direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kruisstraat 11, voormalige Drieëenheidkerk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0173.BP02017-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Na een periode van onderhandelen met het bestuur van kerkgenootschap R.K. Parochie Heilige Plechelmus en het Aartsbisdom Utrecht aangaande de aankoop van de Heilige Drieëenheidkerk hebben de initiatiefnemers en het kerkbestuur een overeenkomst gesloten voor de aan-verkoop van de al jaren leegstaande Heilige Drieëenheidkerk. De Heilige Drieëenheidkerk zal na jaren leeg te hebben gestaan, worden herotwikkeld en krijgt een multifunctionele bestemming.

De Heilige Drieëenheidkerk wordt door de initiatiefnemers ontwikkeld naar een multifunctionele bestemming, waarbij in de huidige kerk ruimte gecreëerd wordt voor 12 koopappartementen, 4 woonstudio's en een multifunctionele maatschappelijke, en/of commerciële ruimte van 500m2..

Dit is volgens het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om deze ontwikkeling alsnog mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Kruisstraat 11 in Oldenzaal, nabij de N342 en de Oliemolenstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0001.jpg"

Ligging plangebied in Oldenzaal

Op navolgende luchtfoto is de ligging van de kerk in de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0002.jpg"

Luchtfoto van het plangebied

Kadastrale gegevens

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0003.jpg"

Uitsnede kadastrale kaart

Kadastrale gemeente : Oldenzaal

Sectie : C

Nummer : 3172

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het vigerende bestemmingsplan 'Meijbree-Haerbroek' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 26 januari 2006 vastgesteld. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Maatschappelijke Dienstverlening'. Binnen het bouwvlak geldt een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 16 en 23 meter. Ter plaatse van de twee torens geldt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 28 en 33 meter. Hierna volgt een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0004.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Kruisstraat 11, voormalige Drieëenheidkerk" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek.no. imroNL.IMRO.0173.BP02017- )
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de plansystematiek en de opzet van de regels. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Historie

De Geloofsgemeenschap H. Drieëenheid ligt aan de noordkant van Oldenzaal. Met de Antonius- en de Mariakerk ligt zij op enige afstand in een kring rond de oude Plechelmus, de moederkerk van deze oudste stad in Twente. Vanaf de dag dat de St. Plechelmus in 954 door Bisschop Balderik werd ingewijd, is deze kerk tot in de twintigste eeuw de enige parochiekerk van Oldenzaal geweest. Alleen in de tijd van de Reformatie, toen de Plechelmus in handen van de protestanten was, werd zij vervangen door een noodkerkje. In 1809 werd de Plechelmuskerk door koning Lodewijk Napoleon aan de katholieken teruggegeven. Vanaf die tijd konden de katholieken van Oldenzaal en omgeving weer in hun oude Plechelmus kerken. Maar Oldenzaal breidde zich uit. Rond de jaren 1900 moest er een tweede parochie komen. In 1912 werd er aan de zuidkant van de stad, aan de Spoorstraat, de St. Antoniuskerk gebouwd. Oldenzaal bleef groeien. De stadsuitbreiding aan de noordkant, de Noordpool, maakte het noodzakelijk dat 15 jaar later een derde parochie gesticht werd. Dat was in het jaar 1927.

2.2 Huidige situatie

Na een intensieve periode van onderhandelen met het bestuur van kerkgenootschap R.K. Parochie Heilige Plechelmus en het Aartsbisdom Utrecht aangaande de aankoop van de al jaren leegstaande Heilige Drieëenheidkerk hebben de initiatiefsnemers en het kerkbestuur een overeenkomst gesloten voor de aan-verkoop van de Heilige Drieëenheidkerk

Hieronder een foto van de kerk in de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0005.jpg"Foto van de kerk.

Het interieur in de kerk

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0006.jpg"

2.3 Beoogde situatie

De Heilige Drieëenheidkerk zal na jaren leeg te hebben gestaan, worden herontwikkeld en krijgt een multifunctionele bestemming, waarbij er in de huidige kerk ruimte wordt gecreërd voor 12 koopappartementen, 4 woonstudio's en 500m2 gebruiksoppervlakte (GO) multifunctionele maatschappelijke en/of commerciële ruimte. De doelgroep zijn bewoners van Oldenzaal en omstreken, die op zoek zijn naar fraaie en volumineuze appartementen in een bijzondere woonomgeving, op loopafstand van het centrum en die willen wonen in een Kunstwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0007.png"

Zoals op navolgende afbeelding is te zien, worden er in de voormalige kerk, twee extra verdiepingen toegevoegd ten behoeve van wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0008.jpg"

Op de navolgende afbeelding worden de bestaande gevels weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0009.jpg"

Initiatiefnemers gaan de gevels renoveren voor zover als nodig. De glas in lood ramen worden gerestaureerd en het huidige voorzetglas verwijderd. Het voornemen is om na voltooiing van de voormalige kerk het plan op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen, zodat deze fraaie kerk behouden blijft voor de toekomst. De appartementen en de commerciële functies worden zodanig uitgevoerd dat wordt voldaan aan de eisen van het bouwbesluit, zo komen er onder andere zonnepanelen op het dak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0010.jpg"

Overzicht van de nieuwe gevels

De interne verbouwtekeningen van de gehele kerk worden t.z.t. ingediend bij de gemeente.

