Bestemmingsplan Buitengebied, 18e wijziging, omgeving Kappersweg 2A    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Op het erf aan de Kappersweg 2A te Heino staan een tweetal agrarische bedrijfsgebouwen. De agrarische activiteiten op het erf worden gestaakt, omdat de locatie onvoldoende ontwikkelingsperspectieven voor een agrarisch bedrijf heeft. De voorgenomen ontwikkeling omvat de sloop van de voormalige landschap ontsierende bedrijfsgebouwen van circa 1100 m². Met gebruikmaking van de 'Rood voor Rood-regeling' wordt een nieuwe woningbouwkavel op de slooplocatie gerealiseerd. De bestaande woning binnen het bouwvlak is in eigendom van derden en is kadastraal gesplitst van de agrarische gebouwen. Naast de sloop van de agrarische gebouwen, worden er ook aanvullende investeringen in de ruimtelijke kwaliteit gedaan. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een inrichtingsplan opgesteld welke is opgenomen in Bijlage 1. Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanwijziging plaatsvinden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

Het plangebied betreft een agrarisch bouwvlak met omliggende agrarische percelen aan de Kappersweg 2a te Heino. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied opgenomen. Het betreffende erf ligt ten oosten van de plaats Heino. De omgeving is voornamelijk in agrarisch gebruik (grasland). Er zijn zowel burgerwoningen als agrarische bedrijven aanwezig in de directe omgeving.

verplicht

Figuur 1.1: Ligging plangebied

1.3 Huidig planologisch regiem en wijzigingsbevoegdheid     

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' van de gemeente Raalte. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 juni 2012. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte, correctieve herziening' van toepassing (vastgesteld op 30 mei 2013) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening' (vastgesteld op 19 februari 2015).

Het plangebied heeft een enkelbestemming 'Agrarisch'. De bebouwing is gesitueerd op een bouwvlak. tevens is de gebiedsaanduiding 'geen reconstructiezone' van kracht. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen, waarbij de begrenzing van het plangebied met een roze lijn is weergegeven.

verplicht

Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte', het plangebied is rood omlijnd.

Het staken van de agrarische bedrijfsactiviteiten en de realisatie van een extra woning, in het kader van de 'Rood voor Rood-regeling', past niet binnen de geldende bestemming 'Agrarisch'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van één compensatiewoning binnen bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch' met inachtneming van de voorwaarden uit artikel 3.7.6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte':

  1. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is of beëindigd wordt;
  • het agrarisch bedrijf is beëindigd.

  1. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de bestemmingswijziging niet leidt tot een belemmering van de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • de bestaande bedrijfsvoering wordt gestaakt en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven worden niet belemmerd. Zie paragraaf 5.5 van deze toelichting.

  1. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de bestemmingswijziging niet leidt tot een belemmering voor de nieuwvestiging van een intensief veehouderijbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'vestigingsgebied';
  • het plangebied betreft geen 'vestigingsgebied'.

  1. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien ten minste 850 m² landschap ontsierende bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met dien verstande dat het minimaal aanwezige en te slopen oppervlak per bouwvlak ten minste 150 m² bedraagt;
  • in het voorliggende plan wordt circa 1100 m² gesloopt.

  1. het aantal compensatiewoningen bedraagt ten hoogste 1;
  • dit is het geval.

  1. de compensatiewoning mag niet worden gerealiseerd op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
  • de compensatiewoning wordt niet gerealiseerd op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding.

  1. het bepaalde onder f is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
  • niet van toepassing.

  1. alle op het bouwvlak aanwezige bebouwing, uitgezonderd de bedrijfswoning, 100 m² aan bijgebouwen en karakteristieke bebouwing, dient te worden gesloopt;
  • dit is het geval.

  1. in afwijking op het bepaalde onder h geldt dat 250 m² aan bijgebouwen behouden mag blijven indien: het oppervlakte aan bijgebouwen kleiner is dan 250 m2, de bijgebouwen noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van hobbymatige, agrarische of natuurgerichte activiteiten, de bijgebouwen noodzakelijk zijn voor werkzaamheden die bijdragen aan het behoud en de ontwikkeling van het karakteristieke landschap, er ten minste 1 ha grond in beheer is en de bijgebouwen landschappelijk inpasbaar zijn;
  • niet van toepassing.

  1. de compensatiewoning dient binnen het bestaande bouwvlak gerealiseerd te worden;
  • hieraan wordt voldaan, zie landschappelijke inpassing in bijlage 1 van deze toelichting.

  1. de nieuw te realiseren compensatiewoning dient te worden voorzien van een zelfstandig bouwvlak met de bestemming Wonen;
  • hieraan wordt voldaan.

  1. in afwijking van het bepaalde onder j geldt dat indien het zelfstandige bouwvlak, zoals genoemd onder j en k vanwege milieuhygiënische of landschappelijke redenen niet binnen het voormalige agrarische bouwvlak gerealiseerd kan worden, is het toestaan van een nieuw bouwvlak elders in het plangebied toegestaan;
  • niet van toepassing.

  1. de huidige bedrijfswoning dient voorzien te worden van de bestemming Wonen;
  • hieraan wordt voldaan.

  1. de overige gronden van het voormalig agrarisch bouwvlak dienen te worden voorzien van de bestemming Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschapswaarden of Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden zonder bouwvlak;
  • hieraan wordt voldaan.

  1. het bepaalde onder h, i, l en m is van toepassing op alle bouwvlakken waar bebouwing wordt gesloopt;
  • hieraan wordt voldaan.

  1. de inhoudsmaat van de compensatiewoning bedraagt ten hoogste 750 m³;
  • hieraan wordt voldaan.

  1. de oppervlakte van de compensatiebijgebouwen bedraagt ten hoogste 100 m²;
  • hieraan wordt voldaan.

  1. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde dan wel de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
  • hieraan wordt voldaan. Zie paragraaf 5.3.

  1. de ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • hieraan wordt voldaan. Zie hoofdstuk 5.

  1. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving van de compensatiewoning mogen niet onevenredig worden belemmerd;
  • ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven worden niet belemmerd. Zie paragraaf 5.5 van deze toelichting

  1. compensatie ter plaatse is niet toegestaan wanneer er een onevenredige aantasting plaatsvindt van landschaps- en natuurwaarden die in het gebied of op het perceel aanwezig zijn;
  • hiervan is geen sprake.

  1. door middel van een inrichtingsplan dient aangetoond te worden dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan. Tevens dient hierin aangetoond te worden dat de ligging en uitstraling van de compensatiewoning past binnen de bestaande bebouwingsstructuur.
  • hieraan wordt voldaan. Zie hiertoe het bijgevoegde inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 .

