakt onderdeel uit van tweede centrale doelstelling namelijk het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Het aspect water heeft, net als andere beleidsvelden, geen autonoom beleidsplan meer, maar maakt onderdeel uit van de totale leefomgeving; het is nu verweven met aspecten waar het in de praktijk ook mee samenhangt. Realisatie van de doelstelling betekent onder meer:

  • ontwikkelen met kwaliteit, met respect voor ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle functies; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.



Daarnaast is de provincie nog aanspreekpunt voor drie zaken:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.



Beleid waterschap Rivierenland

De verantwoordelijkheid voor het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Zuid, inclusief het in stand houden van de waterkering, ligt bij het Waterschap Rivierenland. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 "Koers houden, kansen benutten" en de keur en de legger van het waterschap.

Beleid gemeente Arnhem

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.

  1. Gemeentelijk RioleringsPlan (2014-2018), vastgesteld op 2 november 2015; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
  2. Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft op 19 oktober 2009 het waterplan vastgesteld. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:

    - Arnhem aantrekkelijke waterstad;

    - Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;

    - Goede kwaliteit water en waterbodem;

    - Bewustwording.
  3. Aanpak wateroverlast Arnhem-Noord (vastgesteld 2 november 2015). Het plan heeft tot doel om Arnhem en vooral Arnhem-Noord, beter waterbestendig te maken tegen zware regenbuien. Daarom zal over elk plan een waterscan worden gelegd. Tijdens werkzaamheden in de openbare ruimte worden ruimtelijke maatregelen genomen die wateroverlast verminderen dan wel beperken.

5.7.2 Situatie plangebied     

Hierna wordt een beschrijving gegeven het toekomstige watersystemen in het plangebied. De beschrijving van het huidige watersysteem is terug te lezen in paragraaf 2.6.

Oppervlaktewater

Voor de ontwikkeling van de school wordt geen nieuw oppervlaktewater aangelegd.

Grondwater

Om voldoende ontwatering te realiseren zal een deel van het terrein opgehoogd moeten worden. Een deel van het terrein wordt als tuin met waterberging ingericht en kan volstaan met een afwijkend, lager maaiveld.

Afvalwatersysteem

Het afvalwater van de school moet afgevoerd worden richting de Oegstgeeststraat. Hier ligt het vuilwaterriool waarop aangesloten kan worden.

Hemelwater

In de Waterwet is bepaald dat hemelwater op eigen terrein moet worden opgelost. Dat betekent dat hemelwater niet mag worden afgevoerd naar bestaande afvoersystemen zoals het hemelwaterriool in de Oegstgeeststraat of de bodempassage bij het parkeerterrein en de Metamorfosenallee. Het hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt. Het oppervlak dat voor waterberging wordt gereserveerd is ruim 800 m². Deze ruimte is voldoende om ook zonder afvoer enkele hevige buien te kunnen verwerken. Omdat gekozen is om het hemelwater op eigen terrein te verwerken is geen watercompensatie nodig. Het realiseren van voldoende waterberging op het schoolterrein is geborgd in de regels van het bestemmingsplan (zie artikel 5.3).

5.7.3 Conclusie     

Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Bodem     

5.8.1 Algemeen     

Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Als toetsingskader wordt gebruik gemaakt van onderstaande bodemregelgeving

  • Wet bodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en 1 april 2009),
  • Nota Bodembeheer (Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 26 september 2011),
  • Beleidsnota Bodem (de Gelderse wegwijzer door Bodemland, uitvoering en toetsing door Gelderland, Arnhem en Nijmegen, 2012)
  • Besluit Bodemkwaliteit (2008).

5.8.2 Situatie plangebied     

Voor het bestemmingsplan is een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied. Daarnaast is een inventarisatie uitgevoerd naar alle beschikbare bodemkwaliteit gegevens en historische gegevens in het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem en zijn bodemrapporten/-documenten geraadpleegd.

Uit deze inventarisatie is gebleken dat in het bestemmingsplangebied geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn.

Direct aangrenzend aan het bestemmingsplangebied liggen geen grondwaterverontreinigingen. Verder is op basis van bodemonderzoek en de bodemkwaliteitskaart licht verontreinigde grond (klasse wonen) te verwachten.

5.8.3 Conclusie     

De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. Er zijn geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Direct aangrenzend aan het plangebied liggen geen grondwaterverontreinigingen. Voor de ontwikkeling van het terrein zijn geen sanerende maatregelen nodig.

De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen gevaar voor de volksgezondheid bij de aanwezige bestemmingen/functies in het plangebied.

5.9 Cultuurhistorie     

5.9.1 Algemeen     

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Cultuurhistorie moet op basis van de gewijzigde Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.

Provinciaal beleid

Programma's 'Gelderland Cultuurprovincie' (2013-2016) en 'Beleef het mee!' (2017-2020)

In 2012 is het Programmaplan voor Cultuur en Erfgoed 2013-2016 vastgesteld. De visie die hieraan ten grondslag ligt, is dat cultuur en erfgoed een wezenlijke bijdrage leveren aan de Gelderse samenleving, omdat zij bouwstenen voor een goede economische en maatschappelijke ontwikkeling zijn en mede de identiteit van Gelderland bepalen.

