Natuurbegraafplaats Koningsakker    

Toelichting     

bij het bestemmingsplan

'Natuurbegraafplaats Koningsakker'

(plannummer: NL.IMRO.0202.911-0301)

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Ontwikkeling 

De zusters Trappistinnen, bewoonsters van de abdij Koningsoord, zijn voornemens een natuurbegraafplaats te ontwikkelen op agrarische gronden aan de westzijde van de abdij. De abdij zelf is gelegen aan de Johannahoeveweg 79 in Arnhem.

De zusters willen op een deel van hun huidige agrarische gronden een natuurbegraafplaats oprichten om hiermee een economische bijdrage te leveren aan de duurzame instandhouding van abdij Koningsoord.

Een natuurbegraafplaats is in de eerste plaats een stuk bos, natuurgebied of half-natuurlandschap, zoals een weide, en in de tweede plaats een begraafplaats. Bij deze vorm van begraafplaats zijn de graven visueel niet zichtbaar. Deze omgeving kan variëren van een bosgebied tot een akker, met dus ook variatie van (bijbehorende) natuurwaarden. Naast de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats zijn tevens bijbehorende voorzieningen beoogd. Deze bestaan uit een ontmoetingsgebouw (entree, uitvaartdiensten, service, sanitair en administratie) en een gebouw voor stalling van apparatuur ten behoeve van beheer en onderhoud van de begraafplaats (onderhoudsgebouw).

Het natuurbegraven sluit aan bij een maatschappelijke behoefte met betrekking tot verduurzaming en het weer worden opgenomen in de natuur.

Principebesluit

In december 2016 heeft het college over het initiatief een principebesluit genomen. Hierbij zijn de volgende aandachtspunten voor de herontwikkeling meegegeven:

1. Onderzoek naar de bodemgesteldheid, archeologische situatie en de cultuurhistorie en een toets voor Natura 2000 en flora en faunawet;

2. In overleg met de gemeente een inrichtingsplan en beheerplan opstellen waarin in ieder geval de volgende zaken worden geregeld:

- locatie, dichtheid en frequentie van begraven;

- ontwikkelen van natuur: welke natuur wordt gerealiseerd? Waar, hoe en wanneer?

- openstelling van het terrein en relaties/verbindingen met de omliggende gronden;

- bereikbaarheid en parkeren.

Naast de vraag voor medewerking aan het initiatief voor het realiseren van een natuurbegraafplaats bij de abdij Koningsoord heeft Heidepol, die al een natuurbegraafplaats in Arnhem exploiteert, aangegeven te willen uitbreiden. Deze uitbreiding heeft Heidepol bedacht op een terrein in de directe omgeving van de huidige natuurbegraafplaats. Heidepol hoeft voor deze uitbreiding geen nieuwe voorzieningen te realiseren, maar kan gebruik maken van de bestaande.

Bij de genoemde besluitvorming over onderhavig initiatief van abdij Koningsoord is dan ook tevens besloten principemedewerking te verlenen aan uitbreiding van de reeds bestaande Natuurbegraafplaats Heidepol. Momenteel vindt de voorbereiding plaats van de wijziging van het bestemmingsplan om hierin te kunnen voorzien.

Behoud van een divers aanbod aan laatste rustplaatsen, maar ook in de termijn waarvoor graven worden uitgegeven is van belang dat ook in de verre toekomst voldoende grafruimte beschikbaar zal moeten zijn. Met het voorliggende initiatief van abdij Koningsoord én de (potentiele uitbreiding van) Naturbegraafplaats Heidepol wordt geacht voldoende differentiatie in het funerair aanbod in Arnhem te worden geboden.

1.2 Situering en begrenzing plangebied     

De natuurbegraafplaats wordt ontwikkeld op de gronden in de directe omgeving van de abdij Koningsoord. Het plangebied bedraagt circa 17 hectare en wordt aan de noord- en westzijde begrensd door het golfterrein van de Edese Golfbaan op het complex Papendal. Aan de zuidzijde vormen bossen de begrenzing die daarbij de zuidelijk gelegen spoorlijn Utrecht-Arnhem aan het zicht onttrekken. De oostelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de abdij Koningsoord en de bosrand van de voormalige productiebossen.

De begrenzing is op de verbeelding (plankaart) en het kaartje hierna (figuur 1) weergegeven.

Het plangebied kenmerkt zich in de huidige situatie door agrarisch gebruik variërend van akkerbouw (maïs) tot grasweide waar paarden grazen. Tevens maakt het deel uit van een uitgebreid (wandel)padennetwerk. De stuwwalrand en het oplopende maaiveld zijn duidelijk zichtbaar. De abdij vormt, als duidelijke schakel, een herkenbaar ruimtelijke onderdeel van het landschap.

verplicht

verplicht

Figuur 1: Ligging van het plangebied

1.3 Opzet bestemmingsplan     

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Geldende plannen     

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Arnhem-Noord 2007' bestemt het plangebied voornamelijk als "Agrarische doeleinden" (onbebouwbare zone) met de dubbelbestemming "Landschappelijke Waarden" (zie ook figuur 2). Tevens bestaat ter plaatse de mogelijkheid de bestemming "Agrarische doeleinden" te wijzigen in de bestemming "Natuur". Binnen deze bestemmingen is de beoogde natuurbegraafplaats met bijbehorende voorzieningen niet mogelijk en hiervoor moet dus een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

verplicht

verplicht

Figuur 2: Geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Arnhem-Noord 2007' ter plaatse van het plangebied.

1.5 Leeswijzer     

Hoofdstuk 1 gaat voornamelijk in op de aanleiding en het doel van de nieuwe ontwikkeling. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 behandelt het beleidskader dat van toepassing is. Vervolgens biedt hoofdstuk 4 een beschrijving van het initiatief van de natuurbegraafplaats. De diverse milieuaspecten komen aan de orde in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de planregels en in hoofdstuk 7 is een beschrijving van de procedure opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie     

2.1 Inleiding     

Van oudsher was de economie van een klooster, in ieder geval van de Trappistinnen, gebaseerd op de landbouw. Ook nu nog verpachten de zusters een deel van hun gronden aan een agrariër. Inmiddels is het echter nodig om die economie te herstructureren. De vraag kwam op hoe de gronden van de abdij beter te laten renderen en tegelijkertijd, indachtig de zorg die de zusters voelen voor een duurzame instandhouding van hun omgeving, de hen omringende natuur te bewaren en te versterken. Hieruit is het idee voor de natuurbegraafplaats voortgekomen.

2.2 Historische ontwikkeling     

De abdij is in 2008 nieuw gebouwd voor de zusters, die daarvoor in Berkel-Enschot hun abdij hadden. Door uitbreidingsplannen van de gemeente Tilburg moest dat klooster wijken. De zusters moesten omzien naar een andere locatie en die vonden zij door de aankoop van een deel van het terrein van de paters van Mill Hill. Hier is, op de plaats van een voormalige modelboerderij, een nieuw klooster gerealiseerd.

Het klooster telt 24 zusters van alle leeftijden die in hun eigen onderhoud voorzien. Tot het klooster behoren de aanliggende (binnen)tuinen, een gastenverblijf en een abdijwinkel. Daarnaast worden inkomsten vergaard uit een boekbinderij en het restauratieatelier, waar de zusters zelf werkzaam zijn. De gronden in de omgeving van de abdij worden momenteel voornamelijk gebruikt voor landbouw (akkerbouw en beweiding) en bosbouw (figuur 3).

Het gebied maakt onderdeel uit van het Zuid-Veluwse stuwwallengebied en vormt een onderdeel van de zoom van de Veluwe (Nationaal Park).

verplicht

Figuur 3: Topografische kaart met ligging beoogde natuurbegraafplaats

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur     

De abdij vormt een onmiskenbaar ruimtelijk onderdeel in het huidige landschap. Gesitueerd op oosthelling van het stuwwalcomplex biedt de abdij een weids uitzicht op het lichtgolvende maaiveld van het huidige akkerlandschap. Vanuit het lager gelegen landschap is de abdij met de bosrand op de achtergrond een ‘icoon’ die duidelijk herkenbaar is.

Ten westen van de abdij ligt een perceel van ongeveer zeventien hectare groot. Dit is

agrarische grond die door de zusters momenteel verpacht wordt aan een agrariër. Het agrarisch gebruik is voornamelijk het telen van maïs. Daarnaast is er nog een paardenwei aanwezig. Op deze gronden is de natuurbegraafplaats beoogd.

Het plangebied, onderdeel van het gebied met de naam landgoederenlandschap Johannahoeve, kenmerkt zich door een rijk reliëf en een uitgebreid lanenstelsel. Het vormt een onderdeel van het stuwwallenlandschap. In de directe nabijheid, ten noorden van het plangebied, ter hoogte van de huidige golfbaan, bevindt zich het heideontginningslandschap.

Het gebied van ‘Johannahoeve’ werd kort na 1850 ontgonnen, waarbij heide plaats maakte voor een regelmatig en rechtlijnig patroon van bos en agrarische gronden, in samenhang met enkele laanstructuren. Later is hier de proefboerderij Johannahoeve opgericht. Na de verwoestingen in de 2e wereldoorlog is deze uiteindelijk afgebroken en is de Abdij Koningsoord hier opgericht.

Geomorfologische ontwikkeling

Er worden drie landschappelijke eenheden onderscheiden:

  • Het westelijk gelegen terreindeel ligt voor een groot deel binnen een smeltwaterwaaier, ook wel

sandr genoemd.

  • Het uiterst zuidoostelijk deel ligt op een hoge stuwwal, terwijl het uiterst westelijke en noordelijke

deel binnen een beekdalbodem, hooggelegen ligt.

  • Verder wordt het westelijk gelegen terreindeel doorsneden door enkele droge dalen, al dan niet

bedekt met dekzand/löss. Binnen de beekdalbodem is geen sprake van een watervoerend beekdal. Vermoedelijk is hier sprake van aanvoer via het grondwater van de verderop gelegen Heelsumsche beek. Deze is waarschijnlijk alleen watervoerend geweest tijdens het Vroeg-Holoceen en periodiek tijdens het Midden- en Laat-Holoceen, toen er vanuit het stuwwallengebied nog sprake was van een periodiek (einde van de winter) grote aanvoer van sneeuwsmeltwater.