Parkeren

Om de parkeervraag in het bestaande openbare gebied zoveel mogelijk te beperken is het eigen erf en het aansluitende openbaar gebied zo optimaal mogelijk heringericht. Op eigen terrein kunnen; 11 parkeerplaatsen in de voormalige pastorietuin, 2 parkeerplaatsen ter plaatse van de ingang en 1 parkeerplaats ter plaatse van het voormalige Kruisgebouw worden toegevoegd. Er kunnen dus 14 parkeerplaatsen op eigen erf worden toegevoegd. Door de herinrichting van het openbare gebied kunnen er aan de westzijde 5 parkeerplaatsen worden aangelegd en aan de oostzijde 3 parkeerplaatsen.

In totaal worden er dan 22 parkeerplaatsen toegevoegd

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid en regelgeving

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel..
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is geen sprake van een lokale ontwikkeling waarmee Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Bij voorliggend plan wordt een multifunctioneel gebouw met 12 appartementen en op de begane grond een een multifunctionele maatschappelijke en/of commerciële ruimte. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling dient te worden aangetoond.

In de 'Strategische Woonprogrammering Oldenzaal 2020-2030' wordt aangegeven dat er de komende jaren nog 1.000 woningen moeten worden gebouwd. Voorts is er vooral behoefte aan levensloopbestendige koop waarin met dit plan wordt voorzien. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen.

3.2.2.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In navolgende afbeelding wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0011.jpg"

Afbeelding: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De betreffende niveaus worden hierna toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.

3.2.2.2 Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Doorwerking plangebied

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' is met name artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op dit artikel wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (of-, waar- en hoe benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

Voor de motivering van dit artikel wordt verwezen naar de paragrafen 'Ontwikkelingsperspectieven' en 'Gebiedskenmerken'. Gebleken is dat de gebiedskenmerken en het ontwikkelingsperspectief geen belemmeringen opleveren voor het planvoornemen.

3.2.2.3 Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Het ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectief is: 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' .

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0012.jpg"

Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken

Rond en in de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken.

Doorwerking plangebied

Voorliggend plan veranderd niets aan de feitelijke situatie waardoor het plan niet af doet aan de historische binnenstad. Het planvoornemen is daarmee in overeenstemming met het ontwikkelperspectief "binnensteden binnen de stedelijke netwerken"

3.2.2.4 Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag.
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap.
  • 3. Stedelijke laag.
  • 4. Laag van de beleving.

Het plangebied kent de volgende lagen: 'Natuurlijke laag' en 'Stedelijke laag'.

Natuurlijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'Stuwwallen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0013.jpg"

Stuwwallen

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie.

Ambitie

De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accenturen en door de zichten erop én er vanaf te versterken

Stedelijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'Bebouwingsschil 1900 - 1955'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0014.jpg"

Bebouwingsschil 1900 -1955

De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden.

Ambitie

Doorontwikkeling van de compacte stadskwartieren met de ‘gesloten’ stads-vorm. Waar maar enigszins mogelijk herstellen van de functiemix. Veel ruimte en aandacht voor zorgvuldig individueel (in de individuele wijken) en collectief (in de tuindorpen en fabrieksdorpen) opdrachtgeverschap. Als daar vanuit de (woon)-kwaliteit aanleiding toe is ligt er in delen van deze wijken een belangrijke herstructureringsopgave.

3.2.2.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Oldenzaal

De 'Structuurvisie Oldenzaal' is op 10 maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie laat het ontwikkelperspectief voor Oldenzaal zien voor de komende 10 tot 15 jaar. De structuurvisie vormt de basis voor (nieuwe) bestemmingsplannen en een inspiratie voor toekomstige beleidsvorming. Met de volgende vier strategische ingrepen laat Oldenzaal zien waar haar ambitie ligt:

  • vergroten van stedelijk kerngebied;
  • ruimte maken voor de etalage van Oldenzaal;
  • ruimte voor gevestigde en nieuwe ondernemers en;
  • vitale, onderscheidende en intieme woonwijken.

Het plangebied ligt in het stedelijk kerngebied van Oldenzaal. Het stedelijk kerngebied bestaat uit een centrale kern, de historische binnenstad, met aangrenzend drie gebieden met een geheel eigen sfeer. Door het vergroten van het stedelijk kerngebied worden nieuwe en bestaande activiteiten in de invloedssfeer van het centrum betrokken. De kwaliteit en leefbaarheid van Oldenzaal wordt vergroot door de gebieden waar de komende tijd dynamiek te verwachten is, mentaal te laten horen tot 1 gebied: het stedelijk kerngebied van Oldenzaal.

Doorwerking plangebied

Met voorliggend plan wordt een beeldbepalend kerkgebouw gerestaureerd en krijgt dit gebouw een nieuwe functie (commercieel + wonen) die passend is bij het stedelijk kerngebied. Door de functiewijziging wordt een hoogwaardig woonmilieu (unieke woningen) versterkt en wordt een beeldbepalend bouwwerk aan de Kruisstraat behouden voor de toekomst. Het plan draagt, met name door het duurzame behoud van een beeldbepalend pand, bij aan enkele in de Structuurvisie Oldenzaal genoemde ambities.

3.3.2 Stadsvisie 2025

Het gemeentebestuur van Oldenzaal heeft een Stadsvisie opgesteld. Dit document vormt een afwegingskader en daarmee de verbinding tussen allerlei op het oog los van elkaar staande ontwikkelingen. De Stadsvisie 2025 geeft aan wat Oldenzaal in 2025 wil zijn en wil betekenen voor haar inwoners en de regio. Deze ambitie is geformuleerd in zes ambities. Deze zijn niet allemaal van dezelfde orde, maar vullen elkaar wel aan:

  • 1. Oldenzaal, binnenstad met sfeer.
  • 2. Bedrijvigheid, succes van heden en toekomst.
  • 3. Oldenzaal, de glimlach van Landgoed Twente.
  • 4. Oldenzaal, waar je graag woont en leeft.
  • 5. Verbinden en samenwerken, sleutel tot succes.
  • 6. Oldenzaal, behoud van inwonertal voor behoud van voorzieningen.

