|
bij het bestemmingsplan
'Windpark en zonneveld Koningspleij Noord'
(plannummer: NL.IMRO.0202.906-0303)
Oorspronkelijk doel
In 2016 heeft de gemeente besloten om voor de ontwikkeling van het windpark langs
de Pleijweg en een zonneveld ter plaatse van Koningspleij Noord een bestemmingsplan
op te stellen. Tevens is toen besloten om deze ontwikkelingen samen te laten lopen
met de actualisering van het planologisch kader voor het industrieterrein Kleefse
Waard. Hiertoe is in de tweede helft van 2016 gestart met de voorbereiding van het
bestemmingsplan Kleefse Waard 2016 (in een later stadium hernoemd tot: Kleefse Waard
en omgeving 2017).
In dit kader is in 2016 tevens een milieueffectrapport opgesteld waardoor het milieubelang
volwaardig kan worden meegewogen bij de besluitvorming omtrent het windpark en zonneveld
en het bedrijventerrein.
Zowel voor de activiteit "bedrijventerrein" als voor het ontwikkelen van een windturbinepark
met vier windturbines geldt dat het voornemen te gering van omvang is om MER-plichtig
te zijn. Voor de beide ontwikkelingen is echter niet op voorhand uit te sluiten dat
er significant negatieve effecten uit voort kunnen komen op de instandhoudingsdoelstellingen
voor de Rijntakken, een deel van de Natura 2000 beschermingszone.
Het oprichten van een zonneveld valt buiten de reikwijdte van het Besluit-m.e.r.
(maar wordt in het milieueffectrapport wel beschouwd).
Ten behoeve van de m.e.r.-procedure heeft in het najaar een Notitie Reikwijdte en
Detailniveau ter inzage gelegen.
Een concept van het bestemmingsplan Kleefse Waard 2016 is eind 2016 aan diverse overheidsinstanties
toegezonden in het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro. Bovendien is hierover
gecommuniceerd naar diverse partijen, als omwonenden, wijkverenigingen en belangengroepen.
Recente ontwikkelingen
Tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan is in februari 2017 door het college
besloten de bestemmingsplanprocedure anders vorm te geven en afzonderlijk een bestemmingsplan
voor het windpark en het zonneveld in procedure te brengen. Tevens zal separaat een
bestemmingsplan voor het bedrijventerrein worden voorbereid. De reden hiervoor is
dat bij het plan voor het bedrijventerrein ook andere mogelijke invullingen van het
terrein Kleefse Waard worden onderzocht. Aangezien deze voorbereiding meer tijd kost
dan de voorbereiding van de ontwikkeling van het windpark en het zonneveld is besloten
twee afzonderlijke plannen op te stellen.
Beoogde initiatieven: Windpark en zonneveld
Het voorliggende bestemmingsplan beoogt het windpark mogelijk te maken, inclusief
enkele bijbehorende voorzieningen zoals ontsluiting en opstelruimte. Daarnaast zal
het bestemmingsplan voorzien in de ontwikkeling van een zonneveld.
Het windpark is voorzien langs de Pleijweg (zie figuur 1). Twee windturbines zijn gesitueerd op de Koningspleij Noord en één op de gronden van het bedrijventerrein Kleefse Waard. De vierde turbine wordt geplaatst in de nabijheid van de Oude Veerweg.
figuur 1 Situering van de vier windturbines
De gemeente Arnhem had eerder plannen om op het gedeelte Koningspleij Noord een bedrijvenpark voor energie- en milieutechnologie te realiseren. In 2016 hebben burgemeester en wethouders echter besloten de agrarische bestemming in stand te laten voor het gebied Koningspleij Noord. Op basis van haar duurzaamheidsambitie wil de gemeente hier, op landschappelijk ingepaste wijze, een zonneveld van circa 8,5 hectare realiseren (zie rode begrenzing in figuur 2).
figuur 2 Begrenzing van het zonneveld
De begrenzing van het plangebied wordt aan de oost- en de zuidzijde bepaald door het hart van de Pleijweg. Aan de westzijde maakt de Nieuwe Havenweg met de laad- en loswal nog onderdeel uit van het plangebied. Het plangebied grenst aan de noordzijde direct aan de voormalige Akzohaven. Vervolgens volgt de plangrens de begrenzing van het bedrijventerrein Kleefse waard, overgaand in de Veerweg naar Westervoort (zie figuur 3a en 3b). De exacte begrenzing is tevens weergegeven op de bij dit bestemmingsplan behorende plankaart.
figuur 3a Ligging plangebied in omgeving
figuur 3b Begrenzing plangebied
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld
van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens
aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen
vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen
in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende
gedachten.
Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare
Bestemmingsplannen) 2012. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart
(kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.
Het bestemmingsplan Wind en zon Koningspleij Noord is een algehele herziening van
de geldende plannen, voor zover van toepassing op dit plangebied. Onderstaand overzicht
in tabel 1 en figuur 4 geven weer welke bestemmingsplannen komen te vervallen. De
daarop van toepassing zijnde partiële herzieningen vervallen ook. Bij elk plan is
de datum van vaststelling en goedkeuring weergegeven.
Voor een aanzienlijk gedeelte van het plangebied, met name de Koningspleij Noord geldt
geen bestemmingsplan.
Voorts voorziet dit bestemmingsplan in een toevoeging van een gebiedsaanduiding aan
een klein onderdeel van het bestemmingsplan Rivierzone 2013, nr 767, vastgesteld 27-01-2014.
Nr. | Naam | Vaststelling | Goedkeuring |
307 | Bestemmingsplan "Pleyroute - IJsseloord" | 23-02-1981 | 19–02–1982 |
399 | Bestemmingsplan "Pleyroute Koningspley" | 12–07–1982 | 05–10–1983 |
tabel 1 Overzicht geldende plannen
figuur 4 Geldende plannen
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de relevante beleidskaders. Hierin wordt het beleid van het rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Arnhem beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten en planverantwoording en de procedure.
In dit hoofdstuk vindt een beschrijving plaats van de bestaande situatie in het plangebied.
Naast de ontstaansgeschiedenis worden ook de ruimtelijke, landschappelijke en functionele
structuur beschreven.
Functionele en ruimtelijke vernieuwingen zullen resulteren in nieuwe verhoudingen
met de bestaande en te behouden situaties. Voor een goede samenhang is kennis nodig
van de bestaande situatie van het plangebied.
In navolgende paragrafen wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven door
globaal in te gaan op de historische ontwikkeling van het plangebied (paragraaf 2.2), de huidige ruimtelijke en functionele structuur (paragraaf 2.3).
Wat betreft de huidige ruimtelijke en landschappelijke opbouw van het plangebied en omgeving is met name de historie over de landschappelijke onderlegger (het ontstaan van het plangebied) van belang. Hierna is een beschrijving op hoofdlijnen hierover opgenomen. Voor een gedetailleerde beschrijving van de vroegere perioden wordt verwezen naar paragrafen 5.3.8 Cultuurhistorie en 5.3.9 Archeologie.
Het gebied dat nu Koningspleij wordt genoemd, staat op oude kaarten als "de Pleij" of "Op den Pleij" vermeld. Er waren twee gebieden die "de Pleij" heetten; de noordelijke Pleij (huidige Koningspleij Noord en Zuid) en de zuidelijke Pleij (ten zuiden van de IJssel gelegen). Het waren uitgestrekte uiterwaarden, voornamelijk bestaande uit weilanden met verspreid liggende boerderijen. Ook de Kleefse Waard wordt reeds genoemd op kaarten van het gebied.
De Pleij en de Kleefse Waard waren niet dicht bebouwd. Naast boerderijen is het plangebied
ook militair van belang geweest. In 1466 liet Adolf van Gelre al een blokhuis bouwen
ten oosten van Arnhem bij IJsseloord. Waar precies, is niet duidelijk. In 1580, tijdens
de 80-jarige oorlog, werd er een vierhoekig gebastioneerde schans aangelegd ergens
bij de splitsing van de Rijn en IJssel. Deze is in 1628 versterkt. Rond 1649 werd
er een nieuwe schans gebouwd bij de Veerweg naar Westervoort. Midden 18e eeuw was
er van beide schansen niets meer over; ze waren kennelijk gesloopt. In de buurt werd
rond 1770 een nieuwe schans gebouwd, maar wederom is onduidelijk waar precies. Het
bouwen van schansen langs de Veerweg heeft te maken met het feit dat het een goed
begaanbare toegang was, waarlangs een vijandelijk leger bij voorkeur zou proberen
binnen te vallen. In 1864-65 werd nabij de spoorbrug naar Westervoort het huidige
fort Westervoort gebouwd; plannen hiervoor gaan reeds terug tot 1819. De IJssellinie
moest weer een belangrijke rol in de landsverdediging gaan spelen. De oude schansen
bestonden uit een aarden omwalling met gracht en glacis, met op het binnenterrein
enkele (houten) gebouwtjes.
De kadastrale kaart uit 1832 toont een gedetailleerd beeld voor het plangebied. De
oude IJsselloop op de Koningspleij Noord is hierop goed zichtbaar. De Westervoortsedijk
bestond nog niet. Door het plangebied liep de weg van Arnhem naar Zevenaar, thans
verdwenen. Aan deze weg lag een aantal boerderijen, die hun wortels waarschijnlijk
in de Middeleeuwen hebben: Gelderse Waard, Ysselvliet en Scheid Sprong. Iets ten zuiden
van de weg lag een boerderij met de naam "Kleefse Waard". De uiterwaarden zelf zijn
aangeduid als "De Buiten Waarden" en "De Mars". Op de plaats waar nu de Veerweg naar
Westervoort loopt, toont de kaart de oude IJsseldam. Het plangebied heeft een kenmerkende
verkaveling. Ten noorden van de weg van Arnhem naar Zevenaar is sprake van een strekverkaveling;
ten zuiden een meer blokvormige of onregelmatige verkaveling. De verkaveling is mede
bepaald door de landschappelijke situatie. De oude IJsselloop is hierin ook nog ter
herkennen.
In de 19e eeuw is in de Koningspleij een steenfabriek gebouwd, die tot in het begin
van de 20ste eeuw baksteenproducten heeft geleverd. Daar waar de steenfabriek heeft
gestaan is bij een veldverkenning veel puin aangetroffen. Ook op de Kleefse Waard
is in de 19de eeuw een steenfabriek gebouwd.
De ontwikkeling van grootschalige industrie is in Arnhem pas in de twintigste eeuw
op gang gekomen. In 1915 werd door het bestuur van de stad besloten tot de aanleg
van een industrieterrein met een spoorwegemplacement aan de oostzijde van de stad,
in aansluiting op de daar reeds aanwezige bedrijven zoals het slachthuis en de gasfabriek.
In het Algemeen Uitbreidingsplan uit 1933 wordt een verdere ontwikkeling van bedrijvigheid
in oostelijke richting aangegeven, maar pas in 1941 en na de Tweede Wereldoorlog werden
de industrieterreinen Het Broek en de Kleefse Waard ontwikkeld. Het verkavelingsplan
van de Kleefse Waard grijpt terug op het herverkavelingsplan uit circa 1832 voor het
gebied dat toen nog Buiten Waarden genoemd werd en in bezit was van Baron van Heeckeren
van Enghuizen. Dit verkavelingsplan ging uit van twaalf percelen gescheiden door een
raster van sloten. In dit gebied liet in 1940 de AKU een rayonvezelfabriek bouwen,
alsmede een cellulosefabriek voor de productie van de grondstof. De bijbehorende dwarshaven
(voormalige Akzohaven) is rond 1940 gegraven als werkverschaffingsproject en bedoeld
als particuliere transporthaven voor de AKU (later Akzo). Langs de zuidzijde van deze
dwarshaven werd een nieuwe groene dijk opgeworpen ongeveer dwars door de restanten
van de Oude IJsselbedding op de Koningspleij Noord heen.
In de navolgende figuren is een weergave gegeven van de topografische situaties in de beschreven periodes.
figuur 5 1850 figuur 6 1905
figuur 7 1930 figuur 8 1950
figuur 9 1975 figuur 10 2017
Ruimtelijke structuur op stadsniveau
De natuurlijke ontwikkeling van het rivierenlandschap van de Rijn en de IJssel én
menselijk ingrijpen vanwege waterbeheer en grondgebruik bepalen in belangrijke mate
de ruimtelijke structuur van de stad en dus van de omgeving van het plangebied. Het
dynamische rivierenlandschap met hun uiterwaarden is historisch van grote betekenis
geweest als militaire grens, als wingebied voor delfstoffen en als transportader.
De rivieren vormen de grens tussen de hoge droge gronden en de laag gelegen poldergebieden.
Zowel de infrastructuur van wegen en bruggen en bedrijventerreinen worden een relatief
recente utilitaire laag die als het ware over het bestaande landschap van de rivieren
is gedrapeerd.
De provinciale weg, de Pleijweg (N325), begrenst het plangebied aan de zuidzijde en
is de belangrijkste structuurlijn op stadsniveau in het plangebied. Het is een belangrijke
verkeersader, die zorgt voor aansluiting op het bovenlokale wegennet, de A12 Utrecht-Oberhausen
en de A325 Arnhem-Nijmegen. Het betreft een tweebaansweg, met vier rijstroken en een
fietspad voor fietsverkeer in beide richtingen.
Voor een groot deel ligt deze weg op een autonoom dijklichaam dat door het rivierenlandschap
snijdt. Naar het zuidwesten toe wordt dit dijklichaam steeds hoger tot bij de aansluiting
op de Andrej Sacharovbrug over de Rijn.
Het kenmerk van de Pleijweg is over het algemeen dat de weg over grote delen nauwelijks
zicht geeft op de stad: langs de noordelijke delen van de Pleijweg bepalen rijen,
in de berm geplaatste bomen, het beeld. Echter, ter hoogte van de Andrej Sacharovbrug
zijn vergezichten waarneembaar op delen van Arnhem en is het silhouet van Arnhem zichtbaar:
met de stuwwal als achtergrond en de rivier met de uiterwaarden als voorgrond. Vanaf
de brug is de landschappelijke positie van Arnhem leesbaar: over de daken van de stad
valt op de achtergrond het Veluwe massief te zien, op de voorgrond keert de stad zich
naar de Rijn.
Nabij het plangebied is het bedrijventerrein Kleefse Waard gelegen. Op enige afstand van het plangebied zijn de volgende woonwijken gesitueerd: Malburgen Oost (Stadseiland) en Presikhaaf West en enkele woonwijken in de gemeente Westervoort (zie figuur 11).
figuur 11 Koningspleij Noord, bedrijventerrein Kleefse Waard en omgeving
Ruimtelijke structuur op plangebiedniveau
Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Nieuwe Haven. De inrichting
van deze voormalige rivierarm tot haven met een havenkade geschiedde pas rond 1930.
De haven zelf maakt geen deel uit van het bestemmingsplan, maar de kade waar overslag
en dergelijke plaatsvindt wel.
Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de dwarshaven, de particuliere transporthaven
(voormalige Akzohaven). Langs de zuidzijde van deze dwarshaven werd een nieuwe, groene
dijk opgeworpen ongeveer dwars door de restanten van de Oude IJsselstrang op de Koningspleij
Noord heen.
figuur 12 Zicht op de IJsselstrang
Het zuidelijke deel van het plangebied is de Koningspleij Noord. Dit deelgebied is
ontstaan door de aanleg van de Pleijweg, die het gehele gebied Koningspleij heeft
doorsneden en verdeeld heeft in een Koningspleij Noord en Zuid. Het gebied ligt nu
vrij geïsoleerd van de rest van de stad en is moeilijk bereikbaar. De Koningspleij
Noord heeft een landschappelijk karakter en kent een agrarisch gebruik. Het gebied
ligt binnendijks en bestaat voor de helft uit akkerland en voor de andere helft uit
weiland. Aan de westzijde is in het verlengde van de Nieuwe Havenweg en aan de Nieuwe
Haven een hoogwatervrije laad- en loskade gerealiseerd.
Bij hoogwater komt het terrein -door kwel- grotendeels onder water te staan en in
extreme situaties ook door overstroming van de Nederrijn. Door de aanleg van de Pleijweg
heeft de IJssel geen invloed meer op het terrein van de Koningspleij Noord.
figuur 13 Bovenaanzicht Koningspleij Noord
figuur 14 Pleijweg nabij Koningspleij Noord
figuur 15 Zicht op Koningspleij Noord vanaf Pleijweg
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid en de toepasselijke regelgeving. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. Deze visie markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector 'Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is in 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de
inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van
nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete
beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren
voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau
gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd,
dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden
op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
In 2014 heeft het kabinet de Structuurvisie Windenergie op Land (SvWOL) vastgesteld,
als uitwerking van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het ruimtelijk
beleid voor het realiseren van tenminste 6000 megawatt (MW) windenergie op land in
2020 van kracht geworden.
De SvWOL is van belang om de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 te
realiseren. Dit houdt in de eerste plaats verband met het aanwijzen van gebieden voor
windprojecten. Het kabinet heeft resultaatafspraken gemaakt met de provincies (vertegenwoordigd
door het IPO) over het plaatsen van in totaal minimaal 6000 MW windvermogen (grote
en kleine projecten) in 2020. Zowel het kabinet als de twaalf provinciale besturen
zijn de verplichting aangegaan zich in te zetten voor het waarmaken van deze afspraken.
Met de resultaatafspraken met de provincies, de acties die voortvloeien uit het landelijke
Energieakkoord uit 2013 en de ruimtelijke facilitering die de SvWOL biedt, ligt er
een totaalpakket dat de realisatie van 6000 MW windvermogen op land in 2020 mogelijk
maakt. Daarmee zet het kabinet -samen met alle betrokken partijen -een belangrijke
stap in de uitvoering van het Energieakkoord en de realisatie van de doelstelling
voor hernieuwbare energie.
Algemeen
De provincie Gelderland heeft een integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie
Gelderland. Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie in 2014 vastgesteld.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken
van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Regio Arnhem Nijmegen
Regio Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:
De kwaliteiten van de regio bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden
en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal
verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio.
De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is
nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de regio. De gezamenlijke inspanningen
richten zich op vier speerpunten:
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert.
De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht
dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en
is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument
om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen
van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale
belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
In de Omgevingsverordening is aangegeven dat een bestemmingsplan dat windturbines
mogelijk maakt, moet zijn voorzien van een ruimtelijk ontwerp. In dit ontwerp van
het windturbinepark wordt onder meer aandacht besteed aan de ruimtelijke kenmerken
van het landschap, maat, schaal en inrichting in het landschap, visuele interferentie
met nabijgelegen windturbines en de cultuurhistorische achtergrond van het landschap.
In de verordening zijn ook een aantal gebieden aangewezen waar geen windturbines geplaatst
mogen worden, dit vanwege specifieke kwetsbaarheid van het gebied (bijvoorbeeld weidevogelgebieden
en de Nieuwe Hollandse Waterlinie). In het plangebied geldt deze beperking niet.
Algemeen
Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie
is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven
en plannen in de stad. In december 2012 is de 'Structuurvisie Arnhem 2020 met doorkijk
2040' (hierna: structuurvisie) vastgesteld door de gemeenteraad.
De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief
van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's
als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.
Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt deel uit van het koersgebied 'werklandschappen'.
Daarbij wordt onder 'karakteristiek' en 'ontwikkelingsrichting en opgaven' de term
'Werkmilieu Kleefse Waard Koningspleij Noord' genoemd.
Karakteristiek
De oude IJsselstrang op de Koningspleij Noord verwijst naar de rivierdynamiek in het
verleden: een oude verbinding tussen IJssel en Nederrijn. De ligging is bijzonder:
in de splitsing van Nederrijn en IJssel, lange zichtlijnen op stad en omliggend landschap,
via de Pleijweg aangesloten op het bovenlokale wegennet (A12 en A325). Met de doortrekking
van een opgehoogde kade tot aan de zuidpunt van de Koningspleij Noord is het totale
gebied binnendijks gebracht en wordt ruimte geboden aan watergebonden bedrijvigheid
aan de kade en industrie in het achterliggende gebied. Een klein deel van het plangebied
is gelegen op bedrijventerrein Kleefse Waard.
Ontwikkelingsrichting en opgaven
Centrale opgave voor het plangebied en de directe omgeving ervan (bedrijventerrein
Kleefse Waard) is een gebiedsontwikkeling met hoge ambities voor ruimtelijke kwaliteit,
duurzaamheid.
Hoogbouwbeleid
De grote hoogteverschillen in het noorden van de stad en het vlakke polderlandschap
in het zuiden zijn een belangrijk kenmerk van het Arnhemse landschap. De beleving
van het natuurlijke hoogteverschil is een belangrijke kwaliteit. Gezien vanuit de
Veluwe is Arnhem een 'verborgen stad in het groen', vanuit het open rivierengebied
in het zuiden is Arnhem een 'zichtbare stad aan de rivier, tegen de achtergrond van
de stuwwal'.Dit is vertaald naar het hoogbouwbeleid: de maximum bouwhoogte in Arnhem
(zowel in noord als in zuid) bedraagt 100 meter boven NAP (hoogte gebouw + hoogte
maaiveld boven NAP = maximaal 100 meter). Dit principe kan worden aangeduid als 'Nieuw
Arnhems Peil'. Het betekent dat in de lagere delen van de stad een grotere bouwhoogte
kan worden toegestaan dan in de hogere delen van de stad.