Hoogteverschillen

De hoogteverschillen van het stuwwallenlandschap en het grondgebruik zorgen ervoor dat er weidse uitzichten zijn en het golvende landschap beleefbaar is. Het plangebied herbergt enkele opvallende landschapselementen, waaronder bomenlanen, meidoornhagen en bossen. De aanwezige lanen, zowel noord-zuid als oost-west georiënteerd, vormen opvallende waardevolle landschapselementen van het plangebied. Ook valt het golvende microreliëf op van de aanwezige akkers. Dit golvende micro reliëf is ook buiten het plangebied goed zichtbaar in de vorm van golvende graslanden gelegen langs het oude beekdal ter hoogte van de Sportlaan.

Waardevolle landschapselementen

De landschapswaarden die gelden voor het plangebied zijn als volgt samen te vatten:

  • De smeltwaterwaaier, deze loopt vanaf de zuidzijde richting het noordelijk gelegen erosiedal. Dit erosiedal loopt van noord-oost naar zuidwestelijkerichting. Onderscheiden in het plangebied worden waaiervormige glooiingen en ondiepe en matig diepe dalen waargenomen.
  • Microreliëf op de aanwezige akkers en graslanden veroorzaakt door de dekzandafzettingen.
  • Aanwezigheid van overgangen van bosranden en open weide/akkers.
  • Afwisseling van open (weides en akkerland) en dicht (bossen en lanen)
  • Aanwezigheid van loofbossen en naaldbossen met fraaie landschappelijke ligging.
  • Aanwezigheid van meidoornhagen langs de akkers in het plangebied, die een onderverdeling in de open ruimtes creëren en een broedhabitat zijn voor zangvogels waaronder spotvogel en grasmus.
  • Aanwezigheid van een stelsel van lanen, onderdeel van het landgoederenlandschap. Ze vormen een extra scheidingslaag in de ruimtelijke indeling van de open ruimtes en versterken de ruimtelijke identiteit van het gebied.
  • De Sportlaan en de Johannahoeveweg, onderdeel vormend van de ontginningsstructuur van de Johannahoeve, aangelegd in de tweede helft van de 19e eeuw.
  • Aanwezigheid van een ruimtelijk icoon; de abdij Koningsoord.

2.4 Verkeer en parkeren     

De bestaande abdij wordt via de Johannahoeveweg ontsloten op de Dreijenseweg. De nieuwe begraafplaats wordt, als zelfstandige functie ontsloten op de 'doodlopende' Sportlaan. De Johannahoeveweg sluit weliswaar aan op de Sportlaan, maar het gedeelte langs de Abdij tot aan de Sportlaan is met borden 'gesloten voor motorvoertuigenop meer dan twee wielen'.

De Sportlaan is een smalle landelijke weg waarop het beperkt mogelijk is om tegemoet komend verkeer te passeren. De Sportlaan komt eveneens uit op de Dreijenseweg. De Dreijenseweg verbindt Oosterbeek met de N224/Amsterdamseweg. Deze zorgt voor verbinding met de rijkswegen A12 en A50. De Sportlaan is ook de extra verbinding voor Papendal; een achter-ontsluiting die alleen bij grote evenementen op Papendal, slechts een beperkt aantal keren per jaar, wordt gebruikt. Deze verbinding is bij de aansluiting met de Papendallaan voorzien van een hek, dat alleen dan wordt opengezet voor autoverkeer. Daarbuiten heeft de Sportlaan geen andere verkeersfunctie dan voor verkeer dat van en naar het weide- en bosgebied rondom Koningsoord gaat.

Behalve de Sportlaan en Johannahoeveweg zijn er verscheidene onverharde wegen in het gebied. Deze wegen vervullen geen noemenswaardige verkeersfunctie en zijn door afsluitingen alleen toegankelijk voor fietsers en voetgangers.

In dit deel van het plangebied, zowel langs Sportlaan als langs het gedeelte Johannahoeveweg nabij de Sportlaan, is in de bestaande situatie geen parkeergelegenheid voor auto's.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid en regelgeving     

3.1 Inleiding     

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid en de toepasselijke regelgeving. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Deze kaders zijn in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.

3.2 Beleid en regelgeving     

3.2.1 Rijksbeleid     

Wet op de lijkbezorging  

De wet op de lijkbezorging regelt de lijkbezorging in ruime zin, zoals de locatie en beheer van een bijzondere begraafplaats. De wet geeft aan dat een bijzondere begraafplaats kan worden aangelegd en in stand kan worden gehouden door een privaatrechtelijke rechtspersoon. De wet regelt daarnaast dat de gemeenteraad bevoegd gezag is in het aanwijzen van de locatie van de begraafplaats.



De wet schrijft voor dat een register wordt bijgehouden met de begraven lijken en een nauwkeurige aanduiding van de plaats waar zij begraven zijn. In de administratie van de natuurbegraafplaats zal een register worden bijgehouden van de exacte locatie van de reserveringen en de begravingen op de begraafplaats, omdat na verloop van tijd geen zichtbare herkenningspunten meer aanwezig zullen zijn op de plek van het graf.



Besluit op de lijkbezorging (3 mei 1991)

Het besluit op de lijkbezorging regelt onder meer de wijze van begraven en de inrichting van het graf. Zo regelt dit besluit dat bij het begraven geen gebruik mag worden gemaakt van kunststof of metalen omhulsel. Dit sluit aan bij het natuurbegraven, waarbij alleen gebruik gemaakt mag worden van materialen die makkelijk afbreken en vergaan in de bodem. Zo zijn de veel gebruikte spaanplaatgrafkisten niet toegestaan.

Voor de inrichting van een graf wordt aangegeven dat er zich minimaal 65 centimeter grond boven op de kist of het omhulsel moet bevinden. De afstand tussen de kisten bedraagt minimaal 30 centimeter. Tevens zal de kist of het omhulsel zich 30 centimeter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand moeten begeven. Uitgaande van een kisthoogte van 50 centimeter, betekent dit dat de grondwaterstand 145 centimeter beneden maaiveld moet blijven.

Bij het inrichtingsplan voor Koningsakker is hiermee rekening gehouden. De gemiddeld hoogste grondwaterstand is overal ruim dieper dan 145 cm. Daarnaast staat onderhavig bestemmingsplan toe dat natuurbegraven mogelijk is in één laag.

In het Besluit wordt aangegeven dat de afstand van een graf tot aan de erfafscheiding ten minste één meter dient te bedragen. Hiermee zal bij de inrichting van de begraafplaats rekening worden gehouden.



Inspectierichtlijn Lijkbezorging, 3e herziene druk  

Deze inspectierichtlijn lijkbezorging kan worden gezien als een advies van de Inspectie van de Volksgezondheid voor de milieuhygiënische aspecten van de lijkbezorging. In de inspectierichtlijn worden adviezen gegeven over onder andere het tegengaan van bodem- en grondwaterverontreiniging.

Aangegeven wordt dat een bodem van zand- of zwavelgrond het meest geschikt is voor een begraafplaats.

De afwatering van een begraafplaats moet milieuhygiënisch kritisch worden bezien, evenals de mogelijkheid maatregelen te nemen om te voorkomen dat dit water in het grond- of oppervlaktewater terechtkomt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient een een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd:r uimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Uit de definitie (niet limitatief) en ook uit de nota van toelichting behorende bij het Bro blijkt dat de aanleg van natuurbegraafplaatsen niet aan te merken is als een 'stedelijke ontwikkeling'. Bovendien valt uit de de nota van toelichting op het Bro op te maken dat deze regeling gericht is op het tegengaan van leegstand.

Geconcludeerd wordt dan ook dat voor de Natuurbegraafplaats Koningsakker de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Uiteraard dient wel gemotiveerd te worden op welke wijze sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De toelichting van het bestemmingsplan gaat hier verder op in.

3.2.2 Provinciaal beleid     

3.2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland     

In de Omgevingsvisie Gelderland zijn de gebieden van het Natuur Netwerk Nederland voor Gelderland vastgesteld. De Provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten van Gelderse Nationale Landschappen. De kernkwaliteiten zijn beschreven in bijlage 5 van de Omgevingsverordening.

Het Gelders Natuurnetwerk bestaat uit Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Op het verbod op nieuwvestiging binnen het Gelders Natuurnetwerk wordt voor een beperkt aantal ontwikkelingen, zoals natuurbegraafplaatsen, een uitzondering gemaakt in de voor die functies minst kwetsbare natuur. Voorwaarde is dat deze initiatieven in combinatie met extra versterking van de kernkwaliteiten tot stand komen. Deze versterking gaat verder dan het compenseren van negatieve effecten. Per saldo moet elke ontwikkeling een verbetering van de kernkwaliteiten in het Gelders Natuurnetwerk opleveren. In dat saldo zijn vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang belangrijke randvoorwaarden. De versterking wordt vastgelegd in een natuurversterkingsplan.

Het GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

Indien in natuurbegraven wordt voorzien ter plaatse van GNN, zijn hiervoor regels opgenomen in de provinciale omgevingsvisie en -verordening. De gronden van het voorliggend initiatief zijn echter gelegen in GO, waar deze regels niet van toepassing zijn.

3.2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland     

De tot natuurbegraafplaats te ontwikkelen maïsakker en haar omgeving maakt onderdeel uit van de ‘groene ontwikkelingszone’ (GO), zie ook figuur 4.

De omgeving valt onder het Gelders natuurnetwerk. De van toepassing zijnde Ontwikkelingsdoelen natuur en landschap voor de Groene Ontwikkelingszone zijn:

  • Ontwikkeling en handhaven bos- en natuurrijk karakter en samenhang in het bijzonder van de

ontginningen: singels, ruigteranden en bosranden en -zomen;

  • Ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden;
  • Samenhang tussen natuurgebieden bevorderen en daarmee het Gelders Natuurnetwerk versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren.

verplicht

Figuur 4: Ligging in 'Groene ontwikkelingszone'

Tevens is het initiatief tot oprichting van de natuurbegraafplaats in september 2017 besproken in het provinciale Adviesteam Ruimte. Hierbij is geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling past op de locatie en binnen het provinciaal beleid.

3.2.3 Gemeentelijk beleid     

3.2.3.1 Structuurvisie Arnhem 2020-2040     

Algemeen

Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In december 2012 is de Structuurvisie Arnhem 2020 met doorkijk 2040 vastgesteld door de gemeenteraad.

De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.

Karakteristiek bestaande ruimtelijke milieu

Ook wordt in de structuurvisie een karakteristiek geschetst van de bestaande ruimtelijke milieu in de stad. De karakterisering bestaat uit een korte beschrijving van de historische context, de ligging in de stad en de ruimtelijke kenmerken.

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt voor wat betreft ruimtelijke milieu binnen het Veluws landschap en maakt deel uit van het koersgebied Buitengebied Noord.