De eerste, tweede, vierde en zesde ambitie hebben een relatie met onderhavig plan; het toevoegen van commerciële functie en wooneenheden in de schil om de binnenstad.

Doorwerking planvoornemen

Het planvoornemen draagt bij aan de ambitie voor de binnenstad, om een plek te zijn waar graag wordt gewoond en gewerkt. Naast een centrumfunctie biedt de binnenstad ook kansen voor een hoogwaardig woonmilieu. Onderhavig plan vormt het toevoegen van een waardevol en unieke woonfunctie aan de rand van de binnenstad. Het draagt bij aan het behoud van inwonertal van de binnenstad. Wonen in een voormalige kerk zal een unieke woonfunctie in het binnenstedelijk woongebied vormen. Het planvoornemen is daarmee in overeenstemming met de uitgangspunten die in de Stadsvisie 2025 worden voorgestaan.

3.3.3 Woonvisie Oldenzaal 2016 - 2020

De woonvisie schetst de ambities en de hooflijnen van het woonbeleid van de gemeente Oldenzaal . De woonvisie sluit aan bij de ambitie in het coalitieakkoord:

Een levendige, vernieuwende, duurzame stad waarin betrokken inwoners meedoen, samen wonen, samen zorgen, samen ontspannen en gezamenlijk investeren. Oldenzaal zet in op 5 speerpunten:

  • 1. doelgroepen (1-persoonshuishoudens, lagere inkomens);
  • 2. wonen en zorg;
  • 3. stedelijke vernieuwing;
  • 4. verduurzaming bestaande voorraad;
  • 5. programmeren en zuinig ruimtegebruik.

Strategische Woonprogrammering Oldenzaal 2020-2030

In de eerste helft van 2020 is onderzoek gedaan naar de woonbehoefte en de ontwikkelingen op de Oldenzaalse woningmarkt. Op basis van deze resultaten is de Strategische Woonprogrammering Oldenzaal 2020-2030 opgesteld, waarin de gemeente aangeeft hoe omgegaan wordt met de woonopgave. Deze woonprogrammering is op 25 januari 2021 vastgesteld als aanvulling op de bestaande woonvisie.

De woonprogrammering is opgesteld in afstemming met diverse partijen om een bijdrage te leveren aan goed wonen in een aantrekkelijk en toekomstbestendig Oldenzaal. In de woonprogrammering wordt de ambitie uitgesproken om in Oldenzaal 1.000 woningen tussen 2020 en 2030 toe te voegen. Het gros daarvan zal bestaan uit levensloopbestendige koopwoningen.

Doorwerking planvoornemen

Het plan, de functieverandering ten behoeve van woningen en commerciële functie sluit aan bij het vijfde punt van de woonvisie. Door het herinvullen van een niet (meer) in gebruik zijnd kerkgebouw is een vorm van duurzaam en zuinig ruimtegebruik in de binnenstad. Door aan het gebouw een duurzame functie te geven wordt sterk bijgedragen aan het behoud van dit waardevolle gebouw in de stad. De toevoeging van de functies past binnen de strategische woonprogrammering.

3.3.4 Conclusie

De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet is in overeenstemming met de in deze paragraaf behandelde beleidsdocumenten en de daarin opgenomen gemeentelijke beleidsuitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.2.2 Onderzoek

In november 2020 is door Lycens B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Kruisstraat te Oldenzaal (zie Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek).

Het doel van het onderzoek is het bepalen van de bodemkwaliteit op de locatie en daarmee mogelijke verontreinigingen in grond en grondwater te signaleren, welke consequenties kunnen hebben voor de geplande transactie van de locatie. Hiervoor is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater beoordeeld door het graven van een aantal gaten, het verrichten van een aantal boringen en het analyseren van een aantal grond- en grondwatermonsters.

Het onderzoek is conform de Nederlandse Normen "Onderzoeksstrategie bij verkennend bodemonderzoek" (NEN5740) en "Bodem - Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond" (NEN5707) uitgevoerd.

Op grond van de beschikbare gegevens (resultaten vooronderzoek, zintuiglijke waarnemingen gedaan tijdens het veldwerk en de analyseresultaten) kan het volgende worden geconcludeerd:

Resultaten grond

Chemisch-analytisch zijn in de bovengrond van het zuidwestelijke terreindeel slechts licht verhoogde gehalten aan kwik en lood gemeten. In de bovengrond van het noordoostelijke terreindeel en in de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters aangetoond.

De verhoogde gehalten in de bovengrond op het zuidwestelijke terreindeel zijn vermoedelijk te relateren aan de waargenomen bodemvreemde bijmengingen en /of te relateren aan het gebruik van de locatie door de jaren heen. De gemeten gehalten overschrijden de achtergrondwaarden in geringe mate en hebben geen negatief effect op de waarde van het perceel.

4.2.3 Conclusie

De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen sprake van een negatief effect op de waarde van het perceel.

De gestelde hypothese dat de locatie als "onverdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde gehalten aan kwik en lood in de bovengrond van MM BG02. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Bovendien vormen de gemeten gehalten in de grond geen belemmering voor het toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie.

De gestelde hypothese dat de locatie ten aanzien van de parameter asbest in bodem als 'onverdacht' kan worden aangemerkt is juist gebleken. Analytisch is in de bovengrond geen asbest aangetoond.

4.3 Water

4.3.1 Algemeen

Europees- rijksbeleid

Het Nederlands beleid voor de waterveiligheid en zoetwatervoorziening staat in het 2e Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het kabinet streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciaal waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de Waterwet. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke.