Richtinggevend beleidskader voor het rijksbeleid vormt het VN-Klimaatverdrag (1992) en het daarbij behorende Kyoto-protocol (1997), waarin de Europese Unie in 2020 een reductie doelstelling van 20% in de CO2-uitstoot ten opzichte van 1990 wil bereiken. Op grond van artikel 3, eerste lid, jo. Bijlage I, deel A, van de de Europese richtlijn hernieuwbare energie (Richtlijn 2009/28/EG) is de EU-doelstelling voor duurzame energie voor Nederland bepaald op 14% van het totale energiegebruik in 2020. Deze doelstelling, van 14% voor het aandeel duurzame energie in 2020, is tevens in het regeerakkoord overeengekomen. Het regeerakkoord streeft verder naar een volledige duurzame energievoorziening in 2050.
Het beleid voor windenergie is in 2014 uitgewerkt in de 'Windvisie provincie Gelderland'.
De Windvisie is na vaststelling geïntegreerd in de Omgevingsvisie Gelderland.
De provincie Gelderland streeft naar een betrouwbare, betaalbare en hernieuwbare energievoorziening
en energieneutraliteit in 2050. Windenergie is hierbij een belangrijk onderdeel. Ook
zijn er afspraken gemaakt met het rijk over de hoeveelheid te realiseren windenergie
voor 2020: 230,5 megawatt (MW) opgesteld vermogen, inclusief bestaande en vergunde
windturbines. De Windvisie geeft aan hoe Provincie Gelderland invulling geeft aan
deze doelstelling.
De provincie richt zich op een energieneutraal Gelderland in 2050. Hiervoor zijn forse
inspanningen nodig op het gebied van besparing en hernieuwbare opwekking. Tot 2020
houdt de provincie vast aan minimaal 1,5% energiebesparing en 14% hernieuwbare energie.
Dit betekent concreet dat 16 PJ extra hernieuwbare energieproductie (ten opzichte
van 2014) moet worden gerealiseerd. De focus van de provincie ligt voor wat betreft
de energieproductie op wind én zon. Wind en en zon vullen elkaar goed aan ze zijn
allebei hard nodig: als het zonnig weer is waait het vaak minder en omgekeerd. Samen
zorgen windmolens en zonnepanelen voor een gelijkmatiger stroomproductie gedurende
het gehele jaar. Voor wind is een specifieke doelstelling van 230,5 MW vastgelegd
in afspraken tussen IPO en het Rijk.
.
Locaties voor windenergie
In de Windvisie zijn locaties aangewezen waarbinnen minimaal het doel van 230,5 MW
opgesteld vermogen in 2020 gerealiseerd kan worden, uitgesplitst in vier categorieën:
Het onderhavig plangebied (Koningspley) is bij de actualisatie van de Omgevingsvisie
Gelderland, op het thema 'windenergie' onlangs benoemd als 'windenergielocatie' in
plaats van 'locatie in onderzoek'.
De locatie telt mee in de provinciale opgave van 230,5 MW in 2020.
De gemeenten in de regio Arnhem Nijmegen hebben samengewerkt aan de totstandkoming
van de Routekaart De Groene Kracht (hierna: Routekaart). Met de Routekaart wordt de
regionale aanpak van energie- en klimaatvraagstukken vastgelegd als marsroute naar
een energieneutrale regio in 2050. Een energieneutrale regio in 2050 is een ambitie
waarvoor windenergie onmisbaar is.
In de Routekaart zijn (middel)lange termijn doelstellingen opgenomen (2020 en 2050),
die overeenkomen met de landelijke en provinciale doelstellingen: 1,5% energiebesparing
per jaar, 14% duurzame energie in 2020 en energieneutraal in 2050. De Routekaart kan
worden gezien als input voor het vaststellen van het programmaplan New Energy Made
in Arnhem 2015-2020.
De besturen van de Milieuregio Arnhem en Milieu en Afval regio Nijmegen hebben de
Routekaart vastgesteld in juni 2014. Het college van bestuur van de Stadsregio Arnhem
Nijmegen heeft de Routekaart vastgesteld in september 2013.
Het programmaplan 'New Energy Made in Arnhem 2015-2020' is één van de speerpunten van de gemeente Arnhem. Samen met inwoners en ondernemers voert Arnhem in dit programma duurzame activiteiten uit. Zoals energiebesparing, het opwekken van duurzame energie door wind en zon en het ontwikkelen van energie- en milieu-innovaties.
Ambitie voor windenergie in Arnhem
Korte termijn (t/m 2020)
Realisatie van 4 windturbines, in combinatie met een participatiemodel;
Lange termijn (vóór 2050)
Ambities voor zonne-energie in Arnhem t/m 2020
De gemeente zet in op de realisatie van 40.000 panelen in (grondgebonden) zonnevelden (totaal 10 megawatt). Het zonneveld op Koningspleij-Noord voorziet gedeeltelijk in deze doelstelling (10.000 - 20.000 panelen). Verder heeft de gemeente als ambitie om in 2020 125.000 zonnepanelen op daken gerealiseerd te zien.
Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend,
bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers-
en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het rijk streeft naar een krachtige aanpak
die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat. Inzet is het vergroten
van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische
structuur met ruimte voor regionaal maatwerk. Ook wordt ingezet op het verbeteren
en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat
en het scherp prioriteren van investeringen. Ten slotte worden ruimtelijke ontwikkelingen
en infrastructuur met elkaar verbonden om een leefbare en veilige omgeving waarin
unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn te waarborgen.
Voor Arnhem is samenwerking tussen rijk, decentrale overheden en bedrijfsleven relevant
om robuust hoofdwegennet en spoorwegennet, binnen regio, tussen regio's en met achterland
te realiseren.
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie integreert en vervangt zeven beleidsplannen, waaronder het Provinciaal
Verkeer en Vervoerplan 2 uit 2004. De omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie de
komende tien jaar om wil gaan met de ontwikkelingen en initiatieven ronde economische
structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid. Ook natuur, landschap,
cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit worden beschreven. Daarbij is een andere
wijze van werken; minder vastleggen wat wel of niet mag. De omgevingsvisie stelt kaders
voor toekomstige activiteiten.
Doelen bereikbaarheid
De provincie wil een goede bereikbaarheid voor wonen, werken en recreëren en de mobiliteit
daarbij afstemmen op de economische ontwikkelingen. Daarom zet Gelderland in op het
beter gebruik van (internationale) corridors. Daarnaast wordt samen met de andere
wegbeheerders in de stedelijke gebieden aan een beter gebruik van de infrastructuur
gewerkt om files te voorkomen en de doorstroming te bevorderen. Een andere ontwikkeling
is de verschuiving van mobiliteitsvragen in het landelijk gebied door krimp en vergrijzing.
Hier moet de aansluiting met de stedelijke gebieden gewaarborgd blijven.
De provincie stelt extra financiële middelen ter beschikking voor mobiliteitsmaatregelen,
primair gericht op verbeteringen aan openbaar vervoer en fietsverkeer. Daarnaast wordt
samen met de andere wegbeheerders in de stedelijke gebieden aan een beter gebruik
van de infrastructuur gewerkt om files te voorkomen en de doorstroming te bevorderen.
Hierbij wordt onder andere ingezet op gedragsverandering, efficiëntere logistiek en
intelligente transportsystemen (ITS).
De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (vastgesteld 2012). Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden. Daarom heeft de gemeente in 2013 een beleidsplan fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' en een beleidsplan openbaar vervoer 'De reiziger centraal' vastgesteld. Beide nota's beschrijven hoe de gemeente inzet op het versterken van het fietsgebruik en het openbaar vervoergebruik.
Welstandsnota Arnhem 2015
In 2015 heeft de gemeenteraad van Arnhem de welstandsnota vastgesteld.
Arnhem is een aantrekkelijke stad om te wonen en te verblijven. Het uiterlijk van
de stad draagt daar aan bij. De gemeente wil dat zo houden.
De gemeente wil dat nieuwe bouwwerken in zijn algemeenheid passen in hun omgeving.
De bestaande stad is dus het referentie- en inspiratiekader. Voor de meest voorkomende
bouwwerken zijn verder in deze nota gebiedsgerichte criteria opgenomen. Deze criteria
zijn per gebied (‘géén toets’, ‘lichte toets’ en ‘zware toets’) verschillend.
Het plangebied is gelegen in een gebied waar geen welstandstoets geldt. Aanvragen
voor omgevingsvegrunningen zullen worden getoetst aan de algemene criteria van de
Welstandsnota.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder.
Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting
in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet.
Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen
en zorginstellingen.
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde
industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond
geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder
te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden
naar de gevolgen.
Ook kent de Wgh een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de
geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen
voor nieuwe geluidgevoelige situaties.
Beleidsplan Geluid
Het gemeentelijk beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties
af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening
gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied.
In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies
mogelijk maken. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder
ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve
rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten
binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige
invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.
Wet Luchtkwaliteit 2007
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer.
Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve
effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van
negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen
zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd
gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit)
meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit
te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd.
Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang
kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld
aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
(NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.
Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit
Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht
(2005) en richt zich op het beperken van overlast door geurhinder. Wettelijke normeringen
met betrekking tot luchtkwaliteit zijn vertaald naar uitvoeringsmaatregelen (Uitvoeringsprogramma
Luchtkwaliteit 2005-2010).
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
Beleidsplan Geur
Het beleidsplan Geur uit 2010 gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven
waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve
bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid,
duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke
bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit,
voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het
doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden
blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen
van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke)
stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe
veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en
het GR (Groepsrisico).
Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi
worden milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte
van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico
is een oriënterende waarde.
Voor ondergrondse (aardgas)leidingen is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen
(Bevb) en voor de transportroutes (weg, water, spoor) het Besluit transportroutes
externe veiligheid (Btev). In het Btev zijn de milieukwaliteitseisen vastgelegd die
in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
Beleidsplan Externe Veiligheid
Het beleidsplan Externe Veiligheid uit 2005 is in 2015 wederom met vier jaar is verlengd.
Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt
hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
In een groot gedeelte van de stad wordt gestreefd naar het niet doen toenemen van
de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie
en de volgens het structuurplan stedelijke zone wordt een hoger risico geaccepteerd
dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden
voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
Wet natuurbescherming (Regels ter bescherming van de natuur)
De Wet natuurbescherming (Wnb) vervangt sinds 1 januari 2017 het wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, als beschreven in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet, door één integraal en vereenvoudigd kader. De Wnb neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden aanvullende nationale beschermingsvoorschriften verankerd. De wet gaat over de bescherming van de kernnatuurwaarden en de houtopstanden, als onderdeel van een groter maatregelenpakket gericht op de bescherming van natuurwaarden en het tegengaan van biodiversiteitsverlies. De taken en verantwoordelijkheden worden zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd.
Bescherming van gebieden
Voor de instandhouding van gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn
en de Habitatrichtlijn (Natura 2000-gebieden) stelt de Wnb specifieke kaders. Voor
de Natura 2000-gebieden gelden de instandhoudingsdoelstellingen die voortvloeien uit
deze Vogel- en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden in Arnhem zijn Veluwe en
Rijntakken.
Het is verboden om zonder vergunning een project te realiseren of andere handelingen
te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied
de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied
kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten
waarvoor dat gebied is aangewezen. Indien het project afzonderlijk of in combinatie
met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied,
dan moet een passende beoordeling worden gemaakt van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied,
rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. Slechts indien
uit de passende beoordeling de zekerheid wordt verkregen dat het plan, dan wel project,
de natuurlijke kenmerken van het gebied niet aantast, wordt de vergunning verleend.
Als de zekerheid niet kan worden verkregen, dan kan een vergunning alleen worden verleend
als er geen alternatieve oplossingen zijn, er sprake is van een dwingende reden van
groot openbaar belang en de nodige compenserende maatregelen worden getroffen (de
zgn. “ADC-toets“).
Op het moment dat een passende beoordeling nodig is, moet voor het kaderstellend plan
een planMER worden opgesteld.
De beheerplannen -waarin de uitwerking in omvang, ruimte en tijd van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden plaatsvindt en waarin de voor die gebieden te treffen maatregelen in samenhang worden beschreven- zijn kaderstellende instrumenten. Ingeval overeenkomstig het beheerplan wordt gehandeld, is verzekerd dat de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen niet in het geding is.
Bescherming van soorten
De wet sluiten aan bij het specifieke beschermingsregime uit de Vogelrichtlijn, de
Habitatrichtlijn en de natuurbeschermings-verdragen, zoals het Verdrag van Bern en
het Verdrag van Bonn. Er wordt voorzien in concrete verboden ten aanzien van onder
meer het vangen en doden van in die bronnen genoemde diersoorten, de verstoring van
deze soorten en aantasting van hun rust- en voortplantingsplaatsen, alsmede in een
verbod op het plukken en vernielen van bepaalde planten. Voorts wordt voorzien in
limitatief opgesomde gronden voor ontheffing van deze verboden. Anders dan in de oude
Flora- en faunawet 2002 zijn enkel opzettelijk verrichte handelingen strafbaar. Bij
vogels zijn bovendien verstoringen niet strafbaar als de staat van instandhouding
van die vogelsoorten niet in gevaar komt. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen
van verboden als voldaan is aan de gestelde voorwaarden.
Daarnaast geldt als beschermingsregime voor (nationale) soorten:
Er wordt voorzien in ruimere ontheffingsmogelijkheden, dan voor de strikt beschermde
soorten gelden.
Voorts wordt het aantal bejaagbare soorten uitgebreid, worden door gedeputeerde staten
goedgekeurde faunabeheerplannen sturend bij de schadebestrijding, populatiebeheer
en jacht en komt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het stelsel van soortenbescherming,
met inbegrip van de taken van het (op te heffen) Faunafonds, bij de provincies te
liggen.
Houtopstanden
De Wnb heeft geen betrekking op onder andere houtopstanden binnen de bij besluit van
de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom en voor het dunnen van een
houtopstand. Een houtopstand is een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken,
hakhout of griend, met een oppervlakte grond van tien are of meer, of die bestaat
uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal aantal
rijen.
Het is verboden een houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen of te doen vellen,
met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, zonder voorafgaande
melding daarvan bij gedeputeerde staten. De rechthebbende zorgt voor het herbeplanten
van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand.
In de wet wordt evenwel een vrijstelling van de meldings- en de herbeplantingsplicht
opgenomen, ingeval de houtkap plaatsvindt met het oog op natuurontwikkeling, met het
oog op de aanleg of het onderhoud van brandgangen of overeenkomstig een door de Minister
van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Dat voorkomt
onnodige lasten voor natuurbeheerders, bedrijven en overheden in gevallen waarin het
belang het natuurbehoud genoegzaam is verzekerd.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het ruimtelijke beleid voor het NNN, voorheen de Ecologische hoofdstructuur, is gericht
op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Het NNN is een belangrijk
beleidsinstrument voor de bevordering en het behoud van biodiversiteit.Voor de realisatie
hiervan zijn de provincies verantwoordelijk.
Het NNN wordt planologisch beschermd. Dit betekent dat geen nieuwe bestemmingen worden
toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte,
de wezenlijke kenmerken en de samenhang van het NNN. Hierop wordt getoetst bij de
verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
(Wabo).
Er geldt in het NNN het 'nee, tenzij'-regime. Als een voorgenomen ingreep de 'nee,
tenzij'-toets met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden. Eventuele
nadelige effecten moeten worden gemitigeerd en de resterende schade moet worden gecompenseerd.
Als een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het 'nee, tenzij'-regime
dan kan de ingreep niet plaatsvinden.
Gelders Natuurnetwerk (GNN)
Het NNN is in Gelderland is uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en zijn
vastgesteld in de Omgevingsvisie Gelderland. De provincie wil de natuur van het Gelders
Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening.
Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten van Gelderse Nationale Landschappen.
De kernkwaliteiten zijn beschreven in bijlage 5 van de Omgevingsverordening.
Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015
In het Groenplan streeft de gemeente Arnhem ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische
en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun
recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikers ervan moet zijn. De
ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling.
Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk
wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen
wordt aangeplant en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen
worden geïnventariseerd, waarna de groencompensatieregels worden toegepast. Dit wordt
vertaald door in het bestemmingsplan een groenbalans op te nemen, waarin is aangegeven
hoe deze regels zijn toegepast.
Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel van
het Groenplan. Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot
een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot
uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk.
Andere punten zijn:
Nationaal Waterplan
Het rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan
(NWP) 2016-2021 (2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het rijk
ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke
beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoet water en waterkwaliteit.
Tevens zijn de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en
duurzame energie benoemd.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water een onderwerp. Het
gaat om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit, de bescherming en
verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte
voor waterveiligheid. Verder is klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, met water als
belangrijk aspect, een belangrijk onderwerp.
Bestuursakkoord Water
In 2011 hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken
om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord
Water. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem
en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Waterwet
In de Waterwet uit 2009 zijn onder meer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de
zorgplicht voor hemelwater indien de eigenaar van het terrein het hemelwater in alle
redelijkheid niet op eigen terrein kan verwerken en de regierol van gemeenten bij
de grondwaterzorgplicht.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie kent twee centrale doelstellingen met betrekking tot water, te weten
het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving. Realisatie van deze
doelstellingen betekent onder meer:
Voorts is de provincie het aanspreekpunt voor drie watergerelateerde zaken, te weten
onttrekkingen voor drinkwaterwinning, onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen
(zoals koude- en warmte opslag) en industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per
jaar.
Beleid waterschap en gemeente
De verantwoordelijkheid voor het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord ligt bij het
Waterschap Rijn en IJssel. Relevant beleid is opgenomen in het Waterbeheerplan (2016-2021)
en de Keur en legger van het waterschap.
Waterbeheerplan (2016-2021) en de Keur en legger van het waterschap
De verantwoordelijkheid voor het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord ligt bij het Waterschap Rijn en IJssel. Relevant beleid is in de hiervoor genoemde stukken opgenomen.
Gemeentelijk RioleringsPlan (2014-2018)
Dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel,
op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater,
op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk
gebied.
Waterplan Arnhem (2009-2015)
Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld.
De gemeenteraad heeft in 2009 het waterplan vastgesteld. Het waterplan is gebaseerd
op vier hoofddoelstellingen:
Samenvattend betekenen de uitgangspunten in het huidige beleid van gemeente, waterschap
en provincie dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer.
Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:
Rijksbeleid
Erfgoedwet
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge
mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet
1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten
moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor
de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland. Per december 2015 maakt
de Monumentenwet 1988 deel uit van de Erfgoedwet, een bundeling van wetten met betrekking
tot het erfgoed.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Cultuurhistorie moet op basis van de gewijzigde Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen
verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te
verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies
over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan
aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening
is gehouden in het bestemmingsplan.
Verdrag van Valletta
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in
de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta
(Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag.
De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Deze zijn juridisch verankerd in de Erfgoedwet.
Programma 'Gelderland Cultuurprovincie'
In 2012 is het Programmaplan voor Cultuur en Erfgoed 2013-2016 vastgesteld. De visie
die hieraan ten grondslag ligt, is dat cultuur en erfgoed een wezenlijke bijdrage
leveren aan de Gelderse samenleving. Cultuur en erfgoed zijn bouwstenen voor een goede
economische en maatschappelijke ontwikkeling en bepalen mede de identiteit van Gelderland.
Bij erfgoed gaat het om het duurzaam benutten van monumenten, archeologie en landschap.
Enkele thema's die in het programma aan de orde komen, zijn: het vergroten van de
zichtbaarheid en beleefbaarheid van erfgoed; het bevorderen van kennis en vakmanschap;
het stimuleren van herbestemming en het investeren in buitenplaatsen en militaire
linies.
Erfgoednota 'Panorama Arnhem'
In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming'
naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een
vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen.
Het stadsbeeld van Arnhem verandert in hoog tempo. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische
factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen.
Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse
cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk
zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht
van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast
blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.
De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en
beleefbaar gemaakt.
Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën
in:
Archeologische verwachtingenkaart
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen
in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag
van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk
is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor
deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie.
Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel
Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal
inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen
worden.
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.
Structuurvisie
De Structuurvisie Arnhem (2011) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning
op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken
van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de
ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als
geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens
is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen
bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'.
De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke
ontwikkelingen in de stad.
Structuurvisie Arnhem 2020-2040
In de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 is de gemeentelijke ambitie verwoord om Arnhem
klimaatbestendig te maken onder alle weersomstandigheden. Gestreefd wordt naar 'prettig
toeven' binnen- en buitenshuis en in elk geval het vermijden van ongewenste gezondheidsrisico's.
Dit laatste vooral voor de kwetsbare groepen in onze stad als ouderen. In de Structuurvisie
ligt de nadruk op hitte door de toename van het aantal zomerse en zelfs tropische
dagen als gevolg van de klimaatverandering. In het realiseren van een prettig stadsklimaat
wil de gemeente optimaal gebruik maken van de (huidige) gunstige geografische uitgangssituatie
van natuurlijke luchtstromen die van de hoger gelegen stadsranden en vanuit de rivierzone
(Nederrijn) de stad in stromen en zorgen voor koeling en tevens een goede luchtkwaliteit.