In juli 2016 is het Beleidsprogramma Cultuur en Erfgoed 2017 - 2020 'Beleef het mee!' vastgesteld. In dit programma ligt het accent op de beleving van mensen. Daarnaast zoekt de provincie de balans tussen de maatschappelijke, economische en intrinsieke waarde van cultuur en erfgoed. Cultureel ondernemerschap blijft onverminderd van belang en komt terug in de economische waarde van cultuur en erfgoed. Voor wat betreft erfgoed krijgt vooral het functioneel gebruik ervan aandacht. Daarnaast zoekt de provincie nieuwe manieren van samenwerking waardoor de uitvoeringskwaliteit van restauraties en archeologie wordt vergroot.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem' en Erfgoedagenda

In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. Cultuurhistorie speelt op een zo'n vroeg mogelijk moment een actieve rol in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering. De Erfgoedagenda, die Panorama Arnhem als beleidsinstrument opvolgde, gaat uit van dezelfde erfgoedstrategiën.

Structuurvisie

De Structuurvisie Arnhem (2011) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.

5.9.2 Situatie plangebied     

In het voorliggende geval zijn er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Uit de Gelderse Cultuurhistorische Atlas en de gemeentelijke monumentenviewer blijkt dat er in de omgeving van het plangebied eveneens geen sprake is van cultuurhistorische waarden die van belang zijn in het kader van dit bestemmingsplan. Cultuurhistorische waarden vormen, vanwege het ontbreken ervan, geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

5.9.3 Conclusie     

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

5.10 Archeologie     

5.10.1 Algemeen     

Rijksbeleid

Erfgoedwet 

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. Vanaf 1 juli 2016 maakt de Monumentenwet 1988 deel uit van de Erfgoedwet, dat hiermee het belangrijkste beschermingsinstrument voor het cultuurhistorisch én archeologisch erfgoed in Nederland wordt.

Gemeentelijk beleid

Archeologische verwachtingenkaart

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
  • in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2.000 m2.

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.

5.10.2 Situatie plangebied     

Om de archeologische verwachting voor het plangebied in beeld te brengen, zijn door adviesbureau BAAC een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9).

De archeologische verwachting was op voorhand middelhoog voor het bodemdeel onder 1,5 meter-maaiveld. Het plangebied ligt in het Midden-Nederlandse rivierengebied, op de overgang van het Veluwemassief (noorden) en de heuvels rond Nijmegen (zuiden). Het reliëf wordt gevormd door stuwwallen, ontstaan door de opstuwende werking van landijs in de voorlaatste ijstijd. Gedurende de laatste ijstijd baanden de voorlopers van Rijn en Maas zich door het landschap hetgeen resulteerde in een uitgestrekte riviervlakte. Toen het aan het einde van de ijstijd opnieuw erg koud werd, slepen de rivieren in de riviervlakte het zogeheten 'Terras X' uit. Als gevolg van uitblazing van zand uit droge rivierbeddingen, vormden zich lokaal paraboolvormige rivierduinen. Terras en duinen raakten tijden het Holoceen, het geologische tijdvak waarin wij leven (een tussenijstijd), afgedekt met komklei. Deze klei werd afgezet vanuit (westelijk gelegen) geulen. Het afzetten van sediment ging door tot aan de bedijkingen vanaf de late middeleeuwen.

Terrasresten en rivierduinen kennen door hogere liggingen een hoge kans op menselijke aanwezigheid/bewoning. Een dergelijke zandopduiking is bekend uit Schuytgraaf, zuidwestelijk gelegen van het plangebied en op korte afstand. Booronderzoek heeft hier bewoning vanaf het neolithicum uitgewezen. De zandopduiking zou mogelijk door kunnen lopen tot in het plangebied. De jongere komkleigronden kenden vooral een extensief gebruik (hooi-/weideland). Voor deze gronden geldt een lage archeologische verwachting.

Ter toetsing van de archeologische verwachting is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Van boven naar onder zijn in de boringen aangetroffen:

  • een ophogingspakket;
  • pakket komklei met laklaag (oud vegetatieniveau/oppervlak);
  • veraard veen (waarschijnlijk basisveen, mogelijk een pleistocene geul);
  • pleistoceen zand.

Gezien de lage ligging van Terras X met dientengevolge veenvorming vanwege natte omstandigheden, leende het plangebied zich niet voor bewoning/menselijke aanwezigheid zoals bij de zandopduiking in Schuytgraaf. Archeologische indicatoren (aardewerk, botmateriaal, houtskool, etc.) zijn evenmin gevonden. Vanwege deze situatie kan de archeologische verwachting voor het plangebied worden bijgesteld: er zijn hier geen archeologische waarden te verwachten.

5.10.3 Conclusie     

Vanwege de resultaten van het bureau- en booronderzoek, gelden er vanuit archeologie geen verdere randvoorwaarden voor het bestemmingsplan. Er hoeft geen vertaling naar de plankaart plaats te vinden; er gelden ook geen specifieke regels. Bij toevalsvondsten geldt echter Artikel 5.10 van de Erfgoedwet:

  • Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister.
  • De gerechtigde tot een archeologische vondst als bedoeld in het eerste lid, is gehouden de vondst gedurende zes maanden, te rekenen van de dag van de in het eerste lid bedoelde melding, ter beschikking te houden of te stellen voor wetenschappelijk onderzoek.

5.11 Conventionele explosieven (CE)     

5.11.1 Algemeen     

Conventionele explosieven worden in de volksmond ook wel aangeduid als ‘Niet Gesprongen Explosieven (NGE)’. Met name in de buurt van het spoor is in de Tweede Wereldoorlog veel gevochten, waardoor er rekening moet worden gehouden met munitieresten uit die tijd.