Het voorgenomen plan voldoet aan de genoemde criteria, zodat het college gebruik kan maken van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Bij het plan behorende stukken     

Het bestemmingsplan ''Bestemmingsplan Buitengebied, 18e wijziging, omgeving Kappersweg 2A” bestaat uit de volgende stukken:

- Verbeelding NL.IMRO.0177.BPW20140009-VG01 en een renvooi;

- Regels;

- Toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de planregels zijn regels en bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

1.5 Leeswijzer     

Na de inleiding wordt eerst een gebieds- en planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt het project getoetst aan het bestaande beleid, op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt onderzocht wat de invloed van het project is op de verschillende waarden in het gebied. In hoofdstuk 5 komen de milieu-aspecten aan bod. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt tot slot ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied     

2.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van het te realiseren project. Een uitgebreide beschrijving van het plan is opgenomen in Bijlage 1.

2.2 Gebiedsbeschrijving     

Het plangebied ligt op enige afstand van de Kappersweg in het relatief open landschap. De bedrijfswoning wordt ontsloten via de Logtenbergweg. De twee schuren liggen schuin achter de woning, op enige afstand. Om deze te bereiken wordt de inrit vanaf de Kappersweg gebruikt. Een dichte bomenrij aan de westzijde begrenst de gronden van de naastgelegen boomkwekerij. In figuur 2.1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

verplicht

Figuur 2.1: Ligging en begrenzing plangebied

2.3 Planbeschrijving     

De voorgenomen ontwikkeling omvat de sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen, met een totale oppervlakte van circa 1100 m². Met gebruikmaking van de 'Rood voor Rood-regeling' wordt een compensatiewoning met bijgebouw op de slooplocatie gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden.

De compensatiewoning wordt ter plaatse van de grote schuur gesitueerd (zie figuur 2.2). Hierdoor blijft de kenmerkende ruimte tussen de compensatiewoning en het bestaande erf gehandhaafd. Het voornemen is om bij de woning een bijgebouw van maximaal 100 m² te realiseren.

De voorzijde van de nieuwe woning staat haaks op de eigen erftoegangsweg en de woning staat ook haaks op de Kappersweg. Het bijgebouw wordt ten noorden van de woning gesitueerd, parallel aan de nieuw te bouwen woning.

verplicht

Figuur 2.2: Weergave plan

Hoofdstuk 3 Beleidstoets     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.

De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.

De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Op het voorliggende wijzigingsplan is alleen de ligging in de NNN enigszins van toepassing. Deze NNN wordt met het voorliggende plan versterkt. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.3 Natuurbeschermingswet 1998     

Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:

  1. De Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden).
  2. Beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten).
  3. Nederlands Natuurnetwerk (NNN).

Natura 2000-gebieden

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het in stand houden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld. Er liggen geen Natura 2000-gebieden in de directe omgeving van het plangebied.

Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurmonumenten hebben als doel gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. Door de Minister van LNV zijn er in (de buurt van) het plangebied geen beschermde natuurmonumenten aangewezen. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurmonument is gelegen binnen de uiterwaarden van de IJssel.

Nederlands Natuurnetwerk (NNN)

Uitgangspunt van het Nederlands Natuurnetwerk (NNN, voorheen EHS) is duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van een zo groot mogelijke verscheidenheid van de in het wild levende dieren en plantensoorten als wel elementen van ecosystemen. Het Nederlands Natuurnetwerk bestaat uit een groot aantal natuurgebieden. Om deze natuurgebieden te verbinden tot een samenhangend geheel worden er ook nieuwe natuurgebieden en (robuuste) verbindingszones ontwikkeld. Uitgangspunt is het handhaven van rust en het tegengaan van verstoring en versnippering door het weren van grootschalige nieuwe ontwikkelingen in het NNN. Het dichtstbijzijnde NNN is gelegen op 1 kilometer van het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling, waarbij een agrarisch erf wordt gewijzigd naar een woonerf, heeft geen negatief effect op het NNN.

3.2.4 Conclusie     

De voorgenomen functieverandering op deze locatie voldoet aan de doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De ontwikkeling heeft zijn invloed op de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van de landschapontsierende agrarische bebouwing en de landschappelijke inpassing. Het plangebied valt buiten het Nederlands Natuurnetwerk, maar deze is wel dichtbij gelegen. Het voorgenomen plan, waarbij een agrarisch erf wordt gewijzigd in een woonerf, heeft geen negatief effect op het NNN.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening provincie Overijssel     

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. De vernieuwde Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 mei 2017 in werking getreden. De drie grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd.

De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De definitie van sociale kwaliteit luidt: ''het welzijn van de mens voor zover het gaat om het voldoen aan menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van de leefomgeving''. Sociale kwaliteit gaat over het welzijn van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie, sociale uitsluiting en armoede. De Omgevingsvisie beperkt zich tot het welzijn van de mens in relatie met de fysieke leefomgeving.

De provincie heeft een hoofdambitie; zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode bekijkt eerst of er regionaal een behoefte is, vervolgens of (een deel van) de regionale behoefte op te vangen is binnen het bestaande stedelijk gebied. Zo nee, dan wordt gezocht naar een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

In het voorliggende plan wordt een agrarische erf, gelegen nabij de NNN, herontwikkeld tot woonerf. Dit op basis van de 'Rood voor Rood-regeling', zoals opgenomen in de ontwikkelingsregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een winst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde inrichtingsplan (zie bijlage 1) zijn daarbij vastgelegd in de regels van dit wijzigingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 3.1). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 3.1):

  1. Generieke beleidskeuzes;
  2. Ontwikkelingsperspectieven;
  3. Gebiedskenmerken.

verplicht

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

In en om het plangebied zijn geen belemmeringen op basis van het generieke beleid. In overeenstemming met artikel 2.2 van de provinciale Omgevingsverordening past dit plan ook binnen het gemeentelijk beleid.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het erf aan de Kappersweg 2a ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied met het accent op veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)'. In dit perspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant land- en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Hier staat de kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarmee wil de provincie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren, zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorie, natuur en landschap. Aan de randen van de NNN liggen kansen voor bijzondere functiecombinaties zoals landbouw en natuur, specifieke vormen van verblijfsrecreatie, landgoederen en wonen met natuur en water. Zo kunnen entrees worden gecreëerd die de NNN toegankelijk maken.