Het groene karakter van de stad met de grote parken maar ook het wijkgroen dragen
daaraan in hoge mate aan bij.
Opwarming van de stad tijdens warme dagen doet zich voor in de dichtbebouwde stenige gebieden met veel gebouwvolume, veel verharding en weinig groen. Op de Hittekaart van Arnhem is de gevoeligheid van de stad voor opwarming weergegeven (zie figuur 16). Bepaalde delen van de stad hebben een verhoogde kans op opwarming; de zogenoemde stedelijke hitte-eilanden, wat ongewenste gevolgen voor het woon- en leefmilieu en het functioneren van deze gebieden.
figuur 16 Hittekaart van Arnhem (groen is koel, rood is warm)
Economische Agenda Arnhem 2015
De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd
in de Economische Agenda Arnhem 2015. Op dit moment wordt gewerkt aan de herijking
van de economische agenda. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde
moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door
adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen
in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren
verder worden uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als kantorenstad
van ons land, en in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot
zet de gemeente Arnhem extra in op haar kansrijke economische clusters: energie- &
milieutechnologie en mode & design. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder
is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.
In het Regionaal Plan Bedrijventerreinen (RPB), dat in 2011 in stadsregionaal verband is vastgesteld, staat onder andere het toepassen van de SER-ladder, het voorkomen van overaanbod en het voortvarend aanpakken van herstructurering centraal. Deze beleidslijn sluit goed aan bij de reeds bestaande werkwijze in Arnhem.
In Arnhem is het aanbod van nieuwe gronden voor bedrijventerreinen beperkt; er is slechts een aantal bedrijventerreinen in ontwikkeling (grond in uitgifte). Eén daarvan is bedrijventerrein Kleefse Waard. Dit terrein kent een specifieke segmentering, te weten: bedrijven in hogere milieucategorieën in de Energie- en Milieutechnologie (EMT) en watergebonden bedrijven. Het is van belang om zorgvuldig om te gaan met de beschikbare gronden en steeds alert te blijven welke functies wel en welke niet thuishoren op bedrijventerreinen. Dit laatste is onder andere afhankelijk van de typering en het profiel van het specifieke bedrijventerrein, maar ook van de vraag of er alternatieve typen locaties voor deze functies beschikbaar zijn.
Het doel is om zowel de bestaande als nieuwe bedrijventerreinen aantrekkelijk, ruimte-intensief en goed bereikbaar te laten zijn én te houden.
Arnhems Coffeeshopbeleid
De nota 'Arnhems Coffeeshopbeleid' (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen
van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel.
Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met
welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering
van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er
is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd.
In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan op grond van het coffeeshopbeleid.
Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie
In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)'
is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod
per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is
nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie
voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid
bestaat uit de volgende elementen:
- concentratie van de raamprostitutie op één plek;
- het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een
halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie
in het Spijkerkwartier);
- het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel
Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS-
wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen
toegepast;
- concentratie van de tippelprostitutie.
Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zelf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de bestaande situatie in en om het plangebied gegeven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de concrete ontwikkelingen binnen het plangebied.
Arnhem heeft als stad ambities op het gebied van duurzaamheid. Maar deze energietransitie
zal voor de stad als totaal een ruimtelijke transformatie betekenen die het aanzicht
van stad en landschap sterk zal veranderen. Om tot een verantwoorde inpassing van
deze energiemaatregelen te komen is ruimtelijke sturing nodig. Daarom is er onderzoek
gedaan naar gebieden waar plaatsing van windturbines en zonnevelden de kwaliteit van
stad en landschap kan versterken.
Op basis hiervan is er een planopzet gemaakt voor het plangebied In deze planopzet
wordt uiteengezet hoe de ruimtelijke inpassing van windenergie en zonne-energie is
doorvertaald naar een goede ruimtelijke inpassing in de bestaande omgeving. Er is
gezocht naar een passende energiemix en in deze planopzet is daarom sprake van een
bundeling van kansen voor wind- en zonne-energie.
In dit bestemmingsplan wordt de plaatsing van vier windturbines langs de Pleijweg mogelijk gemaakt. Hiernavolgend wordt het windpark Koningspleij beschreven aan de hand van onder andere de eigenschappen en effecten ervan.
Eigenschappen windturbines
Het te realiseren windpark bestaat uit vier turbines die gezamenlijk een vermogen
van circa 12 MW hebben. De locatie voor het windpark is gelegen in aan de rand van
het bedrijventerrein Kleefse Waard en het naastgelegen agrarisch gebied. Aan de andere
zijde is de Pleijweg (N325) gelegen. In figuur 17 is de situering van het windpark
opgenomen.
figuur 17 Situering vier windturbines
Gekozen is voor de realisatie van vier windturbines van gelijke afmetingen met een maximale tiphoogte van minder dan 180 meter, een maximale rotordiameter van 120 meter en daarmee een maximale ashoogte van 120 meter (zie figuur 18). In figuur 19 is een voorbeeld van een windturbine opgenomen.
Eigenschap | Minimum (meter) | Maximum (meter) |
As hoogte | 98 | 120 |
Rotor diameter | 100 | 120 |
Tip-hoogte | 148 | 180 |
figuur 18 Overzicht van minimale en maximale eigenschappen van de te plaatsen windturbines
figuur 19 Voorbeeld opbouw windturbine
Het exacte type te plaatsen windturbine is nog niet bekend. De uiteindelijke keuze
voor het type turbine wordt op een later moment bepaald. Hiermee kan optimaal gebruik
worden gemaakt van de ontwikkelingen op de markt van de duurzame energievoorzieningen.
In dit bestemmingsplan, en de milieueffectenrapportage, zijn daarom maximale afmetingen
en hoogste belastingen aangehouden. Binnen deze marges zijn de turbines, met kleinere
afmetingen en gelijke of lagere milieueffecten, in te passen. Naar de mogelijke (milieu)effecten
van deze marges is onderzoek gedaan in het MER zie hiervoor bijlage 1.
Overige voorzieningen
Het plan voor het windpark omvat naast de vier te plaatsen windturbines ook bijbehorende
voorzieningen, zoals kraanopstelplaatsen en ontsluitingswegen voor bouw en onderhoud
van de windturbines. De kraan wordt gebruikt tijdens de bouw, maar moet ook voor onderhoud
de windturbines kunnen bereiken.
Voor de windturbines in het plangebied wordt rekening gehouden met een grondgebruik
van een diameter van circa 20 meter voor de windturbine (fundering) en een opstelplaats
van circa 40 bij 50 meter voor de kraan.
Daarnaast dient de locatie bereikbaar te zijn voor de aanvoer van groot materieel
(bouw) en voor onderhoud. De aanvoerroute dient dan ook voldoende breed te zijn (circa
5 meter obstakelvrije ruimte inclusief rijbaan). De vier windturbines zullen op verschillende
manieren ontsloten worden; de twee meest zuidelijke (nr. 1 en 2) via de laad- en loskade
aan de Nieuwe Havenweg en via een nieuw aan te leggen parallelweg langs de Pleijweg.
De derde windturbine (ter plaatse van het bedrijventerrein) zal ontsloten worden via
de bestaande infrastructuur op het bedrijventerrein Kleefse Waard. Ten slotte zal
de meest oostelijke windturbine via de bestaande Veerweg naar Westervoort worden ontsloten.
De wijze van ontsluiten is, voor zover nodig, middels de aanduiding 'Overige zone - ontsluiting' opgenomen op de plankaart.
Tevens zal een (of meerdere) transformatorstation(s) of een inkoopstation benodigd
zijn. De windturbines worden met een ondergrondse kabel onderling verbonden en tevens
met het aansluitpunt op het elektriciteitsnetwerk. De situering van de (bovengrondse)
transformator(en) en de wijze van transformatie wordt nog nader uitgewerkt.
Het transformatorstation krijgt een terrein met een oppervlakte van maximaal circa
25 m2 meter bestaande uit een bebouwd en onbebouwd deel. Het bebouwd oppervlak bestaat
uit de transformatorcellen, een onderhouds- en schakelgebouw en bijbehorende voorzieningen.
De maximale bouwhoogte voor het transformatorstation is bepaald op 3,5 meter.
Woningen in de sfeer van het windpark
Onderdeel van het windpark zijn twee woningen welke tot de sfeer van de inrichting
kunnen worden gerekend. Eén woning is in eigendom van de initiatiefnemers van het
windpark. Voor de andere woning geldt dat de initiatiefnemers met de eigenaren schriftelijke
afspraken hebben gemaakt over de door hen te verrichten taken. De bewoners c.q. eigenaren
van deze woningen hebben, gelet op de door hen te verrichten taken, een zodanige betrokkenheid
bij de inrichting dat deze woningen om die reden tot de sfeer van de inrichting kunnen
worden gerekend. De bewoners van de betreffende woningen houden visueel toezicht (eventueel
per computer-/ cameraverbinding) op de goede werking van de windturbines en kunnen
eventuele onbevoegden, die zich in de directe omgeving van de turbines bevinden, aanspreken.
Om inzicht te krijgen in de door de windturbines veroorzaakte geluidbelasting wordt
in het akoestisch rapport (bijlage 15) uitgegaan van twee verschillende windturbines met dezelfde opstelling. Hierbij is
gebruik gemaakt van een windturbine met een lage en een met hoge geluidsemissie om
inzicht te geven in de minimale en maximale effecten. Op basis van deze uitgangspunten
en meerdere modelparameters (waaronder windklimaat) zijn onder andere de Lden en Lnight
contouren voor deze twee varianten bepaald. Uit het rapport valt op te maken dat de
geluidbelasting op de gevels van de voornoemde woningen maximaal 53 dB(A) L(den) en
47 dB(A) L(night) bedragen. Dit betreft de windturbine met de hoge geluidsemissie.
De betreffende woningen zijn gelegen in de directe omgevingsinvloed van de Pleijweg.
Dit is een weg met een hoge verkeersintensiteit, waardoor sprake is van een hoge geluidbelasting
als gevolg daarvan. De geluidbelasting op de gevels van de voornoemde woningen ten
gevolge van het wegverkeer bedragen 60 dB(A) L(den) en 50 dB(A) L(night). Gelet op
de aard van de woningen in relatie met het hoge achtergrondniveau wordt de veroorzaakte
geluidbelasting door de windturbines toelaatbaar geacht.
Deze woningen worden daarom niet aangemerkt als geluidgevoelige objecten. Voor deze
woningen is een passende aanduiding in de planregeling opgenomen.
Beleid provincie: Over windenergie en ruimtelijk kwaliteit
Windturbines kunnen gerealiseerd worden mits hun ontwerp als integrale ontwerpopgave
wordt uitgewerkt, rekening houdend met de kenmerken van de plek. Dit betekent dat
de ingreep kwaliteit moet toevoegen en de beleefbaarheid van het landschap moet vergroten.
De kracht van een ruimtelijk ontwerp is dat de economische waarde van het initiatief
en de maatschappelijke meerwaarde
van een aantrekkelijk en beleefbaar Gelders landschap samen komen. Door met windturbines tegelijk te bouwen aan een betekenisvol landschap ontstaat meerwaarde. Dat komt ten goede aan het gebied waar de turbines zich visueel manifesteren en kan een breder draagvlak opleveren voor het initiatief.
Het combineren van windturbines met andere, intensieve functies in een gebied heeft de voorkeur van de provincie. Het kan de beleving van een gebied onderstrepen. Verschillende strategieën kunnen worden toegepast. Mogelijke combinaties zijn:
Ter voorkoming van visuele interferentie moeten windlocaties nabij bestaande windparken of windparken waarvoor de plannen al vastgesteld zijn, voldoen aan de volgende voorwaarden:
Effecten op het landschap: Omgevingsverordening Gelderland
Op grond van artikel 2.8.1.1, lid 2 van de Omgevingsverordening Gelderland is bij een ruimtelijk plan dat windturbines mogelijk maakt een ruimtelijk ontwerp voorgeschreven. Hierbij moet aandacht worden besteed aan:
Voor de locatie Koningspleij noord zijn de ruimtelijke mogelijkheden en de kansen
voor windenergie verder onderzocht. Vanuit een ruimtelijke en ontwerpende benadering
is onderzocht of windenergie daar goed op haar plek is en of windenergie daar zelfs
een bijdrage kan leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De ruimtelijke impact is via
geavanceerde digitale animaties in beeld gebracht en beoordeeld. Daarbij is op verschillende
manieren uitgezoomd d.w.z. over de gemeentegrens heen gekeken: de visuele impact van
Arnhemse windturbines op aangrenzende gemeenten, de eventuele (visuele) interferentie
met bestaande/ geplande windturbines in de omgeving van Arnhem.
De kwalitatieve toevoeging van windturbines aan het landschap betekent niet dat het
ruimtelijk ontwerp ervoor dient te zorgen dat de windturbines onopvallend of onzichtbaar
in het landschap zijn. Dat is, gelet op de grootte van de objecten, niet mogelijk,
maar ook geen streven op grond van o.a. het provinciale beleid. Zichtbaarheid van
windturbines in het landschap is onontkoombaar en niet per definitie verstorend. Het
zichtbaar zijn van eigentijdse duurzame voorzieningen past binnen het provinciale
beleid, mits de relatie wordt gelegd met dat landschap. De kwalitatieve toevoeging
aan het landschap houdt met andere woorden uitsluitend in dat er gezocht moet worden
naar een passende relatie tussen de windturbines en het landschap.
Er is uitvoerig aandacht besteed aan de inpassing van het windpark Koningspleij Noord
in haar omgeving. Op basis van een ruimtelijke verkenning zijn de effecten op het
landschap in beeld gebracht door middel van visualisaties. Hierna wordt het windpark
getoetst aan de hiervoor genoemde criteria uit de Omgevingsverordening.
Ruimtelijke kenmerken van het landschap
De locatie waar de 4 windturbines gepland zijn is zichtbaar en beeldbepalend in een
groot gebied want het open rivierenlandschap met haar uiterwaarden loopt als een groenblauwe
corridor dwars door de stad, die zich eromheen heeft gevormd. Het rivierenlandschap
is een open landschap met een grote maat en kent weinig tot geen bebouwing. Voor Arnhem
is dit een belangrijke kenmerkende kwaliteit hoewel de stad niet sterk georiënteerd
is op de IJssel en de Nederrijn. De panorama's en zichtlijnen zijn mede door de bruggen
over de rivier (men kan hoogte nemen en wegkijken) talrijk en laten de landschappelijke
positie van de stad Arnhem prachtig zien.
De stad is door de eeuwen heen niet sterk op de rivier georiënteerd, maar toch geven
de Nederrijn en de IJssel een belangrijke kenmerkende kwaliteit en identiteit aan
de stad en zijn bovendien de grootste aaneengesloten open ruimten in de stad. Het
open landschap van de rivieren Nederrijn en IJssel met haar uiterwaarden is van een
enorme maat en schaal.
De natuurlijke ontwikkeling van het rivierenlandschap van de Rijn en de IJssel en
het menselijk ingrijpen vanwege waterbeheer en grondgebruik bepalen al eeuwenlang
in belangrijke mate de dynamiek en het aanzien van dit rivierenlandschap. Vanuit de
historische betekenis natuurlijk als militaire grens, als wingebied voor delfstoffen
en als transportader. Maar ook door latere ingrepen waarbij de rivieren werden bedijkt
(de strijd tegen het water en de wind) en waarbij uiteindelijk oude veren en de schipbrug
plaats maakten voor bruggen en wegen.
Zowel deze infrastructuur van wegen en bruggen als de verdere ontwikkeling van aangrenzende
bedrijventerreinen (op de grens van rivierzone en stad) zoals Kleefse Waard zijn een
relatief recente "utilitaire laag" die als het ware over het bestaande landschap van
de rivieren is gedrapeerd. Allemaal ruimtelijke ingrepen van de mens waarbij de herkenbaarheid
van het dynamische rivierenlandschap overeind bleef en de interactie van de stad en
de rivier versterkt werd.
Maat, schaal en inrichting in het landschap
Slechts weinig landschappelijke elementen hebben voldoende schaal om een opstelling
van meerdere windturbines ‘aan op te hangen’. Uitzonderingen hierop zijn grote open
ruimtes zoals polders, rivierzone, grotere boscomplexen. Het open landschap van de
rivieren Rijn en IJssel met haar uiterwaarden is van dermate grootte maat en schaal,
dat er sprake is van een grootschalig landschapsstructuur die op specifieke plekken
een opstelling van windturbines kan "dragen" en waar de opstelling van windturbines
zelfs iets kan toevoegen.
De locatie/plangebied van het windpark is beeldbepalend in een groot gebied omdat
er door de maat en de schaal van het rivierenlandschap van alle zijden afstand te
nemen is en ook hoogte genomen kan worden door o.a. de bruggen over zowel de Rijn
als de IJssel. Bij het situeren van de windturbines is gekeken of en hoe deze ruimtelijke
ingreep kwaliteit kon toevoegen aan de plek. En daarmee de beleefbaarheid van het
landschap en de stad kon vergroten. Door voor de windturbines de combinatie te zoeken
met de infastructuur en het bedrijventerrein Kleefse waard met zijn grootschalige
industriegebouwen wordt de beleving van de plek nl. de grens van stad en landschap,
onderstreept.
Door de maat en schaal van de windturbines wordt er een nieuwe laag aan het bestaande
landschap toegevoegd, die de historisch gegroeide begrenzing tussen stad en landschap
volgt én benadrukt. Door het windpark juist aan de rand van het waardevolle open landschap
te projecteren, wordt de begrenzing van het waardevolle open rivierenlandschap gevolgd
en wordt een onevenredige aantasting van de openheid van het waardevolle open landschap
beperkt. En door plaatsing van de windturbines binnendijks, in een lijn opstelling,
parallel met de infrastructuur is er aansluiting gezocht bij de "utilitaire laag van
bruggen en wegen" en wordt juist de karakteristiek van het rivierenlandschap met zijn
grillige dynamische verloop en enorme maat en schaal niet aangetast.
Visuele interferentie met een nabij gelegen windturbine of windturbines
De landschappelijke beleving van een windturbine park is gebaat bij zo veel mogelijk
rust in het ontwerp. Dit uitgangspunt geldt ook in relatie tot de ontwerp uitgangspunten
die gehanteerd zijn bij de turbine parken in de directe omgeving.
In de directe omgeving van het plangebied zijn op dit moment op beperkte schaal windparken operationeel. In Duiven (op meer dan 5 km van het plangebied) draaien sinds 2014 een viertal turbines.
In Zevenaar worden ook 4 turbines gerealiseerd, deze liggen nog iets verder van het plangebied Koningspleij noord. Gezien de hoogte van de turbines zijn er echter plaatsen in het landschap waar de turbines van meerdere parken tegelijk zichtbaar kunnen zijn. Er kan niet worden voorkomen dat er verschillen ontstaan in de ontwerpgrondslag van de windparken die in elkaars nabijheid worden gerealiseerd.
Het windpark Koningspleij noord ligt dus op de grens waarbinnen een effect van interferentie kan optreden. De windparken zullen vanuit verschillende zichtpunten wel samen zichtbaar zijn. Een directe aantasting van landschappelijk karakteristieke elementen zal, gelet op de relatief grote afstand, niet plaatsvinden. De karakteristiek van het uiterwaardengebied langs de rivieren zal niet wezenlijk veranderen.
Cultuurhistorische achtergrond van het landschap
Het beoogde windpark bevindt zich aan de rand van een bestaand bedrijventerrein. De
eerste turbine bevindt zich in de zuidwestpunt van Koningspleij Noord. In dit gebied
kan tevens een zonneveld worden gerealiseerd. De overige drie turbines bevinden zich
in een gebogen lijnopstelling ten oosten daarvan.
Vanuit cultuurhistorische oogpunt wordt er iets toegevoegd aan de laag van de occupatie/ontginning,
en wordt er op die manier een accent gelegd op een belangrijke plek waar stad en rivier
samen komen, waar binnendijks overgaat in buitendijks, en die van alle kanten gezien
mag worden.
Het gehele gebied krijgt door deze ruimtelijke ingreep een duurzaam karakter. Een zonneveld en een windpark passen goed bij elkaar. De cultuurhistorische waarden, de verkaveling en cultuurhistorische bebouwing worden ter plaatse verder niet aangetast, er wordt een laag aan toegevoegd.
Beleving van de windturbine of windturbines in het landschap
De uiterwaarden van de rivieren zijn vanzelfsprekend ook prachtige recreatieve uitloopgebieden.
Doordat de opstelling van de windturbines de grens tussen bebouwing en uiterwaardengebied
volgt verstoort het de vergezichten langs de rivier niet en doorbreekt het het landschap
ook niet, maar het voegt iets toe aan het landschap namelijk een duidelijke achtergrond
in de tweede en derde dimensie.
Ook aan de beleving van het windpark in het landschap is in het ruimtelijk ontwerp
waarde gehecht. Om een landschap met kwaliteit te realiseren is structuur noodzakelijk.