5.11.2 Situatie plangebied     

Er is vooronderzoek uitgevoerd naar de kans op aantreffen van conventionele explosieven binnen het plangebied. Hierna is de conclusie en het advies uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 10 bij deze toelichting.

Geconcludeerd wordt dat de grond ter plaatse van het bos aan op de noordelijke zijde van het plangebied tot circa 0,5 m-mv naoorlogs geroerd zal zijn. Verder is het gehele plangebied tot 0,4 m -mv naoorlogs geroerd als gevolg van agrarische activiteiten (e.e.a. conform de in de handreiking gehanteerde uitgangspunten). Van de locatie waar de crossbaan aanwezig is geweest kan niet worden achterhaald of de grondwallen zijn vlakgeschoven of dat de grond van locatie is afgevoerd. Een diepte waarop de grond is geroerd kan hieraan niet worden gekoppeld.

Bovenstaande betekent dat voor de uitvoering van bouwwerkzaamheden en de herinrichting van de gehele projectlocatie CE maatregelen nodig zijn indien buiten het bosje dieper dan 0,4 m-mv wordt gegraven en in het bosje dieper dan 0,5 m-mv.

Bij grondroerende werkzaamheden dienen dan ook CE-maatregelen getroffen te worden. Deze maatregelen dienen genomen te worden door een WSCS-OCE erkend bedrijf. Geadviseerd wordt om als de daadwerkelijk uit te voeren werkzaamheden en de ontgravingsdiepten bekend zijn, het CE-onderzoek te actualiseren om vervolgens definitief vast te stellen waar CE-maatregelen getroffen dienen te worden.

5.11.3 Conclusie     

Het aspect conventionele explosieven vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan, met dien verstande dat het hiervoor genoemde advies in acht dient te worden genomen.

5.12 Trillingen     

5.12.1 Algemeen     

Voor de beoordeling van trillingen op het aspect trillinghinder wordt de SBR-richtlijn "Meet-en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B Hinder voor personen in gebouwen" aangehouden. Deze richtlijn heeft geen wettelijke status, maar heeft mede door jurisprudentie een ruim draagvlak opgebouwd en wordt geïnterpreteerd als de meest recente stand der inzichten.

De richtlijn hanteert afhankelijk van de functie streefwaarden voor trillingen ter voorkoming van hinder.

Treinverkeer kan aanleiding geven tot trillingen in gebouwen. Trillingsbronnen oefenen een kracht uit op bijvoorbeeld de rails resulterend in de opwekking van trillingen. Indien bouwplannen binnen een afstand van 150 meter vanaf een spoorlijn liggen dient rekening gehouden te worden met deze trillingen.

5.12.2 Situatie plangebied     

Adviesbureau DGMR heeft onderzoek uitgevoerd naar het aspect trillingen. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 11 van deze toelichting.

Uit de haalbaarheidsstudie, gebaseerd op trillingsmetingen in de bouwkavel en prognose van de te verwachten trillingssterkten op vloervelden, volgt dat in de nog te realiseren school met voorwaarden voldaan kan worden aan de SBR-B. Deze voorwaarden betreffen het toepassen van een paalfundering, het toepassen van een betonnen draagconstructie en verdiepingsvloeren met een beperkte vloeroverspanning van maximaal 8 meter. Deze voorwaarden zijn te wijten aan de goederentreinpassages.

5.12.3 Conclusie     

Het aspect trillingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, mits de voorgestelde voorwaarden in acht worden genomen.

5.13 Stadsklimaat     

5.13.1 Algemeen     

In de Structuurvisie 2020-2040 (december 2012) is de gemeentelijke ambitie verwoord om Arnhem klimaatbestendig te maken onder alle weersomstandigheden. Voor wat betreft het aspect hitte wordt gestreefd naar prettig toeven binnen- en buitenshuis en in elk geval het vermijden van ongewenste gezondheidsrisico's. Dit laatste geldt vooral voor de kwetsbare groepen in onze stad als ouderen. In de Structuurvisie ligt de nadruk op hitte door de toename in de toekomst van het aantal zomerse en zelfs tropische dagen als gevolg van de klimaatverandering. In het realiseren van een prettig stadsklimaat wil de gemeente optimaal gebruik maken van de (huidige) gunstige uitgangssituatie van natuurlijke luchtstromen die van de hoger gelegen stadsranden en vanuit de rivierzone de stad in stromen en zorgen voor koeling en tevens een goede luchtkwaliteit. Ook het groene karakter van de stad draagt daaraan in hoge mate bij.

Opwarming van de stad tijdens warme dagen doet zich voor in de dichtbebouwde stenige gebieden met veel gebouwvolume, verharding en weinig groen. Op de Hittekaart van Arnhem is de gevoeligheid van de stad voor opwarming weergegeven (zie afbeelding 5.1). Het bestemmingsplangebied is gelegen in een overwegend 'gele legenda-eenheid' wat duidt op een gebied waar sprake is van een beperkte opwarming tijdens perioden van hitte. Voor dit soort gebieden bestaat de ambitie dit locale stadsklimaat zo te behouden en dus niet te verslechteren door bijvoorbeeld herontwikkelingen.

verplicht
Afbeelding 5.1: Hittekaart Arnhem 2010 (Bron: gemeente Arnhem)

verplicht verplicht

Figuur 5.2: Hitte-attentiekaart Arnhem (2012)

5.13.2 Situatie plangebied     

Als gevolg van de ontwikkeling neemt de oppervlakte aan verhard oppervlak (bebouwing/verharding) toe ten opzichte van de planologische situatie. Dit betekent niet dat hierdoor automatisch een onacceptabele verslechtering plaats zal vinden van het stadsklimaat. Er is bij de inrichting van het gebied gezorgt voor een brede groene zone om het terrein van de school. Daarnaast zal ook op het terrein van de school groen worden aangelegd (o.a. voor de waterberging). Hiermee is de toename van de hoeveelheid verhard oppervlak ten opzichte van de hoeveelheid groen in en om het plangebied relatief beperkt. Compenserende maatregelen zijn dan ook niet nodig.