De functiewijziging van het erf past dan ook binnen dit ontwikkelingsperspectief.

verplicht

Figuur 3.2: Weergave uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven, Omgevingsvisie Overijssel 

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

De natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Het plangebied bevindt zich op de dekzandvlakte van Overijssel (zie figuur 3.3). Het zandgebied in Salland bestaat uit een afwisseling van oost-west georiënteerde dekzandruggen en laagten met weteringen. De gebieden kennen een sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met de reliëfverschillen (essen) en open ruimtes is een gevarieerd gebied ontstaan van een besloten tot half open landschap. De dekzandruggen binnen Salland zijn duidelijk te herkennen door de hoogteligging en ruimtelijke verdichting. Binnen de gemeente Raalte komen dekzandruggen voor rondom Heino en ten zuiden van Heeten. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.

Uitgangspunten vanuit de natuurlijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Verschil hoog en laag, droog en nat dient sturend te zijn voor de ontwikkeling en beleefbaarder te worden gemaakt.
  • Beplanting dient te bestaan uit soorten die van nature in het gebied voorkomen.

verplicht

Figuur 3.3: Weergave uitsnede kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel 

Het voorgenomen plan voor het bestaande erf aan de Kappersweg houdt rekening met de genoemde uitgangspunten. Zo bestaat de beplanting uit streekeigen soorten.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.

Het plangebied is gelegen in de jonge heide- en broekontginning landschap (zie figuur 3.4). De grote oppervlakte van voormalige natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met de essen en het oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Deze dienden vervolgens als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van het naastgelegen oude hoevenlandschap zijn hier relatief grote open ruimtes, veelal omzoomd door boscomplexen. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven. Eventuele nieuwe erven behoeven een stevige landschappelijke inpassing.

Uitgangspunten vanuit de laag van het agrarische cultuurlandschap met betrekking

tot het plangebied:

  • Structuur van lanen, boscomplexen, beplante erven en grote open ruimtes versterken.

verplicht Figuur 3.4: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel 

In het voorliggende plan wordt aangesloten op deze gebiedskenmerken. Zo vormen de bestaande laanbomen langs de grote schuur, ten westen van de nieuwe woning, de ruimtelijke begrenzing met de naastgelegen boomkwekerij en dragen deze bij aan de kamerstructuur van het landschap. De nieuwbouw kavel wordt ten noorden ruimtelijk begrenst door een nieuw aan te planten erfbosje. Met deze aanplant wordt recht gedaan aan de historie van het landschap op deze plek.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden onderscheid voor- en achterkant;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Met deze genoemde uitgangspunten is rekening gehouden bij het opstellen van het plan. Zo wordt de ruimtelijke opbouw van het erf verbeterd doordat de schuren die op het terrein stonden zijn verwijderd. Daarnaast wordt de landschapsstructuur verbeterd, zodat het erf beter wordt gekoppeld aan het landschap.

Lust- en leisurelaag

De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Voor de locatie Kappersweg geldt dat deze niet gelegen is in de directe nabijheid van elementen uit de lust- en leisurelaag. (zie figuur 3.5).

verplicht

Figuur 3.5: Weergave kaart gebiedskenmerken, lust- en leisurelaag, Omgevingsvisie Overijssel 

3.3.2 Conclusie     

Aan de hand van de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken zoals aangegeven in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 blijkt dat het voormalig agrarisch bouwblok geschikt is voor toepassing van de 'Rood voor Rood-regeling'. Het project past daarmee binnen het provinciale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid     

De gemeente Raalte heeft diverse beleidsdocumenten die kaderstellend zijn voor de ontwikkelingen in het buitengebied. De volgende documenten zijn op het plangebied van toepassing:

  1. de Strategische visie Raalte;
  2. het Waterplan;
  3. Welstandsnota;
  4. Landschapsontwikkelingsplan Salland;
  5. Bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'.

3.4.1 Structuurvisie Raalte 2015+     

In deze structuurvisie schetst de gemeente Raalte haar visie op het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2025. Een structuurvisie is een zogenaamde integrale toekomstvisie. Dat wil zeggen dat alle relevante beleidsvelden er in samenkomen, er onderlinge verbanden worden gelegd en keuzes worden gemaakt. Daarbij is vooral aandacht voor de ruimtelijke kant van de verschillende beleidsvelden. Het voorliggende plan betreft een erfontwikkeling. Door gebruikmaking van de 'Rood voor Rood-regeling' wordt het agrarische erf gewijzigd in een woonerf. De landschap ontsierende schuren worden gesloopt, en ter compensatie wordt een nieuwe woningbouwkavel gerealiseerd. In de Structuurvisie Raalte 2015+ staat benoemd dat de mogelijkheden voor het toevoegen van bebouwing in het buitengebied beperkt zijn. Dit kan alleen door gebruikmaking van de ‘Rood voor Rood’- en de ‘Rood voor Groen’-regelingen en bij de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. Het voorliggende plan past daarmee binnen de Structuurvisie Raalte 2015+.

3.4.2 Het Waterplan     

Het waterplan Raalte "een helder verhaal" is een gezamenlijk plan van de gemeente en het Waterschap. Hierin wordt een kader geschapen voor het maken van beleidsmatige en procesmatige afspraken over de wijze waarop ruimtelijke ordening en water op elkaar afgestemd moeten worden. Het is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Daarmee vormt het een basis voor het streven naar een duurzaam, toekomstgericht watersysteem en biedt daarnaast een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. In het rapport is een visie op de toekomst van het watersysteem uiteengezet. Deze visie heeft een vertaling gekregen in een concrete set van maatregelen voor de thema's:

  • te veel en te weinig water (wateroverlast);
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • waterbeleving;
  • communiceren.

Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan de principes uit het Waterplan Raalte. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het omgevingsaspect water.

3.4.3 Welstandsnota     

De Welstandsnota bevat de basisvoorwaarden waaraan bouwaanvragen (omgevingsvergunning voor activiteit bouwen) op welstandsaspecten getoetst worden. Het legt voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld het buitengebied, een beoordelingskader vast. Het beoordelingskader is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Het gemeentelijke welstandsbeleid is op hoofdlijnen gestoeld op een gebiedsgerichte benadering. Deze benadering blijkt uit gebiedsgerichte criteria. Daarnaast gelden enkele algemene criteria (basisprincipes die onafhankelijk van de gebiedsgerichte criteria gelden) en criteria voor kleine bouwwerken. Het plangebied valt onder het gebiedstype 'buitengebied', hiervoor geldt het niveau 'basis'. In deze gebieden geldt een minder streng welstandsregiem. Het welstandstoezicht is hier beperkt tot het handhaven van de basiskwaliteiten. Dit basisniveau van toetsen wordt toegepast in gebieden waar de bestaande ruimtelijke structuur relatief veel kan verdragen. Afwijkingen en ingrepen hebben hier minder grote gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit. Er zal bij de toets niet gedetailleerd op architectonische kwaliteiten worden beoordeeld. Nieuwe invullingen dienen een positieve bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. De woningen in het buitengebied zijn traditioneel van vorm en opzet. Nieuwe invullingen dienen deze verschijningsvorm dan ook voornamelijk te ondersteunen.