De provinciale ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschap Vechtstromen

Het waterbeleid van het waterschap Vechtstromen wordt beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021. In haar vergadering van 7 oktober 2015 heeft het algemeen bestuur het waterbeheerplan vastgesteld. In het waterbeheersplan wordt het waterbeleid beschreven voor de primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

De waterschappen adviseren bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Met de (digitale) Watertoets kan het waterschap haar waterbelangen inbrengen in de ruimtelijke planvorming.

Naast het waterbeheersplan is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad van Oldenzaal heeft op 14 december 2020 het Gemeentelijk Rioleringsplan Oldenzaal 2021-2025 (GRP) vastgesteld. In het GRP zijn de doelen, functionele eisen en maatstaven met betrekking tot de riolering in de gehele gemeente gegeven. Het GRP heeft primair tot doel het gemeentelijk beleid weer te geven ten aanzien van de zorgplichten van de gemeente op het gebied van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast is het de juridische grondslag voor de rioolheffing.

De gemeente wil de voordelen ('lusten') van water benutten, maar eerst de nadelen ('lasten') aanpakken. Dat gebeurt door te zorgen voor een goed en duurzaam rioleringssysteem en door wateroverlast zo veel mogelijk te voorkomen. Om dit te realiseren wordt er geïnvesteerd in rioolvervanging, aanleg van Blauwe aders, afkoppelen en vervangen van pompen en gemalen.

De belangrijkste beleidslijnen zijn de volgende:

  • optimaliseren van de financiering om de rioolheffing zo laag mogelijk te houden;
  • samenwerking met partners zoals het Waterschap Vechtstromen, het Twents Waternet en WBO wonen;
  • toegroeien naar een robuuster rioolstesel om ook in de toekomst wateroverlast te voorkomen;
  • voortzetten van afkoppelen van regenwater van de riolering, uiteindelijk tot 40% van het verharde oppervlak. Hierdoor worden (afval)waterstromen gescheiden, verbetert de kwaliteit van het oppervlaktewater en vermindert de overlast door overstorten.
  • intensivering van de verplichte waterberging bij nieuwbouw, ook bij particulieren. Het is noodzakelijk om op veel plekken regenwater te bergen en waar mogelijk te infiltreren.
  • om de risico's op schade door wateroverlast, droogte en hittestress zo laag mogelijk te houden blijft er een dialoog gaande over klimaatverandering tussen de gemeente en de betrokken partners, om zo in te kunnen spelen op de klimaateffecten.

Multifunctioneel gebruik van de buitenruimte

Ondanks dat er veel moet gebeuren om Oldenzaal klimaatbestendig te maken is er maar beperkte ruimte in de stad. Vandaar dat er wordt ingezet op multifunctioneel gebruik van de buitenruimte met De Stadsweide en De Stadstuinen. Bestaand stedelijk gebied is hierbij veranderd; er wordt regenwater vastgehouden en daarna teruggegeven aan de bodem. Hierdoor kan de natuur kan zich ontwikkelen en door een grote variëteit aan groen is er minder last van hittestress op hete zomerdagen.

De gemeente Oldenzaal en het waterschap hebben een overeenkomst over het beheer en onderhoud van wateren binnen de bebouwde kom van Oldenzaal. Deze overeenkomst betreft de overdracht van het beheer en onderhoud van de gemeente naar het waterschap van de waterlopen en vijvers die van directe invloed zijn op het bekensysteem. Vijvers en waterpartijen die geen invloed hebben op het bekensysteem blijven in beheer bij de gemeente.

Watertoets

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.3.2 Onderzoek

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Volledigheidshalve is de uitgevoerde digitale watertoets opgenomen als bijlage 2 en 3 bij deze toelichting.

Bij de omgevingsaanvraag zal worden aangetoond dat wordt voldaan aan de gemeentelijke waterbergingseisen zoals in het GRP staat. Als gevolg van de nieuwe parkeervoorziening wordt op eigen terrein een waterberging gerealiseerd. Dit wordt bij de omgevingsaanvraag aangegeven.

4.3.3 Conclusie

Op basis van de uitkomst van de watertoets vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoering van het onderhavige plan.

4.4 Erfgoed

4.4.1 Archeologie

Algemeen

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Onderzoek

Er is hier sprake van een functiewisseling, waardoor een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Conclusie

Archeologie is geen belemmering voor de voorgenomen plannen.

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.4.2 Cultuurhistorie

Algemeen

In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.

Onderzoek

De Heilige Drieëenheidkerk is nog geen gemeentelijk monument. Oldenzaal heeft een cultuurhistorische waardenkaart, de kerk en pastorie zijn daarin opgenomen en beschreven.

Voor de kerk is door Het Oversticht een waarden stellende onderzoek uitgevoerd op basis daarvan heeft het college besloten tot het starten van de procedure tot aanwijzing als gemeentelijk monument. Op het pand rust aldus de voorbescherming. Het definitieve besluit tot aanwijzing is echter nog niet genomen.

Conclusie

Binnen het plangebied zijn cultuurhistorische gewaardeerde aspecten aanwezig. De bebouwing in het plangebied is nog niet aangewezen als (gemeentelijk) monument, maar komt na voltooiing van het plan mogelijk op de gemeentelijke monumentenlijst.

Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren, maar zorgt er voor dat de kerk behouden blijft. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

Doordat door het plan de kerk als gebouw behouden blijft en mogelijk op de gemeentelijke monumentenlijst wordt geplaatst wordt de cultuurhistorische waarde in Oldenzaal verstrekt.

4.5 Flora en fauna

4.5.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.5.2 Onderzoek

In mei 2021 is door Lycens B.V. de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld gebracht (zie Bijlage 4 Quickscan natuurtoets). Het plangebied is onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.

Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding en gazon met beplanting dat wordt omgeven door stedelijk gebied. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een jaarrond beschermd huismus en/of gierzwaluwnest beschadigd of vernield en wordt mogelijk een huismus en/of gierzwaluw verstoord of gedood. Om nesten van huismussen en gierzwaluwen in de bebouwing in het plangebied te kunnen vaststellen, is specifiek vervolgonderzoek vereist. Op basis van het uitgevoerde onderzoek (Quickscan), kan de betekenis van het plangebied voor vleermuizen (incl. verblijfplaats) niet vastgesteld worden. Omdat de soorten en de verblijfplaatsen beschermd zijn, dient nader onderzoek uitgevoerd te worden.

Ten behoeve van de egel dient de takkenhoop verwijderd te worden buiten de voortplantings- en winterrustperiode, omdat het verboden is de egel te doden en vaste rust- en voortplantingsplaatsen van de egel te beschadigen of te vernielen. Indien gebruik gemaakt wordt van een Gedragscode voor de egel, dient een ecologisch werkprotocol opgesteld te worden voordat de werkzaamheden uitgevoerd worden. Indien gewerkt wordt volgens een Gedragscode, hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie niet uitgesloten worden. Om de wettelijke consequenties te kunnen vaststellen, dient een stikstofberekening te worden uitgevoerd.

Nader onderzoek verblijfplaats van vleermuizen, huismus en gierzwaluw 

In de zomer en najaar van 2021 is de bebouwing in het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen en op nestplaatsen van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten (zie Bijlage 5 Aanvullend ecologisch onderzoek). Het onderzoek is uitgevoerd volgens het daarvoor geldende protocol en is volledig en onder gunstige weersomstandigheden uitgevoerd.

Uit het onderzoek is gebleken er geen nestplaats van huismus en gierzwaluw in het onderzochte kerkgebouw is vastgesteld. Er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden.

Uit het onderzoek is gebleken dat er acht verblijfplaatsen (zomer-, kraam- en paarverblijfplaatsen) van de gewone dwergvleermuis aanwezig zijn en twee verblijfplaatsen (zomer-, kraam- en paarverblijfplaatsen) van de laatvlieger. Om werkzaamheden uit te mogen voeren, met nadelige gevolgen voor de verblijfplaatsen en de diersoorten, dient een ontheffing aangevraagd te worden. Daarnaast dient er gewerkt te worden buiten de kwetsbare periode en er moeten vervangende verblijfplaatsen worden opgehangen. In de vervangende nieuwbouw moeten duurzame, vervangende verblijfplaatsen aangebracht te worden.

Op 16 juni 2022 hebben Gedeputeerde Staten besloten een ontheffing op basis van art. 3.8, eerste lid Wet Natuurbescherming te verlenen van verbodsbepalingen voor soorten van de Habitatrichtlijn. In Bijlage 6 Ontheffing Wet Natuurbescherming is deze ontheffing in te zien.

Nader onderzoek stikstofdepositie

In februari 2023 is door Lycens B.V. een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat bij onderhavig plan er geen sprake is van overmatige stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor onderhavig plan. Het stikstofdepositieonderzoek opgenomen in Bijlage 7 Stikstofdepositieonderzoek.

4.5.3 Conclusie

Na het verkrijgen van de ontheffingsaanvraag zijn er vanuit het aspect flora en fauna geen belemmeringen. Het aspect stikstof vormt tevens geen belemmering voor onderhavig plan.

4.6 Rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai

4.6.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.6.2 Onderzoek

Voor deze locatie is een onderzoek naar wegverkeerslawaai en industrielawaai noodzakelijk.

Wegverkeerslawaai

In juni 2021 is door K+ Adviesgroep een akoestisch onderzoek verricht naar de te verwachten optredende geluidbelastingen vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe situatie in het kader van de Wet geluidhinder (zie Bijlage 8 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai). Het akoestisch onderzoek is noodzakelijk omdat het plan is gelegen binnen de geluidzone van de Oliemolenstraat. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de Kruisstraat, Pastoor Plegtstraat, Ootmarsumsestraat en Dr. Ariensstraat tevens opgenomen in het akoestisch onderzoek.

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • 1. De geluidbelasting ten gevolge van de Oliemolenstraat maximaal 44 dB, incl. aftrek artikel 110g is. De waarde ligt onder de voorkeursgrenswaarde, waardoor geen hogere waarde ten aanzien van deze weg hoeft te worden aangevraagd. De Wet geluidhinder legt ten gevolge van deze weg geen restricties op aan het plan.
  • 2. Om te voldoen aan de eisen uit het bouwbesluit voor nieuwbouw dient er sprake te zijn van een maximale binnenwaarde van 33dB. Om daaraan te voldoen dienen er ingevolge het Bijlage 10 Akoestisch onderzoek geluidwerende voorzieningen een aantal maatregelen te worden getroffen. Met het treffen van de maatregel op het gebied van ventilatie, kier- en naaddichting alsmede hang- en sluitwerk kan voldaan worden aan het gewenste niveau.
  • 3. De geluidbelasting van de Pastoor Plegtstraat is ten hoogste 41 dB (excl. art. 110g Wgh). De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden.
  • 4. De geluidbelasting van de Ootmarsumsestraat is ten hoogste 43 dB (excl. art. 110g Wgh). De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden.
  • 5. De geluidbelasting van de Dr. Ariensstraat is ten hoogste 41 dB (excl. art. 110g Wgh). De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden.