5.13.3 Conclusie     

Het aspect stadsklimaat vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.14 Duurzaamheid     

5.14.1 Algemeen     

Rijksbeleid

Nieuwe gebouwen en woningen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en woningen fasegewijs aangescherpt. Per 1 januari 2015 is de Energieprestatiecoëfficient (EPC) voor nieuwbouw van woningen aangescherpt tot 0,4. Voor overige gebouwen is de EPC afhankelijk van de functie. Voor een nieuw gebouw met een onderwijsfunctie is de EPC 0,7.

Vanaf 1 januari 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. Voor overheidsgebouwen geldt dat zij vanaf 1 januari 2019 voldoen aan de BENG eisen.

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een gebruiksoppervlak groter dan 100 m² moet een milieuprestatieberekening worden bijgevoegd.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijke beleid op het gebied van Energie en Duurzaam Bouwen is vastgelegd in het Programmaplan New energy made in Arnhem 2015-2020 (2015) en in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (2012).

De gemeente Arnhem hanteert de volgende voorkeursvolgorde inzake de ambities voor nieuwbouw:

  1. Energieneutraal,
  2. Bijna energieneutraal (BENG),
  3. Conform eisen bouwbesluit.

5.14.2 Situatie plangebied     

Wat betreft duurzaamheid wordt opgemerkt dat het gebouw wordt gebouwd conform de principes van het 'Programma van Eisen - Frisse Scholen' van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Het uiteindelijke doel van dit document is een zo gezond, comfortabel en energiezuinig mogelijke school binnen het beschikbare budget.

Het Programma van Eisen - Frisse Scholen gaat in op vijf thema's:

  1. energie,
  2. lucht: binnenluchtkwaliteit,
  3. temperatuur: thermisch comfort,
  4. licht: visueel comfort,
  5. geluid: akoestisch comfort.

Voor ieder thema zijn drie ambitieniveaus vastgesteld:

  • klasse C (acceptabel),
  • klasse B (goed) en
  • klasse A (zeer goed).



Daaraan zijn (prestatie)eisen gekoppeld. Klasse C is het basisniveau; gebaseerd op geldende wet- en regelgeving, zoals deze in het Bouwbesluit tot 2012 van kracht waren. De eisen zijn zo geformuleerd dat alle eisen die bij C staan ook voor B en A gelden, tenzij daar een zwaardere eis is opgenomen. In 2012 en 2015 zijn de eisen in het Bouwbesluit voor nieuwbouw zodanig verzwaard, dat ook bij nieuwbouw voor de thema's energie en lucht minimaal klasse B moet realiseren.

De nieuwe bebouwing zal worden gerealiseerd worden conform klasse B en voldoen aan het bepaalde in het Bouwbesluit.

5.14.3 Plangebied     

De ambitie is om een duurzaam energiezuinig gebouw te realiseren. Daarvoor worden de volgende bouwkundige en installatietechnische maatregelen toegepast:

  • Gebouwbeheerssysteem (direct monitoren alle energieverbruik),
  • EPC-waarde < 0,7,
  • Aansluiting stadswarmte of warmtepomp,
  • Volledig uitgevoerd met ledverlichting,
  • Aanwezigheidsdetectie (stuurt verlichting en verwarming),
  • Warmteterugwinunit in luchtbehandelingskast,
  • Oriëntatie van gebouw,
  • Automatische spoelkranen toiletten,
  • Hemelwater opvang blijft oppervlaktewater,
  • Lage temperatuur vloerverwarming,
  • HR++ glas,
  • Hoge kierdichting (zowel kozijnen als alle kanaalwerk),
  • Douches uitgevoerd met zelfsluitende kranen,
  • Alle buitendeuren voorzien van drangers,
  • Voorbereiding zonnepanelen (i.v.m. centraal project en centrale inkoop Quadraam),
  • Onderhoudsvriendelijke materialen.

Met deze maatregelen wordt verwacht om de volgende GPR score minimaal te behalen:

GPR-thema's GPR Score

Energie >8                                         

Milieu >7                                         

Gezondheid >7,5                                      

Gebruikskwaliteit >7,5                                      

Toekomstwaarde >7,5                                      

5.14.4 Conclusie     

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.15 Kabels, leidingen en straalpaden     

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden gelegen waarmee in het kader van dit bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden.

Wel bevindt zich binnen het plangebied een persleiding (aanleg 2016) op het meest noordoostelijke deel van het plangebied.

5.16 M.e.r. - beoordeling     

5.16.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een schoolgebouw met bijbehorende voorzieningen. Een dergelijk bouwproject kan worden gezien als stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in categorie D11.2 van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). De omvang van het project ligt echter ver onder de drempelwaarde van een oppervlakte van 100 hectare, waarbij er sprake is van m.e.r.-beoordelingsplicht.