3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan Salland     

De gemeente Deventer, Raalte en Olst-Wijhe hebben een gezamenlijk Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. De landschappelijke karakteristiek vormt de basis voor het landschapsontwikkelingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden ingezet als motoren voor landschapsbehoud, versterking en ontwikkeling.

In het landschapsontwikkelingsplan van de gemeenten is het gebied getypeerd als dekzandrug (zie figuur 3.6). De visueel-ruimtelijke kwaliteiten van de hogere gronden zijn voor een belangrijk deel gelegen in de sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met reliëfverschillen (essen) en open ruimtes ontstaat hierdoor een gevarieerd landschapsbeeld van besloten tot half open landschap, ook wel kampen- of hoevenlandschap genoemd. Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de karakteristiek door de hoger gelegen ruggen ruimtelijk te verdichten. Nieuwe rode functies in het buitengebied (passend binnen bestaand beleid) zijn landschappelijk gezien het meest wenselijk op de ruggen onder de voorwaarde dat landschapselementen worden aangelegd. De wegen op de ruggen zijn beplant.

Landschappelijke karakteristiek:

  • Afwisseling van verdichte en open ruimtes; verrassende doorkijkjes;
  • Essen onbeplant, omzoomd met houtwallen.

Perceelscheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan open karakter;

  • Wegen veelal kronkelend, zich voegend naar de erven, soms over erf;
  • Doorgaande structuren (weg/kanaal) passen zich aan omgeving aan;
  • Erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groene achtergrond;
  • Kleinschalige grillige blokverkaveling deels omzoomd met houtwallen;
  • Reliëf door essen en kampen, soms in de vorm van een steilrand.

Landschappelijke opgaven voor dit gebied:

  • Rug verdichten met landschapselementen als bosjes, landgoederen, houtwallen, hagen, singels en solitaire bomen (soorten van de hogere gronden zoals eik, beuk);
  • Wegen beplant, essen zoveel mogelijk onbeplant, tenzij er sprake is van doorgaande historische structuren;
  • Erven gaan vloeiend over in landschap (geen strakke erfgrenzen

verplicht

Figuur 3.6: Uitsnede kaart Landschapsontwikkelingsplan Salland

In voorliggende plan is rekening gehouden met de hierboven aangegeven uitgangspunten. Zie hiertoe paragraaf 2.3 en bijgevoegd plan (Erfinrichtingsplan RvR, Kappersweg 2A Heino).

3.4.5 Bestemmingsplan Buitengebied Raalte en correctieve herziening     

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' van de gemeente Raalte. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 juni 2012. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte, correctieve herziening' van toepassing (vastgesteld op 30 mei 2013) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening' (vastgesteld op 19 februari 2015). Het bouwblok heeft een agrarische bestemming. De realisatie van een extra woning, in het kader van de 'Rood voor Rood regeling', past niet binnen de bestemming 'Agrarisch'. Wel zit er een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid in de regels opgenomen voor plannen die passen binnen de 'Rood voor Rood-regeling'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van één compensatiewoning binnen bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3.7.6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'). Aan deze regeling zitten wel voorwaarden gekoppeld. Zie hiertoe paragraaf 1.3 van deze toelichting. Zoals aangegeven voldoet het voorliggende plan aan gestelde voorwaarden, zoals genoemd in artikel 3.7.6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'.

De gemeente heeft in het bestemmingsplan Buitengebied een aantal omissies geconstateerd. Deze zijn in de correctieve herziening hersteld. Er is sprake van een herziening op onderdelen van het plan. De bestemmingen ter plaatse van de Kappersweg 2A zijn ongewijzigd gebleven. Wel zijn de planregels op onderdelen herzien. De 'Rood voor Rood regeling' is ongewijzigd gebleven.

3.4.6 Conclusie     

Uit de voorgaande beleidsanalyse is gebleken dat het voorgenomen project, het realiseren van de 'Rood voor Rood-woningbouwkavel' op het voormalig agrarisch bouwblok, past binnen het nationale, provinciale, en gemeentelijk beleid. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'.

Hoofdstuk 4 Waardentoets     

4.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd wat de (basis)waarden zijn, die in en rondom het plangebied aanwezig zijn. Hierbij gaat het om natuurwaarden, archeologische waarden en een watertoets. Tot slot wordt in de conclusie opgesomd wat het effect van medewerking aan dit project is op deze basiswaarden.

4.2 Natuurwaarden     

Vanuit de Wet Natuurbescherming bestaat de eis dat schade aan de natuur zoveel mogelijk wordt beperkt. In verband met de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied is een toetsing van de plannen aan de natuurwetgeving noodzakelijk. Door Eelerwoude is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, de volledige rapportage is te vinden in Quickscan Flora en Fauna. Hier wordt volstaan met de conclusies.

Soortenbescherming

De meeste natuurwaarden bevinden zich in de grote schuur op de voorzolder. Er worden effecten verwacht op enkele broedvogels en de nationaal beschermde steenmarter. Voor de overige beschermde soorten geldt dat de zorgplicht in acht moet worden genomen bij de werkzaamheden. Voor vogels geldt dat gewerkt moet worden buiten de broedperiode (globaal durend van half maart t/m half juli). Voor steenmarter geldt dat gewerkt dient te worden volgens de regels uit de gedragscode flora en fauna voor bouwend Nederland. Hieruit volgt dat door een ecologisch deskundige een ecologisch werkprotocol opgesteld moet worden voor de werkzaamheden. Dit werkprotocol kan pas worden opgesteld als duidelijk is wanneer de sloopwerkzaamheden plaatsvinden. Als conform protocol gewerkt wordt is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Het sparen van de bomenrij met esdoorns wordt aangeraden.

Rekening houdend met broedvogels en de jaarcyclus van de steenmarter ligt de beste periode voor het slopen van de stal globaal tussen augustus t/m februari.

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

Gebiedsbescherming

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Bescherming houtopstanden

Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

Bescherming Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied en omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van de NNN. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten en natuurbeleid aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.