Onder 'karakteristiek' wordt daarbij onder meer opgemerkt dat de kwaliteit van het gebied allereerst gevormd wordt door de hoge natuur- en landschappelijke waarde. Het is de groene voortuin van Arnhem met daarnaast bijzondere cultuurhistorische waarden als grafheuvels, landgoederen, historische lanen en het militaire verleden. Het is hierdoor een bijzonder aantrekkelijk gebied om te wonen, te werken en te recreëren. Het noordelijk buitengebied is bovendien van groot economisch belang voor Arnhem; het herbergt grote (creatieve) publieksmageneten, er zijn grote werkgevers gevestigd en er vindt waterwinning plaats.

Onder 'Ontwikkelingsrichting en opgaven' is aangegeven dat nieuwe ontwikkelingen moeten moeten zijn op het tegengaan van versnippering en het verbeteren van de toegankelijkheid van het gebied.

3.2.3.2 Beheersvisie veluwe 2015-2024     

Dit plan hecht, net als het bestemmingsplan 'Buitengebied Arnhem Noord 2007', waarde aan de bestaande integrale kwaliteiten van het gebied. De transformatie van maisakkers naar natuurbegraafplaats levert een plus voor natuur en landschap op en wordt door de initiatiefnemer gezien

als een extra toegevoegde waarde voor het gebied, passend binnen het voorgestane beleid.

Hier wordt ingezet op ondermeer onderstaande onderwerpen, die aansluiten bij de voorgenomen ontwikkeling:

  • Versterken van contrasten open en dicht op basis van de landschappelijke onderlegger (bos, heide, hooilanden, landbouwgronden, landgoederen).
  • Meer zichtbaar maken van de slenken: open ruimtes van heide en structuurrijke randen (mantel zoom vegetatie).
  • Behoud van de kwaliteit van het cultuurhistorisch landschap en elementen (grafheuvels, schuttersputjes, houtwallen, grenswallen en lanen).
  • Meer zichtbaar maken van de cultuurgeschiedenis (o.a. grafheuvels, heide en lanen).

3.2.3.3 Voorschriften bijzondere begraafplaatsen     

In 2005 heeft de gemeenteraad ingestemd met de voorschriften die worden gesteld aan verzoeken tot het inrichten van een bijzondere begraafplaats op eigen terrein. Er worden eisen gesteld aan de aanvrager, de grond waarop de bijzondere begraafplaats is geprojecteerd alsmede aan de inrichting van de bijzondere begraafplaats.

Het verzoek tot het mogen inrichten van het onderhavige perceel tot natuurbegraafplaats, zijnde een bijzondere begraafplaats op eigen terrein, is getoetst aan voornoemde eisen. Hierbij is geconcludeerd dat het beleid niet van toepassing is, aangezien bij voorliggende ontwikkeling de zusters van Abdij Koningsoord eigenaar zijn van de (uit te geven) begraafplaatsen.

3.2.3.4 Verkeer en parkeren     

De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (vastgesteld 2012). Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden.

Per maart 2013 is een nieuw beleidsplan fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' vastgesteld. Deze nota is een uitwerking van de inzet voor versterking van het fietsgebruik. Inzet is de bestaande fietser beter faciliteren maar vooral automobilisten verleiden meer te fietsen.

De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid, comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen. Om de nieuwe fietser te verleiden zullen we vooral moeten inzetten op de aanleg van nieuwe verbindingen. De opkomst van de elektrische fiets helpt hierbij.

Per mei 2014 is de beleidsnota openbaar vervoer 'De reiziger centraal' vastgesteld. Deze nota heeft als doel het in stand houden van betaalbaar en kwalitatief goed openbaar vervoer en het doorgroeien naar emissieloos openbaar vervoer.

Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003'.

3.2.3.5 Welstand     

Arnhem kiest er in haar Welstandsnota 2012 (2013) voor variatie waar het kan, bescherming waar het moet. Er wordt getoetst op welstand in gebieden waar dat nodig is om een bepaalde samenhang in de omgeving te borgen. Er is een indeling gemaakt in drie welstandsniveaus die van elkaar verschillen de mate waarin getoetst wordt op welstandscriteria: 'zware toets', 'lichte toets', of 'géén toets'. De toetscriteria zijn opgesteld voor meest voorkomende bouwwerken. Voor alle andere bouwwerken gebruiken we de algemene welstandscriteria (zie Welstandsnota 2012). Hierin staat in algemene bewoordingen beschreven waaraan een bouwwerk moet voldoen.

Op de welstandskaart is te zien dat voor dit plangebied geen welstandstoets geldt.

3.2.3.6 Milieu- en omgevingsaspecten     
3.2.3.6.1 Inleiding     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In de volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de van belang zijnde thema's, waaronder geluid, hinder, bodem, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

In hoofdstuk 5 worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Hier wordt tevens geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk milieu- en omgevingsbeleid en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

3.2.3.6.2 Groen     

Groenplan Arnhem 2004 - 2007 / 2015

Met het groenplan 2004-2007/2015 streeft de gemeente Arnhem ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.

De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels worden toegepast.

Sinds 2014 is in Arnhem de waardevolle bomenlijst van kracht. Hierop zijn bijzondere, vrijstaande bomen opgenomen, die zowel in particuliere tuinen kunnen staan als in gemeentelijke plantsoenen of parken. Een Waardevolle boom mag niet zomaar gekapt worden. Er is altijd een kapvergunning nodig. De Regels van de Algemene Plaatselijke Verordening zijn van toepassing op de boom.

Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel. Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:

- Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;

- Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.

Er worden vijf samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.

3.2.3.6.3 Water     

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021. Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water een onderwerp. Het gaat om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Verder zijn klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, met water als belangrijk aspect, een belangrijk onderwerp.

In april 2011 hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

In de Waterwet zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor hemelwater indien de eigenaar van het terrein het hemelwater in alle redelijkheid niet op eigen terrein kan verwerken en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau zijn alle beleidsplannen geïntegreerd in één plan: de Omgevingsvisie Gelderland. Water is opgenomen in twee centrale doelstellingen, te weten het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving. Realisatie van deze doelstellingen betekent onder meer:

  • ontwikkelen met kwaliteit met respect voor ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle functies; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Verder is de provincie het aanspreekpunt voor drie watergerelateerde zaken:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

Waterschap en gemeente

De verantwoordelijkheid voor het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord, inclusief het in stand houden van de waterkering, ligt bij het Waterschap Rijn en IJssel. Relevant beleid is opgenomen in het Waterbeheerplan (2016-2021) en de Keur en legger van het waterschap. Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in:

- Gemeentelijk RioleringsPlan (2014-2018); dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.

- Waterplan Arnhem (2009-2015); het waterplan is gebaseerd op vier hoofddoelstellingen:

  1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
  2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
  3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
  4. Bewustwording.

- Aanpak wateroverlast Arnhem-Noord; Arnhem -en vooral Arnhem-Noord- beter waterbestendig te maken tegen zware regenbuien.

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen.
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein.
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie.
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan.
  • ontwikkelingen moeten bijdragen aan het verminderen of beperken van wateroverlast.

3.2.3.6.4 Bodem     

Voor het plangebied is getoetst of de kwaliteit van de bodem (inclusief grondwaterkwaliteit) de aanwezige bestemmingen/functies toelaat.

Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:

  • Wet Bodembescherming (Wbb gewijzigd 2013);
  • Beleidsnota bodem 2012, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, december 2012;
  • Besluit Bodemkwaliteit (2008);
  • Nota Bodembeheer, vastgesteld september 2011, met (deel) actualisatie uit 2017.

3.2.3.6.5 Luchtkwaliteit     

Wet Luchtkwaliteit 2007

De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen. Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

  • PM10 (fijnstof)

1. de jaargemiddelde concentratie van 40 ìg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;

2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 ìg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;

  • NO2 (stikstofdioxide)

1. de jaargemiddelde concentratie van 40 ìg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;

2. de uurgemiddelde concentratie van 200 ìg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.

3.2.3.6.6 Hinder     

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

3.2.3.6.7 Externe veiligheid     

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).

Rijksbeleid

Voor bedrijven is in 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.

Voor ondergrondse (aardgas)leidingen is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor de transportroutes (weg, water, spoor) het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In het Btev zijn de milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.

Gemeentelijk beleid

In 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid vastgesteld, welke in 2015 wederom met 4 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen     

4.1 Inleiding     

Het is de bedoeling een natuurlijke omgeving te creëren waar de overledenen begraven kunnen worden: een natuurlijk ogend landschap, passend in de context van het gebied. Dit in aansluiting op de wijze waarop de zusters hun eigen leden begraven én overeenkomstig de wensen van veel mensen tegenwoordig om na overlijden opgenomen te worden in/door de natuur, als in de kringloop van het leven. Met het initiatief om de gronden in te richten als natuurbegraafplaats worden meerdere doelen gediend:

  1. Inkomsten verwerven voor een duurzame instandhouding van de abdij

Naar verwachting is de eerste 5 á 10 jaar de informatiefunctie van het gebouw erg belangrijk. In die periode zullen veel graven op voorhand worden verkocht (dus zonder dat er sprake is van een overlijdensgeval). Inkomsten zullen dus worden verkregen uit de verkoop van grafrechten. De grafrechten op een natuurbegraafplaats worden voor onbepaalde tijd verleend. Dat komt tegemoet aan de wens van veel mensen die nabestaanden niet de kosten van (verlenging van) grafrechten en een grafsteen respectievelijk willen laten betalen en/of hen te verplichten tot het onderhouden daarvan. Ook wordt zo tot uitdrukking gebracht dat de overledenen voor eeuwig te ruste zijn gelegd en voor altijd onder de zorg van de abdij zullen blijven.

  1. Versterken en in standhouden van landschaps- en natuurwaarden

In de tweede fase van de ontwikkeling/exploitatie van de natuurbegraafplaats zal het accent meer komen te liggen op het feitelijke begraven. Het beheer wordt ondergebracht bij een speciaal daarvoor op te richten entiteit, onder bewind van de abdij, die wordt gefinancierd uit de opbrengsten van de graven. Op die manier wordt extra gezekerd dat de begraafplaats en het natuurlijk ingerichte landschap duurzaam in stand blijven. De algehele herinrichting van het terrein wordt beschreven in hoofdstuk 4 en in het inrichtings- en beheerplan (bijlage 1 van de planregels).

  1. Behoud van de stilte voor de abdij en de omgeving.

Ten slotte breekt een fase aan, na zo'n dertig jaar, waarin bijna niet meer wordt begraven. Beheer en onderhoud van het terrein zullen op extensief niveau plaatsvinden, passend bij de natuurdoelen. Het onderhoudsgebouw blijft benodigd, wellicht in verkleinde omvang.