Deze drempelwaarde is echter indicatief Dit houdt concreet in dat het bevoegd gezag op grond van artikel 2, lid 5 van het Besluit m.e.r. dient na te gaan of de beoogde activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Indien dit niet kan worden uitgesloten, is het alsnog nodig een milieuffectrapport op te stellen.

De toets of er, ondanks het feit dat de omvang onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. blijft, sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen wordt aangeduid als een 'm.e.r.-beoordeling' of m.e.r.-toets.

Op basis van deze beoordeling dient het bevoegd gezag, het college van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad expliciet te besluiten of er al dan niet een m.e.r.-procedure wordt gevolgd

De voorliggende paragraaf betreft deze m.e.r.-beoordeling.

Bij de m.e.r.-beoordeling worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling (richtlijn 85/337/EEG).

Deze criteria hebben, samengevat, betrekking op:

  • de kenmerken van het voornemen (onder meer omvang, kans op hinder, mogelijke cumulatie met effecten van andere activiteiten);
  • de plaats (onder meer ligging ten opzichte van gevoelige gebieden);
  • de kenmerken van de effecten, mede gelet op de aard van het voornemen en de plaats.



Criteria 

De criteria in Bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling zijn als uitgangspunt genomen. De hoofdcriteria zijn reeds genoemd. Hieronder volgt een overzicht van de criteria.

1.Kenmerken van de projecten

Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • de omvang van het project;
  • de cumulatie met andere projecten;
  • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
  • de productie van afvalstoffen;
  • verontreiniging en hinder;
  • risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

2. Plaats van de projecten

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

het bestaande grondgebruik;

de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;

het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:

  • wetlands,
  • kustgebieden,
  • berg- en bosgebieden
  • reservaten- en natuurparken,
  • gebieden die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszonen door de lidstaten aangewezen op grond van de Vogel-en/of habitatrichtlijn,
  • gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden,
  • gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid,
  • landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.



3. Kenmerken van het potentiële effect

Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
  • het grensoverschrijdende karakter van het effect;
  • de orde van grootte en de complexiteit van het effect;
  • de waarschijnlijkheid van het effect;
  • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.

5.16.2 Situatie plangebied     



Beoordeling

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebaseerd op de beschrijving van het plan en de ten behoeve van de ontwikkeling uitgevoerde onderzoeken.

  1. Kenmerken van het project

    Het project betreft de het opvullen van een locatie van 10.000 m2 aan de rand van een bestaande woonwijk.

    De omvang van het project is niet van zodanige aard dat reeds daarom sprake is van een bijzondere effecten op de omgeving. Ook zal er, gelet op de aard van de ontwikkeling geen bijzonder beroep gedaan worden op natuurlijke hulpbronnen, noch is het de verwachting dat er, in vergelijking met de omgeving, een disproportionele hoeveelheid afvalstoffen of verontreiniging ontstaan. Een bijzonder risico op ongevallen is eveneens niet aanwezig. De locatie maakt onderdeel uit van de bestaande wijk Elderveld. Er zijn in de directe omgeving geen andere ontwikkelingen. Aan de andere zijd van de spoordijk wordt de nieuwbouwwijk Schuytgraaf doorontwikkelt. Gelet op het feit dat de wijk Schuytgraaf reeds meer dan 15 jaar in ontwikkeling is en het karakter van de ontwikkeling als woningbouwproject, niet van zodanige impact op de omgeving heeft dat reeds hierom een m.e.r.-plicht zou gelden.

  2. Plaats van het project

    De plaats van het project betreft een stedelijke omgeving in Arnhem-Zuid nabij een OV-knooppunt. Het beoogde gebruik als school is passend in de omgeving. Er zijn geen bijzonder relaties met gevoelige gebieden.

  3. Effecten van het project

    De te realiseren functie is grotendeels geluidgevoelig van aard, waarbij inkomend geluid van de omgeving zoals wegverkeerslawaai en railverkeer wel van invloed is. Voor een gedeelte van de te realiseren school aan de Metamorfosenallee wordt een ontheffing van de voorkeurswaarde voor geluid vanwege rail- en wegverkeer aangevraagd.

    Voorts wordt op basis van de beoogde functie geen belangrijke negatieve effecten op de omgeving (overige woon- en groengebieden) verwacht.

  4. Luchtkwaliteit

    Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de normen voor luchtkwaliteit niet worden overschreden. Wel heeft de beoogde ontwikkeling verkeersaantrekkende werking, die van invloed kan zijn op de luchtkwaliteit. Uit de 'niet in betekenende mate-toets' blijkt dat de bijdrage van het project aan verslechtering van de luchtkwaliteit niet in betekende mate en dus zeer gering is. Vanuit dit aspect zijn er dus geen bijzonder nadelige gevolgen voor de omgeving te verwachten.

  5. Bodem

    Er zijn geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Direct aangrenzend aan het plangebied liggen geen grondwaterverontreinigingen. Voor de ontwikkeling van het terrein zijn geen sanerende maatregelen nodig. De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen gevaar voor de volksgezondheid voor het beoogde gebruik.

  6. Water

    Het hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt. Het oppervlak dat voor waterberging wordt gereserveerd is ruim 800 m². Deze ruimte is voldoende om ook zonder afvoer enkele hevige buien te kunnen verwerken. Omdat gekozen is om het hemelwater op eigen terrein te verwerken is geen watercompensatie nodig.

    Er zijn voorts geen negatieve effecten op de omgeving te verwachten

  7. Archeologie

    Voor het plangebied gelden geen archeologische verwachtingen meer. Er wordt dan ook geen effect verwacht op eventuele archeologische waarden in de omgeving.