Industrielawaai

In juni 2021 is door K+ Adviesgroep een akoestisch onderzoek verricht naar de te verwachten optredende geluidbelastingen vanwege industrielawaai ter plaatse van de nieuwe situatie in het kader van de Wet geluidhinder (zie Bijlage 9 Akoestisch onderzoek industrielawaai). Het akoestisch onderzoek is noodzakelijk omdat het plan is gelegen binnen de geluidzone van de kinderopvang De Kangoeroe. De berekeningen zijn gebaseerd op de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (1999).

In het onderzoek is uitgegaan van de eisen die horen bij het omgevingstype gemengd gebied. Indien zou worden getoetst aan het omgevingstype rustig gebied wordt voor de langtijdgemiddeld geluidbelastingen tevens voldaan aan stap 2 van de VNG, voor de maximale geluidbelastingen wordt dan voldaan aan stap 3 van de VNG.

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • 1. Langtijdgemiddelde geluidbelastingen

De optredende geluidbelasting op de nieuw te realiseren woningen bedraagt maximaal 44 dB(A) in de dagperiode. Deze geluidbelasting voldoet aan stap 2 van de VNG en aan de eisen van het Activiteitenbesluit.

  • 2. Maximale geluidbelastingen

Het maximale geluidniveau op de nieuw te realiseren woningen bedraagt maximaal 67 dB(A) in de dagperiode. Deze geluidbelasting voldoet aan stap 2 van de VNG en aan de eisen van het Activiteitenbesluit.

  • 3. Indirecte hinder

De langtijdgemiddelde geluidbelasting op de nieuw te realiseren woningen bedraagt maximaal 34 dB(A). Deze geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de schrikkelcirculaire.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geluid is geen belemmering voor de ontwikkeling van de plannen.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
4.7.2 Onderzoek

In navolgende wordt-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit is. De verkeersgeneratie is berekend op basis van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)'. Een uitgebreidere beschrijving van het aspect verkeersgeneratie staat beschreven in Verkeer en parkeren. In dit hoofdstuk staat alleen het ondezoek weergegeven naar luchtkwaliteit met de berekende verkeersgeneratie. De verkeersgeneratie is mede berekend op basis van de gegeven parkeernormen. De oude situatie, een religiegebouw met 825 zitplaatsen, behoeft algemeen significant meer parkeerplaatsen. Hiermee gaan ook meer vervoersbewegingen gepaard. Ten opzichte van de oude situatie zal, gezien de vervoersbewegingen, het aspect luchtkwaliteit verbeterd worden.

De verkeersgeneratie voor de nieuwe situatie is 202,4 vervoersbewegingen per etmaal. Aangezien er voornamelijk sprake is van een woonfunctie zal het vrachtverkeer beperkt zijn. Een maatschappelijke voorziening van 250m2 en een kantoor zonder baliefunctie van 250m2 GO genereert naar alle waarschijnlijkheid ook geen overmatig vrachtverkeer.

Uit de worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit blijkt dat de luchtkwaliteit in 'niet betekende mate' zal verslechteren. De resultaten staan hieronder in een tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0015.png"

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de realisatie van de plannen.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn

4.8.1 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die door de voorgenomen ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Omgekeerd wordt de realisatie van de 12 appartementen, 4 woonstudio's en de 500m2 GO multifunctionele maatschappellijke en/of commerciële ruimte niet belemmerd door de bedrijven in de omgeving.

4.8.2 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering van de voorgenomen plannen.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.9.2 Onderzoek

Voor dit plan is de risicokaart geraadpleegd, zie navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0016.jpg"

Uitsnede risicokaart

Hieruit blijkt dat er zich op ruim 400 meter, aan de Essenlaan 19 een LPG-tankstation is gevestigd. Gezien deze afstand vormt dit tankstation geen belemmering voor dit plan.

Op een afstand van circa 475 meter bevindt zich een aardgastransportleiding hiervoor geldt:

Tabel leidinggegevens

Buisleiding   Diameter   Druk   100% letaliteitsafstand   1% letaliteitsafstand   Afstand tot plangebied  
N-528-21   6 inch   40 bar   50 meter   70 meter   475 meter  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleiding ligt. De risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.

4.9.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de realisatie van de plannen.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Algemeen

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie.

Selectie parkeernormen

Ten aanzien van het parkeerbeleid hanteert de gemeente Oldenzaal de 'Nota parkeernormen'. Deze parkeernota heeft als doel een duidelijk kader te verschaffen voor de berekening van de parkeerbehoefte voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten binnen de gemeente Oldenzaal. Voor het bepalen van de parkeernormen en de daaraan gekoppelde wenselijke hoeveelheid parkeerplaatsen past de gemeente Oldenzaal als basis de CROW publicatie 317 'kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie' toe. Hierbij is de 'mate van stedelijkheid' en de gebiedsindeling doorslaggevend. Het plangebied bevindt zich in Schil Centrum, daarnaast kan dit gebied worden getypeerd als 'matig stedelijk'. Het CROW geeft daarnaast een minimale en een maximale aanbeveling parkeernorm, Oldenzaal hanteert hiervan het gemiddelde. Voor de hoofdgroep wonen zijn de parkeernormen gebaseerd op het totale bruto vloeroppervlak van de woning achter de voordeur, gemeten volgens de meetmethoden van NEN2580.

Parkeereis bij functieverandering

Voor ruimtelijke ontwikkelingen hanteert de gemeente Oldenzaal de 'Nota parkeernormen'. In de parkeernota staat vermeld dat in uitzonderlijke gevallen maatwerk noodzakelijk kan zijn en/of wenselijk is.