De aanwezige ontmoetingsruimte in het paviljoen kan ook dan dienst doen bij herdenkingen en door nabestaanden gereserveerd worden. Ten slotte zal ook rekening worden gehouden met de eigenheid en het karakter van de abdij. De stilte van het gebied en de stilte van het klooster dienen blijvend gerespecteerd te worden.

In bijlage 1 van de toelichting is het schetsontwerp opgenomen van de natuurbegraafplaats.

4.2 Begraafplaats     

De inrichting van de natuurbegraafplaats zal aansluiten op het omliggende landschap en daarnaast een eigen signatuur hebben die een relatie legt met de identiteit van de abdij. Dat wil zeggen dat de graven in het terrein verspreid komen te liggen, naar keuze van de overledene of zijn nabestaanden. Op de graven komen geen monumenten, zerken of andere grafafdekkingen. Wel kunnen er tijdelijke, vergankelijke, gedenktekens geplaatst worden. Ook zal het mogelijk zijn om urnen te plaatsen in een graf, mits de urnen net als de doodskisten of lijkwaden van natuurlijk, onbehandeld en vergankelijk materiaal zijn gemaakt. Hierbij is sprake van maximaal één urn per graf.

De ontwikkeling van natuurbegraafplaats Koningsakker ter plaatse van de voormalige maïsakkers biedt kansen voor een versterking van de natuur en landschapswaarden van dit gebied. Dit betreft dan zowel de instandhouding van de lanen, het reliëf als ook het terugbrengen van de verdwenen heidevegetatie en het ontwikkelen van schraal graslanden in dit plangebied. Deze kansen zullen deel uitmaken van de beschreven ontwikkeling in dit gebied en sluiten aan bij de doelstellingen voor instandhouding en versterking van natuur en landschap en van de cultuurhistorische identiteit van het landgoederenlandschap.

In een van de weides in in de huidige situatie een schuilplaats aanwezig. Ter plaatse van deze voorziening is een 'rustruimte' beoogd. De bestaande afmetingen zullen hiertoe als uitgangspunt dienen en de vormgeving en het gebruik zal worden afgestemd op de natuurlijke en rustige omgeving.

De abdij zal zorg dragen voor het onderhoud en beheer van de begraafplaats. De inrichting en bijbehorende (beheer)-maatregelen van de natuurbegraafplaats zijn opgenomen in bijlage 1 van de planregels van dit bestemmingsplan.

4.3 Paviljoen     

Cluster van voorzieningen

Bij de ingang van de begraafplaats is een zogenaamd 'ontmoetingspaviljoen' gesitueerd (zie figuur 5). Deze voorziet onder meer in een welkomstkamer (entree), een aularuimte voor diensten, sanitaire voorzieningen en administratieruimte. Tevens kunnen bezoekers hier terecht voor informatie over natuurbegraven. De aularuimte biedt ruimte voor maximaal 150 personen. Uitgegaan wordt van een te bebouwen grondoppervlakte van circa 570 m2.

Ook is voorzien in de bouw van een onderhoudsgebouw. Deze is bedoeld voor opslag van materiaal en machines ten behoeve van het graven en (natuur)beheer. In de directe omgeving hiervan zijn ook parkeerplaatsen gesitueerd. Er is circa 165 m2 oppervlak benodigd voor dit gebouw.

Door deze concentratie van activiteiten, worden de overige delen van het plangebied ontzien en behouden hiermee hun rust.

Vanaf het ontvangstgebouw zal een centrale as de verbinding maken met de natuurbegraafplaats. Aan het einde van deze as zal een 'herinneringspunt' (monument) worden opgericht.

verplicht

Figuur 5: Situering ontmoetingsgebouw en onderhoudsgebouw

Positionering en uiterlijke verschijningsvorm

De genoemde voorzieningen worden op een gepaste, dat wil zeggen ingetogen en op zo min mogelijk verstorende, wijze gesitueerd en ontworpen. Het zal reageren op het omliggende landschap en reliëf. Hierbij gebruikmakend van natuurlijke en duurzame materialen. Het ontmoetingsgebouw zal zoveel mogelijk richting de bosrand worden gepositioneerd.

4.4 Ontsluiting en parkeren     

De abdij Koningsoord is bereikbaar via de Johannahoeveweg. De aanwezigheid van de abdij geeft de natuurbegraafplaats een uniek karakter. Zowel vanuit de Sportlaan als vanuit de toekomstige begraafplaats is de abdij duidelijk zichtbaar. Toch is het omwille van de gewenste rust en stilte in het klooster van belang dat beide functies goed gescheiden blijven. Ook dient het verkeer van een begrafenis zo min mogelijk een storende factor te zijn voor de abdij als in het landschap. De ontsluiting vindt dan ook plaats via de Sportlaan.

De Sportlaan loopt van de Dreijenseweg in zuidwestelijke richting en buigt af in noordelijke richting bij de kruising met de voor gemotoriseerd verkeer gesloten Johannahoeveweg. De rijbaan van de Sportlaan is smal maar verkeert in goede staat van onderhoud. Tegengestelde verkeersstromen kunnen elkaar niet goed passeren. In de weg zijn wel enkele passeerplekken opgenomen. Het maximaal aantal diensten dat plaatsvindt per dag bedraagt twee; een dienst in de ochtend en een dienst in de middag. Op deze wijze wordt de hoeveelheid verkeer beperkt. Bovendien worden inkomende en uitgaande verkeersstromen van elkaar gescheiden, waardoor afwikkeling via de Sportlaan op juiste wijze kan plaatsvinden.

Omdat Papendal bij evenementen ook wel gebruik maakt van de Sportlaan is het nodig om tot een goede afstemming te komen. Evenementen doen zich, anders dan begrafenissen, niet onverwacht voor en daarom zal het goed mogelijk zijn deze gebeurtenissen onderling af te stemmen en indien noodzakelijk zelfs, met wederzijdse instemming, gebruik te maken van elkaars parkeerfaciliteiten.

De entree naar de begraafplaats ligt circa 25 meter ten zuiden van de Sportlaan. Het is daarom noodzakelijk het verkeersbord met de 'gesloten verklaring' te verplaatsen, zodat bezoekers de begraafplaats kunnen bereiken. Op het terrein van de begraafplaats zelf komt een enkele rijbaan waarover verkeer heen en terug naar de aanliggende parkeergelegenheid kan rijden. Er zijn geen andere verkeersroutes nodig, noch vanuit landschappelijke inpassing gewenst. Wel komen er verschillende wandelpaden die het terrein voor bezoekers toegankelijk maken.

Bij de nieuwe functie van begraafplaats hoort voldoende parkeergelegenheid. Voor een gemiddelde begrafenis wordt een kengetal van 56 bezoekers gehanteerd (CROWvoetnoot: Kennisinstituut op gebied van verkeer en infrastructuur ). Vanwege de ligging en toenemende aandacht voor natuurbegraven wordt rekening gehouden met een meer dan gemiddeld aantal bezoekers. Voorzichtigheidshalve wordt in dit plan uitgegaan van een gemiddeld bezoekersaantal van 75. Bij een bezettingsgraad van 2,8 bezoekers per auto (CROW) betekent dit 27 auto's gemiddeld bij een begrafenis. Indien er twee begrafenissen op één dag plaatsvinden moet aldus rekening worden gehouden met een extra verkeersbelasting van de Sportlaan van iets meer dan 100 motorvoertuigen per dag.

Volgens de Parkeernormen van de gemeente Arnhem bedraagt het aantal parkeerplaatsen bij een begraafplaats 30. Dit komt nagenoeg overeen met de behoefte op basis van kengetallen van het CROW. In het plangebied zijn op eigen terrein 40 parkeerplaatsen opgenomen.

Het plan voorziet er ook in dat incidenteel het bezoekersaantal veel hoger kan uitvallen. De aula van het paviljoen is daartoe uitgelegd voor een maximum van 150 bezoekers. Dit zal een enkele keer per jaar kunnen voorkomen. In zulke gevallen zijn er meer parkeerplaatsen nodig, ongeveer 60 in totaal. Per saldo 20 méér dan in het plan worden aangelegd. Op het eigen terrein zal daarmee rekening worden gehouden.

In onderstaande figuur 6 is weergegeven op welke wijze de parkeervoorzieningen worden gesitueerd.

verplicht

Figuur 6: Situering parkeervoorzieningen

De 40 parkeerplaatsen aan de westzijde liggen tegen de bosrand met een groenzone van 5 meter tussen parkeerstrook en bos ter overgang. Deze groenzone bestaat uit heesters en boombeplanting. De parkeerplaatsen zullen worden uitgevoerd in halfverharding. Doelbeeld is dat wanneer er geen auto's staan de grasvegetatie tot aan de weg doorloopt. Van de 40 parkeerplaatsen zijn 33 plaatsen gesitueerd voor het ontmoetingsgebouw en 7 erachter. Deze laatste 7 kunnen als gereserveerde plekken dienstdoen voor familie of voor het laden en lossen van goederen en voor de onderhoudsvoertuigen.

Voor de enkele keren per jaar dat er een groter aantal bezoekers komt is er aan de oostzijde van de weg de mogelijkheid om nog eens 20 auto's te parkeren. Deze parkeerplaatsen worden groen ingericht omdat deze parkeerplaatsen meestentijds niet gebruikt zullen worden en het er dan landschappelijk als een geheel uitziet.

De verwachting is dat ook een aantal bezoekers per fiets naar de begrafenis zal komen. Daarom wordt een aantal fietsparkeerplekken op landschappelijke wijze ingepast. Voor de fietsen wordt ook een tweetal (elektrische) laadpunten gerealiseerd.

4.5 Fasering     

Het is gebleken dat er grote belangstelling is voor de begraafplaats Koningsakker. Veel mensen reageren positief en geïnteresseerd. Voor een deel heeft dat te maken met de onbekendheid van het fenomeen “natuurbegraven”, voor een ander deel met het verschijnsel dat bij een natuurbegraafplaats mensen heel vaak hun eigen graf uitzoeken, en daarvoor vaak de begraafplaats bezoeken. Koningsakker krijgt nu al verzoeken voor reserveringen. De verwachting is daarom dat als de natuurbegraafplaats open gaat, er veel aanloop zal zijn van nieuwsgierigen en potentiële kopers. Het aantal daadwerkelijke begrafenissen daarentegen zal de eerste jaren nog laag liggen. Dat brengt met zich mee dat de voorzieningen van het ontvangstgebouw in het begin nog wat bescheiden kunnen zijn.