  8. Natuur

    Het gebied bevat geen bijzondere ecologische waarden, noch worden er als gevolg van de ontwikkeling bijzondere gevolgen voor de omgeving verwacht.

    Het plangebied ligt op een afstand van circa 3 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Veluwe ten noorden van het plangebied. Significante negatieve effecten op het Natura 2000-gebied zijn gezien de tussenliggende reeds verstorende elementen, ingreep en afstand niet te verwachten. Bovendien is de functie reeds beoogd in het geldende bestemmingsplan.

5.16.3 Conclusie     

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan op zich en in samenhang met andere plannen geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf, voor de directe omgeving en voor gevoelige gebieden in de omgeving. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet noodzakelijk

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving en -verantwoording     

6.1 Inleiding     

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. Overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels     

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  1. Artikel 1 Begrippen

    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  2. Artikel 2 Wijze van meten

    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.2 Bestemmingsregels     

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de planverbeelding is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.

In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

6.2.3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  1. Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

    Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
  2. Artikel 8 Algemene bouwregels

    Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.
  3. Artikel 9 Algemene gebruiksregels

    In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  4. Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

    In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
  5. Artikel 11 Overige regels

    In dit artikel is de standaardregeling ten aanzien van het parkeren en het laden en lossen opgenomen.

6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen     

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

6.3 Verantwoording van de regels     

6.3.1 Algemeen     

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.2 Afzonderlijke bestemmingen     

In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken.

6.3.3 Groen     

In dit bestemmingsplan zijn de groene gebieden bestemd als: 'Groen' (Artikel 3) en 'Groen - Landschap en park' (Artikel 4). In de wijze van bestemmen is het structurele groen bestemd als Groen - Landschap en park en het overige groen als Groen.

Het verschil tussen deze bestemmingen is dat binnen de bestemming Groen - Landschap en park een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is gekoppeld. Dat betekent dat binnen de bestemming een omgevingsvergunning noodzakelijk is om bepaalde werkzaamheden uit te voeren zoals het aanleggen van verharding en het kappen van bomen.

In dit bestemmingsplan is de groenstrook langs de Metamorfosenallee bestemd als Groen. Deze bestemming sluit aan bij de bestemming van de groenstrook ten oosten van het plangebied. Het gaat om een relatief smalle strook die niet wordt gezien als structureel groen.

De gronden aan de noordzijde van het plangebied en tussen het schoolterrein en de Oegstgeeststraat zijn bestemd als Groen - Landschap en park. Dit groen wordt gezien als structureel groen en wordt door middel van het omgevingsvergunningstelsel zwaarder beschermd. Binnen deze bestemming is geen bebouwing toegestaan. Daarnaast is expliciet geregeld dat er geen ontsluiting is toegestaan binnen deze bestemming naar het terrein van de school.

6.3.4 Maatschappelijk     

De bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 5) is bedoeld voor onderwijs, zaalsport en politieke-, belangen- en ideële organisaties/verenigingen en hobbyclubs. Aan de hoofdfunctie ondergeschikte detailhandel en horeca (kantine) is eveneens toegestaan. Binnen de bestemming zijn tevens groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterberging, parkeerplaatsen en andere voorzieningen behorende bij de school toegestaan.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Er zijn twee uitzonderingen:

  1. een hekwerk rondom de sportkooi sportveld met een maximumbouwhoogte van 3 meter en
  2. maximaal 3 vlaggenmasten met een maximumbouwhoogte van 6 meter.

In deze bestemming is ook geregeld dat binnen de bestemming minimaal 800 m2 moet worden ingericht als een waterbergende voorziening teneinde te komen tot een goede waterhuishoudkundige situatie.

6.3.5 Verkeer - Verblijfsgebied     

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (artikel 6) geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.

6.4 Handhaving     

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

6.5 Exploitatie     

Grondexploitatie

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren waarmee niet gecontracteerd is. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5. van het Bro) zoals grondverwervingskosten, plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen verhaald worden door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan, wijzigingsplan of projectbesluit moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van één of meer woningen, bouw van één of meer hoofdgebouwen, bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2).

Het bestemmingsplan voorziet in mogelijkheid tot realisatie van een nieuw schoolgebouw binnen het plangebied. Deze ontwikkeling maakt daarmee bouwplannen mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk. In voorliggend geval is de gemeente in het kader van dit bestemmingsplan initiatiefnemer. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten anderszins verzekerd en is het maken van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro niet nodig.



Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is eigenaar van de gronden binnen het plangebied. Voorliggend plan maakt onderdeel uit van de totale financiële kaderstelling, waarbij de kosten zijn gedekt door het schoolbestuur en de gemeente garant staat. Geconstateerd is dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Procedure     

7.1 Vooroverleg     

Communicatie 

Omwonenden zijn actief geïnformeerd over de plannen voor deze locatie. Er zijn in 2017 en 2018 twee informatiebijeenkomsten georganiseerd. Vervolgens is er een klankbordgroep samengesteld waarmee diverse overleggen zijn geweest. Tijdens deze overleggen is voornamelijk gesproken over de bereikbaarheid van de school en de inrichting van het terrein. Dit zijn voor de buurt belangrijke onderwerpen welke ook in het juridisch onderdeel van het bestemmingsplan zijn opgenomen (zoals geen rechtstreekse verbinding tussen het terrein van de school en de wijk).