4.3 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

De gemeenteraad van Raalte heeft in april 2010 de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart met bijbehorend beleid vastgesteld. Deze verwachtingskaart is ook doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. In de verwachtingskaart wordt gebruik gemaakt van drie zones:

  1. hoge archeologische verwachting;
  2. middelhoge archeologische verwachting;
  3. lage archeologische verwachting.

verplicht

Figuur 4.1: Uitsnede Archeologische Verwachtingskaart, gemeente Raalte

Uit de uitsnede van de verwachtingskaart blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Betreffende voorliggende ontwikkeling, waarbij maar beperkt wordt geroerd in de grond en het oppervlakte kleiner is dan 10 ha, is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Daarnaast worden ook geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aangetast met het voorliggende plan.

4.4 Water     

4.4.1 Watertoets     

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.4.2 Invloed op de waterhuishouding     

Binnen het voorliggende wijzigingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het voorgenomen plan, waarbij veel bebouwing en verharding wordt gesloopt, heeft dan ook een positief effect op de waterhuishouding.

4.4.3 Afwatering     

Door de voorgenomen ontwikkeling zal de hoeveelheid hemelwater dat van de daken zal moeten worden afgevoerd in de toekomst afnemen. Vanwege de realisatie van een nieuwe woning zal op het perceel de afvalwaterstroom toenemen. Het afvalwater zal worden geloosd op een IBA, die voldoet aan de NEN-EN-12556.

4.4.4 Overstromingsrisico     

In de Omgevingsverordening Overijssel 2017 zijn overstromingsgevoelige gebieden begrensd. Het plangebied is volgens de Omgevingsverordening niet in een overstroombaar gebied gesitueerd.

4.4.5 Watertoetsprocedure     

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling geen waterbelangen worden geraakt. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. Daarnaast is er in het gebied geen sprake van (grond)wateroverlast. Op de voorgenomen ontwikkeling is de korte procedure van de watertoets toegepast. De procedure is goed doorlopen en het waterschap heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Drents Overijsselse Delta heeft een positief wateradvies gegeven. Het toetsresultaat is te vinden in de bijlage Watertoets Kappersweg 2a.

Hoofdstuk 5 Onderzoeken     

5.1 Inleiding     

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieu-aspecten. Een aantal van deze milieu-aspecten is ruimtelijk relevant. In deze ruimtelijke onderbouwing zal achtereenvolgens ingegaan worden op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Wet geurhinder veehouderij
  • Externe veiligheid
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.2 Bodem     

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, een nader- en aanvullend bodemonderzoek, en tot slot een nader bodemonderzoek met saneringsplan.

Met behulp van deze onderzoeken is een aantal verontreinigingen aangetoond.

  • PCB’s in de bovengrond, ingekaderd tot de perceelsgrens, geval van ernstige bodemverontreiniging (Provincie Overijssel);
  • asbest in de toplaag (bodem), geval van ernstige bodemverontreiniging (Provincie Overijssel);
  • asbest in de puinverharding, geen bodem, valt onder erfverharding/puinpad (Besluit Asbestwegen, ILenT).

Op basis van de onderzoeksresultaten is circa 200 m3 (400 m2 x 0,5 m-mv) grond matig tot sterk verontreinigd met PCB’s, waarvan circa 80 m3 met gehalten > interventiewaarde. Het betreft een niet spoedeisend geval van ernstige bodemverontreiniging.

Op basis van de onderzoeksresultaten is circa 50 m3 grond verontreinigd met asbest, met gehalten > interventiewaarde. Het betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Op basis van de onderzoeksresultaten is circa 225 m3 (280 m2 x 0,8 m-mv) puin verontreinigd met asbest, met gehalten > interventiewaarde. Het sterk met asbest verontreinigd puin valt onder het Besluit Asbestwegen. Daarnaast bevat circa 500 m3 puinverharding asbesthoudend materiaal, waarbij niet is uit te sluiten dat lokaal asbestnesten aanwezig zijn. Advies is asbesthoudende puinverharding te zeven en middels handpicking te ontdoen van het asbesthoudende materiaal.

Advies is de aangetoonde verontreinigingen, onder milieukundige begeleiding, te verwijderen. Voor de verwijdering is een saneringsplan opgesteld, dat als hoofdstuk 5 van bijlage 5 is opgenomen. Het saneringsplan dient voorafgaand aan de werkzaamheden goedgekeurd te zijn door het bevoegd gezag (Provincie Overijssel en IlenT).

De bovenstaande onderzoeksresultaten zijn voorgelegd aan de Omgevingsdienst IJsselland, zij hebben als volgt gereageerd op de resultaten. Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoeken zijn er geen belemmeringen voor de wijziging van bestemming en aanpassen bouwblok. Deze zijn met een nader onderzoek qua omvang in voldoende mater onderzocht en er is een saneringsplan opgesteld. Als overeenkomstig het plan wordt gesaneerd kan de locatie geschikt gemaakt worden voor de beoogde functie wonen.

5.3 Geluid     

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie 'wonen' is aan te merken als een geluidsgevoelige functie. Op basis van artikel 77 van de Wgh dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

De huidige bedrijfswoning wordt ontsloten via een eigen oprit op de Logtenbergweg, ten westen van het erf. De nieuwe woning ligt achter de bestaande bebouwin, en heeft een eigen oprit vanaf de Kappersweg. Door de vrije ligging van het erf te midden van omliggende wegen, wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor de nieuwe woning niet overschreden. Een nader akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.4 Luchtkwaliteit     

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De functiewijziging van het agrarische erf is aan te merken als een project welke 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Betreffende woningbouw is pas sprake van 'in betekende mate' indien het gaat om de nieuwbouw van minimaal 1500 woningen. In het voorliggende plan gaat het om de nieuwbouw van één extra woning. Ook doen zich geen andere ontwikkelingen voor die tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leiden. Het plan kan daarmee zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

5.5 Wet geurhinder veehouderij     

Met betrekking tot het aspect zijn regels opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij. De nieuwe woning worden gerealiseerd binnen het bouwblok van een voormalige agrarische  inrichting. De nieuw te bouwen woning krijgt derhalve de bescherming gelijk aan een bedrijfswoning van een andere veehouderij (afstandseis 50 meter tot een andere veehouderij).

Ten zuiden van de Kappersweg 2A is een agrarisch bedrijf gelegen. In het ontwikkelplan in bijlage 1 is de situering van de nieuwe woning vastgelegd. de afstand van deze nieuwe woning tot de grens van het agrarisch bouwvlak bedraagt ruim 80 meter. Aan de minimale afstandseis van 50 meter voor deze inrichtingen wordtvoldaan. Uit de afstanden kan worden geconcludeerd dat voor de nieuw te bouwen woning ook een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

5.6 Externe veiligheid     

Externe Veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Uit de Risicokaart van de provincie Overijssel (zie figuur 5.1) blijkt dat erop een afstand van 350 m een camping ligt waar propaan of ander brandbaar gas wordt opgeslagen in een tank. Het betreft een gastank van 5000 ltr, waardoor er een maximale contour van 20 m geldt. Verder zijn er in de nabije omgeving geen risicovolle objecten aanwezig. Gezien de afstand tot de propaantank op de camping, is er geen sprake van een verhoogd veiligheidsrisico wat leidt tot negatieve gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling.

verplicht Figuur 5.1: Uitsnede Risicokaart Overijssel met de projectlocatie blauw omcirkeld.