Een tweede reden om het gebouw eerst in tijdelijke en meer kleinschalige uitvoering te realiseren, is het financiële beslag dat de begraafplaats inclusief de bouw van alle ondersteunende functies, met zich meebrengt. De zusters zijn gewend aan een zeer behoedzame en conservatieve financiële planning waarbij in principe alles uit eigen middelen moet kunnen worden voldaan. Vandaar de gedachte om Koningsakker uit de opbrengsten van fase 1, de realisatie van fase 2 te laten betalen.

In een eerste fase wordt de feitelijke natuurbegraafplaats (in zijn geheel) aangelegd en wordt het parkeerterrein en andere infrastructurele voorzieningen (aansluitingen gas/elektra) gerealiseerd. Het ontvangstgebouw (in al zijn onderdelen, inclusief loods) wordt in een verkleinde en tijdelijke uitvoering geplaatst in de directe nabijheid van de definitieve locatie. In een tweede fase, na een periode van circa 2-3 jaar worden de tijdelijke gebouwen vervangen door definitieve bebouwing. In figuur 7 is een weergave opgenomen van de situering.

Ten slotte zal in een laatste fase instandhouding van het natuurlijk landschap met recreatief medegebruik voorop staan. Na de 'actieve' periode van begraven resteert een natuurlijk ingericht landschap, inclusief recreatief medegebruik voor wandelaars dat voor onbeperkte tijd in stand wordt gehouden.

Aangezien in de eerste fase nog geen rekening hoeft te worden gehouden met grote aantallen begrafenissen, kan de omvang van de voorzieningen beperkt blijven. Deze fase is ook slechts bedoeld als tijdelijke overbrugging naar de eindsituatie. Wel zullen alle functies die in het definitieve gebouw aanwezig zullen zijn, ook in de tijdelijke situatie voorkomen.

Anders dan in de definitieve situatie is hier gerekend met een ontvangstruimte die voor groepen tot maximaal 75 personen geschikt is. De gegeven oppervlaktes zijn benaderingen. De verwachting is echter dat de totale bvo van deze tijdelijke voorzieningen tussen de 300 m2 en 350 m2 zal bedragen.

De tijdelijke gebouwen zijn zodanig geprojecteerd dat hun aanwezigheid de bouw van de definitieve voorzieningen niet in de weg staat. Daarom is gekozen voor een plek terzijde van dat bouwvlak, maar wel direct aan de begraafplaats gelegen. Bovendien zullen in deze eerste fase de benodigde parkeerplaatsen beschikbaar zijn.

Voor de uitvoering is gekozen voor flexibele systeembouw op basis van prefab units c.q. oprichting van tenten, in ieder geval in gedekte kleurstelling.

 verplicht

Figuur 7: Situering tijdelijke voorzieningen in 'groene driehoek'

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. De op de kaart aangegeven contouren en straalpaden kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Het is echter ook mogelijk dat oplossingen worden gevonden door ter plaatse maatregelen te treffen of randvoorwaarden op te nemen in milieuvergunningen. De contouren hebben dus met name een signalerende functie voor eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

5.2 Milieu- en omgevingsaspecten     

5.2.1 Geluid     

Dit aspect is beschouwd als niet relevant ten aanzien van de beoogde ontwikkeling.

5.2.2 Luchtkwaliteit     

Ten aanzien van de luchtkwaliteit geldt binnen een natura 2000 gebied dat de luchtkwaliteit mag niet verslechteren als gevolg van een planontwikkeling.

Het initiatief betreft de realisatie van een natuurbegraafplaats, waarbij het maximaal aantal diensten dat per dag plaatsvindt twee bedraagt. Er wordt voorzien in een ontvangstgebouw (en onderhoudsgebouw) met bijbehorende parkeerplaatsen (maximaal 40 stuks). Het betreft hier een beperkte ontwikkeling. Dergelijke relatief kleinschalige ontwikkelingen dragen nauwelijks bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De categorie met een bijdrage 'niet in betekende mate' ligt op een realisatie tot 500 woningen. Gezien dit feit wordt er vanuit gegaan dat de beoogde ontwikkeling ook in de categorie 'niet in betekenende mate' komt te vallen. Derhalve hoeft geen nader onderzoek naar luchtkwaliteit plaats te vinden.

Conclusie

Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.2.3 Hinder     

Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt voor bedrijven/inrichtingen een richtafstandvoetnoot: Afstand waardoor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en een milieugevoelige functie als wonen anderzijds kan worden gecreëerd ten opzichte van woningen binnen woongebieden of gemengde gebieden (wonen naast werken). Het betreft hier een natuurbegraafplaats met een abdij waar nagenoeg geen hinderveroorzakende activiteiten plaatsvinden. Daarnaast ligt de natuurbegraafplaats met abdij op voldoende afstand van woningen.

Conclusie

Vanuit hinder zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.2.4 Externe veiligheid     

Binnen het plangebied zijn geen risicovolle activiteiten voorzien.

Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van het spoortraject Arnhem-Utrecht waar incidenteel transport van gevaarlijke stoffen plaats kan vinden. Deze aantallen zijn dusdanig laag dat er geen 10-6 PR contourvoetnoot: Het PR (Plaatsgebonden Risico) is het risico op een bepaalde plaats. Het PR is de kans dat een persoon, die zich permanent en onbeschermd op die plaats zou bevinden, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het PR is de 10-6/jr PR contour. is. Daarnaast ligt alleen de natuurbegraafplaats binnen het invloedsgebied van het spoor. Dit betekent dat er geen toe- of afname van het groepsrisicovoetnoot: Het GR (GroepsRisico) is de kans dat in een keer een groep mensen van tenminste een bepaalde grootte komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het GR is een oriënterende waarde. is waardoor er ook geen verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt.

Conclusie

Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.2.5 Groen en ecologie     

Bij het gehouden ecologisch (veld)onderzoek (bijlage 2) is onder andere geïnventariseerd of er vaste verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten in de zin van de Wet natuurbescherming ter plaatse van het plangebied aanwezig zijn.

In het plangebied zijn 215 plantensoorten vastgesteld, inclusief enkele uitheemse en verwilderde soorten. Onder de aangetroffen soorten bevinden zich geen soorten die zijn beschermd krachtens de Wet natuurbescherming. Van de vastgestelde soorten is de bosaardbei opgenomen op de Rode Lijst.

Van geen van de vleermuizensoorten die in het gebied zijn waargenomen, zijn verblijfplaatsen (zomerverblijven, kraamverblijven of winterverblijven) aangetroffen. Voor soorten die verblijven in gebouwen zijn in het plangebied geen potentiële verblijfplaatsen aanwezig. Voor soorten die in holten in bomen verblijven (franjestaart, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, gewone grootoorvleermuis), komen met name in de lanen door en langs de akker veel potentieel geschikte verblijfplaatsen voor. Boven en langs de randen van het akkercomplex zijn overal jagende gewone dwergvleermuizen

waargenomen. Van de overige soorten (franjestaart, rosse vleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis) werden boven en langs de randen van de akker slechts één of enkele jagende exemplaren vastgesteld. Van geen van de vastgestelde soorten zijn in het onderzoeksgebied vliegroutes vastgesteld, noch boven en rondom het akkercomplex, noch in het bosperceel.

Op en rondom het akkercomplex zijn bij verschillende veldbezoeken sporen van foeragerende dassen aangetroffen. De dassen die in het gebied foerageren, komen van de gronden van Papendal. Vanuit de bosstrook tussen het plangebied en de Sportlaan loopt een regelmatig gebruikte wissel onder het hek door. In het bos ten noorden van de Sportlaan, buiten het plangebied is een dassenburcht aanwezig.

De gronden van de abdij Koningsoord liggen buiten het door wildrasters en -roosters begrensde leefgebied van de populatie wilde zwijnen van de Veluwe. In het onderzoeksgebied zijn 47 broedvogelsoorten vastgesteld. In de bosranden langs en in de laan en de heggen in het akkercomplex zijn 45 soorten vastgesteld. Op de eigenlijke akker zijn geen broedvogels vastgesteld; deze gronden worden door (sommige) vogelsoorten gedurende een deel van het jaar uitsluitend gebruikt om te foerageren. In het bosperceel zijn 24 soorten vastgesteld.

Alle Nederlandse (broed)vogels zijn gedurende het broedseizoen strikt beschermd krachtens de Europese Vogelrichtlijn (en de Wet Natuurbescherming). Drie van de aangetroffen soorten zijn opgenomen op de Rode Lijst. In het plangebied is tijdens het plaatjesonderzoek slechts één hazelworm waargenomen. De soort is aangetroffen onder een plaatje dat was uitgelegd langs de randen van een grasveldje dat vrijwel grenst aan het bosperceel.

In het onderzoeksgebied zijn drie soorten amfibieën vastgesteld. Deze soorten zijn beschermd krachtens de Wet Natuurbescherming conform het beschermingsregime voor 'andere soorten'.

In het onderzoeksgebied zijn 17 soorten dagvlinders vastgesteld. Op en rond het akkercomplex zijn alle vastgestelde soorten waargenomen; in het bosperceel zijn slechts drie soorten waargenomen. In het onderzoeksgebied zijn 11 soorten waterjuffers en libellen waargenomen. Op en rond het akkercomplex zijn alle vastgestelde soorten waargenomen, waarvan de meeste in de directe omgeving van het regenwaterbassin. In het bosperceel zijn slechts twee soorten waargenomen. Ook zijn in het onderzoeksgebied negen soorten sprinkhanen vastgesteld. Geen van deze soorten is beschermd krachtens de Wet Natuurbescherming en geen van de vastgestelde soorten is opgenomen op de Rode Lijst.

Conclusie

De aanleg van een natuurbegraafplaats op het akkercomplex zal naar verwachting niet leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet Natuurbescherming. Op de akkers bevinden zich geen immers geen voortplantingsplaatsen of rustplaatsen die beschadigd of vernield kunnen worden. De aanleg van de natuurbegraafplaats kan wel leiden tot verstoring van beschermde dieren in de aangrenzende bossen en lanen, maar omdat er geen sprake is van opzettelijk verstoren, leidt ook dat niet tot overtreding van de verbodsbepalingen.