Tijdens de periode van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan wordt opnieuw een informatiebijeenkomst voor omwonenden georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst wordt toegelicht op welke wijze het gebied zal worden ingericht ten behoeve van de nieuwe school. Tevens zal de te volgen bestemmingsplanprocedure aan de orde komen, waarbij ook de coördinatie met de omgevingsvergunning zal worden verduidelijkt.

Motie "oostlocaties groen"

Op 29 januari 2018 is de motie "oostlocaties groen" in de gemeenteraad aangenomen. Hierin is besloten dat er een begeleidingscommissie opgericht moet worden bestaande uit wijkbewoners. Deze commissie dient te worden betroken bij de verdere uitwerking van de plannen.

In dezelfde motie is ook besloten dat de gemeente bij het ontwerpbestemmingsplan in een notitie laat zien welke eventuele aanpassingen naar aanleiding van de inbreng van de begeleidingscommissie zijn gedaan. In deze paragraaf wordt hier aandacht aan besteed.

In 2018 is de begeleidingscommissie van start gegaan en is vier keer bij elkaar geweest met vertegenwoordigers van de school en de gemeente.

De begeleidingscommissie heeft over vele onderwerpen mee kunnen denken en voorkeuren aan kunnen geven. Er zijn drie hoofdzaken die mede op initiatief van de begeleidingscommissie in het plan zijn opgenomen.

  1. Er komt geen ingang voor de fietsenstalling aan de noordkant van de Oegstgeeststraat. Dit was een grote wens van de bewoners omdat hiermee het (brom-)fietsverkeer door de wijk en met name de Oegstgeeststraat en Vlaardingenweg beperkt wordt. Scholieren en docenten moeten gebruik maken van de ingang via de Metamorfosenallee. In de regels van de bestemming Groen - Landschap en park is met een specifieke gebruiksbepaling opgenomen dat er geen verbinding naar de school is toegestaan.
  2. Er komt een fietspad aan de noordzijde van de Hollandweg tot aan de school zodat de leerlingen via dit fietspad de school kunnen bereiken. Dit toekomstige fietspad valt buiten de grens van dit bestemmingsplan.
  3. Er wordt een meidoornhaag geplaatst om de kavel van de school aan de Oegstgeeststraat. Deze vormt een groene en natuurlijke afscheiding van het schoolterrein.

Een tweetal andere uitgangspunten die in de motie zijn benoemd, zijn ook in het bestemmingsplan vastgelegd. Het gaat dan om:

  1. Er is een brede groenstrook bestemd tussen het terrein van de school en de Oegstgeeststraat. De strook heeft een bestemming Groen - Landschap en park en is ongeveer 12 meter breed. De minimale afstand van de straat tot het toekomstige gebouw van de school is bijna 16 meter.
  2. De maxmimumbouwhoogte van de school is vastgelegd op 14 meter. De standaard afwijkingsmogelijkheid voor 10% van de hoogte is in dit bestemmingsplan niet opgenomen.

Publicatie voornemen ontwikkeling

Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een ontwikkeling worden gepubliceerd. Aan deze verplichting is op 31 oktober 2018 voldaan met het publiceren van de kennisgeving van het bestemmingsplan in de Staatscourant, in het digitaal gemeenteblad en op de gemeentelijke website.



Artikel 3.1.1 Bro overleg

Het concept-bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro naar ProRail, NS Railinfrastructuur en Waterschap Rivierenland toegezonden. De ontvangen reacties hebben geleid tot beperkte aanpassing van het bestemmingsplan.

7.2 Terinzagelegging (ontwerp-bestemmingsplan)     

Het ontwerpbestemmingsplan 'School Metamorfosenallee - Oegstgeeststraat' heeft vanaf 15 november 2018 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de terinzagelegging zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen richten zich onder andere op de mogelijke hinder van de school en de maximumbouwhoogte. De zienswijzen geven geen aanleiding om voor te stellen het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.

Regels     

van het bestemmingsplan

School Metamorfosenallee - Oegstgeeststraat

(plannummer: NL.IMRO.0202.928-0301)

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan School Metamorfosenallee - Oegstgeeststraat met identificatienummer NL.IMRO.0202.928-0301 van de gemeente Arnhem.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 Bebouwingspercentage     

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.7 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming

1.8 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.9 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.10 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.11 Bouwlaag     

Een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering casu quo kapruimte.

1.12 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceelgrens.

1.14 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.15 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.16 Brutovloeroppervlak:     

De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren, waarboven de netto hoogte kleiner is dan 1,5 meter niet worden meegerekend.

1.17 Dienstverlenend bedrijf     

Een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, al dan niet met een baliefunctie, zoals een uitzendbureau, kapsalon, kopieerservicebedrijf, een autorijschool en dergelijke. Detailhandel en garagebedrijven worden hieronder niet begrepen.

1.18 Dunning     

Velling welke uitsluitend is bedoeld als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende bo(o)m(en), bos of houtopstand.

1.19 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 Normaal onderhoud, gebruik en beheer     

Gebruik gericht op het in zodanige conditie houden van objecten of de terreingesteldheid dat het voortbestaan van deze objecten of de terreingesteldheid op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehouden. Onder normaal onderhoud, gebruik en beheer wordt ook dunning van beplanting begrepen

1.21 Nutsbedrijven     

Bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op

  1. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
  2. de verzorging van telecommunicatie;
  3. de afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.22 Onderbouw     

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.