5.7 Bedrijven en milieuzonering     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in eerste instantie doorgaans de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Er wordt binnen het plangebied aan de Kappersweg 2a te Heino een nieuwe milieugevoelige functie (een woning) gerealiseerd. In de nabije omgeving bevinden zich geen milieubelastende functies die een negatieve invloed kunnen hebben op de woningbouwlocatie. Ook zal de nieuwe woning niet beperkend werken op omliggende (agrarische) bedrijven. Deze liggen allen op ruime afstand.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling     

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het voorliggende plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige gevolgen voor de omgeving. De ontwikkeling in het betreffende gebied is daarmee niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

5.9 Conclusie     

In dit hoofdstuk zijn de milieu-aspecten beschreven die op het plangebied van toepassing zijn. De conclusie is dat het te realiseren milieugevoelige object (een nieuwe woning) geen milieuhinder ondervindt van de omgeving. Met de realisatie van de compensatiewoning ontstaat er ook geen extra milieuhinder.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten     

6.1 Inleiding en opzet van de regels     

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit wijzigingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het staken van de agrarische bedrijfsactiviteiten en de realisatie van een extra woning, in het kader van de 'Rood voor Rood-regeling', niet past binnen de geldende bestemming 'Agrarisch'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van één compensatiewoning binnen bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch' met inachtneming van de voorwaarden uit artikel 3.7.6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. In paragraaf 1.3 van deze toelichting is daarbij aangegeven dat wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

Wanneer dit wijzigingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren naast de bestemmingsplannen 'Buitengebied Raalte', 'Buitengebied Raalte, correctieve herziening' en 'Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening'.

Ten aanzien van het wijzigingsplan is een viertal regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels zijn overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte', voor zover relevant. Waar nodig zijn de regels aangevuld. Bij dit wijzigingsplan is een verbeelding opgesteld.

6.2 Verantwoording van de regels     

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 3 Agrarisch

De gronden binnen het plangebied die rondom de woningbouwvlakken zijn gelegen hebben de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn voor de uitoefening van een agrarisch gebruik, alsmede voor bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water.

Artikel 4 Wonen

De bestaande woning, de nieuw te realiseren woning en bijbehorende bijgebouwen en tuinen zijn voorzien van de bestemming Wonen. De inhoudsmaat voor woningen bedraagt maximaal 750 m³.

3. Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat de algemene regels:

Artikel 5 Antidubbeltelregeling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld in geval (onderdelen van) de bouwvlakken van eigenaren verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.

Artikel 6 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een aantal algemene bouwregels.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als dit niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook zijn prostitutiebedrijven en permanente bewoning van recreatiewoningen en plattelandskamers niet toegestaan.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel is opgenomen voor de reconstructiegebieden uit de Omgevingsvisie Overijssel.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Algemene afwijkingsregels zijn opgenomen voor zaken die niet voor één specifieke bestemming gelden, maar in meerdere bestemmingen voorkomen en bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan een aanduiding. In dit bestemmingsplan zijn o.a. algemene afwijkingsregels opgenomen voor kleinschalige windturbines.

Tevens is er een afwijkingsregel opgenomen voor de herbouw van woningen buiten bestaande fundamenten. Indien aangetoond kan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Naast de algemene afwijkingsregels zijn er ook algemene wijzigingsregels die in dit artikel worden beschreven.

Artikel 11 Overige regels

In dit artikel zijn twee overige regels opgenomen. Eén omtrent de werking van wettelijke regelingen en één omtrent het toegelaten gebruik in afwijking van de bestemming.

4. Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat de regels betreffende overgangsrecht en de slotregel.

Artikel 12 Overgangsrecht

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 12.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik staat in artikel 12.2. Het betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Artikel 13 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid     

7.1 Inleiding     

In dit slothoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan beschreven.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid     

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Tevens worden geen wezenlijke waarden aangetast en heeft het project geen negatieve milieuhygiënische gevolgen of zijn er belemmeringen van milieuhygiënische aard. Het voorgenomen project is daarmee ruimtelijk uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

7.3.1 Vooroverleg     

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het beleid is gesplitst in de rubrieken A (stedelijk gebied) en B (buitengebied/groene omgeving). Het voorliggende Rood voor Rood-plan valt onder categorie '4. Nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO'. Op basis hiervan kan vooroverleg achterwege blijven.

7.3.2 Zienswijzen     

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 19 juli tot en met 29 augustus 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode hebben belanghebende de gelegenheid om een zienswijze in te dienen bij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte.

Gedurende de inzagetermijn zijn er geen zienswijzen ingediend tegen de voorgenomen ontwikkeling. Hiermee is de maatschappelijke uitvoerbaarheid gewaarborgd.

7.4 Economische uitvoerbaarheid     

Het project betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen.

Het wijzigingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.

Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.

7.5 Conclusie     

Zoals uit voorgaande paragrafen blijkt is het voorgenomen project ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaar.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het wijzigingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 18e wijziging, omgeving Kappersweg 2A' met identificatienummer NL.IMRO.0177.BPW20140009-VG01 van de gemeente Raalte;

1.2 De verbeelding     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.0177.BPW20140009-VG01;

1.3 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0177.BPW20140009-VG01 met de bijbehorende regels;

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Afhankelijke woonruimte     

een voor de huisvesting van een (zelfstandig) huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is en/of een geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw;

1.7 Agrarisch bedrijf     

een ter plaatse functionerend deeltijd, reëel of volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in de volgende productietakken:

  1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en boomkwekerij;
  2. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens een paardenfokkerij wordt verstaan;
  3. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsoppervlakte dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
  4. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. sierteelt en boomkwekerij: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen in open grond, in potten of in containers, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  6. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;

1.8 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 Bed & breakfast     

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.10 Bedrijf     

een onderneming, niet zijnde een agrarisch bedrijf, gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.11 Bedrijfsvloeroppervlakte     

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.12 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen     

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo;

1.13 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.15 Bevoegd gezag     

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.16 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.18 Bouwvlak     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 Bijgebouw     

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat zowel bouwkundig als functioneel ondergeschikt is aan een (bedrijfs)woning waarbij het volgende geldt:

  • functioneel ondergeschikt betekent dat bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan (met uitzondering van bewoningsfuncties zoals bijkeukens, bergingen en natte groepen);
  • bouwkundig ondergeschikt betekent dat het bijgebouw moet voldoen aan de voor bijgebouwen geldende bouwregels;

1.21 Deel     

een bedrijfsgedeelte in de stal of schuur dat aangebouwd is aan de bedrijfswoning;

1.22 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen, verhuren en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.23 Evenementen     

gebeurtenissen, die ten hoogste 5 dagen duren, met een openbaar karakter, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur. Het aantal dagen is exclusief de benodigde dagen voor het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement.