Ontwikkelingsperspectief

De plannen voor de natuurbegraafplaats voorzien ook in de realisatie van heide, bloemrijk grasland en bos op het akkercomplex. Hoewel deze terreindelen ook een functie zullen krijgen als natuurbegraafplaats, zal deze omvorming, gelet op de uitgangssituatie (mais)akker), ertoe leiden dat er voor planten en dieren nieuw habitat ontstaat, in die zin is er sprake van de realisatie van nieuwe natuur (in de GO). De oppervlakte van deze nieuwe natuur zal meer dan tien hectare bedragen, waarmee op dit punt wordt voldaan aan de voorwaarden vanuit de bescherming van het GNN.

Daarnaast zal het boskarakter zal worden versterkt door het transformeren van akker naar open bos en meer ruimte te geven aan boomsoorten die hier van nature thuishoren, de ontwikkeling van zoomvegetaties en de ontwikkeling van een natuurlijke kruidlaag. waardoor het bosperceel als biotoop voor enkele soorten broedvogels en dagvlinders en hazelworm geschikt(er) zal worden. Het leefgebied van de das verandert, doordat het maisareaal wordt vervangen door bijna 9 hectare grasland dat (in potentie) het gehele jaar geschikt is als foerageergebied voor dassen.

Bij de realisatie van een natuurbegraafplaats zal alleen verlichting worden aangebracht in en bij de ontvangstruimte. Aangezien deze ontvangstruimte slechts zelden in gebruik zal zijn buiten de daglichtperiode, zal de toename van de verstoring door licht (zeer) beperkt zijn. Door toepassing van technische hulpmiddelen kan de lichtverstoring mogelijk nog verder worden beperkt.

Conclusie

De aanleg van een natuurbegraafplaats op het akkercomplex zal een wezenlijke bijdrage leveren aan de realisatie van de ontwikkelingsdoelen van het GNN, zoals die zijn gedefinieerd voor het deelgebied Papendal-Schaarsbergen waar Koningsoord onderdeel van uitmaakt. Dit geldt in het bijzonder met betrekking tot:

  • het ontwikkelen en handhaven van het bos- en natuurrijk karakter en samenhang, waaronder heiderestanten;
  • het ontwikkelen van bosranden en overgangen naar cultuurgronden;
  • het ontwikkelen van biotopen voor vlinders, reptielen en amfibieën.

Immers bij realisatie van de plannen door de aanleg van nieuwe biotopen wordt de samenhang met de omliggende bos- en natuurterreinen versterkt, evenals het bos- en natuurrijk karakter van het gebied.

Bij realisatie van de plannen zullen er geleidelijke overgangen naar de omringende bossen (mantels en zomen) worden gerealiseerd. Bij realisatie van de plannen zal nieuwe habitat worden ontwikkeld voor vogels, reptielen en dagvlinders. Voor de soorten die al in het gebied voorkomen, zal de oppervlakte geschikt habitat toenemen.

Met de realisatie van de plannen voor de natuurbegraafplaats zal ten behoeve van de bouw van de ontvangstruimte en de aanleg van het parkeerterrein een beperkte oppervlakte worden onttrokken aan het Natura 2000-gebied Veluwe. Daar staat tegenover dat circa 12,9 ha agrarisch gebruikte gronden zullen worden omgevormd naar natuur. Deze gronden worden gebruikt als natuurbegraafplaats, maar hebben als eindbestemming natuur. Dit betekent dat de oppervlakte natuur binnen het Natura 2000-gebied op langere termijn per saldo zal toenemen.

Het inrichtings - en beheerplan (bijlage 1 van de planregels) geeft een nauwkeurige toelichting op de beoogde natuurontwikkeling.

5.2.6 Water     

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied ligt geen oppervlaktewater. Het dal waar het projectgebied in ligt, een oud smeltwaterdal, zorgt wel voor ondergrondse wateraanvoer voor de in zuidwestelijke richting gelegen beek.

Grondwater

Uit het geohydrologisch onderzoek (bijlage 3) blijkt dat de bodem bestaat uit een dik zandpakket met soms zeer grindige lagen. In de regel moet dit volstaan voor een snelle infiltratie van het hemelwater. De bovenlaag blijkt echter slecht doorlatend te zijn.

Het grondwater bevindt zich op ongeveer 17 m. + N.A.P. Het maaiveld bevindt zich tussen de 25 en 30 m. + N.A.P. Daarmee is de ontwatering meer dan voldoende.

Riolering

De abdij is niet aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Zowel hemelwater als afvalwater worden op het terrein van de abdij verwerkt.

Conclusie

Vanuit wateraspecten worden geen belemmeringen verwacht.

5.2.7 Bodem     

Uit het verkennend bodemonderzoek (bijlage 3) blijkt het volgende; De bodem op de locatie bestaat tot 5,5 m-mv uit zand. De grondwaterstand is tot 5,5 m-mv niet aangetroffen. Op basis van meetgegeven uit het DINO-loket is het grondwater plaatselijk gesitueerd op een diepte van circa 13 m-mv. In de bodem zijn geen bodemvreemde bestanddelen aangetroffen.

Plaatselijk is de zandige bovengrond licht verontreinigd met zink en som aldrin/ dieldrin/ endrin. In de zandige ondergrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld. De lichte verontreinigingen zijn waarschijnlijk gerelateerd aan de landbouwactiviteiten op de locatie.

Conclusie

Op basis van het verkennend bodemonderzoek wordt de locatie geschikt geacht voor het huidige en het toekomstige gebruik als natuurbegraafplaats.

5.2.8 Archeologie     

In relatie tot de ontwikkeling van natuurbegraafplaats is in het plangebied archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieraan voorafgaand gold een gedifferentieerde archeologische verwachting:

  • middelhoog tot hoog voor tijdelijke kampementen uit het laat-neolithicum-vroeg-neolithicum. Dit vanwege de ligging op de stuwwal nabij een mogelijk watervoerend smeltwaterdal en in een gradientzone: een gevarieerd landschap dat op korte afstand te exploiteren was.
  • lage verwachting voor landbouwers (vanaf het neolithicum): de bodems kennen een relatief lage vruchtbaarheid en zijn lastig te bewerken door grindigheid.
  • Uit de omgeving van het plangebied zijn grafheuvels bekend. Daarnaast zijn sporen uit WOII te verwachten aangezien in en nabij het plangebied gevechtshandelingen tijdens operatie Market Garden plaatsvonden. Luchtfoto's tonen loopgraven, schuttersputten en kuilen langs de bomenlaan die het bestaande akkercomplex doorsnijdt.

Het plangebied ligt in het Zuid-Veluwse stuwwallandschap. In het westelijke deel bevindt zich de overgang van de ijssmeltwatervlakte (sandr) naar de zuidelijker gelegen stuwwal. Het oostelijke deel van het plangebied bevindt zich geheel ter hoogte van de stuwwal. Voor Jager-Verzamelaars (laat-paleolithicum-vroeg-neolithicum) geldt het plangebied, zeker het westelijke deel, als mogelijk gunstige locatie voor tijdelijke kampementen (middelhoge tot hoge archeologische verwachting). Dit zeker indien het ten noorden ervan gelegen ijssmeltwaterdal nog actief watervoerend was. Er is dan sprake van een gradiëntsituatie: een gevarieerd landschap dat op korte afstand te exploiteren was. Voor landbouwers zal het plangebied minder geschikt zijn geweest (lage archeologische verwachting). De ontwikkelde bodems binnen het stuwwalgebied en sandrvlakte kenden een relatief lage vruchtbaarheid. Daarnaast maakt de grindigheid de bodem lastig te bewerken.

Er zijn in het plangebied en diens directe omgeving geen vindplaatsen bekend. Dit met uitzondering van grafheuvels. Veel grafheuvels liggen op de rand van een erosie-/beekdal dat noordelijk van het plangebied loopt.

Tot aan de 19e eeuw was het plangebied onontgonnen. Pas aan het begin van de 20e eeuw werd het westelijke deel van het plangebied in agrarisch gebruik genomen. Het oostelijke deel werd toen met bomen bepland om als productiebos te fungeren. In deze periode werd ook de Johanna Hoeve gebouwd, direct ten oosten van het westelijk gelegen terreindeel.

Ten aanzien van 'conventionele explosieven' zijn twee onderzoeken verricht, welke zijn opgenomen als bijlage 4 en 5.

In en rondom het plangebied vonden in het kader van Market Garden gevechtshandelingen plaats (zie figuur 8). Uit de Tweede Wereldoorlog kunnen resten van militairia worden verwacht. Zo bevinden zich in de bomenlaan die het bestaande akkercomplex doorsnijdt schuttersputjes en heeft in het centraal- noordelijke en zuidoostelijke deel van het akkercomplex een loopgravenstelling gestaan (zie figuur 9).

verplicht

Figuur 8: Luchtfoto situatie WOII

verplicht

Figuur 9: Situering van de loopgraven

Booronderzoek

In het plangebied heeft in het kader van de ontwikkeling naar de natuurbegraafplaats een bureau- en booronderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 6.

In een later stadium is onderzoek uitgevoerd met een dichter grid. Dit onderzoek vond plaats ter hoogte van het akkercomplex omdat na het eerste booronderzoek aanwezigheid van steentijdarcheologie niet kon worden uitgesloten. Evenwel hebben beide booronderzoeken geen steentijdresten of andere relevante archeologie opgeleverd. Analyse van het Actueel Hoogtebestand Nederland sluit aanwezigheid van grafheuvels uit. Wel gold na de onderzoeken nog steeds een verwachting op WOII-archeologie. De onderzoeken zijn bijgesloten als bijlagen 7 en 8.



WOII

Er is afgezien van onderzoek ter hoogte van de loopgraven en schuttersputten/kuilen langs de bomenlaan die het huidige akkercomplex doorsnijdt. Hier is respectievelijk tot behoud in situ besloten en worden archeologische waarden niet door de planvorming bedreigd.

Opgraving schuttersputten

Om te bepalen of de (overige) schuttersputten archeologische waarden bevatten, zijn twee exemplaren opgegraven. Uit dit onderzoek bleek dat de putjes kortdurend in gebruik zijn geweest, onder de bouwvoor intact waren en geen vondsten bevatten. Uit het CE-onderzoek blijkt geen of weinig metaaluitslag uit overige putjes, zodat de verwachting op vondsten daar ook laag wordt ingeschat.

Nabij de opgegraven putten, liggend in het noordoostelijke deel van het plangebied, zijn tijdens CE-onderzoek overigens wel etensblikken uit WOII gevonden.



Conclusie

Het noordelijkwestelijke deel van het plangebied waar het entreegebouw met de bijbehorende voorzieningen wordt gerealiseerd, bevat geen archeologische waarden.