Structuur zorgt voor de beleving van samenhang en rust. Structuur kan worden bereikt
door een lijnopstelling te ontwikkelen met gelijke richtingen, gelijke types en met
gelijke ritmes (afstanden) tussen de turbines.
De opstelling van vier windturbines in het plangebied geven vanuit ontwerpoogpunt
een rustig en ordelijk beeld. De onderlinge afstanden van de windturbines is gelijk
en geeft ruimte voor transparantie. Ook is het te plaatsen turbinetype voor alle vier
de turbines gelijk aan elkaar.
Door de opstelling van de 4 windturbines vindt er geen aantasting maar een toevoeging
aan het landschap plaats net zoals bruggen, dijken e.d. dat afgelopen decennia deden.
De recreatieve beleving wordt niet aangetast maar juist versterkt: het landschap van
de rivier met het Hollandse krachtenspel van de natuurlijke elementen (zon, wind en
water). Aan de karakteristiek van het uiterwaardengebied langs de Nederrijn en de
IJssel wordt een ruimtelijk element in de derde dimensie toegevoegd, namelijk die
van wind .
Bij goede zichtcondities kunnen hoge bouwwerken zoals windturbines tot op 35 km afstand waarneembaar zijn. Bij gemiddelde condities zijn windturbines op tien kilometer nog matig zichtbaar. Op deze afstand beslaan ze slechts een klein deel van het waargenomen beeld (bron: compendium voor de leefomgeving). Naast de afstand van de waarnemer, hoogte van de windturbine en de atmosferische condities bepaalt ook de mate van afscherming door andere landschapselementen en bebouwing de zichtbaarheid van de windturbines. De mate van openheid van een landschap is hierin bepalend. In een grootschalig open rivierenlandschap zoals het landschap rondom de Koningspleij Noord zijn windturbines over een grote afstand zichtbaar terwijl ze in kleinschalig coulisselandschap al snel achter de beplanting zoals een bomen rij wegvallen.
Ten behoeve van de ruimtelijke effecten is in beeld gebracht wat de zichtbaarheid is vanuit het rivierenlandschap (in een straal van 10 km) van de windturbines.
Binnen Arnhem is het rivierenlandschap met de uiterwaarden relatief smal en kent twee verschillende type oevers: een stenige noordoever met kades en zachte groenoevers aan de zuidkant. Het gebied wordt doorsneden door verschillende bruggen vanwaar vergezichten zijn op de skyline van Arnhem en achterliggende Veluwe.
Het rivierenlandschap van de Neder-Rijn tussen Huissen en Westervoort is veel breder en kent een grote openheid. Het gebied kent een licht relief (geulen, richels parallel aan de Rijn) en verspreid liggende begroeiing/ laanstructuren. Ook het landschap langs de IJssel kent een sterk open karakter wat contrasten oplevert met de, op de achtergrond liggende beboste, en hoger gelegen Veluwe (ten noorden van de A12) en de stedelijke bebouwing van Arnhem en Velp.
Onderstaande figuren geven vanuit verschillende zichtpunten de zichtbaarheid van het windpark op de Koningspleij noord vanuit het rivierelandschap van Rijn en IJssel weer. Mede op basis hiervan kan gesteld worden dat vanuit een groot deel van het rivierenlandschap de gehele opstelling zichtbaar is.
De windturbineposities liggen landschappelijk gezien op de grens tussen het stedelijk gebied (bebouwde kom) en het uiterwaarden gebied van de IJssel. De opstelling van vier windturbines in het plangebied geven vanuit ontwerpoogpunt een rustig en ordelijk beeld. De onderlinge afstanden van de windturbines is gelijk. Ook is de te plaatsen turbinetype voor alle vier de turbines gelijk aan elkaar. Het windpark is als geheel herkenbaar vanuit het omliggende open landschap van de rivieren c.q. het uiterwaardengebied. De opstelling van de windturbines volgt de grens tussen bebouwing en uiterwaardengebied en verstoort de vergezichten langs de rivier niet. Een aantasting van landschappelijk karakteristieke elementen zal niet plaatsvinden. De karakteristiek van het uiterwaardengebied langs de IJssel zal niet wezenlijk veranderen. De openheid en het ruime karakter blijven behouden en ook belangrijke zichtlijnen worden niet verstoord.
Effecten op het landschap: Hoogbouwbeleid Arnhem
De term 'hoogbouw' is een term die gebruikt wordt voor hoge gebouwen, waarin volgens
het Bouwbesluit een lift vereist is. Deze eis geldt voor gebouwen vanaf vijf verdiepingen.
Daarnaast kunnen ook hoge objecten zoals zendmasten, uitkijktorens en dus ook windturbines
tot hoogbouw gerekend worden. Maar of windturbines in ruimtelijke zin gelijk te schakelen
zijn met hoge gebouwen zoals het Bouwbesluit formuleert, is zeer de vraag. Windturbines
zijn immers (net als bijvoorbeeld zendmasten) slanker dan gebouwen met een woon- of
kantoorfunctie, waardoor een windturbine veel minder zicht belemmerend werkt dan een
gebouw van vergelijkbare hoogte. Vanwege het atmosferisch perspectief zijn windturbines
vanaf een bepaalde afstand bovendien niet meer als zodanig afleesbaar. Een breed object
blijft over lange afstand veel beter zichtbaar.
In de huidige situatie steken enkele nutsvoorzieningen duidelijk boven het silhouet
van de stad uit, zoals de zendmast van KEMA en de masten van het hoogspanningsnetwerk.
Dit is vanuit maat en functie (en dus associatie) van een andere orde dan bijvoorbeeld
een groot woongebouw. Daarbij geldt dat de vorm van deze objecten terug te leiden
is tot de functie die ze hebben. Een zekere hoogte is nodig om een zendmast te laten
werken en een hoogspanningskabel veilig te plaatsen. Windturbines vallen in een soortgelijke
categorie. Een zekere hoogte en bewegingssnelheid is nodig om deze te laten functioneren.
Dat is wezenlijk anders dan bij bijvoorbeeld een woongebouw, waar vanuit functie veel
meer varianten mogelijk zijn binnen de maximale 'envelop' van 100 meter NAP. De visuele
gevolgen van windturbines kunnen geminimaliseerd worden, maar ze blijven (vooral op
korte afstand) zichtbaar. In dit geval prevaleert de uitvoering van duurzaamheidsdoelstellingen
boven het hoogbouwbeleid.
In de navolgende figuren zijn visualisaties opgenomen vanuit diverse richtingen met zicht op het windpark.
figuur 20 Visualisatie windturbines gezien vanaf Koningspleij Zuid
figuur 21 Visualisatie windturbines gezien vanaf Malburgen
figuur 22 Visualisatie windturbines gezien vanaf Westervoort
De behoefte aan duurzame energie opgewekt via grondgebonden zonnepanelen staat beschreven
in het Programma New Energy made in Arnhem 2015-2020. Hierin geeft de gemeente aan
dat het in 2020 10 MW in grondgebonden zonnevelden (40.000 panelen) wil opwekken.
Dit zonneveld voorziet hier gedeeltelijk in. De gemeente wil dan ook vanwege haar
duurzaamheidsambitie meewerken aan een zonneveld ter plaatse van Koningspleij Noord.
Dit bestemmingsplan geeft de ruimtelijke onderbouwing voor een zonneveld op een deel
(circa 8,5 ha) van de Koningspleij Noord en maakt de aanleg hiervan mogelijk. Het
betreft het gebied ten zuiden van de voormalige IJsselstrang. De ontsluiting zal plaatsvinden
via de Nieuwe Havenweg. Op die 8,5 ha kunnen tussen de 10.000 en 20.000 zonnepanelen
geplaatst worden, mede afhankelijk van de intensiteit van andere functie(s) ter plaatse.
Een agrarische functie (waaronder stadslandbouw) is mogelijk voor deze locatie. Een
voorbeeld van hoe dit kan worden vormgegeven is opgenomen in figuur 23.
figuur 23 Voorbeeld van zonneveld in combinatie met agrarische functie
Voor het gebied zal een agrarische bestemming worden opgenomen waarbij het zonneveld
als functieaanduiding mogelijk wordt gemaakt. Een zonneveld bestaat uit rijen aaneengeschakelde
panelen. Dit wordt het panelenveld genoemd maar daarbuiten is nog ruimte nodig voor
landschappelijke inpassing. De zonnepanelen zullen op frames bevestigd worden die
verticaal in de grond worden verankerd. Figuur 24 geeft een schematische weergave
van de situering van de panelen.
figuur 24 Schematische weergave van de zonnepanelen
De ruimtelijke onderbouwing (zie bijlage 24) laat zien dat de bouw van het zonneveld in overeenstemming is met de relevante beleidsuitgangspunten
op rijks,-provinciaal en gemeentelijk niveau, er is sprake van een verantwoorde milieusituatie.
De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het realiseren van de vier windturbines en het zonneveld zal beperkt zijn en voor de capaciteit van de lokale wegen niet tot problemen leiden. Aangezien de verkeersbewegingen gerelateerd zijn aan met name het onderhoud van de windturbines, zal geen sprake zijn van een grote verkeersaantrekkende werking waarop het verkeerssysteem niet berekend is. De doorstroming en bereikbaarheid blijven geborgd. Ten slotte betreft het niet het verkeer waarop het verkeersbeleid (zie paragraaf 3.4) zich als zodanig richt.
Ten aanzien van het ruimtelijke aspect 'verkeer' zijn dan ook geen belemmeringen te verwachten als gevolg van de met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkelingen.
In de toelichting op artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
wordt aangegeven dat in de toelichting van een ruimtelijk besluit het bieden van ruimte
voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard wordt gemotiveerd met de stappen
zoals onderdeel uitmakend van de ladder.
De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur
en Ruimte (SVIR) van het Rijk en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Bro.
Overheden moeten op grond van het Bro alle nieuwe stedelijke ontwikkelingen motiveren
aan de hand van de drie treden van de Ladder. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking
is verankerd in het Bro in de artikelen 1.1.1 en 3.1.6. De tekst uit het Bro luidt
als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk
maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk
inzicht te geven in de genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk
gebied'.
Regionale behoefte
Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388,
pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke
behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een
passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom
ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte
kan dan worden gezien als "regionale behoefte" zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid
2 Bro.
Bestaand stedelijk gebied
De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied.
Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren
als stedelijk gebied.
In het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor
bestaand stedelijk gebied. De provincie Gelderland hanteert in haar Omgevingsverordening
dezelfde definitie. De betreffende definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel
van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel
of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen,
stedelijk groen en infrastructuur'.
Uit een recente uitspraak van de Raad van State (AbRvS 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:709, r.o. 6.3. blijkt dat een windpark niet is te kwalificeren als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.16, lid 2 van het Bro, zodat niet wordt toegekomen aan toets aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
Een zonneveld is op basis van de onder paragraaf 4.4.2 genoemde uitspraak eveneens niet te kwalificeren als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.16, lid 2 van het Bro, zodat niet wordt toegekomen aan toets aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit wordt voorts bevestigd in de uitspraak van de Raad van State (AbRvS 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:381).
In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. De op de kaart aangegeven contouren en zones kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Het is echter ook mogelijk dat oplossingen worden gevonden door ter plaatse maatregelen te treffen of randvoorwaarden op te nemen in (milieu)vergunningen. De contouren hebben dus met name een signalerende functie voor eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
M.e.r. is wettelijk vastgelegd in de Hoofdstuk 7 van Wet milieubeheer. Bij de voorbereiding
van bepaalde plannen en/of besluiten met mogelijke grote milieugevolgen is het verplicht
om informatie te verzamelen over optredende milieugevolgen die het gevolg zijn van
de ingreep. Het doel is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij dergelijke
plannen en/of besluiten. Voor deze plannen en/of besluiten wordt een milieueffectrapportage
(m.e.r.) procedure doorlopen. In de bijlage bij het Besluit milieuffectrapportage
(Besluit m.e.r.) is bepaald voor welke ingrepen een m.e.r.-procedure doorlopen moet
worden. Dit is mede afhankelijk van de aard en omvang van de activiteit en het soort
besluit.
De plan-m.e.r.-plicht geldt voor wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plannen
en programma's:
Op grond van het Besluit m.e.r. is een windpark m.e.r.(beoordelings)plichtig als het de drempel van 10 windturbines of een vermogen van 15 megawatt overschrijdt (onderdeel D.22.2 uit de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het onderhavig windpark overschrijdt deze normen niet.
Voor een plan waarin een activiteit is opgenomen, waarbij significante gevolgen voor
Natura 2000-gebieden niet geheel zijn uit te sluiten, moet op grond van artikel 2.8
van de Wet natuurbescherming een zogenaamde passende beoordeling worden gemaakt. Een
passende beoordeling beschrijft de gevolgen van de activiteit voor de Natura 2000-gebieden.
Artikel 7.2a van de Wet Milieubeheer stelt vervolgens dat bij de voorbereiding van
een plan waarbij een zodanige passende beoordeling moet worden gemaakt, een milieueffectrapport
verplicht.
Aangezien voor de ontwikkeling van het windturbinepark op voorhand niet valt uit te sluiten dat er significant negatieve effecten uit voort kunnen komen op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Rijntakken, een deel van de Natura 2000 beschermingszone dat in de directe omgeving van het plangebied ligt is een passende beoordeling opgesteld. Daarom is het opstellen van een MER verplicht.
In paragraaf 1.1 van deze toelichting is reeds aangegeven dat in het opgestelde MER, naast het windpark
en het zonneveld ook het aan het plangebied grenzend bedrijventerrein Kleefse Waard
is opgenomen.
In het onderstaande zijn delen uit de samenvatting van het MER opgenomen, waarin ook
aandacht is besteed aan het bedrijventerrein Kleefse Waard mede om de cumulatieve
effecten van de diverse activiteiten in beeld te kunne brengen.
De m.e.r. heeft betrekking op drie besluiten die door het bevoegd gezag genomen zullen
worden.
M.e.r.-procedure en modules in het MER
Het MER heeft voor het windpark het karakter van een gecombineerd plan-MER/project-MER.
Daarom, en vanwege de passende beoordeling, zal het in ieder geval de uitgebreide
procedure doorlopen. In casu betreft dit een plan-MER voor het bestemmingsplan en
een project-MER voor de vergunning. In het plan-MER dat met het bestemmingsplan ter
inzage wordt gelegd, is onderzocht wat de effecten van het nieuwe bestemmingsplan
op het milieu zijn.
Het MER is modulair opgebouwd. Vanuit verschillende thema's zijn de voor elke module
relevante milieuaspecten beoordeeld. De drie modules die in het MER zijn ondergebracht
zijn:
In het plan-MER dat met het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd, is onderzocht wat de effecten van het nieuwe bestemmingsplan op het milieu zijn. De effecten op de verschillende thema's worden hieronder besproken.
Natura 2000
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Interne
effecten zoals
areaalverlies of versnippering van het leefgebied zijn daarom uitgesloten. Wel kunnen
externe
effecten eventueel optreden. Te denken valt hierbij vooral aan een toename van verstoring
door
geluid, licht of stikstofdepositie. Het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied is
overigens de uiterwaarden van de Neder-Rijn op 500 meter ten westen van de Nieuwe
Haven. Aan de oostkant bedraagt de afstand meer dan 2 km.
Op basis van eerder uitgevoerde berekeningen is het bedrijventerrein Kleefse Waard
aangemeld
als prioritair project in het kader van het PAS (Programma Aanpak Stikstof) dat 1
juli 2015 van
kracht is geworden.
Ook voor Vogelrichtlijnsoorten is alleen eventuele verstoring, zoals via geluid en
licht, mogelijk. Vanwege het industriële karakter is het plangebied niet geschikt
als foerageergebied voor pendelende soorten vanuit het Natura 2000-gebied.
Aan de westkant van het plangebied wordt verstoring door geluid en licht op Vogelrichtlijnsoorten
uitgesloten omdat de afstand tussen het dichtstbijzijnde Vogelrichtlijngebied (onderdeel
uitmakend van het Natura 2000-gebied) en plangebied minstens 500 meter bedraagt. De
dichtstbijzijnde Vogelrichtlijngebieden aldaar betreffen de westelijke Koningspleij
ten zuiden van de N325 en de uiterwaarden aan de overkant van de rivier de Neder-Rijn.
Aan de oostkant van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde Vogelrichtlijngebied
(de uiterwaarden van de IJssel) dichterbij, namelijk op 50 meter afstand. Desalniettemin
zijn ook voor dit gebied effecten uitgesloten. Het plangebied wordt afgeschermd door
een opgaande beplanting bestaande uit gevarieerd groen, zodat een effect van uitstraling
door licht wordt uitgesloten. Verder is de drukke vierbaans Pleijweg ten oosten van
het plangebied verder afgeschermd van het Natura 2000-gebied door een rij bomen. Het
verstorende effect van de weg wordt op deze manier al weggenomen. Een extra verstoring
vanwege maximale invulling van het plangebied wordt uitgesloten.
De conclusie is dat er wel sprake is van een negatief effect, omdat de depositie toeneemt
ten opzichte van de huidige situatie. Een significant effect op verzuring en eutrofiëring
van kwalificerende habitats is echter uit te sluiten.
Gezien de afstand tot de speciale beschermingszones in de nabije omgeving en de aard
van de activiteiten op en rond een zonneveld zijn alle andere effecten op de speciale
beschermingszones niet aan de orde.
De effecten op de Natura 2000-gebieden van de industriële activiteiten worden als
licht negatief beoordeeld (-).
Flora en Fauna
Toetsing van de beoogde ingreep aan beschermde soorten van de flora en fauna laat
zien dat voor geen van de beschermde soorten (bestaande uit vleermuizen en broedvogels,
zowel met vaste verblijfsplaatsen als tijdens het broedseizoen) een negatief effect
verwacht wordt indien bomen en gebouwen binnen het plangebied worden gehandhaafd.
Het bestemmingsplan maakt echter ontwikkelingen mogelijk die tot gevolg kunnen hebben
dat bomen worden gekapt en/of gebouwen worden gesloopt. Als dat het geval is, moeten
mitigerende maatregelen worden getroffen. Over de groepen pleisterende wulpen in de
nabije omgeving bestaan vanuit de omgeving zorgen in relatie tot de windturbines.
Uit de bijgevoegde onderzoeken blijkt dat vanuit de industriële activiteiten binnen
het plangebied hierop geen negatieve effecten worden verwacht.
Er zijn geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling op het bedrijventerrein. Daarom
wordende effecten op de soortenbescherming met betrekking tot de industriële activiteiten
neutraal (0) beoordeeld.
Geconcludeerd kan worden dat een significant negatief effect op het behalen van de
instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Rijntakken, als gevolg van Windpark
Koningspleij in samenhang (cumulatie) met andere projecten of initiatieven (onder
andere windpark Zuiderzeehaven in Kampen), niet met zekerheid uitgesloten kan worden.
De voorgenomen opstelling van windturbines zal op grond van het gedrag van wulpen
rond de locatie en volgens berekeningen leiden tot additionele sterfte onder wulpen,
als gevolg waarvan het aantal wulpen zou kunnen afnemen en het instandhoudingsdoel
in het geding zou komen.
Mitigatie, in de vorm van maatregelen die tot reductie van vogelsterfte leiden, worden
toegepast.
Het effect wordt als licht negatief (-) beoordeeld.
De beoogde locatie voor het zonneveld wordt in de referentiesituatie gebruikt voor
agrarische
doeleinden waardoor dit deelgebied ongeschikt is voor andere dan algemene soorten.
Gelders Natuurnetwerk
De Uiterwaarden van de IJssel ten oosten van de N325 en de uiterwaarden aan de overkant
van de Neder-Rijn en deels ten zuiden van de Andrej Sacharovbrug zijn (deels) onderdeel
van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en het Natura 2000-gebied Rijntakken. De planlocatie
zelf maakt geen onderdeel uit van het GNN. Desalniettemin kunnen door ontwikkelingen
wel externe effecten zoals verstoring optreden zodat het ontwerpbestemmingsplan wel
aan de beschermde gebieden wordt getoetst. Dit geldt zeker voor effecten van stikstofdepositie.
Gezien de korte afstand tot de Natura 2000-gebieden Rijntakken en Veluwe is het mogelijk
dat er negatieve effecten optreden.
Van effecten op het GNN is geen sprake, met uitzondering van de effecten zoals die
in het kader van de soortenbescherming zijn besproken. Gezien de afstand tot de speciale
beschermingszones in de nabije omgeving en de aard van de activiteiten op en rond
een zonneveld zijn alle andere effecten op de speciale beschermingszones niet aan
de orde.
Het effect wordt als neutraal (0) beoordeeld.
Woon- en leefmilieu
Geluid
Voor eventuele bedrijfsuitbreidingen blijven in principe dezelfde geluidgrenswaarden
(en daarmee het invloedsgebied van geluid) van toepassing. Daarnaast vindt er geen
toename plaats van het aantal scheepvaart- en spoorvervoerbewegingen. Het effect als
gevolg van het bestemmingsplan op de criteria industrielawaai en wegverkeerslawaai
wordt daarmee als neutraal (0) beoordeeld voor het thema geluid. Bij bedrijfsuitbreidingen
kan het noodzakelijk zijn dat geluidreducerende voorzieningen aan de geluidbronnen
getroffen worden om te voldoen aan de geluidgrenswaarden.