1.23 Onderwijs     

Georganiseerde communicatie van niet-incidentele aard met als doel overdracht van kennis, vermeerdering van inzicht en/of aanleren van vaardigheden zoals primair en speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar (beroeps)onderwijs en educatie, tertiair onderwijs en overig onderwijs en bij onderwijs behorende sportvoorzieningen.

1.24 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.26 Peil     

  1. voor een gebouw , waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
  4. voor zover als zodanig aangegeven in de bestemmingsregels: Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.)

1.27 Prostitutie     

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.28 Prostitué(e)     

Degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.29 Raamprostitutie     

Een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.

1.30 Seksinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.31 Straatmeubilair     

Onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.32 Thuisprostitutie     

Vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).

1.33 Vestigingsbeleid     

Het beleid neergelegd in de nota 'van Rood naar Groen' (vastgesteld 26 juni 2000).

1.34 Werken, werkzaamheden van geringe omvang     

Werken of werkzaamheden die geen wezenlijke verandering van de terreingesteldheid of van een inrichting tot gevolg hebben.

1.35 Werkplek     

Een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.

1.36 Wijk     

Wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten

2.1 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  3. fiets- en wandelpaden, straatmeubilair en speelvoorzieningen;
  4. geluidwerende voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4 meter bedragen.

Artikel 4 Groen - Landschap en park     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen - Landschap en park aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. park- en groenvoorzieningen, waaronder recreatieve- en speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  2. wandelpaden;
  3. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  4. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke-, cultuurhistorische, ecologische- en natuurwaarden.

4.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het realiseren van een verbinding (fiets- en of wandelpad) naar de naastgelegen bestemming Maatschappelijk
  2. Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden:
    1. als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
    2. voor het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
    3. voor het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
  3. De in dit lid onder b. genoemde gebruiksvormen zijn niet verboden, indien en voorzover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of andere apparatuur;
  3. het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen en puinstortingen;
  4. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
  5. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  6. het ophogen van gronden;
  7. het aanleggen, verbreden of verharden van voet- en rijwielpaden.
  8. Het aanbrengen van oppervlakte verharding groter dan 25 m2;
4.4.1 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 4.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  1. werken of werkzaamheden ter realisering van de bestemming, zoals aangegeven in lid 4.1;
  2. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  3. werken of werkzaamheden die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud betreffen.
4.4.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemming zijn toegekend;
  2. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke-, cultuurhistorische- en natuurwaarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

Artikel 5 Maatschappelijk     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. onderwijs en zaalsport;
  2. politieke-, belangen- en ideële organisaties/verenigingen en hobbyclubs;

en ondergeschikt voor:

  1. voorzieningen ten behoeve van het verkeer, groen- en speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  2. ondergeschikte horeca , uitsluitend ten dienste van onderwijs;
  3. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;

5.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogten uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
  2. In afwijking van het bepaalde in artikel 8.1, ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen, mag/mogen:
    1. een hekwerk rondom een sportveld met een maximumbouwhoogte van 3 meter worden opgericht.
    2. maximaal 3 vlaggenmasten met een maximumbouwhoogte van 6 meter worden opgericht.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van en het in gebruik laten nemen van bouwwerken overeenkomstig lid 5.1 onder a. zonder de aanleg en instandhouding van een waterbergende voorziening met een omvang van tenminste 800 m² teneinde te komen tot een goede waterhuishoudkundige situatie.

5.4 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen van kleine bouwwerken passend in de bestemming zoals fietsenstallingen, hekwerken en zitbanken met een maximumbouwhoogte van 3 meter waarbij voor hekwerken een maximumbouwhoogte geldt van 1 meter.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op

    bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  5. wandelgebieden en speelgelegenheden;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. onderdoorgangen, alsmede toegangen tot ondergrondse voorzieningen ten behoeve van

    direct aangrenzende bestemmingen.

6.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd;
  2. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals entrees tot parkeergarages en straatmeubilair mag ten hoogste 5 meter bedragen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels     

8.1 Bouwen binnen bouwvlak     

  1. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
  2. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  2. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen;
  3. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de in de geldende Arnhemse beleidsregels voor parkeren opgenomen normen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 8.1 mits de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van noodtrappen;
  2. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
    1. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3, en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
    2. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
    3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
      • voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
      • voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
    4. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder;
    5. voorzieningen ten behoeve van de opwekking van duurzame energie.

Artikel 11 Overige regels     

11.1 Parkeren     

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

    Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken - waarvoor een omgevingsvergunning is benodigd - daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de parkeer- of stallingsbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden.
  2. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van personenauto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's
  3. Aan het bepaalde onder a. wordt geacht te zijn voldaan indien de ruimte voor parkeren of stallen voldoet aan de in de Beleidsregels Parkeren van de gemeente Arnhem daartoe opgenomen normen.

11.2 Laden of lossen     

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

11.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in lid 3.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in lid 3.6.

11.4 Afwijkingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 11.1 en 11.2:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
  2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

11.5 Voorwaarden voor afwijken     

Afwijken van de regels, als bedoeld in de leden 11.1 en 11.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  2. de woon- en leefsituatie.

11.6 Beleidsregels     

  1. Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
  2. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

12.1.1 Overgangsbepaling     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid 12.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid 12.1.1 met maximaal 10%.

12.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Het bepaalde in lid 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor

geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik     

12.2.1 Overgangsbepaling     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.2.3 Verbod hervatten strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Het bepaalde in lid 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'School Metamorfosenallee - Oegstgeeststraat'.