Voor het overige deel van het plangebied geldt het volgende: Er geldt geen verwachting op archeologie ouder dan WOII. Met betrekking tot WOII gaat het dan om twee stelsels van loopgraven, schuttersputjes en schuttersputjes/kuilen langs de bomenlaan die het huidige akkercomplex doorsnijdt.

Voor de loopgraven geldt dat ze archeologisch waardevol zijn. Voor de schuttersputjes geldt dat ze een mindere archeologische waarde vertegenwoordigen, maar wel relevant zijn met het oog op Operatie Market Garden. Een aantal dient behouden te blijven: de schuttersputjes/kuilen langs de bomenlaan die het huidige akkercomplex doorsnijdt (zie figuur 10) en zeven exemplaren gelegen in het noordoostelijke deel van het plangebied ter plaatse van de begraafplaats (zie figuur 11). Het bestemmingsplan voorziet erin dat deze niet verstoord worden door begravingen of andere bodemroeringen.

verplicht

Figuur 10: Weergave van de te behouden schutterputjes ter plaatse van de bomenlaan

verplicht

Figuur 11: Weergave van de te behouden schutterputjes aan de noordoostelijke rand

De bij de schutterputjes behorende coördinaten:

X Y nummer
185330,8 446091,6 1
185327,0 446090,5 2
185341,5 446091,1 3
185288,9 446088,9 4
185284,1 446088,8 5
185274,7 446087,7 6
185271,5 446086,8 7

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving en -verantwoording     

6.1 Inleiding     

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. Overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels     

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  1. Artikel 1 Begrippen

    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  2. Artikel 2 Wijze van meten

    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

6.2.2 Bestemmingsregels     

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.

In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

6.2.3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  1. Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

    Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
  2. Artikel 11 Algemene bouwregels

    Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.
  3. Artikel 12 Algemene gebruiksregels

    In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.

6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen     

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

6.3 Verantwoording van de regels     

6.3.1 Algemeen     

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.2 Afzonderlijke bestemmingen     

In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken.

Per bestemming wordt ingegaan op:

  • welke gronden zijn zo bestemd;
  • wat houdt de bestemming in;
  • eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden;

6.3.3 Bos en natuur     

De huidige akker en weide zullen met het natuurbegraven worden omgevormd tot natuurgebied. De bepalingen hieromtrent zijn vastgelegd in de bestemming Bos (artikel 3) en de bestemming Natuur (artikel 6). Binnen de beide bestemmingen is een functieaanduiding 'begraafplaats' opgenomen, voor de delen van het terrein waar natuurbegraven mag plaatsvinden. Daarnaast is ook de bestaande bomenlaan ('bomenrij') expliciet op de verbeelding en in de planregels opgenomen.

Oprichting van bebouwing is binnen de beide bestemmingen niet toegestaan, met uitzondering van in de gegeven bestemming passende bouwwerken, waarbij een maximumbouwhoogte geldt van 5 meter. Ter plaatse van de bestemming Natuur is deze bedoeld voor de beoogde 'stilteplek/hermitage'. Op deze locatie is reeds een klein gebouw aanwezig, wat recent nog in gebruik was als paardenstal.

Tevens bestaat de mogelijkheid binnen deze bestemming, onder voorwaarde van afgifte van een omgevingsvergunning, een kunstwerk (landmark) op te richten met een maximumhoogte van 10 meter.

Daarnaast is aan de bestemmingen een omgevingsvergunningstelsel gekoppeld voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is gekoppeld. Dat betekent dat binnen de bestemming een omgevingsvergunning noodzakelijk is om bepaalde werkzaamheden uit te voeren zoals het aanleggen van verharding en het kappen van bomen. Het graven ten behoeve van het 'natuurbegraven' is vrijgesteld van het omgevingsvergunningstelsel.

De inrichting en het beheer is beschreven in het inrichtings- en beheerplan, onderdeel uitmakend van de planregels (bijlage 1).

6.3.4 Maatschappelijk     

De bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 4) is bedoeld voor functies ten behoeve van onderwijs, welzijn, zorginstellingen, cultuur, religie, openbare dienstverlening en therapeutische functies. Voorbeelden hiervan zijn scholen, ziekenhuizen en kerken. Binnen het plangebied zijn de ontmoetingsruimte en het onderhoudsgebouw als zodanig bestemd.

Tevens is een bestemming 'Maatschappelijk - Voorlopig'' (artikel 5) opgenomen. Deze is bedoeld om in de eerste fase van gebruik van de natuurbegraafplaats een tijdelijk ontvangstgebouw te realiseren. Na maximaal vijf jaar verliest deze bestemming haar geldigheid en geldt ter plaatse de bestemming 'Natuur', waarbij is aangesloten bij artikel 6.

6.3.5 Verkeer     

In onderhavig bestemmingsplan komt de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (artikel 7) voor ter plaatse van de toegangsweg. Deze bestemming is op deze weg gelegd om een onderscheid te maken tussen deze toegangsweg en de overige (on- en halfverharde) paden over de begraafplaats.

6.3.6 Dubbelbestemmingen     

De SVBP 2012 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkelbestemmingen en daar iets over zeggen. In dit bestemmingsplan zijn twee dubbelbestemmingen opgenomen, namelijk:

- Artikel 8 Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied): Deze regeling is opgenomen ter bescherming opgenomen ter bescherming van aangetroffen loopgraven en schutterputjes (WOII). Bouwen en 'natuurbegraven' is ter plaatse van deze dubbelbestemming niet toegestaan. De bescherming is tevens beschreven en geborgd in het inrichtings- en beheerplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van de planregels.

- Artikel 9 Waarde - Landschap: Deze omvat een regeling welke bedoeld is ter behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden. Deze dubbelbestemming geldt voor het gehele plangebied. In de regels is geregeld dat ter plaatse van de op de plankaart aangegeven zone een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen mag worden afgegeven wanneer blijkt dat hierbij de landschappelijke (kern)kwaliteiten ter plaatse niet afnemen.

In het vigerende bestemmingsplan is deze dubbelbestemming ook opgenomen.

6.4 Handhaving     

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking treden van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning(en) voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.500). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

6.5 Exploitatie     

Het bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht van aard. De kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Daarnaast is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten ter verhaal van de (plan)kosten.

Hoofdstuk 7 Procedure     

7.1 Vooroverleg     

Bewonersoverleg

De beoogde ontwikkeling is door de initiatiefnemer in 2017 besproken met diverse omwonenden en belangstellenden.

Groenforum Arnhem

In het overleg van 17 januari 2017 is dit voornemen besproken met de aanwezige leden van het Groenforum. Deze hebben aangegeven positief te staan tegenover het initiatief en geen bezwaren te hebben. Tevens is in dit kader de locatie bezocht.

Publicatie voornemen ontwikkeling

Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd. Dit is gebeurd op 22 november 2017.

Artikel 3.1.1 Bro overleg

In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan verzonden naar onder meer de provincie Gelderland, het Groenforum en het waterschap Rijn en IJssel. Er zijn geen reacties ontvangen die hebben geleid tot aanpassing van het concept.

7.2 Terinzagelegging (ontwerp-bestemmingsplan)     

Het bestemmingsplan heeft in ontwerpversie gedurende zes weken ter inzage gelegen van 27 maart 2018 tot en met 7 mei 2018. Tijdens deze inzageperiode is ook een informatiemiddag georganiseerd om omwonenden en andere belangstellende over het planproces en de beoogde ontwikkeling te informeren.

Tijdens de inzagetermijn zijn vier zienswijzen ontvangen. Een daarvan is na afloop van de termijn weer ingetrokken als gevolg van overleg tussen de indiener en de initiatiefnemers.

De zienswijzen zijn opgenomen en beantwoord in het zienswijzenrapport Bestemmingsplan Natuurbegraafplaats Koningsakker. De zienswijzen hebben niet geleid tot formele aanpassing van het bestemmingsplan (verbeelding en planregels). Daarentegen heeft een van de zienswijzen geleid tot een aanvulling van hoofdstuk 1 van deze toelichting.

Naar aanleiding van afronding van (aanvullend) archeologisch onderzoek heeft aanpassing plaatsgevonden van de verbeelding en de planregels. Tevens zijn enkele (ondergeschikte) tekstuele verbeteringen van de planregels opgenomen.

Regels     

van het bestemmingsplan

Natuurbegraafplaats Koningsakker

Natuurbegraafplaats (plannummer: NL.IMRO.0202.911- 0301)

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan Natuurbegraafplaats Koningsakker met identificatienummer NL.IMRO.0202.911-0301 van de gemeente Arnhem.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.7 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 Bijgebouw:     

een gebouw dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.9 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.10 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak:.

1.11 Bouwlaag     

Een geheel van voor personen toegankelijk ruimten, waarbinnen de vloerhoogten niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering c.q. kapruimte.

1.12 Bouwperceel;     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 Bouwperceelgrens:     

een grens van een bouwperceel;.

1.14 Bouwvlak:     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk:

1.15 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.16 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.17 Hoofdgebouw:     

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.18 Aan-, uitbouw:     

een bouwwerk verbonden met een hoofdgebouw dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.19 Onderbouw:     

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.

1.20 Overige bouwwerken:     

bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.21 Bebouwingspercentage     

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.22 Dunning     

Velling welke uitsluitend is bedoeld als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende bo(o)m(en), bos of houtopstand.

1.23 Natuurbegraven     

het begraven in de vorm van het begraven van lichamen, begraven van crematie-as in urnen, herbegraven van reeds verteerde lichamen en het ter plaatse van een graf verstrooien van crematie-as onder de leeflaag (65 cm) ter plaatse van een terrein dat deel uitmaakt van een natuurgebied,waarbij

  • zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van onbehandelde en/of onbewerkte natuurlijke materialen;
  • per graf één lichaam, urn of (delen van een) stoffelijk overschot wordt begraven.

 

1.24 normaal onderhoud, gebruik en beheer     

Gebruik gericht op het in zodanige conditie houden van objecten of de terreingesteldheid dat het voortbestaan van deze objecten of de terreingesteldheid op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehouden. Onder normaal onderhoud, gebruik en beheer wordt ook dunning van beplanting begrepen.

1.25 Peil     

  1. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
  4. voor zover als zodanig aangegeven in de bestemmingsregels: Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.)

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten

2.1 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bos     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van het bos voor natuur en landschap;
  2. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen natuurwaarden, ecologische waarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden;
  3. vormen van extensieve recreatie, welke niet strijdig zijn met het behoud of herstel van de onder b. genoemde waarden;
  4. watervoorzieningen;
  5. natuurbegraven ter plaatse van de functieaanduiding 'begraafplaats', waarbij de oppervlakte van de voor één graf benodigde gronden niet minder dan 10 m2 mag bedragen.