Voor de windturbines geldt dat binnen de Lden 47dB(A) contour geen geluidgevoelige
objecten liggen. Het effect als gevolg van windturbinelawaai wordt daarmee als neutraal
(0) beoordeeld voor het thema geluid. Voor het zonneveld is het aspect geluid niet
van toepassing.
Luchtkwaliteit
Vanwege het schoner worden van voertuigen en het dalen van de achtergrondconcentraties
is sprake van een dalende trend in de berekende concentraties. Zowel de huidige als
de toekomstige situatie wordt getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit uit de Wet
milieubeheer, voor overschrijdingen van grenswaarden voor NO2 en PM10 zal geen vergunning
afgegeven worden. Daarom wordt het effect per saldo op luchtkwaliteit als neutraal
(0) beoordeeld.
Geur
Geur is op dit moment met de huidige invulling van bedrijven geen thema. Op dit moment
liggen er ook geen concrete plannen voor bedrijven die voor geurhinder zullen zorgen.
Maar in de toekomst is het wel mogelijk voor bedrijven die geurhinder veroorzaken
zich te vestigen. Aan de hand van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', die
ook wordt gehanteerd voor stof, geluid en gevaar, kan worden bepaald in hoeverre geur
een rol speelt. Het gaat dan om de richtafstand tussen een activiteit en woongebieden
om knelpunten bij de ruimtelijke ordening te voorkomen. Bij activiteiten met een richtafstand
voor geur van 100 meter of meer kan geur op een of andere manier relevant zijn. Binnen
deze richtafstand zijn geen woningen of andere geurgevoelige bestemmingen aanwezig.
De borging in de wetgeving en beleid van geurhinder leidt ertoe dat geen effecten
optreden op het gebied van geur. Ten opzichte van de windturbines en het zonneveld
is geur niet van toepassing. Het effect op geur wordt als neutraal (0) beoordeeld.
Externe veiligheid
In de huidige situatie zijn in het plangebied drie risicovolle bedrijven gelegen,
aangeduid als Besluit risico's zware ongevallen (Brzo) inrichtingen. De actualisatie
van het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat (nieuwe) bedrijven zich vestigen dan
wel uitbreiden die mogelijk van invloed zijn op de externe veiligheid. Als dat het
geval zal zijn, moet worden verantwoord welke invloed de activiteit heeft op het groepsrisico.
De hoogte van het groepsrisico wordt getoetst aan de hand van de oriëntatiewaarde,
dat een richtlijn is voor de risicobenadering waarin gezocht wordt naar maatschappelijk
aanvaardbare risico's. Indien de oriëntatiewaarde wordt overschreden, geldt een verantwoordingsplicht.
Voor het waarborgen van het plaatsgebonden risico wordt bij vestiging dan wel uitbreiding
in de omgevingsvergunning bepaald of het risico aanvaardbaar is. Indien nodig wordt
een contour vastgesteld. De afstandentabel uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering
VNG geeft aan dat bij categorie 4 en 5.1 respectievelijk 300 en 500 meter als richtlijn
gelden. Binnen deze richtlijnen liggen geen kwetsbare objecten, alleen beperkt kwetsbare
objecten in de vorm van bedrijfspanden. Het plaatsgebonden risico blijft dan binnen
de grenswaarde van 10-6. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt daarmee
niet overschreden. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid krijgt de actualisatie
van het bestemmingsplan zodoende een neutrale (0) beoordeling, omdat voldoende afstand
tot kwetsbare objecten wordt bewaard.
Gezondheid
De invloed van de (plannen voor) windturbines op de gezondheid van omwonenden is doorlopend
onderwerp van onderzoek. Vooralsnog blijkt er geen eenduidig verband te bestaan tussen
gezondheidsaspecten en windturbines. Het welbevinden van omwonenden blijkt mede afhankelijk
te zijn van participatie (de invloed c.q. betrokkenheid op het project), de zichtbaarheid
van de turbines en geluid en slagschaduw. Uit projectervaring elders geldt dat in
binnenstedelijk gebied geluid bepalend is voor de milieugezondheidskwaliteit. Ook
beneden de wettelijke grenswaarden is er nog ruimte voor een verbetering van de volksgezondheid.
Daarom is het effect op gezondheid, zowel voor het industrieterrein als voor het windturbinepark
als licht negatief (-) beoordeeld.
Slagschaduw
Geconcludeerd wordt dat zonder maatregelen voor een reeks woningen van derden de gehanteerde
slagschaduwnorm van 6 u/j overschreden wordt, zowel voor de bestcase als de worstcase
situatie. Overschrijding vindt met name plaats in de wijken Mosterdhof, De Weem en
Vredenburg, te Westervoort. Een slagschaduwbeperkende voorziening dient daarom onderdeel
van de installatie te zijn. Indien deze voorziening geinstalleerd en toegepast wordt,
zal voldaan worden aan de wettelijke jaarlijkse norm van het Activiteitenbesluit.
Met in acht neming van de mitigerende voorziening wordt het effect op slagschaduw
als licht negatief (-) beoordeeld.
Visuele hinder
Er zal geen visuele hinder of ongewenste schittering door het weerkaatsen van zonlicht
optreden als gevolg van het realiseren van een zonneveld op Koningspleij-Noord. Tegenwoordig
worden hoogwaardige zonnepanelen ontwikkeld met anti-reflectieglas. Schittering en
reflectie van zon door zonnepanelen vindt daardoor minimaal plaats. Het effect op
het thema woon- en leefmilieu wordt als neutraal (0) beoordeeld.
Archeologie, cultuurhistorie en landschap
Archeologie
Op basis van de effectenbeschrijving kan worden geconcludeerd dat de actualisatie
van de Kleefse Waard mogelijk effecten heeft op archeologische waarden, ook al is
de kans klein. In het plangebied bestaat een kans dat archeologische waarden worden
aangetast als de grond wordtgeroerd. Omdat effecten op mogelijke onbekende archeologische
waarden in het gebied niet kunnen worden uitgesloten, is het effect licht negatief
(-) beoordeeld.
Voor het zonneveld geldt dat er geen sprake zal zijn van grote bodemingrepen voor
het kunnen plaatsen van de zonnepanelen. Het effect op archeologie wordt als neutraal
(0) beoordeeld.
Cultuurhistorie en landschap
Het plangebied is rijk aan cultuurhistorische waarden. In het plangebied Kleefse Waard
liggen vele kansen om de cultuurhistorie uit verschillende tijdslagen beleefbaar te
maken alsmede het gebied een algehele kwaliteitsimpuls te geven. Het aanwezige verkavelingsraster,
waarvoor de basis is gelegd in 1832, biedt daarbij onder andere een geschikte basis
om in nieuwe verkavelingsplannen op voort te borduren. Het beeld van de verkaveling
wordt hoofdzakelijk bepaald door vrijstaande bedrijfspanden of gebouwen die gevormd
worden door compacte clusters, waarbij er een markante overgang tussen het bebouwde
gebied en omliggende groenvoorzieningen, de rivier en de voormalige Akzohaven plaatsvindt.
De opstelling van vier windturbines in het plangebied geeft vanuit ontwerpoogpunt
een rustig en ordelijk beeld. Het park is duidelijk als lijn (in boogvorm) herkenbaar.
De afstanden tussen de windturbines zijn gelijk. Het windturbinepark is als geheel
vooral herkenbaar vanuit het omliggende open landschap (het uiterwaardengebied). Vanuit
de omliggende stedelijke gebieden zal de opstelling vaak niet in z¡¯n geheel te overzien
zijn, wat als storend ervaren kan worden. Dit zal echter bij iedere opstellingsvorm
het geval zijn. Door het besloten karakter van het stedelijk gebied is dit effect
onvermijdelijk. Het effect is per slado neutraal (0).
De opstelling van de vier windturbines volgt de grens tussen bebouwing en uiterwaardengebied
en verstoort geen vergezichten langs de rivier. Er wordt een koppeling gemaakt met
de hoofdinfrastructuur en in die zin wordt een accent gelegd op een belangrijke landschappelijke
structuur van gelijke orde. Het effect wordt neutraal (0) beoordeeld.
Het bestemmingsplan is geent op de cultuurhistorische waarden in het gebied, te weten
de verkaveling en cultuurhistorische bebouwing. Qua zichtbaarheid en beleving worden
eisen gesteld die een neutrale beoordeling opleveren. Een zonneveld is landschappelijk
inpasbaar. Het is gelegen naast een industriegebied, en op Koningspleij-Noord zullen
tevens windturbines geplaatst worden, waardoor het duurzame karakter van het gebied
versterkt wordt.
Het effect wordt daarom neutraal (0) beoordeeld.
Water en bodem
Water
Aangezien er al een goed werkend afvalwatersysteem op het bedrijventerrein Kleefse
Waard aanwezig is, zullen zich ook op dat vlak geen negatieve effecten voordoen. Daarmee
sluit de ruimtelijke ontwikkeling van deze plannen aan op het beleid van gemeente,
waterschap en provincie, die aangeven dat aangesloten moet worden op een duurzaam
integraal waterbeheer.
Voor waterveiligheid geldt ook dat er sprake is van een zeer kleine kans op overstromingsgevaar
en het gebied ligt achter een primaire waterkering.
Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit
leiden. De aanleg van de vier windturbines ondervindt geen structurele overlast van
het grondwater en zal ook geen grondwateroverlast veroorzaken. Er is sprake van een
toename van verhard oppervlak. Hiervoor dient circa 955 m2 nieuw oppervlaktewater aangelegd te worden. Onder de zonnepanelen wordt geen verhard
oppervlak aangelegd, compensatie van verharding is daardoor niet aan de orde. Het
plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.
Op dit moment wordt nog onderzocht of de kans bestaat dat de windturbines (via trillingen
of andere dynamische belastingen) invloed hebben op de stabiliteit van de primaire
waterkering.
Voor de beoordeling van de waterhuishouding gelden het grondwater, oppervlaktewater
en het afvalwatersysteem als indicatoren. De gevolgen van de werkzaamheden zijn zowel
in het plangebied als in de omgeving beoordeeld. Er zal geen effect zijn op het peilbeheer,
het waterbergend vermogen en de veerkracht van het watersysteem als gevolg van de
industriële activiteiten, de vier windturbines en het zonneveld in het gebied.
Het effect voor deze thema's wordt als neutraal (0) beoordeeld.
Bodem
Voor bodem gelden de bodemopbouw en de bodemkwaliteit als indicatoren. Bij de bodemopbouw
gelden de samenstelling van de bodem en de verstoringen in de bodemopbouw als uitgangspunten.
De bodemopbouw is van belang voor de draagkracht. Voor de kwaliteit van de bodem is
gekeken naar in hoeverre de bodem schoon en gezond is. De kwaliteit van de bodem (inclusief
grondwater) vormt op basis van de uitgevoerde inventarisatie geen risico voor de volksgezondheid
bij de aanwezige bestemmingen / functies in het bestemmingsplangebied Kleefse Waard.
Er worden voor water en voor bodem geen ontwikkelingen voorzien in de plannen die
een impact hebben op de beoordelingscriteria. Vanwege de maatregelen die nodig zullen
zijn om het deelgebied bij de Oude Veerweg in gebruik te kunnen nemen zal er lokaal
sprake zijn van een verbetering.
Daarom worden de effecten voor bodem licht positief (+) en voor water neutraal (0)
beoordeeld.
Verkeer
In het kader van het bestemmingsplan nemen de verkeersintensiteiten in het plangebied
naar verwachting weliswaar toe maar gezien de beperkte omvang van de toename zal de
verkeersveiligheid naar verwachting nagenoeg gelijk blijven. Doorstroming en bereikbaarheid
blijven geborgd.
Het effect op verkeer is als neutraal (0) beoordeeld.
Conclusies - doorwerking MER in bestemmingsplan
Maximale invulling van het plangebied door invulling van de industriële activiteiten,
het plaatsen van vier windturbines en het zonneveld (worstcase), leidt niet tot significant
negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. Overige ontwikkelingen die
het bestemmingsplan mogelijk maken, leiden niet tot nauwelijks tot effecten op belangrijke
gebiedswaarden en -kenmerken.
In het kader van flora en fauna zal de voorgenomen opstelling van windturbines op
grond van het gedrag van wulpen rond de locatie volgens berekeningen leiden tot additionele
sterfte onder wulpen. Als gevolg daarvan zou het aantal wulpen kunnen afnemen en het
instandhoudingsdoel in het geding kunnen komen. De voorgestelde mitigerende voorziening
zorgt er echter voor dat er uiteindelijk geen sprake is van een significant negatief
effect, ook niet in samenhang met andere,vergelijkbare ontwikkelingen.
Geconcludeerd wordt dat voor een reeks woningen de gehanteerde slagschaduwnorm van
6 u/j overschreden zou kunnen worden. Een slagschaduw beperkende voorziening wordt
daarom aangebracht als onderdeel van de installatie.
Uit de beschouwing over de cumulatie van de verschillende soorten geluid blijkt dat
de bijdrage vanuit het windturbinepark aan het gecumuleerde omgevingsgeluid maximaal
2 dB bedraagt. Een toename tot 2 dB is in praktijk niet hoorbaar. Dit betekent dat
gemiddeld genomen het extra geluid van de windturbines wel bijdraagt aan het geluidsniveau
in de omgeving, maar dat het gedurende het grootste deel van het jaar niet als een
afzonderlijke geluidsbron waarneembaar zal zijn.
Met de beschreven aanvullende maatregelen zijn significant negatieve effecten uitgesloten
en blijven alle milieu aspecten binnen de geldende randvoorwaarden uit wet- en regelgeving.
De conclusie luidt dan ook dat de bestemmingsplannen uitvoerbaar zijn.
Wet geluidhinder
Eén windturbine is gesitueerd ter plaatse van het bedrijventerrein Kleefse Waard. De andere drie turbines zijn gelegen in de directe nabijheid ervan. Het bedrijventerrein Kleefse Waard maakt onderdeel uit van het industrieterrein Arnhem Noord. Dit is een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Volgens deze wet is een industrieterrein een terrein, waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein, of een gedeelte daarvan, de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen als genoemd in onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde 'grote lawaaimakers').
Op grond van de Wet geluidhinder bestaat de verplichting om rondom een terrein als bovengenoemd een geluidszone vast te stellen (zie figuur 25), waarbuiten de geluidsbelasting, vanwege dit terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
figuur 25 Geluidszone van industrieterrein Arnhem Noord
Binnen de geluidszone zijn in beginsel geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan.
De binnenbegrenzing van de geluidszone wordt gevormd door het industrieterrein. De
buitenbegrenzing rondom de geluidszone is de zonegrens: dit omvat minimaal de 50 dB(A)
etmaalwaarde-contour.
Voor het plangebied voor zover dit buiten het gezoneerde industrieterrein is gelegen
geldt de geluidszone zoals die op 22 augustus 1990 bij Koninklijk Besluit vastgesteld.
Met de vaststelling van dit bestemmingsplan zal deze geluidszone, voor zover van toepassing op het plangebied, opnieuw worden vastgesteld. Hiertoe zijn in de regels van dit bestemmingsplan relevante bepalingen opgenomen (artikel 15.5 Geluidszone - industrie). Een geluidszone is feitelijk een bufferzone tussen de bedrijven op het industrieterrein en de woningen en andere geluidsgevoelige functies in de omgeving. Een vastgestelde geluidszone biedt aan alle belanghebbenden duidelijkheid. Buiten de zone mag de geluidbelasting vanwege alle bedrijven op het industrieterrein tezamen niet hoger zijn dan 50 dB(A). Voor de bestaande woningen in de zone zijn hogere waarden vastgesteld. In de zone kunnen alleen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd indien hiervoor hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder worden vastgesteld. Nieuwe bedrijven of wijzigingen binnen bedrijven worden getoetst aan de hand van de geluidszone (de zonebewakingspunten) en de hogere waarden of zogenaamde MTG-punten (Maximaal Toegelaten geluidsniveau). Voor de toets hiervan wordt gebruik gemaakt van het geluidmodel van de geluidszone.
Het geluid van windturbines wordt op basis van artikel 1b van de Wet geluidhinder
buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein.
De realisatie van het zonneveld zal geen gevolgen hebben voor de geluidszone.
De zonegrens zal niet wijzigen als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Wegverkeerslawaai
In paragraaf 5.11.1 van de milieueffectrapportage wordt gesteld dat het aantal verkeersbewegingen
als gevolg van het realiseren van het windpark beperkt zal zijn. De huidige doorstroming
en bereikbaarheid van het verkeerssysteem blijven geborgd. Geconcludeerd kan worden
dat de geluidsbelasting als gevolg van de oprichting van het windpark, dan ook niet
in betekenende mate zal toenemen.
Ook de komst van het zonneveld genereert, op een enkel onderhoudsvoertuig na, geen verkeer. Bovendien is het zonneveld eveneens niet van invloed op de huidige doorstroming en bereikbaarheid van het verkeerssysteem. Het wegverkeerslawaai neemt dan ook niet in betekenende mate toe door de komst van het zonneveld.
Mogelijke geluidseffecten van het windpark
Windturbines Nederland vallen sinds 1 januari 2011 onder de geluidregelgeving van
het Activiteitenbesluit. De normstelling hierin stelt dat het jaargemiddelde geluidniveau
(Lden) bij woningen en andere geluidgevoelige objecten ten gevolge van windturbines
niet meer mag bedragen dan 47 dB(A). Daarnaast geldt dat het jaargemiddelde geluidniveau
gedurende de nachtperiode (Lnight) niet meer mag bedragen dan 41 dB(A). De nachtperiode
geldt tussen 23:00 en 7:00.
In paragraaf 5.7.2. van de milieueffectrapportage worden de geluidseffecten van de windturbines beschreven. In het bijbehorende onderzoek wordt getoetst aan de normstelling en bepaald of bij geluidgevoelige objecten (woningen en woonboten) de normstelling wordt overschreden. Op basis van de uitgangspunten en modelparameters zijn de Lden 37 dB(A), 42 dB(A) en 47 dB(A), en Lnight 41 dB(A) contouren voor twee varianten bepaald. Uit deze analyse blijkt dat er geen woningen binnen de Lden 47dB(A) en Lnight 41dB(A) contour liggen. Geconcludeerd wordt dat het windturbinepark voldoet aan de wet- en regelgeving.
Mogelijke geluidseffecten van het zonneveld
Bij het zonneveld wordt voorzien in zogenaamde 'omvormers', zoals transformator- en
accustations, om de opgewekte energie (gelijkstroom) om te zetten in toepasbare elektriciteit
(wisselstroom). Hierbij komt enig geluid vrij. Het zonneveld is geprojecteerd in de
directe nabijheid van het gezoneerde industrieterrein Arnhem Noord en de Pleijweg
waar een hoge verkeersintensiteit aanwezig is. Deze beide aspecten bepalen in grote
mate het reeds aanwezige achtergrondniveau (omgevingslawaai). De geringe geluidsuitstraling
van een omvormer wordt met in achtneming van het reeds aanwezig achtergrondniveau
verwaarloosbaar geacht.
Conclusie
Er zijn vanuit geluid geen belemmeringen voor het mogelijk maken van het windpark
en het zonneveld.
Luchtkwaliteit is geen relevant milieuaspect ten aanzien van het windpark en het zonneveld.
Conclusie
Er zijn vanuit luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het mogelijk maken van het windpark
en het zonneveld.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid
van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven
worden gesitueerd. Een hulpmiddel voor de milieuzonering in ruimtelijke planvorming
is de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009). In de VNG-brochure is een lijst
met inrichtingen opgenomen die in verschillende milieucategorieën (1 t/m 6) zijn ingedeeld.
Deze indeling is afhankelijk van de activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden.
Op basis van deze milieucategorie geldt een minimale richtafstand ten opzichte van
het omgevingstype rustige woonwijk of het omgevingstype gemengd gebied. Op basis van
de VNG-brochure zijn windturbines milieucategorie 4.2 inrichtingen. Hierbij hoort
een richtafstand van 300 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. Binnen 300 meter
van het windpark (windturbines) bevindt zich geen woonwijk.
Zonnevelden worden niet als dusdanig benoemd in de VNG-brochure, maar zijn voor wat
betreft activiteiten te vergelijken met een milieucategorie 1 inrichting. Hierbij
hoort een richtafstand van 10 meter en binnen deze afstand van het zonneveld is geen
woonwijk aanwezig.
Conclusie
Vanuit hinder zijn er geen belemmeringen aanwezig voor uitvoering van dit bestemmingsplan.
Geur
Volgens de VNG-publicatie is bij het milieuaspect 'geur' geen richtafstand benodigd
om rekening mee te houden bij ontwikkeling van windturbines en milieugevoelige functies
zoals woningen.Ook ten aanzien van het zonneveld is geur geen relevant milieuaspect.
Conclusie
Vanuit hinder zijn er geen belemmeringen voor het mogelijk maken van het windpark
en het zonneveld.
Voor de risico's door het windpark wordt er getoetst aan het Handboek risicozonering windturbines uit 2005.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is niet van toepassing op windturbines.
Er hoeft dan ook geen verantwoording van het groepsrisico behoeft te worden opgesteld.