1.24 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 Hobbykas     

een gebouw met een oppervlakte van ten hoogste 100 m², dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten;

1.26 Hobbymatige activiteiten     

het uitoefenen van agrarische of natuurgerichte activiteiten die bijdragen aan het beheer van het landschap, maar niet als volwaardig, reëel of deeltijd agrarisch bedrijf aangemerkt kunnen worden;

1.27 Hoofdgebouw     

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.28 Inrichtingsplan     

een inrichtingsplan is de grafische beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarin de situering van bouwwerken ten opzichte van elkaar en van de omgeving en het al dan niet aanbrengen van beplanting op een goede manier is weergegeven;

1.29 Kampeermiddelen     

niet als een bouwwerk aan te merken zoals tenten, vouwwagens, kampeerauto's, tenthuisjes, caravans (niet zijnde stacaravans) of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.30 Kantoor     

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.31 Kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis     

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning of bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend alsmede het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen meldingplicht op grond van het Activiteitenbesluit of vergunningplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt, op een oppervlak van niet meer dan 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m² en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past;

1.32 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen     

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie;

1.33 Kleinschalig kampeerterrein     

een kampeerterrein voor kampeermiddelen, niet zijnde permanente kampeermiddelen waaronder tenthuisjes en stacaravans, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.34 Landschapsontwikkelingsplan     

het Landschapsontwikkelingsplan zoals vastgesteld op 23 september 2008;

1.35 Landschappelijke inpassing     

de situering van de ontwikkeling waarbij rekening gehouden wordt met de landschappelijke kenmerken van de nabije omgeving en waarbij de ontwikkeling wordt ingepast middels bijvoorbeeld erfbeplanting;

1.36 Landschapswaarde     

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid van gebiedskenmerken en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur;

1.37 Natuurwaarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;

1.38 Nevenfunctie     

een of meer bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de uitoefening van het ter plaatse en bij wijze van hoofdfunctie uitgeoefende (agrarisch) bedrijf of wonen;

1.39 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.40 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.41 Paardenbak     

een rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining;

1.42 Peil     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 10 cm boven de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van de hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

1.43 Plattelandskamer     

een appartement dat aangeboden wordt ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.44 Reconstructiegebied     

een gebied waarvoor een reconstructieplan, als bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden, is opgesteld;

1.45 Reëel agrarisch bedrijf     

een agrarisch bedrijf met een omvang van 40 tot 70 Nge;

1.46 Ruimtelijke kwaliteit     

het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is;

1.47 Seksinrichting     

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen;

1.48 Staat van Bedrijfsactiviteiten     

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt;

1.49 Stacaravan     

een stacaravan is een recreatief onderkomen, met kenmerken van een caravan, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en/of nachtverblijf, dat in één geheel en op een eigen as-/wielstelsel kan worden aangevoerd en bestemd is voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.50 Verkoop agrarische producten     

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze producten op het eigen bedrijf zijn geteeld of het resultaat zijn van ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten;

1.51 Verkoopvloeroppervlakte     

de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten;

1.52 Vervolgfunctie     

één of meer functies of één of meer activiteiten als alternatief voor de agrarische bedrijfsvoering die ter plaatse is beëindigd;

1.53 Voorgevel     

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.54 Windmolen     

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding;

1.55 Woning     

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.56 Wooneenheid     

een woning;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand     

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 De bouwhoogte van een antenne-installatie     

  • ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De hoogte van een windmolen     

vanaf het peil tot aan de tip (van de wieken) van de windmolen.

2.7 De inhoud van een bouwwerk, niet zijnde een recreatiewoning     

tussen de bovenkant van de begane grondvloer, de binnenzijde van de buitenmuren en/of scheidsmuren en de binnenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.7 onder a, b, e, f en g;

alsmede voor:

  1. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water.

3.2 Bouwregels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

3.3.1 Ten behoeve van paardenbakken bij de bestemming Wonen     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 om paardenbakken buiten het bouwvlak toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  1. van de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikgemaakt voor paardenbakken behorende bij aangrenzende percelen met de bestemming Wonen en dienen aansluitend aan de bestemming Wonen gerealiseerd te worden;
  2. per woning is maximaal één paardenbak buiten het bouwvlak toegestaan;
  3. de afmeting van een paardenbak mag maximaal 1.200 m2 bedragen;
  4. de afstand tussen de paardenbak en de bouwvlakken van derden of agrarische bouwvlakken bedraagt ten minste 25 m;
  5. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  6. lichtvervuiling als gevolg van verlichting bij paardenbakken dient tot een minimum te worden beperkt;
  7. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. buitenopslag is niet toegestaan.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid     

3.5.1 Ten behoeve van de nieuwe natuur     

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming Natuur, met inachtneming van het volgende:

  1. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie of natuur via particulier natuurbeheerschap wordt gerealiseerd of in het kader van de realisatie van een nieuw landgoed, of als er contractueel is vastgelegd dat gronden worden overgedragen aan een terreinbeherende instantie;
  2. er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen.
3.5.2 Ten behoeve van waterberging     

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om ten behoeve van waterberging de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming Water, met inachtneming van het volgende:

  • er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen.

Artikel 4 Wonen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. bed & breakfast;
  2. evenementen;
  3. de in tabel 4.1 vermelde nevenfuncties;

Tabel 4.1 Nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan

nevenfunctie maximaal m2
gronden in gebruik voor nevenfunctie bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten - 100
inpandige opslag en stalling - 500
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) - 200
kano-, boot- of fietsenverhuur - 100

- = Niet van toepassing.