3.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 onder e opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de aanleg en instandhouding van de inrichtings- en beheermaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen inrichtings- en beheerplan, teneinde te komen tot een passende natuurontwikkeling;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 onder e opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de inrichtings- en beheermaatregelen, conform het in bijlage 1 opgenomen inrichtings- en beheerplan, teneinde te komen tot een passende natuurontwikkeling.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.3 indien in plaats van de inrichtings- en beheermaatregelen zoals opgenomen in bijlage 1 andere inrichtings- en beheermaatregelen wordt getroffen, met dien verstande dat:

  1. de inrichtings- en beheermaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in bijlage 1 opgenomen maatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke en ecologische waarden;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  1. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanleggen of aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
  3. het afgraven van de bodem;
  4. het bebossen van de gronden;
  5. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken etc.;
  6. het aanleggen van reservoirs;
  7. het aanbrengen van rasters.
3.5.1 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 3.5 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  1. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  2. het normale onderhoud of beheer betreffen;
  3. gericht zijn op realiseren van de doeleinden van de bestemming zoals benoemd onder artikel 3.1, en;
  4. die overeenkomen met inrichtings- en beheersmaatregelen ten behoeve van natuurbegraven zoals benoemd in bijlage 1 van deze planregeling.

3.5.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.5 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan het desbetreffende bestemming zijn toegekend, en
  2. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, natuur- en monumentale waarden en kwaliteiten niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Maatschappelijk     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. levensbeschouwelijke doeleinden, in de vorm van een ontvangstruimte en onderhoudsgebouw ten behoeve van een natuurbegraafplaats;
  2. ontsluiting ten behoeve van de onder a. benoemde doeleinden;
  3. groen- en watervoorzieningen;
  4. voorzieningen van openbaar nut.

4.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder lid 4.1 onder a. genoemde doeleinden worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt maximaal het op de verbeelding aangegeven percentage;
  3. het maximaal aantal gebouwen mag niet meer bedragen dan het op de verbeelding aangegeven aantal;
  4. de maximumbouwhoogte mag niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangegeven hoogte.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

4.3.1 Voorwaardelijke verplichting     

Bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen pas in gebruik worden genomen, indien de sloop of amovering van de opstallen als bedoeld in artikel 5.1 daadwerkelijk een aanvang heeft genomen.

Artikel 5 Maatschappelijk - Voorlopig     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Maatschappelijk - Voorlopig aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. levensbeschouwelijke doeleinden, zijnde een ontvangstruimte ten behoeve van de natuurbegraafplaats;
  2. ontsluiting ten behoeve van de onder a. genoemde doeleinden;
  3. groen- en watervoorzieningen;

5.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in lid 5.1 onder a. genoemde doeleinden worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt maximaal het op de verbeelding aangegeven percentage;
  3. het maximaal aantal gebouwen mag niet meer bedragen dan het op de verbeelding aangegeven aantal;
  4. de maximumbouwhoogte mag niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangegeven hoogte.

5.3 Geldigheidstermijn voorlopige bestemming     

De voorlopige bestemming geldt tot:

  1. het moment van ingebruikname van het ontvangstgebouw zoals genoemd in artikel 4.1, voor zover deze termijn korter of gelijk is aan vijf jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel
  2. vijf jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

5.4 Definitieve bestemming     

5.4.1 Bestemmingsomschrijving definitieve bestemming     

De voor Maatschappelijk - Voorlopig aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in lid 5.3 bestemd voor:

  1. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende landschappelijke, ecologische en natuurwaarden;
  2. het herstel of behoud van de op de gronden voorkomende droge bostypen, zoals berken zomereiken bos aangevuld met wintereiken beuken bos;
  3. on- en halfverharde paden.
5.4.2 Bouwregels definitieve bestemming     

Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.

5.4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  1. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanbrengen van beplantingen en het inzaaien;
  3. Het aanleggen of aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
  4. Het afgraven van de bodem;
  5. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem;
  6. Het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken etc.;
  7. Het aanleggen van reservoirs;
  8. Het aanbrengen van rasters;

5.4.4 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 5.4.3 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  1. op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn of;
  2. het normale onderhoud of beheer betreffen of;
  3. gericht zijn op realiseren van de doeleinden van de bestemming zoals benoemd onder artikel 5.4.1;

5.4.5 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.4 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemming zijn toegekend;
  2. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke- en natuurwaarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

Artikel 6 Natuur     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende landschappelijke, ecologische en natuurwaarden;
  2. het herstel of behoud van de op de gronden voorkomende droge bostypen, zoals berken zomereiken bos aangevuld met wintereiken beuken bos;
  3. on- en halfverharde paden;
  4. watervoorzieningen;
  5. parkeren ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein';
  6. natuurbegraven ter plaatse van de functieaanduiding 'begraafplaats', waarbij de oppervlakte van de voor één graf benodigde gronden niet minder dan 10 m2 mag bedragen;
  7. het behoud en versterking van de aanwezige laanstructuur ter plaatse van de functieaanduiding 'bomenrij'.

6.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, waarvan de maximumbouwhoogte niet meer mag bedragen dan de op de verbeelding aangegeven hoogte.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van het bouwen buiten het bouwvlak voor een kunstwerk met een maximale hoogte van 10 meter en een oppervlakte van maximaal 10 m2.

6.4 Specifieke gebruiksregels     

  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 6.1 onder f opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de aanleg en instandhouding van de inrichtings- en beheermaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen inrichtings- en beheerplan, teneinde te komen tot een passende natuurontwikkeling;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 6.1 onder f opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de inrichtings- en beheermaatregelen, conform het in bijlage 1 opgenomen inrichtings- en beheerplan, teneinde te komen tot een passende natuurontwikkeling;
  3. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruiken of het (doen) laten gebruiken van aangewezen gronden ter plaatse van de functieaanduiding 'archeologische waarden' anders dan de aanleg en instandhouding van de inrichtings- en beheermaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen inrichtings- en beheerplan.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.4 indien in plaats van de inrichtings- en beheermaatregelen zoals opgenomen in bijlage 1 andere inrichtings- en beheermaatregelen wordt getroffen, met dien verstande dat:

  1. de inrichtings- en beheermaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in bijlage 1 opgenomen maatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke en ecologische waarden;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  1. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanbrengen van beplantingen en het inzaaien;
  3. het aanleggen of aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
  4. het afgraven van de bodem;
  5. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem;
  6. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken etc.;
  7. het aanleggen van reservoirs;
  8. het aanbrengen van rasters.
6.6.1 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 6.6 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke:

  1. op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  2. het normale onderhoud of beheer betreffen;
  3. gericht zijn op realiseren van de doeleinden van de bestemming zoals benoemd onder artikel 6.1, en;
  4. die overeenkomen met inrichtings- en beheersmaatregelen ten behoeve van natuurbegraven zoals benoemd in bijlage 1 van deze planregeling.
6.6.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.6 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemming zijn toegekend;
  2. hierdoor dan wel door daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, archeologische- en natuurwaarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. een ontsluitingsweg gericht op bestemmingsverkeer;
  2. groenvoorzieningen.

7.2 Bouwregels     

Op de in lid 1 van dit artikel genoemde gronden mag niet worden gebouwd.

Artikel 8 Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

8.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.3.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  2. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.3.2 Toelaatbaarheid     

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 8.3.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
8.3.3 Uitzonderingen     

Het verbod, als bedoeld in lid 8.3.1 sub a, is niet van toepassing indien:

  1. de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 30 m2 of een omvang van 30 m1;
  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Artikel 9 Waarde - Landschap     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Landschap aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden.

9.2 Specifieke gebruiksregels     

Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen:

  1. het aanbrengen van recreatievoorzieningen, dan wel als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
  2. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  3. het opslaan, lozen c.q. storten, van al dan niet ten verkoop van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines;
  4. voor het racen en crossen met motorvoertuigen en bromfietsen.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanbrengen van beplantingen;
  3. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
  4. het afgraven of verlagen van de bodem;
  5. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem, waaronder tevens wordt verstaan het aanleggen van wegen ten behoeve van bestemmingsverkeer;
  6. het gebruik van groeistoffen, stoorstoffen of kunstmest;
  7. het verbreden of verharden van voetpaden, rijwielpaden, ontsluitingswegen en parkeerplaatsen;
  8. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken en andere waterpartijen;
  9. aanleggen van reservoirs;
  10. grootschalig verwijderen van bosstrooisel of mos;
  11. aanbrengen van rasters.
9.3.1 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

De in lid 9.3 vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, welke:

  1. op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  2. het normale onderhoud of beheer betreffen;
  3. gericht zijn op het realiseren van de doeleinden van de bestemming zoals benoemd onder artikel 9.1, en;
  4. die overeenkomen met de inrichtings- en beheersmaatregelen ten behoeve van natuurbegraven zoals benoemd in bijlage 1 van deze planregeling.
9.3.2 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.3 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemmingen zijn toegekend en
  2. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels     

11.1 Bouwen binnen bouwvlak     

  1. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
  2. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.

11.2 Bebouwingspercentage     

  1. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel worden bebouwd.
  2. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
  3. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven geldt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
  4. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels     

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  2. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.
  3. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid als bedoeld in artikel 13 van deze planregels;
  4. het in gebruik nemen van bouwwerken op de gronden binnen de bestemming Maatschappelijk zonder dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 4, lid 4.3.1.

Artikel 13 Overige regels     

13.1 Parkeren     

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van personenauto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.
  3. Aan het bepaalde onder a. wordt geacht te zijn voldaan indien de ruimte voor parkeren of stallen voldoet aan de in de Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003 daartoe opgenomen normen.
  4. Voor zover deze regels gedurende de planperiode worden gewijzigd, gelden deze wijzigingen vanaf het tijdstip van bekendmaking.

13.2 Laden en lossen     

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate te zijn voorzien aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

13.3 Afwijkingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 13.1 en 13.2:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
  2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

13.4 Voorwaarden voor afwijken     

Afwijken van de regels, als bedoeld in de leden 13.1 en 13.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  2. de woon- en leefsituatie.

13.5 Beleidsregels     

  1. Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
  2. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

14.1.1 Overgangsbepaling     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid 14.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid 14.1.1 met maximaal 10%.

.

14.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Het bepaalde in lid 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd zijn met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik     

14.2.1 Overgangsbepaling     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.2.3 Verbod hervatten strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Het bepaalde in lid 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Natuurbegraafplaats Koningsakker.