Windturbines die op het land geplaatst zijn vallen onder het Activiteitenbesluit.
Dit betekent dat er aan de eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) moet worden voldaan.
Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een grenswaarde van 10-5 en voor kwetsbare objecten een grenswaarde van 10-6. Binnen de 10-5 PR-contour van de windturbines mogen geen beperkt kwetsbare objecten bevinden binnen
de 10-6 PR-contour geen kwetsbare objecten.
De 10-5 PR-contour van windturbine nr. 3 loopt gedeeltelijk over een bedrijfspand. Zolang
er binnen dit (gedeelte van het) bedrijfspand alleen opslag van goederen plaatsvindt
gaat het niet om een beperkt kwetsbaar object, en is situering binnen de 10-5 PR-contour mogelijk.
Het adviesbureau AVIV heeft onderzoek (bijlage 14) gedaan naar de mogelijkheid dat er, door een afgebroken bladdeel van een windturbine,
een grotere kans is op het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een risicovol bedrijf.
Uit dit onderzoek blijkt dat er door de windturbines geen grotere kans is op het vrijkomen
van gevaarlijke stoffen bij de risicovolle bedrijven dan in de huidige situatie zonder
windturbines.
Zonneveld
Ten aanzien van het zonneveld is externe veiligheid geen relevant milieuaspect.
Conclusie
Er zijn vanuit externe veiligheid geen belemmeringen voor het mogelijk maken van het
windpark en het zonneveld.
De locatie ligt in de buurt van twee gebieden die van internationale betekenis zijn
voor onder andere vogels en daarom als een Natura 2000-gebied onder de Europese Habitat-
en Vogelrichtlijn zijn aangewezen: Rijntakken en Veluwe. Dit betekent dat nieuwe activiteiten
in en nabij deze gebieden aan de Natuurbeschermingswet 1998 moeten worden getoetst.
De Veluwe en de uiterwaarden van de Nederrijn en de IJssel zijn onderdeel van het
Gelders Natuurnetwerk (GNN). Alle vier de windturbines en het zonneveld zijn buiten
het GNN geprojecteerd. Hoewel het beschermingsregime van het GNN geen externe werking
kent, is vanwege een zorgvuldige planvoorbereiding en een goede ruimtelijke ordening
nagegaan of de kernkwaliteiten van het GNN worden beïnvloed door de voorgenomen ingreep.
Het noordelijk deel van het plangebied ligt nabij de Oude Veerweg en deze gronden
liggen buiten de bebouwde kom. Dit betekent dat daar aanwezige houtopstanden onder
het beschermingsregime vallen van de wet Natuurbescherming, onderdeel houtopstanden.
Ecologisch onderzoek
In 2005, 2001 en 2013 zijn diverse ecologische onderzoeken verricht door Econsultancy
BV (Rapportnummer 05042180 15 november 2005, Rapportnummer 10045433 24 januari 2011
en Rapportnummer 12106151 2013). De basis van deze onderzoeken werd gevormd door het
uitgangspunt van het realiseren van een bedrijventerrein ter plaatse van Koningspleij-Noord.
In 2016 zijn door Bureau Waardenburg de effecten van het windpark Koningspleij op
beschermde gebieden en beschermde soorten onderzocht (Rapportnummers 15-113 en15-069.2).
In bijlagen 2 tot en met 8 van deze toelichting zijn de onderzoeken opgenomen. De verwerking hiervan heeft plaatsgevonden
in het MER.
Koningspleij Noord
De Koningspleij Noord is onbebouwd en bestaat grotendeels uit agrarische graslanden.
Ruigten en zomen zijn binnen dit deelgebied te verwachten langs de dijk en op het
laaggelegen grasland met waterretentie van de Koningspleij Noord.
In het noordelijk deel grenst de Koningspleij Noord aan de Akzohaven. Aan de dijk
staan enkele monumentale bomen. Midden door het gebied loopt een oude IJsselstrang.
Hier fluctueert het waterpeil.
In de zomer staat het droog, in de winter is het er drassig. De strang heeft een grote
natuurwaarde in het gebied. Er is een grote groeiplek van zwanenbloem. Er broeden
verschillende vogels. Het gebied wordt gebruikt door niet broedvogelsoorten om te
rusten en om voedsel te zoeken. Vooral wintervogels als kievit, wulp, ganzen-, eenden-
en mogelijk ook zwanensoorten maken gebruik van de akkers en het lager gelegen vochtige
grasland.
Verder komen er amfibieën voor, waaronder de rugstreeppad en groeien er verschillende
planten, waaronder een grote groeiplek van zwanebloem. Aan de randen groeit brede
wespenorchis (aan de kade nabij de monumentale bomen) en kattedoorn. De oeverzone
van o.a. de Akzohaven wordt gebruikt als foerageergebied en –route van gewone dwergvleermuis
en is een trekroute van rosse vleermuis. Verder foerageren er de vos, het konijn en
de haas en broeden vogels in beplanting, waaronder holenbroeders en roofvogels.
Oude Veerweg
Een deel van het plangebied omvat het terrein bij de Oude Veerweg. Dit bestaat deels
uit een bos waarin een gronddepot is gelegen. Op het terrein van het gronddepot is
eerder bos gekapt. Het is en was houtopstand in het kader van de toen geldende Boswet
en nu geldende Wet natuurbescherming.
Het bos wordt gebruikt door de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis als
foerageergebied. Er zijn algemeen beschermde muizensoorten waargenomen.
Rugstreeppad
Een populatie rugstreeppadden is aangetroffen in het plangebied. Het voorkomen van
de rugstreeppad in (c.q. aan de rand van) de Kleefse Waard was al in 2005 vastgesteld.
In 2011 zijn 100 rugstreeppadden op het natte terreindeel op de onderzoekslocatie
aangetroffen. Er werd kooractiviteit gehoord. Er waren volwassen exemplaren en jonge
padden van vorig jaar aanwezig. Mogelijk graven rugstreeppadden zich in in de dijktaluds
rondom Koningspleij Noord. De populatie in het plangebied wordt beschouwd als onderdeel
van de populatie van Arnhem en omstreken, waartoe bijvoorbeeld ook de Velper Waarden,
Meinerswijk en Schuytgraaf behoren.
In 2011 is een gronddepot gerealiseerd op Koningspleij Noord. Het depot is afgeschermd
met een amfibieënscherm, waardoor er geen amfibieën het terrein in kunnen. Voor deze
werkwijze is toestemming verkregen bij het ministerie van EL&I (FF/75C/2011/0040).
Broedvogels
In het plangebied, en de directe omgeving hiervan, zijn 47 vogelsoorten waargenomen,
die in gebouwen (Boerenzwaluw, Zwarte roodstaart), op open water (Knobbelzwaan, Kuifeend)
in oevervegetatie (Meerkoet, Waterhoen), graslanden (Kievit, Tureluur, Scholekster,
Grauwe gans), holen in de grond (Bergeend), ruigte (Putter), struwelen (Fitis, Tuinfluiter),
Ruigte (Fazant, Bosrietzanger), struwelen (Grasmus, Tuinfluiter) en bomen (Boomkruiper,
Ekster).
Standvogels
In één van de oude wilgen van het overblijfsel van de oude IJssel-tak bevindt zich
een sperwernest. Een buizerdnest bevindt zich in een wilg op de zomerdijk ten noorden
van de Koningspleij Noord. In andere bomen aan deze dijk bevinden zich holen met nesten
van grote bonte specht, spreeuw, koolmees en pimpelmees. Opvallend in het gebied is
de hoeveelheid nesten van zwarte kraai in de bomen op de zomerdijk en het oostelijke
deel van het plangebied. Er is een nest aangetroffen die door kraai in gebruik is.
Nesten van kraai zijn onder andere beschermd omdat roofvogelsoorten vaak van kraaiennesten
gebruik maken.
Niet-broedvogels
Door SOVON worden jaarlijks in de wintermaanden het aantal rustende en foeragerende
watervogels / wintergasten geteld. Koningspleij Noord maakt deel uit van dit telgebied
en er zijn hier 13 soorten vogels waargenomen (o.a. grauwe gans, kolgans, brandgans,
smient, meerkoet, wilde eend en kuifeend, wulp, kievit en grutto). Van deze soorten
hebben grauwe gans, kolgans en smient dagelijkse vliegroutes over het plangebied (Gyimesi
& Heunks 2016). Daarnaast is het plangebied en de omgeving buiten het broedseizoen
geschikt voor kokmeeuw en stormmeeuw.
De aalscholver passeert tijdens foerageervluchten het plangebied. Gelet op de afstand,
zullen foerageervluchten van aalscholvers uit deze kolonies hooguit incidenteel over
het plangebied gaan.
Vleermuizen
In het plangebied zijn foeragerende vleermuizen aangetroffen: de gewone dwergvleermuis,
de ruige dwergvleermuis en de rosse vleermuis. Verder worden de lijnvormige structuren
(onder andere oeverlijnen en beplanting) gebruikt om te foerageren en te migreren
van verblijf naar jachtgebied. De brede waterwegen (Nieuwe Haven en voormalige Akzohaven)
vormen een potentiële geleiding voor de meervleermuis.
Wet natuurbescherming - bescherming van soorten
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. De rugstreeppad, ruige dwergvleermuis, gewone
dwergvleermuis en rosse vleermuis zijn beschermde soorten en vallen onder het beschermingsregime
van de EU-habitatrichtlijn. Alle inheemse vogels vallen binnen het beschermingsregime
van de EU-vogelrichtlijn.
Wet natuurbescherming - bescherming van gebieden
In het plangebied zijn geen beschermde habitattypen aanwezig. Nabij het plangebied
zijn nauwelijks beschermde habitattypen aanwezig, slechts enkele snippers zachthoutooibos
zijn aanwezig en op wat grotere afstand enkele stroken glanshaverhooiland langs de
winterdijken.
Natura 2000, Habitatsoorten
Meervleermuis
De meervleermuis overwintert op de Veluwe in bunkers. Aan de zuidkant van de Veluwe
bevinden zich enkele zomerverblijven, waaronder één kraamverblijf. De meervleermuizen
die in de zomer op de Veluwe verblijven, foerageren in de omgeving tot op maximaal
20 kilometer van de verblijfplaats (Haarsma 2006).
De genoemde brede waterwegen vormen een potentiële geleiding voor de habitatsoort
meervleermuis.
Natura 2000, Vogelsoorten
De Koningspleij Noord wordt gebruikt door diverse aangewezen niet broedvogelsoorten
om te rusten en om voedsel te zoeken. Vooral wintervogels als kievit, wulp, eenden-
en mogelijk ook zwanensoorten en ook kolgans en grauwe gans maken gebruik van de akkers
en het lager gelegen vochtige grasland.
Wulp - slaapplaats
In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich een belangrijke slaapplaats
van wulpen. Het betreft een slaapgebied dat zich uitstrekt van de Huissensche Waarden
in het zuiden tot de landtong in de Nieuwe Haven in het noorden met daarin 4 tot 5
satellietverblijven. De verblijfplaats op de landtong in de Nieuwe Haven is de voorkeursslaapplek.
Het is niet zeker dat de satellietverblijven de functie van de hoofdslaapplaats zouden
kunnen overnemen, omdat de satellietverblijven in recente jaren weinig meer gebruikt
worden.
De aanvliegroutes van de wulpen op de slaapplaats in Arnhem zijn afkomstig van zowel
de IJssel als het Pannerdens Kanaal. Een deel van de slapende wulpen is afkomstig
van foerageergebieden buiten de Natura 2000-gebieden. Te denken valt aan het Duivense
Broek.
Langs de Pleijweg (N325) zijn vier windturbines voorzien. De turbines zijn gepland
aan de noordkant van deze weg. De twee zuidwestelijke turbines zijn gepland in een
gebied dat bestaat uit bouwland, weiland en een overblijfsel van een oude tak van
de IJssel. De twee noordoostelijke turbines zijn gepland in het bedrijventerrein Kleefse
Waard, dat 24 uur per dag verlicht is. Tussen dit bedrijventerrein en de Pleijweg
(N325) ligt een smalle groenstrook, voornamelijk met jonge populieren.
Tevens zal ter plaatse van Koningspleij Noord een zonneveld worden gerealiseerd.
Wet natuurbescherming - bescherming van soorten
Alle ingrepen aan 'groene en blauwe structuren' in het plangebied kunnen effect hebben
op de natuurwaarden in dit plangebied.
In het MER wordt geconcludeerd dat er in beperkte mate sterfte zal optreden van ruige dwergvleermuizen en gewone dwergvleermuizen. Echter, de staat van instandhouding van deze soorten is niet in het geding. Dit is ook het geval voor algemeen voorkomende vogelsoorten. Ook sterfte van wulpen kan niet worden uitgesloten. Voor een passende beoordeling op de staat van instandhouding van de wulp wordt verwezen naar paragraaf 5.6 van het MER. Effecten op andere soorten in het plangebied worden niet verwacht, met dien verstande dat er voor broedende vogels en de rugstreeppad passende maatregelen nodig zijn om onnodige verstoring te voorkomen. Daarmee is vastgesteld dat er wel een negatief effect is op vleermuizen en vogels maar dat deze effecten niet van dien aard zijn dat deze de voorgenomen activiteiten in de weg staan. Wel dient een ontheffing te worden aangevraagd, zoals nader is onderbouwd in het MER (zie hiervoor ook bijlage 6 en 7). Mitigerende maatregelen die verder gaan dan de stilstandsvoorziening ten behoeve van de wulp zijn niet nodig.
Wet natuurbescherming - bescherming van gebieden (Natura 2000)
Als gevolg van het geplande windpark Koningspleij blijkt voor alle habitattypen, habitatsoorten
en alle vogelsoorten (behalve de wulp) hooguit verwaarloosbare negatieve effecten
zullen optreden. Significant negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelen
van Natura 2000-gebied Rijntakken en Veluwe zijn voor alle habitattypen, habitatsoorten
en alle vogelsoorten (behalve de wulp) met zekerheid uit te sluiten.
Wulp
Voor de wulp is vastgesteld dat de additionele sterfte als gevolg van windpark Koningspleij
in cumulatie met andere projecten of initiatieven groter zal zijn dan de 1%-mortaliteitsnorm
van vier slachtoffers. Dit betekent dat sprake is van een negatief effect op de populatie
en dat significant negatieve effecten op het behalen van het instandhoudingsdoel niet
uitgesloten kunnen worden. Mitigatie, in de vorm van maatregelen die tot reductie
van vogelsterfte leiden, zal nodig zijn om significant negatieve effecten met zekerheid
uit te kunnen sluiten.
Om de additionele sterfte onder wulpen als gevolg van Windpark Koningspleij te reduceren, wordt een stilstandvoorziening voor de drie zuidelijke turbines beoogd. Rekening houdend met de tijdstippen waarop de meeste vliegbewegingen zijn waargenomen zullen de turbines van september tot maart 2 keer een uur worden stilgezet:
De essentie van een stilstandvoorziening is dat het aanvaringsrisico van vogels bij
het passeren van stilstaande turbines verwaarloosbaar is in vergelijking met draaiende
turbines. In de passende beoordeling is voor de wulp berekend dat bij de voorgenomen
mitigerende maatregel het maximale aantal slachtoffers in Windpark Koningspleij jaarlijks
minder dan 1 vogel is. Dit betekent dat hooguit incidenteel sprake zal zijn van sterfte
als gevolg van Windpark Koningspleij. Deze incidentele sterfte heeft voor de wulp
met zekerheid geen effect op de populatieomvang.
Een significant negatief effect op het behalen van de instandhoudingsdoelen van Natura
2000 gebied Rijntakken is met zekerheid uitgesloten.
Omdat windpark Koningspleij geen effect heeft op het behalen van de instandhoudingsdoelen
zal ook in cumulatie met de effecten van andere concrete plannen en projecten niet
de oorzaak kunnen zijn voor het optreden van significant negatieve effecten op het
behalen van deze instandhoudingsdoelen.
Wet natuurbescherming - Bescherming van houtopstanden
De gemeentelijke groencompensatieregels zijn niet van toepassing omdat de grondexploitatie
is vastgesteld vóór 2 oktober 2006. De Boswet is alleen van toepassing in het gebied
van de Oude Veerweg. Dit gebied ligt buiten de bebouwde kom Boswet. Er wordt 16.000
m2 bos gekapt. De compensatietoeslag is 33%, dus ruim 5.000 m2.
Conclusie
Wet natuurbescherming - bescherming van soorten
Een ontheffing moet worden aangevraagd voor alle vogelsoorten waarvan redelijkerwijs
voorzien kan worden dat zij jaarlijks slachtoffer zullen worden van een aanvaring
met de windturbines van windpark Koningspleij. Tevens is een ontheffing nodig voor
de ruige en gewone dwergvleermuis.
Wet natuurbescherming - bescherming van gebieden.
Door toepassing van een mitigerende maatregel voor de wulp is een significant negatief
effect op het behalen van de instandhoudingsdoelen van Natura 2000 gebied Rijntakken
met zekerheid uitgesloten.
Tevens zal, in cumulatie met de effecten van andere concrete plannen en projecten,
het windpark Koningspleij geen effect hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelen
Boswet: Bos Oude Veerweg
Compensatie is gevonden in de aanplant van bos. Het oppervlak bos is planologisch
geregeld in de planregeling Groen - Landschap en park in onderhavig bestemmingsplan.
Hierbij is rekening gehouden met de compensatietoeslag van 33%.
Groenplan 2004: Monumentale bomen
Voor het bestemmingsplan zijn geen negatieve effecten op de uitgangspunten uit het
Groenplan. De monumentale bomen in het deelgebied Koningspleij Noord blijven behouden.
Daarbij blijft ook de groeiplek van de brede wespenorchis behouden.
Huidige situatie
Het plangebied ligt bij de IJsselkop; het splitsingspunt van de rivieren Nederrijn
en IJssel:. De beide rivieren omarmen in feite het plangebied. Het plangebied is enkele
jaren geleden binnendijks gebracht daarvoor was het een uiterwaard.
Oppervlaktewater
Oppervlaktewater in de directe nabijheid van het plangebied wordt gevormd door de
Nieuwe haven, ook wel de Malburgerhaven genoemd, en de voormalige Akzo-haven. De Nieuwe
Haven is door een landtong gescheiden van de rivier. Bij hogere rivierwaterstanden
stroomt de landtong onder. Bij het inpolderen van het plangebied is door de aanleg
van een waterkering langs de Nieuwe Havenweg de Akzo-haven afgesneden van de Nieuwe
Haven. Via een in-/uitlaat staat deze voormalige haven nog in verbinding met de rivier.
Bij een rivierstand van 12,5 m. + N.A.P. wordt deze verbinding afgesloten.
Grondwater
Door grondwateronttrekkingen is het grondwaterniveau in de loop der tijd wat wisselend
geweest, maar de gemiddelde ondiepe grondwaterstand (het freatisch grondwater) in
het plangebied c.q de nabije omgeving hiervan ligt de laatste decennia iets boven
de 9 m. + N.A.P. Dit freatisch pakket is in beperkte mate gevoelig voor waterstanden
op de rivier.
Het diepere grondwater echter kent veel meer fluctuaties en dit grondwater kan tot
bijna 12,5 m. + N.A.P. stijgen. Deze fluctuaties zijn het directe gevolg van de waterstanden
op de rivier. Bij stijgende rivierstanden zal ook het grondwater in het plangebied
stijgen.
Deze fluctuatie van het grondwater is in de Koningspleij goed te volgen via de oude
IJsselstrang, een natuurlijke laagte in dit deelgebied. Als de rivierwaterstand stijgt,
dan begint deze laagte via het grondwater vol te lopen.
De voormalige Akzo-haven is door zijn grote diepte te vergelijken met een grote drain
die veel grondwater afvangt en zo voorkomt dat grondwater een te groot probleem vormt
in de directe omgeving en dus in het plangebied.
Afvalwatersysteem
Hemelwater
De gronden ter plaatse van Koningspleij Noord is ongerioleerd. Regenwater zijgt in
de bodem en wordt via het grondwater afgevoerd naar de rivier.
Vuilwater
In een put in de Oude Veerweg komen twee persleidingen samen. Dit afvalwater wordt
onder vrij verval verder getransporteerd. Evenwijdig aan dit transportriool ligt een
calamiteiten- of overstortriool. Dit riool werkt alleen bij storingen in de persleidingen
of de afvalwaterzuivering.
Waterkering
Als bescherming tegen hoogwater op de Nederrijn en IJssel ligt om het plangebied een
primaire waterkering. Vanaf de Westervoortsedijk ligt deze kering langs de Nieuwe
Havenweg richting de Pleijweg. Vanaf het oostelijke bruggenhoofd van de Andrej Sacharovbrug
tot aan kruising met de Westervoortsedijk-IJsseloordweg vormt de Pleijweg de waterkering.