Ten aanzien van een functieverandering zoals in dit project vermeld de parkeernota het volgende:

Bij functieverandering is het niet mogelijk om de initiatiefnemer verantwoordelijk te stellen voor eventuele parkeertekorten uit het verleden. Daarom wordt bij functieverandering de berekende parkeereis op grond van de nieuwe functie verminderd met de parkeereis van de laatst actieve functie. Het bestaande aantal parkeerplaatsen wordt hier vervolgens bij opgeteld. Voor de omgeving blijft de parkeersituatie dan ongewijzigd.

Selectie verkeersnormen

De verkeersnormen zijn afkomstig van de CROW publicatie 318 'Toekomstbestendig parkeren (2018)'. Ook hierbij is de 'mate van stedelijkheid' en de gebiedsindeling doorslaggevend. De aanduidingen zijn hierbij hetzelfde als bij de parkeernormen. Voor de parkeernormen van woonfuncties gebruikt de gemeente Oldenzaal een andere vorm van categorisatie dan de CROW. Bij verkeer zijn de categorisaties van de CROW gehanteerd aangezien de parkeernota van Oldenzaal hier geen handreikingen voor geeft. Voor elke functie wordt een minimale waarde en maximale waarde gegeven, ook hierbij wordt het gemiddelde gehanteerd als uitgangspunt. De 12 appartementen vallen onder de categorie 'koop, appartement duur', de 4 woonstudio's vallen onder de 'koop, appartement, goedkoop', de 250m2 GO commerciële ruimte valt onder kantoor (zonder baliefunctie) en de 250m2 maatschappelijke functie is onderverdeeld als huisartsenpraktijk. De maatschappelijke functie is nog niet definitief bestemd, echter is in verband met het berekenen van de parkeerbehoefte gebruik gemaakt van deze categorie om een ruime marge aan te houden. Met het berekenen van de verkeersgeneratie is in het kader van uniformiteit deze zelfde categorie gehanteerd.

4.10.2 Onderzoek parkeerbehoefte

Parkeerbehoefte oude functie

De enige en laatste functie (tot 15 maart 2021) van het onderhavige pand was als religiegebouw met 825 zitplaatsen. De Oldenzaalse parkeernota noemt geen norm voor een religiegebouw, in dat geval wordt aangesloten bij de landelijke CROW-normering. Op basis van de CROW genereert de kerkfunctie op piekmomenten een parkeerbehoefte van minimaal 83 parkeerplaatsen en maximaal 165 parkeerplaatsen= gemiddeld 124 parkeerplaatsen. Buiten piekmomenten is de parkeerbehoefte 30 tot 50 parkeerplaatsen= gemiddeld 40 parkeerplaatsen. In de bestaande situatie beschikt de kerk slechts over 3 parkeerplaatsen op eigen erf (zijde Kruisstraat kinderdagverblijf).

De parkeernormen uit de CROW zijn in principe bedoeld voor de nieuwere situaties en niet voor de oude situaties zoals in dit geval. Recente parkeercijfers ten tijde dat de kerkfunctie nog aanwezig was ontbreken. Het vergelijken van de parkeereis bij functieverandering op basis van de CROW kan dan ook een vertekend beeld geven. Maatwerk zoals benoemd in de paragraaf parkeer bij functieverandering is dan ook van toepassing.

Parkeerbehoefte scenario kantoorinvulling

In de nieuwe situatie is er sprake met 12 appartementen, 4 woonstudio's en 500 m2 zakelijk dienstverlening.

Ingevolge de parkeernota genereert dit een behoefte van:

12 appartementen x 1,6=19,2

4 woonstudio's x 1,4= 5,6

500m2 kantoor zonder baliefunctie 5 x 1,9 per 100m2= 9,5

De totale parkeerbehoefte voor algemeen gebruik is in deze situatie dus 35 parkeerplaatsen. Rekening houdend met de drie plaatsen op eigen erf (ter plaatse voormalig kruisgebouw) wordt de toe te voegen behoefte 32 (zonder baliefunctie).

Voor het maatgevende moment zijn op werkdagen 50% van de bewoners aanwezig en 100% van het kantoorpersoneel. Parkeerbehoefte is dan 24,8 x 50% + 9,5= 22 parkeerplaatsen.

Parkeerbehoefte scenario maatschappelijke voorziening

De beschikbare 500m2 wordt ingevuld voor 250m2maatschappelijke doeleinden en 250m2 zakelijke dienstverlening. Een huisartsenpraktijk genereert hierbij de hoogste parkeerbehoefte zijnde 2,5 parkeerplaats per behandelkamer.

De landelijke huisartsenvereniging (LHV) adviseert een ruimte van 300m2 hetgeen 5 behandelkamers omvat. Bij 250m2 zouden dat 4 behandelkamers zijn hetgeen overeenkomt met een behoefte van 4 x 2,5 = 10 parkeerplaatsen.

De parkeerbehoefte wordt in dit scenario

12 appartementen x 1,6=19,2

4 woonstudio's x 1,4= 5,6

Huisartsenpraktijk 4 x 2,5 = 10

Kantoor zonder baliefunctie 2,5 x 1,9 per 100m2=4,8

De totale parkeerbehoefte is in deze situatie dan 40 parkeerplaatsen, rekening houdend de drie bestaande plaatsen is het toe te voegen aantal 38 parkeerplaatsen.

Voor het maatgevende moment op werkdagen wordt de behoefte dan 24,8 x 50% + 15 = 28 parkeerplaatsen.