4.2 Bouwregels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel gebouwd worden;
  3. de afstand tussen de woning en het bijgebouw bedraagt ten hoogste 20 m;
  4. verder geldt het volgende:

max. aantal per bouwvlak max. inhoud max. oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling
woningen één, tenzij middels een maatvoering- of functieaanduiding anders is aangegeven 750 m3*** - 4,5 m 10 m 200/550*
bijgebouwen en overkappingen

- waarvan aangebouwd
- - 100 m2**



50 m2

3 m



3 m
6 m



6 m
200/550*

200/550*
lichtmasten ten behoeve van paardenbakken - - - - 6 m -
erf- of terreinafscheidingen:

- voor de voorgevel

- overige plaatsen
- - - -





1 m

2 m
-









overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - 3 m -

* = Niet van toepassing voor platte, ondergeschikte bouwdelen.

** = Tenzij anders middels een maatvoeringaanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen' is aangegeven.

*** = Tenzij anders middels een maatvoeringaanduiding 'maximum volume' is aangegeven.

- = Niet van toepassing.

met dien verstande dat:

  1. voor de reeds bestaande bijgebouwen boven de 100 m² het volgende geldt:
    1. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan;
    2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
    3. het gebruik van kassen, anders dan hobbykassen, is in geen geval toegestaan;
    4. van het bepaalde onder 2 kan eenmalig worden afgeweken indien bebouwing boven de 100 m², niet zijnde de woning, wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlak van de nieuw op te richten bebouwing ten hoogste 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 250 m²;

4.3 Afwijken van de bouwregels     

4.3.1 Ten behoeve van het maximum oppervlak aan bijgebouwen     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 teneinde het maximum oppervlak aan bijgebouwen te vergroten tot 250 m² met inachtneming van het volgende:

  1. van de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikgemaakt indien de bouw van extra bijgebouwen noodzakelijk is voor het uitoefenen van hobbymatige agrarische of natuurgerichte activiteiten;
  2. van de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikgemaakt indien de bouw van extra bijgebouwen noodzakelijk is voor werkzaamheden die bijdragen aan het behoud en de ontwikkeling van het karakteristieke landschap;
  3. er dient ten minste 1 ha grond, gelegen buiten het bouwvlak, in beheer te zijn;
  4. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing.

4.4 Specifieke gebruiksregel     

4.4.1 Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels     
  1. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  2. bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning;
  3. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast bedraagt ten hoogste 10;
  4. nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaande bebouwing;
  5. het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 2 per jaar;
  6. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan.

4.4.2 Voorwaardelijke verplichting     
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van een of meer nevenfuncties, anders dan bij recht toegestane nevenfuncties, met inachtneming van het volgende:

  1. nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing';
  2. in afwijking van het bepaalde onder a zijn de nevenfuncties kleinschalig kamperen en plattelandskamers ook toegestaan op gronden zonder de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing';
  3. de nevenfunctie dient plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat (het gedeelte van) nevenfuncties waarvoor geen bebouwing nodig is, tevens zijn toegestaan op gronden buiten het bouwvlak, mits grenzend aan het bouwvlak;
  5. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  6. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  7. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
  8. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  9. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  10. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  11. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  12. het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten mag niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 250 m²;
  13. ten behoeve van de nevenfunctie niet-agrarische bedrijven geldt tevens het volgende:
    1. bedrijven uit categorie 3 of hoger van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn niet toegestaan tenzij uit onderzoek is gebleken dat de functie, eventueel na het nemen van maatregelen, qua invloed en milieubelasting gelijk te stellen is aan bedrijfsfuncties uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; ;
    2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  14. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen geldt tevens het volgende:
    1. de nevenfunctie is alleen toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    2. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 25;
    3. uitsluitend mobiele kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, zijn toegestaan;
    4. de afstand tot het bouwvlak van derden bedraagt ten minste 50 m;
    5. de afstand tot andere verblijfsrecreatieve terreinen bedraagt ten minste 500 m;
    6. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing;
    7. ten behoeve van sanitaire voorzieningen mag maximaal 50 m² worden bijgebouwd;
  15. ten behoeve van de nevenfunctie plattelandskamers geldt tevens het volgende:
    1. het aantal plattelandskamers op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' bedraagt ten hoogste 5, met dien verstande dat de oppervlakte per kamer ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. het aantal plattelandskamers op overige gronden bedraagt ten hoogste 1, met dien verstande dat de oppervlakte ten hoogste 50% bedraagt van het oppervlak van het bijgebouw met een maximum van 50 m²;
    3. de afstand tussen de plattelandskamers en het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 25 m;
  16. ten behoeve van gevoelige functies waar langdurig kinderen verblijven geldt het volgende:
    1. deze functies zijn niet toegestaan op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
    2. het bepaalde onder 1 is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels     

6.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten     

  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

6.2 Overschrijding bouwgrenzen     

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

6.3 Herbouw woningen     

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat algehele herbouw van woningen uitsluitend mag plaatsvinden op of binnen de bestaande funderingen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels     

  1. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
  2. Het gebruik van boerderijkamers en plattelandskamers voor permanente bewoning is niet toegestaan.
  3. Het gebruik van recreatiewoningen en overige verblijfsrecreatieve objecten voor permanente bewoning is niet toegestaan.
  4. Prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels     

8.1 Geen reconstructie     

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt op gronden met de aanduiding 'geen reconstructiezone' het bepaalde in:

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

9.1 Afwijkingsregels voor de herbouw van woningen buiten bestaande funderingen     

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.3 ten behoeve van de herbouw van woningen buiten de bestaande funderingen met inachtneming van het volgende:

  1. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. de nieuwe situering van dewoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  3. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  4. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
  5. de nieuwe woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

9.2 Kleinschalige windmolens     

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten einde de realisatie van windmolens mogelijk te maken, met inachtneming van het volgende:

  1. windmolens zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  2. per bouwvlak is ten hoogste 1 windmolen toegestaan;
  3. de tiphoogte van een windmolen bedraagt ten hoogste 25 m.
  4. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels     

10.1 Herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande funderingen mogelijk te maken met inachtneming van het volgende:

  1. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  3. de nieuwe (bedrijfs)woning mag niet worden gerealiseerd op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
  4. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
  5. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  6. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
  7. de ontwikkeling dient milieuhygienisch inpasbaar te zijn.

Artikel 11 Overige regels     

11.1 Werking wettelijke regelingen     

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

11.2 Toegelaten gebruik in afwijking bestemming     

De in hoofdstuk 2 opgenomen afwijkingen voor nevenfuncties worden geacht te zijn verleend voor zover het activiteiten betreft die voldoen aan de regels voor nevenfuncties en voor zover de activiteiten legaal aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan dan wel kunnen worden ontplooit middels een verleende omgevingsvergunning, afwijking, ontheffing of vrijstelling.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gedaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van dit lid onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik     

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 18e wijziging, omgeving Kappersweg 2A'.