Deze waterkering is in eigendom en bij de gemeente, maar valt onder toezicht van het
waterschap Rijn en IJssel. Ter bescherming van de waterkering is een beschermingszone
vastgesteld. Deze bestaat uit een kernzone, een beschermingszone en een profiel van
de vrije ruimte. De kernzone heeft binnen het plangebied een variabele breedte van
5 tot 15 m. Langs de kernzone ligt de beschermingszone. Deze heeft een breedte van
5 m. op maaiveld en gaat ondergronds verder onder een denkbeeldige lijn van 1:5. Het
profiel van de vrije ruimte is een ruimtelijke reservering bedoeld om toekomstige
aanpassingen aan de waterkering mogelijk te maken. De verschillende zones en het 'profiel
van de vrije ruimte' zijn gedetailleerd en gedifferentieerd aangegeven op de legger
van het waterschap. Deze legger wordt beschermd door de Keur.
Oppervlaktewater
De aanleg van één of meerdere windturbines (op het bedrijventerrein) heeft geen invloed
op het oppervlaktewatersysteem. Gelet op de toename van verhard oppervlak als gevolg
van de windturbines en de benodigde infrastructuur is watercompensatie nodig. De planregeling
biedt mogelijkheden dit in het plangebied te voorzien.
Door de vorm van de zonnepanelen en de beoogde situering boven het maaiveld, vormen de panelen zelf geen aaneengesloten verhard oppervlak. Het hemelwater kan over de panelen afstromen naar het maaiveld en daar infiltreren. Het zonneveld vormt dan ook geen beperking voor het oppervlaktewatersysteem. De hoogte van de zonnepanelen en de daarbij behorende technische infrastructuur en de toegang van de windturbines is afhankelijk van de waterstanden die kunnen optreden in het plangebied. Zie verder de onder tekst onder 'Grondwater' in deze paragraaf.
Waterkering
De windturbines worden gesitueerd in de beschermingszone van de waterkering. Op dit
moment bestaat bij het waterschap nog geen eenduidig toetsingskader voor het bepalen
van mogelijke effecten, zoals trillingen of andere dynamische belastingen, van de
turbines op de waterkering. Voor het bepalen van deze mogelijke effecten dient in
de vergunningenfase een methodiek of toetsingskader te worden vastgesteld op basis
waarvan een mogelijke watervergunning getoetst gaat worden. Daarnaast bestaat bij
het waterschap onzekerheid over de waterkering in relatie tot de veiligheidsnorm zoals
die vanaf 1 januari 2017 geldt.
Geconcludeerd wordt dat de ondergrondse constructie van de windturbines (fundering)
en de mogelijke gevolgen hiervan vraagt om afstemming met het bevoegd gezag van de
waterkering, het Waterschap Rijn en IJssel. Deze afstemming vindt momenteel plaats.
Ten aanzien van het zonneveld bestaat de verwachting dat deze met een ondergrondse
constructie van meter geen belemmering vormt voor de waterkering.
Grondwater
Zowel de windturbines zelf als de benodigde ruimtebeslag voor de fundering van de
turbines is te verwaarlozen als het gaat om effect op de grondwaterstanden of -stromingen.
Echter bij de aanleg van de funderingen van zowel de windturbines als het zonneveld
moet rekening gehouden worden met het eventueel doorsnijden van de kleiige bovenste
laag, de deklaag. Deze laag voorkomt dat diep(er) grondwater naar het oppervlak kan
stromen. Door het maken van gaten in, of het te veel afgraven van deze deklaag ontstaan
zwakke plekken in deze afdichting. In geval van bijvoorbeeld stijgende rivierstanden
kan grondwater door deze zwakke plekken naar het maaiveld stromen. Speciaal is het
gebied nabij de oude IJsselstrang. Deze voormalige rivierstrang is het meest laagst
gelegen terrein binnen het plangebied en staat via het grondwater nog wel in verbinding
met de rivieren. Bij stijgende rivierstanden staat deze strang dan ook als eerste
onder water. Bij hoge rivierstanden staat het niet opgehoogde deel van de Koningspleij
in zijn geheel onder water.
De maximale waterstand door de combinatie oppervlaktewater en grondwater (kwelwater)
is niet bekend. Na het binnendijks brengen van de Kleefse Waard- Koningspleij heeft
het gebied nog geen relevant hoogwater meegemaakt. Daardoor ontbreken gegevens over
mogelijk optredende waterstanden in het gebied Koningspleij.
Riolering
Het gebied wordt niet gerioleerd. Wel wordt bij de ontwikkeling van de windturbines
rekening gehouden met de persleiding van het waterschap en een riool (overstortleiding)
van de gemeente.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect water wordt geconcludeerd dat de bovengrondse ruimtelijke
inpassing geen probleem is, mits rekening wordt gehouden met het gegeven dat het plangebied
onder water kan komen te staan. Voor de ondergrond geldt dat de aanleg van funderingen
zorgvuldig moet gebeuren om aantasting van de beschermende kleilaag te voorkomen.
Aantasting kan leiden tot (grond)wateroverlast. Voor de waterkering geldt dat het
waterschap de effecten op de waterkering nog aan het onderzoeken is.
Beschrijving bodemkwaliteit
Voor het actualiseren van het bestemmingsplan is met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied. Uit de inventarisatie is gebleken dat in het bestemmingsplangebied de volgende aangetoonde en/of gesaneerde gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn (zie tabel 2):
Bis-locatienummer |
Adres | Stoffen (sterk verhoogde concentraties) | Opmerking |
1990-02 | Dijklichaam Oude Veerweg |
Lood in de grond | - |
1990-01 | Stort Oude Veerweg |
asbest en zware metalen in de grond |
Er is een saneringsplan opgesteld om de toekomstige ontwikkeling van een bedrijfsterrein
ter plaatse van de Oude Veerweg mogelijk te maken. |
tabel 2 Overzicht bodemkwaliteit
In het overzicht in figuur 26 zijn de volgende gevallen van toepassing: 1990-1, 1990-2 en 1980/5508. Hierbij is niet gebleken dat er op meerdere locaties een mogelijk (spoedeisend) geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is.
figuur 26 Overzicht van gevallen van ernstige bodemverontreiniging (deels gesaneerd)
In het overzicht in figuur 27 zijn de volgende gevallen van toepassing: 1990-1, 1990-2 en 1980/5508. Hierbij is niet gebleken dat er op meerdere locaties een mogelijk (spoedeisend) geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is.
Het gebied heeft de bodemfunctieklasse Industrie en als achtergrondwaarde klasse Landbouw/Natuur
(op de ontgravingskaart).
Voor het uitwerken van het bestemmingsplan is met behulp van het bodeminformatiesysteem
van de gemeente Arnhem een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen
van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied.
Daarnaast is een inventarisatie uitgevoerd naar alle beschikbare bodemkwaliteitsgegevens
en historische gegevens in het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem
van de gemeente Arnhem en is het bodemrapport 'Verkennend onderzoek Koningspley, Syncera,
rapportnummer B05B0164, d.d. 23 mei 2006, Koningspleij Noord (BIS locatienr. 1980/5508)
geraadpleegd.
In 2006 is een deel van het gebied onderzocht. Er werden licht verhoogde gehalten
in de grond en in het grondwater gemeten (met name zware metalen). Vanwege de hoge
grondwaterstand is in 2006 het onderzoek niet volledig uitgevoerd. De puindam in een
oude rivierbedding is niet onderzocht en de eerder (1998) aangetroffen verhoogde zinkgehalten
in de noordwesthoek van het terrein zijn niet nader onderzocht.
In het hele gebied zal bij eventuele bouwaanvragen actualiserend bodemonderzoek nodig
zijn omdat de uitgevoerde onderzoeken reeds zijn verouderd (ouder zijn dan 5 jaar).
Er moet rekening worden gehouden met de resultaten van voorgaande onderzoeken. Op
basis van de onderzoeksresultaten van het actualiserend onderzoek kunnen sanerende
en/of overige maatregelen noodzakelijk zijn.
Algemeen grondverzet
Voor de ontwikkellocatie Koningspleij Noord is de huidige bodemkwaliteit Landbouw/natuur.
Voor dit gebied is in de Bodembeheernota als Lokale Maximale Waarde Industrie vastgesteld
voor de delen met de bestemming Industrie. Grond afkomstig uit het beheergebied tot
de generieke waarden voor Industrie mag op de deelgebieden die de functie Industrie
hebben, worden toegepast. Grond van buiten het beheergebied moet voldoen aan de bestaande
bodemkwaliteit. Op het deel van de locatie met een agrarische bestemming is als Lokale
Maximale Waarde Landbouw/Natuur vastgelegd. Toe te passen grond moet daar aan deze
waarde voldoen
Conclusie
Hoewel het uitgevoerde onderzoek nog niet volledig is (verouderd, deels niet onderzocht,
deels nog aanvullend onderzoek nodig) geven de geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens
in deze fase van de ontwikkeling voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied.
Er worden geen financiële belemmeringen voor de ontwikkeling vanwege bodemsanering
verwacht. Daarom zijn er vanuit bodem ten aanzien van de ruimtelijke planprocedure
geen belemmeringen.
Bij het uitvoeren van de plannen/het daadwerkelijk bouwen van de windturbines is in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk actualiserend bodemonderzoek nodig omdat de uitgevoerde onderzoeken reeds zijn verouderd (ouder zijn dan 5 jaar). Er moet rekening worden gehouden met de resultaten van voorgaande onderzoeken. Op basis van de onderzoeksresultaten van het actualiserend onderzoek kunnen sanerende en/of overige maatregelen noodzakelijk zijn.
Voor de locatie Koningspleij Noord is de huidige bodemkwaliteit AW2000. Voor dit gebied is in de Bodembeheernota als Lokale Maximale Waarde Industrie vastgesteld voor de delen met bestemming Industrie. Grond afkomstig uit het beheergebied tot de generieke waarden voor Industrie mag hier worden toegepast. Grond van buiten het beheergebied moet voldoen aan de bestaande bodemkwaliteit. Op het deel van de locatie met een agrarische bestemming is als Lokale Maximale Waarde Landbouw/Natuur vastgelegd. Toe te passen grond moet aan deze waarde voldoen.
Voor dit gebied is getoetst of de kwaliteit van de bodem (inclusief grondwaterkwaliteit)
de aanwezige bestemmingen/functies toelaat.
Tevens is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke
ontwikkelingen, namelijk windturbines en zonneveld, toelaat. Ook is getoetst of een
eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van
de ontwikkeling.
Cultuurhistorische karakteristieken en waardering
Het plangebied en de omgeving daarvan (bedrijventerrein Kleefse Waard) heeft zich in de loop der eeuwen ontwikkeld onder invloed van een aantal bijzondere cultuurhistorische kwaliteiten, die zowel (cultuur)landschappelijk, militair-historisch als architectonisch-industrieel te duiden zijn. In 2004-2005 is door het Monumenten Advies Bureau (MAB) een cultuurhistorisch onderzoek verricht ten behoeve van de waardering van objecten en structuren binnen het plangebied en de omgeving.
(Cultuur)landschappelijk
Landschappelijk waardevolle cultuurhistorische elementen zijn historische waterlopen
en bijzondere groene objecten. Meer concreet zijn dit onder andere: de oude route
van de Westervoortsedijk (nog relicten/verhogingen in het landschap), de Oude Veerweg
(dijkje) en fraaie, oude bomen.
Architectuurhistorie / bouwhistorie
De bebouwing in het gebied bestaat uit een bedrijfspand (MB, zie figuur 27) met een
zekere mate van cultuurhistorische waarde.
Onderzoek toont verder vele panden (in en direct nabij het plangebied) met cultuurhistorische
kwaliteit. Zonder compleet te zijn worden hier genoemd: Het kantoorpand aan Industriestraat
8, de dubbele directeurswoning annex kantoor (1910) aan de Westervoortsedijk 84 en
een blokje van twee kleine woningen en een kleine scheepswerf met drie bedrijfswoningen
aan het zuidelijke einde van de Oude Veerweg (19e eeuws en eerste kwart 20e eeuw).
Cultuurlandschap: logistiek
In 1940 is ten noorden van het plangebied een dwarshaven toegevoegd, middels een werkverschaffingsproject.
Deze haven diende voor privétransport en behoorde tot de rayonvezelfabriek/cellulosefabriek
van AKU.
figuur 27 Cultuurhistorische kwaliteiten (Bron: Cultuurhistorische analyse van het Monumentenadviesbureau)
Conclusie
Het bestemmingsplan voorziet in een verantwoorde omgang met de aanwezige cultuurhistorische
waarden. Geadviseerd wordt de cultuurhistorische betekenis van het gebouw MB en de
landschappelijke structuren in de afweging mee te nemen bij de inrichting.
Het plangebied ligt in het Oost-Nederlandse rivierengebied. Noordelijker verheft zich de Zuidoost-Veluwe-stuwwal, ontstaan in de voorlaatste ijstijd. Toen stuwde landijs afkomstig van Scandinavië de grond tot wallen op. De Arnhemse stuwwal liep oorspronkelijk zuidelijk tot Nijmegen door, maar de voorlopers van Rijn en Maas doorbraken deze. Gedurende het Holoceen (vanaf 10.000 jaar geleden), het huidige geologische tijdvak dat als tussenijstijd is op te vatten, zetten de Rijn en IJssel sediment in het plangebied af. Deze sedimenten bestaat uit bedding- en oeverafzettingen in de vorm van kronkelwaardruggen. Deze ruggen onstaan doordat zand zich in de binnenbochten van meanderende rivieren tot lage duintjes ophoogt. In het plangebied bevindt zich nog een verlande IJsselstrang, aan de zuidzijde geflankeerd door een dijkje.
Voor het plangebied zijn twee archeologische bureauonderzoeken en een booronderzoek
uitgevoerd. Hierbij is het boven genoemde landschappelijke beeld opgetekend. Archeologische
vondsten uit het plangebied zijn niet bekend. Noordelijk van het plangebied, aan de
Westervoortsedijk, bevonden zich in de nieuwe tijd boerderijen op oude oeverafzettingen.
Uit daar uitgevoerd booronderzoek kan worden opgemaakt dat deze resten zich nog in
de ondergrond bevinden. Het plangebied is deels opgehoogd. Ter hoogte van de twee
meest noordelijke windturbines is dit in de 20e eeuw gebeurd. De rest van het plangebied ligt in een niet-opgehoogd gebied (uiterwaard).
Op grond van deze onderzoeken geldt een middelhoge archeologische verwachting voor
de kronkelwaardruggen, inclusief voor een in de ondergrond nog aanwezige strang, en
het dijkje. Door hun hogere ligging kunnen de kronkelwaardruggen bewoningsniveaus
bevatten. Met betrekking tot de in de ondergrond aanwezige strang bestaat de kans
dat zich hierin scheepsresten bevinden. Het dijkje kan voorts oudere dijkniveaus herbergen.
Voor de rest van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting. De lage,
buitendijkse ligging en aanwezigheid van ophogingslagen zijn hier debet aan. De lage
verwachting geldt ook voor de nog aanwezige, verlande IJsselstrang. Dit ook met betrekking
tot scheepsresten. Zijn bedding ligt aan het oppervlak. Indien de strang scheepsresten
zou herbergen, dan hadden hiervan al sporen zichtbaar moeten zijn, hetgeen niet het
geval is.
Uit de cultuurhistorische toelichting in paragraaf 2.2 blijkt dat in (de omgeving) van het plangebied schansen te verwachten zijn. Analyse van hoogtekaarten maakt dat deze in het plangebied niet te verwachten zijn. De analyse is niet uitgevoerd ter hoogte van de twee meest noordelijke windturbines. Dit is ook niet mogelijk vanwege de ophogingen aldaar. De kans dat juist hier schansresten aanwezig zijn is klein en dientengevolge geldt daarvoor een lage verwachting.
In figuur 28 is voor een deel van het plangebied weergegeven welke verwachtingen ter plaatse gelden.
figuur 28 Weergave van de archeologische verwachtingen in een deel van het plangebied
Conclusie
Het plangebied heeft een lage of (lage tot) middelhoge archeologische verwachting.
De zones met een (lage tot) middelhoge archeologische verwachting hebben een archeologische
dubbelbestemming gekregen, waarvoor geldt dat bij ontwikkelingen groter dan 500 m2 en waarbij de bodem meer dan 40 cm diepte onder huidig maaiveld wordt geroerd, archeologisch
onderzoek noodzakelijk is. Voor de zones met een lage archeologische verwachting geldt
geen archeologische dubbelbestemming.
Een deel van het plangebied is een gebied waar door een vrij dichte bebouwing/infrastructuur en relatief weinig groen sprake is van een significante opwarming tijdens langdurige perioden van hitte; een in oranje aangegeven gebied. De gemeente Arnhem streeft bij gebiedsontwikkelingen en andere natuurlijke momenten in deze rode gebieden minimaal naar anticiperende maatregelen om het stadsklimaat ter plekke te verbeteren. Het stadsbestuur heeft deze ambitie aangescherpt (coalitieakkoord 2014-2018) door te bepalen dat hitteplekken moeten worden bestreden door een effectieve inzet van groen op daken en gevels van gebouwen maar ook op de grond als bijvoorbeeld bomen. Het bestemmingsplangebied bestaat voor een deel uit zo'n gebied.
Bij het plaatsen van windturbines moet ook rekening gehouden worden met 'andere infrastructuur' zoals radar en hoogtebeperkingen vanwege vliegverkeer. Ten aanzien van het plangebied voor windpark Koningspleij is een correcte werking van defensieradar (militair vliegveld Deelen) een voorwaarde voor ontwikkeling van het windpark.
Het windturbinepark bevindt zich op de rand bevindt van de Controlled Traffic Region
(CTR) waar radarverstoringen tot 500 voet (152,5 meter) niet op horen te treden. Door
TNO is onderzocht in welke mate het functioneren van het radarsysteem verstoord kan
worden door het windturbinepark. In de rapportage die is opgenomen in 23 is aangetoond dat dit niet het geval is. Op 31 januari 2017 heeft het Rijksvastgoedbedrijf,
namens het ministerie van Defensie, laten weten geen bezwaar te hebben tegen het windturbinepark.
Voor dit omgevingsaspect is hiervoor een passende regeling opgenomen.
Ihet kader van het MER is per turbine afzonderlijk onderzoek uitgevoerd naar de effecten van slagschaduw. Geconcludeerd is dat zonder maatregelen voor een reeks woningen van derden de gehanteerde slagschaduwnorm van 6 u/j overschreden wordt, zowel voor de best case als de worst case situatie. Overschrijding vindt met name plaats in de wijken Mosterdhof, De Weem en Vredenburg, te Westervoort. Een slagschaduwbeperkende voorziening dient daarom onderdeel van de installatie te zijn. Indien deze voorziening geïnstalleerd en toegepast wordt, zal voldaan worden aan de wettelijke jaarlijkse norm van het Activiteitenbesluit. In paragraaf 5.7.3. van het MER is hier nader op ingegaan.
Met toepassing van deze voorziening kan worden geconcludeerd dat het aspect 'slagschaduw' geen belemmeringen omvat voor uitvoering van dit bestemmingsplan.
Voor een windturbine vanaf een hoogte van 150 meter (tiphoogte) op deze locatie geldt dat de turbine op basis van opgave van de 'Inspectie Leefomgeving en Transport' (ILT) voorzien dient te worden van obstakelverlichting om te voorkomen dat de veiligheid van de luchtvaart in het geding is. Voor windpark Koningspleij geldt dat er een kans is dat de tiphoogte groter is dan 150 meter. In dat geval moeten deze windturbines worden voorzien van obstakelverlichting.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden
ingediend.
Artikel 13 Algemene bouwregels
Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen, zoals de verplichting tot het bouwen
binnen het bouwvlak
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden
en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder
geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
Deze regels hebben betrekking op een of meerdere gebiedsaanduidingen.
lid 15.1 Overige zone - ontsluiting
Deze zone is bedoeld voor ontsluiting van de windturbines ten behoeve van de bouw,
het onderhoud en het beheer. De aanvoerroute dient den maat van circa 5 meter te omvatten,
bestaande uit een obstakelvrije ruimte inclusief rijbaan. De twee zuidelijk gelegen
windturbines worden ontsloten via de Nieuwe Havenweg. De derde turbine is bereikbaar
via bestaande wegen op het bedrijventerrein Kleefse Waard. De meest noordelijk gesitueerde
windturbine wordt -ten behoeve van de aanleg- ontsloten via een tijdelijke weg die
uitkomt op de Westervoortsedijk. In de beheer- en onderhoudfase zal de ontsluiting
plaatsvinden via de Veerweg naar Westervoort.
lid 15.2 Overige zone - opstelplaats
Deze zone is bedoeld voor het gebruik ten behoeve van de bouw, onderhoud en beheer
van de windturbines. Bij elke windturbine is een opstelplaats voorzien.
Bouw- en onderhoudskranen en andere voorzieningen kunnen hier worden geplaatst. Daarnaast
zijn transformatorgebouwtjes en één inkoopstation voor aansluiting op het landelijke
energienet toegestaan. Voorts maakt deze regeling een educatief/voorlichtingsgebouw
van maximaal 200 m2 mogelijk op de opstelplaats bij de zuidelijkste windturbine.
lid 15.3 Overige zone - woning in de sfeer van het windpark
Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone – woning in de sfeer van het windturbine-park'
zijn de beheerderswoningen bij het windpark aangegeven.