Maatwerk door herinrichting

Om de parkeervraag in het bestaande openbare gebied zoveel mogelijk te beperken is het eigen erf en het aansluitende openbaar gebied zo optimaal mogelijk heringericht. Op eigen terrein kunnen; 11 parkeerplaatsen in de voormalige pastorietuin, 2 parkeerplaatsen ter plaatse van de ingang en 1 parkeerplaats ter plaatse van het voormalige Kruisgebouw worden toegevoegd. Er kunnen dus 14 parkeerplaatsen op eigen erf worden toegevoegd. Door de herinrichting van het openbare gebied kunnen er aan de westzijde 5 parkeerplaatsen worden aangelegd en aan de oostzijde 3 parkeerplaatsen. In totaal worden er dan 22 parkeerplaatsen toegevoegd, zie situatietekening.

Parkeerbezetting omgeving

Op loopafstand (binnen een straal van 100m) liggen in het openbare gebied 78 parkeerplaatsen (inclusief de 3 parkeerplaatsen van de kerk). Uit onderzoek blijkt dat op werkdagen er circa 50 parkeerplaatsen bezet zijn, dit komt overeen met een parkeerbezetting van circa 65%.

Door de herinrichting van het openbare gebied en eigen terrein worden er 22 parkeerplaatsen toegevoegd. Er zijn dan dus 78+22=100 parkeerplaatsen beschikbaar.

De parkeerbezetting op het maatgevend moment ingeval van scenario kantoor zonder baliefunctie wordt 50+22=72 parkeerplaatsen. Dat komt overeen met een gemiddelde parkeerbezetting van circa 72%.

De parkeerbezetting op het maatgevende moment in het scenario maatschappelijk en zakelijke dienstverlening wordt 50 + 28 = 78 parkeerplaatsen, hetgeen overeenkomt met een parkeerbezetting van 78%.

Conclusie parkeerbehoefte

Door herinrichting openbaar gebied en eigen erf worden er 22 parkeerplaatsen toegevoegd. Op het maatgevende moment genereert het transformatieplan scenario zakelijke dienstverlening een parkeerbehoefte van 22 parkeerplaatsen, hetgeen in overeenkomst is met het aantal toegevoegde parkeerplaatsen. In het scenario maatschappelijk is de behoefte op het maatgevend moment 28 parkeerplaatsen t.o.v. de aan te leggen 22 plaatsen een tekort van 6 parkeerplaatsen. Dat tekort kan in de omgeving worden opgevangen.

Op het maatgevend moment leveren de scenario's voor de omgeving een parkeerbezetting op tussen de 72% en 78% hetgeen aanvaardbaar is.

Het transformatieplan vormt met in achtneming van de aanleg van 22 parkeerplaatsen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP02017-on01_0017.png"

Plangebied met toevoeging van parkeerplaatsen

4.10.3 Onderzoek verkeersgeneratie

Gelet op de wisselende cijfers voor verkeersgeneratie van verscheidenen mogelijke bestemmingen is de maximale verkeersgeneratie aangehouden.De functies van het plan resulteren in de onderstaande verkeersgeneratie:

12 appartementen x 6,9 = 82,8

4 woonstudio's x 4,6 = 18,4

250m2 GO x 6,8 per 100 m2 = 17

250m2 huisartsenpraktijk 21,9 per behandelkamer = 87,6

De totale verkeersgeneratie bestaat dan uit 205,8 vervoersbewegingen per etmaal. Zoals aangegeven in het hoofdstuk Luchtkwaliteit is het aspect verkeer geen belemmering voor de realisatie van de plannen op het gebied van luchtkwaliteit.

4.10.4 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.11.2 Onderzoek

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .

Kabels en niet planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

4.11.3 Conclusie

In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

4.12 MER-toets

4.12.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.12.2 Onderzoek
4.12.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de ontwikkeling van 12 appartementen, 4 woonstudio's en commerciële ruimte, welke circa 135,2 extra verkeersbewegingen met zich meebrengt. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.

4.12.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

4.12.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

5.1.1 Inleidende regels
5.1.1.1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

5.1.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

5.1.2 Bestemmingsregels
5.1.2.1 'Gemengd'

Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn op de begane grond en de verdiepingen, meerdere functies toegestaan.. Binnen de bestemming 'Gemengd' is een combinatie van functies toegestaan, waaronder wonen, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening. Milieucategorie 2 bedrijven zijn alleen toegestaan indien is aangetoond dat dit geen belemmering is vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.

5.1.3 Algemene regels
5.1.3.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.1.3.2 Algemene gebruiksregels

Daarnaast wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.

5.1.4 Overgangs- en slotregels
5.1.4.1 Overgangsregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.1.4.2 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiele uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Wettelijk (voor)overleg

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Participatie

Vanaf het begin zijn de omwonenden en parochianen geïnformeerd over de herontwikkeling. Op 28 december 2020 is er een informatiebrief verzonden aan de omwonenden over de voorgenomen plannen. In november zijn omwonenden en parochianen uitgenodigd voor een informatie avond op 8 december 2021 over de herontwikkeling van de Drieëenheidskerk te Oldenzaal. Tijdens de bijeenkomst is een presentatie gegeven over de herontwikkeling en het parkeren. Tijdens de bijeenkomst was er gelegenheid tot het stellen vragen en het geven van op- en aanmerkingen op de plannen. Hiervan is een verslag gemaakt (zie Bijlage 11 Verslag informatieavond).

Inspraak

In het kader van inspraak wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze perioden kan één ieder zijn of haar reacties indienen.

Hoofdstuk 7 Procedure en overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Kruisstraat 11, voormalige Drieëenheidkerk'.

7.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.2 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

7.1.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Kruisstraat 11, voormalige Drieëenheidkerk' ligt vanaf ...... gedurende zes weken ter inzage liggen. Tijdens deze periode kan eenieder een zienswijze indienen. Eventuele zienswijzen en de wijze van afhandeling van deze zienswijzen zijn terug te vinden in de Zienswijzennota.

PM