Het betreft hier twee woningen welke tot de sfeer van de inrichting kunnen worden
gerekend. Eén van de twee woningen is door de initiatiefnemers van de windturbines
aangekocht en met de eigenaren van de overige woning zijn schriftelijke afspraken
gemaakt met betrekking tot de door hen en door de toekomstige bewoners van de aangekochte
woning te verrichten taken met betrekking tot beheer en onderhoud van het windpark.
Deze woningen hebben aldus een zodanige betrokkenheid bij de inrichting dat ze om
die reden tot de sfeer van de inrichting kunnen worden gerekend en daarom geen bescherming
behoeven. De bewoners van de betreffende woningen houden visueel toezicht op de goede
werking van de windturbines en zorgen ervoor dat onbevoegden niet in de directe omgeving
van de turbines komen.
De woningen in de sfeer van de inrichting kunnen bij de toetsing aan de wettelijke
geluidsnormen buiten beschouwing blijven. In paragraaf 4.2.1 worden deze woningen nader toegelicht.
lid 15.4 Veiligheidszone - windturbine
Rondom de windturbines is een veilgheidszone opgenomen. De vrijwaringszone voor de 10-5 contour, die samenvalt met de overdraai van de windturbines, wordt aangeduid met 'veiligheidszone - windturbine ' waarmee binnen de zone van de windturbine beperkt kwetsbare én kwetsbare objecten zijn uitgesloten.
lid 15.5 Geluidszone - industrie
De gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' maken deel uit van het gezoneerde
industrieterrein Arnhem Noord zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Volgens deze wet
is een industrieterrein een terrein, waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven
voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein,
of een gedeelte daarvan, de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen als
genoemd in onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamd
'grote lawaaimakers').
Op het industrieterrein Arnhem Noord, westelijk van het het plangebied gelegen, is
de vestiging van dergelijke inrichtingen mogelijk.
Op grond van de Wet geluidhinder bestaat de verplichting om rondom een terrein als
bovengenoemd een geluidszone vast te stellen, waarbuiten de geluidsbelasting, vanwege
dit terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Nagenoeg het gehele plangebied valt in deze zone. Binnen de geluidszone zijn in beginsel
geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan.
Deze zone is met een specifieke aanduiding "Geluidzone-industrie" op de verbeelding
weergegeven.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van
een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen
in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming
zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken.
Per bestemming wordt ingegaan op:
Artikel 3 Agrarisch
Deze bestemming heeft betrekking op de gronden van de Koningspleij Noord in het zuiden
van het plangebied. Het huidige gebruik van deze gronden is extensief agrarisch grondgebruik,
zoals beweiding van vee en de verbouw van akkerbouwproducten. Dit gebruik zal deels
worden voortgezet. Er zal een combinatie worden gezocht met het opwekken van duurzame
energie in de vorm van zonne- en windenergie. Zonne-energie zal in de vorm van zonnepanelen
worden gerealiseerd op het gebied ten zuiden van de IJsselstrang. Dit gebruik zal
naast het agrarisch gebruik mogelijk zijn.
In het oostelijk deel van het bestemmingsgebied zullen twee windturbines worden gebouwd,
met de bestemming 'Bedrijf - Windturbine (zie hierna). De bij deze bestemming behorende opstelplaatsen en ontsluiting zijn
als functieaanduiding in de bestemming 'Agrarisch' opgenomen.
Voor een inhoudelijke bespreking hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van deze toelichting.
Artikel 4 Bedrijf - Windturbine
Met deze bestemming worden vier windturbines mogelijk gemaakt in het plangebied. De bestemming regelt onder andere de minimale en maximale afmetingen, zoals ashoogte, tiphoogte en rotordiameter. Ook worden voorwaarden gesteld aan de vormgeving en werking ervan; Zo dient bijvoorbeeld de draairichting van de propellers en de uiterlijke verschijningsvorm van de vier turbines gelijk te zijn. De bij deze bestemming behorende opstelplaatsen en ontsluiting grenst direct aan deze bestemming.
Voor een inhoudelijke bespreking van de windturbines en de bijbehorende voorzieningen wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van deze toelichting. Voorts wordt
Deze bestemming heeft betrekking op een klein deel van het bedrijventerrein Kleefse Waard. Het gaat specifiek om de gronden die samenvallen met de gebiedsaanduiding ' Veiligheidszone - windturbine' behorende bij de derde turbine. Als gevolg hiervan geldt ter plaats een beperking in het gebruik van de bedrijfsgronden. De bestemming regelt dat op deze locatie enkel 'opslag' is toegestaan. Opslag van gevaarlijke stoffen is overigens uitgesloten.
Deze veiligheidzone is gerelateerd aan het milieu- en omgevingsaspect 'Externe veiligheid' en wordt nader toegelicht in paragraaf 5.3.4.
Artikel 6 Groen - Landschap en park
Deze bestemming heeft betrekking op de gronden in het oostelijk deel van het plangebied. Vanwege de bestaande en beoogde landschappelijke waarden verdienen deze gronde een betere bescherming dan wordt voorzien door de standaard Groen-bestemming. Deze bescherming wordt geconcretiseerd door het opgenomen omgevingsvergunningenstelsel.
Artikel 7 Verkeer - Wegverkeer
Deze bestemming heeft betrekking op de Nieuwe Havenweg, de Veerweg naar Westervoort en de Pleijweg. De bestemming 'Verkeersdoeleinden – wegverkeer' is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben. Onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming.
De SVBP 2012 geeft (naast enkelbestemmingen) ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkelbestemmingen en daar iets over zeggen. In dit bestemmingsplan zijn een aantal dubbelbestemmingen opgenomen.
De in het plangebied gelegen hoofdtransportleiding voor het riool is via een zogenaamde
dubbelbestemming beschermd. Dit houdt dat de gronden, waarin de leiding is gelegen,
naast de 'gewone' op de gronden liggende bestemming mede zijn bestemd voor deze leidingen.
Dit brengt, ten behoeve van bescherming van de leiding, beperkingen met zich mee voor
de onderliggende bestemmingen. Zo mag er alleen worden gebouwd ten behoeve van de
respectievelijke leiding.
Bouwen ten behoeve van de secundaire bestemmingen is slechts middels een afwijking
van de regels mogelijk. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren
van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen, ten aanzien van
werken en werkzaamheden in en aan de grond.
Artikel 9 Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)
Voor een deel van het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting. Dit artikel bevat een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende bouwregels en nadere eisen. De zone waarbinnen sprake is van middelhoge verwachting is op de plankaart nader aangeduid. Daarnaast is in de regels geregeld dat ter plaatse van de op de plankaart aangegeven zone een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen mag worden afgegeven wanneer blijkt dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd. Daartoe geldt een onderzoeksplicht. De uitkomst van dit onderzoek is dat, voordat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt afgegeven, het inzichtelijk moet zijn dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd.
Deze bestemming ligt op een deel van het plangebied, namelijk ter plaatse van de voormalige IJsselstrang. Deze omvat een regeling welke bedoeld is ter behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden.
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
Deze bestemming ligt op het tracé van de waterkering in het kader van de voor dit
gebied gerealiseerde dijkverbetering. Het betreft hier een gebouwde voorziening in
de vorm van een damwand langs het zuidelijk deel van de Nieuwe Haven. Deze waterkering
vormt de westelijke begrenzing van het plangebied. Daarnaast ligt deze bestemming
deels ook op de Pleijweg (inclusief talud) die dienst doet als waterkering aan de
zuidzijde. De regels met betrekking tot de bescherming van de waterkering zijn afgestemd
met het Waterschap Rijn en IJssel.
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke
overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik
en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor
de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden
zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe
omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor
het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Een actualisatie van de voorgenoemde nota handhaving is in voorbereiding. Er is echter
geen aanleiding om de bovenstaande uitgangspunten te wijzigen. Het is echter niet
reëel om te pretenderen alle strijdigheden op het vlak van bouwregelgeving binnen
redelijke termijn op te sporen en daar ook actie op te ondernemen. Daarom zal in deze
actualisatie een prioriteitsstelling worden opgenomen waarin wordt aangegeven aan
welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving
de komende periode met name aandacht zal worden besteed.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie
van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk
het in werking treden c.q. het in ontwerp ter visie leggen van een bestemmingsplan.
Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het
bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures geregistreerd worden.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden
via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe
de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt
als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de
Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden
of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.000). Bij ernstige overtredingen
zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren
van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding
maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op twee onderdelen, het windpark en het zonneveld.
Voor de aanleg van de windturbines is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, waarin een jaarlijkse vergoeding wordt afgesproken voor het exploiteren van de windturbines. Ook zijn hierin de plankosten voor het opstellen van het bestemmingsplan opgenomen.
Voor het zonneveld geldt dat de gemeente eigenaar is van deze gronden. Met de toekomstige (huur)inkomsten te betalen door de exploitant, is kostenverhaal verzekerd. Hierin zijn tevens de plankosten voor het opstellen van het bestemmingsplan verzekerd.
Om de procedure voor realisering van projecten, zoals een windpark, zo efficiënt
mogelijk te laten lopen heeft de gemeente de mogelijkheid op basis van artikel 30
Wet ruimtelijke ordening om de besluiten die nodig zijn voor de realisering van een
project gelijktijdig in procedure te brengen. In dit geval gaat het om het bestemmingsplan
en de omgevingsvergunningen bouwen en milieu die nodig zijn voor de realisering van
de windturbines. Deze werkwijze zorgt voor samenhang tussen de te nemen besluiten
en dat maakt de procedure overzichtelijk voor de belanghebbenden, waaronder de initiatiefnemer
en omwonenden. Daarnaast zorgt de coördinatie voor een efficiëntere procedure, omdat
eventuele rechtsmiddelen (beroep) tegen de besluiten (bestemmingsplan, omgevingsvergunning)
gezamenlijk moeten worden ingesteld. Verder kan op deze wijze een verkorting van de
eventuele beroepsprocedure worden bereikt.
Om deze gecoördineerde procedure te kunnen volgen heeft de gemeenteraad daartoe op
19 december 2017 expliciet besloten.
Het ontwerpbestemmingsplan zal daarom in het kader van het bovenstaande gelijktijdig
met het ontwerpbesluit voor de omgevingsvergunning ter inzage worden gelegd.
Bewoners
In de maanden mei en juni van 2014 zijn er een drietal 'consultatierondes' gehouden
in Presikhaaf, Malburgen en Westervoort. Tijdens deze bijeenkomsten is er informatie
gedeeld en een inventarisatie gedaan van welke vragen de omwonenden graag beantwoord
willen hebben. De uitkomst en beantwoording hiervan zijn teriug te vinden op de website
www.windpark-Koningspleij.nl
Daarna heeft contact plaatsgevonden met wijkraden. Op 11 januari 2017 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden ter afsluiting van de 'windconsultaties'. Tevens is tussentijds regelmatig overleg gevoerd met diverse betrokkenen.
Notitie Reikwijdte en Detailniveau (MER)
Het startdocument heeft ter inzage gelegen van 2 november tot en met 29 november 2016.
Tevens is het document ter advisering toegezonden aan diverse betrokken instanties.
In totaal zijn zeventien zienswijzen c.q. reacties ingezonden door particulieren,
belangenverenigingen en betrokken instanties. Deze zijn verwerkt in een zienswijzenrapport
(zie bijlage 25 van de MER). (Onderdelen van) zienswijzen zijn verwerkt in de MER, de bijbehorende
onderzoeken of voorliggend bestemmingsplan.
Artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan Kleefse Waard 2016
opgestuurd naar de provincie, het waterschap, het Ministerie van Defensie, Rijkswaterstaat
en de aangrenzende gemeenten Westervoort en Lingewaard. Daarnaast is het bestemmingsplan
ter informatie naar de Gasunie gestuurd.
Enkele (onderdelen van) reacties hebben aanleiding gegeven het bestemmingsplan en
de MER aan te passen.
Publicatie voornemen ontwikkeling
Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen
tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd.
In het kader van de m.e.r.-procedure kan de publicatie van de Notitie Reikwijdte en
Detailniveau als zodanig worden beschouwd.
Vanaf 20 maart 2017 tot en met 1 mei 201 hebben het ontwerpbestemmingsplan, het MER, de ontwerp omgevingsvergunning voor de bouw van de vier windturbines en het daarop betrekking hebbende ontwerpbesluit voor de omgevingsvergunning ter inzage gelegen.
Omwonenden en wijkverenigingen c.q. belangengroepen en de gemeente Westervoort zijn
bij de start van deze procedure schriftelijk geïnformeerd en uitgenodigd voor vier
informatiemarkten. Deze markten zijn eind maart en begin april georganiseerd door
de gemeente en de initiatiefnemers (VOF Windpark Koningspleij en RijnIJssel Energiecoöperatie)
en vonden plaats in Malburgen, Presikhaaf, de Arnhemse binnenstad en in de gemeente
Westervoort. Naast het verstrekken van informatie over het windpark en het zonneveld
zijn belangstellenden in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen. Specialisten
op diverse vakgebieden (zoals geluid, ecologie en slagschaduw) waren hierbij aanwezig.
Daarnaast heeft publicatie plaatsgevonden over de start van de procedure via de gemeentelijke
openbare besluitenlijst van het college, via de website van de gemeente en via een
publicatie in de Arnhemse Koerier en het huis-aan-huisblad in Westervoort. Tevens
zijn nieuwsbieven verzonden per post en email om belangstellende te informeren over
de start van de procedure en over het vervolgproces. Ten slotte heeft uiteraard ook
publicatie plaatsgevondenin de Staatscourant en het digitale (elektronisch) gemeenteblad.
Er zijn 173 zienswijzen ontvangen, waarvan er 19 een positieve strekking omvatten.
De overige zienswijzen richten zich voornamelijk tegen het windpark.
Tijdens de periode van terinzagelegging is een aanvullende studie ten aanzien van
het aspect slagschaduw verricht. Dit betreft een aanvulling op eerder onderzoek, waardoor
nu de volledige bandbreedte (met zowel de maximale rotordiameter als ashoogte van
120 meter) is onderzocht. De studie is toegezonden aan de Commissie m.e.r. ten behoeve
van haar advisering. Voor de zorgvuldigheid is iedereen die een zienswijze heeft ingediend
ook over deze aanvullende studie geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld om hierop
aanvullend te reageren. Hierop zijn 99 reacties ontvangen. De zienswijzen en reacties
hebben niet geleid tot aanpassing van de regels of de verbeelding.
Na samenvatting en beantwoording van de ontvangen zienswijzen heeft het college de
raad voorgesteld het bestemmingsplan (ambtshalve gewijzigd) vast te stellen. Bij de
vaststelling is ook het advies van de Commissie m.e.r. betrokken.
Het bestemmingsplan is op 10 juli 2017 door de gemeenteraad van Arnhem vastgesteld.
Tegen het besluit tot vaststelling is door vijf partijen beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aangetekend.
In haar tussenuitspraak van 13 februari 2019 heeft de Afdeling de beroepen ongegrond verklaard met uitzondering van de beroepsonderdelen met betrekking tot de beheerderswoningen aan de Oude Veerweg 23 en 25 te Arnhem, zoals bedoeld in artikel 15 van de planregels.
De Afdeling heeft overwogen dat onvoldoende is gemotiveerd dat deze woningen als beheerderswoningen kunnen worden bestemd. Met name is er volgens Afdeling niet duidelijk of er wel voldoende sprake is van een zodanige technische, organisatorische of functionele bindingen tussen de betrokken woningen en het windpark dat er sprake is van beheerderswoningen. Daarom heeft zij aan aan de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders opdracht gegeven om aan te tonen dat er wel sprake is van een voldoende binding, dan wel om aan te tonen dat er ter plaatse van de woningen, ook als deze niet gebruikt worden als bedrijfswoning, voldaan kan worden aan de normen voor geluid en slagschaduw.
Ter nadere motivering van de aanwijzing van de woningen aan de oude Veerweg 23 en 25 te Arnhem als beheerderswoningen heeft de gemeenteraad op 15 mei 2019 besloten aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Windpark en zonneveld Koningspleij Noord van 10 juli 2017 toe te voegen de Notitie beheerderswoningen Windpark Koningspleij. In deze notitie wordt overtuigend aangetoond dat de woningen kwalificeren als beheerderswoningen.
De Notitie beheerderswoningen Windpark Koningspleij is als bijlage 28 aan de toelichting bij het bestemmingsplan gevoegd. Daaraan zijn tevens de in deze notitie genoemde overeenkomsten in geanonimiseerde vorm toegevoegd.
Ten behoeve van de verleende omgevingsvergunning voor het windpark heeft het college van burgemeester en wethouders op 23 april 2019 een besluit van gelijke strekking genomen.
van het bestemmingsplan
Windpark en zonneveld Koningspleij Noord
(plannummer: NL.IMRO.0202.906-0303)
Het bestemmingsplan Windpark en zonneveld Koningspleij Noord met identificatienummer NL.IMRO.0202.906- van de gemeente Arnhem.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
Eén of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
Een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.
De grens van een bestemmingsvlak.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
De grens van een bouwvlak.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Een grens van een bouwperceelgrens.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
Een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, al dan niet met een baliefunctie, zoals een uitzendbureau, kapsalon, kopieerservicebedrijf, een autorijschool en dergelijke. Detailhandel en garagebedrijven worden hieronder niet begrepen.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Stoffen zoals bedoeld in artikel 1.1 van het Activiteitenbelsuit milieubeheer
Een perceel dat met minimaal twee aaneengesloten zijden grenst aan een weg of elkaar kruisende wegen;
Een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.
Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.
Gebruik gericht op het in zodanige conditie houden van objecten of de terreingesteldheid dat het voortbestaan van deze objecten of de terreingesteldheid op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehouden. Onder normaal onderhoud, gebruik en beheer wordt ook dunning van beplanting begrepen
Bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
Dienstverlening aan en voorzieningen ten behoeve van de bedrijven en werkzame personen op bedrijventerrein Kleefse Waard, zoals een brandweergarage, gezamenlijke entree en bedrijfsrestaurant, een afvalwaterzuivering, een warmtekrachtcentrale, kinderopvang en parkeervoorzieningen.
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
Degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
Een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
Onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
De in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening vastgelegde regels, zoals deze regelingen luiden ten van vaststelling vann het bestemmingsplan, aan de hand waarvan de gevolgen voor de defensieradarsystemen worden beoordeeld.
Vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).
Het beleid neergelegd in de nota 'van Rood naar Groen' (vastgesteld 26 juni 2000).
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor
met de daarbij behorende:
De voor Bedrijf - Windturbine' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
alsmede voor, zover niet strijdig met de belangen van het bepaalde in sub a t/m f:
Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
het in gebruik nemen en houden van de windturbines is slechts toegestaan indien een stilstandsvoorziening is aangebracht in of op de turbines ter voorkoming van onnodige wulpensterfte, hieruit bestaande dat de op de drie zuidelijkste bestemmingsvlakken geplaatste turbines in de maanden september tot en met maart niet in werking zijn:
Op de gronden is het toetsingskader defensieradar van het Ministerie van Defensie van toepassing, waarbij het volgende in acht genomen moet worden:
De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.1 voor het bouwen van ondergeschikte bouwwerken, zoals trappartijen, toegangen tot gebouwen tot een maximum van 3 meter buiten de bouwgrens.
De voor Groen - Landschap en park aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
Het in lid 6.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4 zijn slechts toelaatbaar, indien:
De voor Verkeer - Wegverkeer aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de aangegeven maximum aantal rijstroken, bestemd voor:
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het transport van afvalwater door een hoofdtransportleiding;
Op deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 2 meter ten behoeve van in lid 8.1 genoemde bestemming.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere bestemming(en) mits:
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in dit lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4 zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:
De voor 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 9.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:
Het verbod, als bedoeld in lid 9.4.1 sub a, is niet van toepassing indien:
Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 500 m2, de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
De voor Waarde - Landschap aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden.
Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van de situering van bouwwerken die mogen worden gebouwd op grond van de andere bestemming(en) nadere eisen stellen ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden.
Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen:
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
De in lid 10.4 vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:
Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.4 zijn slechts toelaatbaar, indien:
De als 'Waterstaat-Waterkering' aangewezen gronden, zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een waterkering en de daarvoor benodigde voorzieningen.
Op deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen, uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de waterkering.
Burgemeester en wethouders zijn door middel van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 11.2, met inachtneming van de volgende regels:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ontsluiting' zijn toegestaan:
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone- opstelplaats':
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - woning in de sfeer van het windpark' mogen gebouwen gedurende de exploitatietermijn van het windpark uitsluitend worden gebruikt als beheerderswoning ten behoeve van het windpark..
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie ' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten.
In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels ten aanzien van het realiseren van geluidsgevoelige functies geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidszone - industrie' dat er geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige functies mogen worden gebouwd tenzij wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder of de voorwaarden opgenomen in het besluit hogere grenswaarden.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 17.1 en 17.2:
Voor zover de aanduiding Overige zone - woning in de sfeer van het windpark als bedoeld in artikel 15.3 samenvalt met de bestemmingen uit het onderliggende bestemmingsplan "Rivierzone 2013" met nummer NL.IMRO.0202.825.301, prevaleert de aanduiding als bedoeld in onderhavig plan;
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid 18.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid 18.1.1 met maximaal 10%.
Het bepaalde in lid 18.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 18.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 18.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde in lid 18.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.