Inhoud
Artikel 5 Waarde – Archeologische verwachtingswaarde hoog
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
1.1 plan:
het
bestemmingsplan Landelijk gebied, Uiterdijkenweg 45 te Marknesse met
identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00571-VS01 van de gemeente Noordoostpolder;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de
bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten
aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak
betreft;
1.5 bed en breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik
ondergeschikte, mogelijkheid tot kortdurend recreatief nachtverblijf en ontbijt
aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen
zijnde;
1.7 bebouwingspercentage:
een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat
de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden
bebouwd;
1.8 bedrijfswoning:
Een
gebouw geheel of gedeeltelijk ingericht ten behoeve van het wonen op een
terrein behorende bij een op hetzelfde bouwperceel aanwezig bedrijf,
uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon
die (dat) werk gerelateerd is met dat bedrijf;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde
perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd
gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwgrens:
een grens van een bouwvlak;
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de
regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid,
waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn
toegelaten;
1.16 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen,
metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is
verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.17 dak:
iedere
boven beëindiging van een gebouw;
1.18 detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen
voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een
beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.19 erfsingel
een
strook beplanting bestaande uit struiken en bomen aan drie zijden van het erf
ter begrenzing van het erf, van tenminste 6m breed;
1.20 erfsloot
sloot
welke vanuit de oorspronkelijke inrichting van het erf altijd direct ligt of
heeft gelegen langs de zij- en achterkant van het erf;
1.21 recreatief evenement:
een gebeurtenis die verplaatsbaar is en waarbij muziek, kunst, cultuur,
sport, religie, wetenschap of een combinatie van deze centraal staat;
1.22 gebouw:
elk
bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 groepsaccommodatie:
een (deel van) gebouw dat blijvend bestemd is voor kortdurend recreatief
nachtverblijf door groepen, waarbij overnacht wordt in slaapzalen en/of
slaapkamers, waarbij een afzonderlijke ruimte voor dagactiviteiten alsmede
keuken- en sanitaire voorzieningen aanwezig zijn die gemeenschappelijk door de
groep gebruikt worden;
1.24 hoofdgebouw:
een
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking
van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer
gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst
is;
1.25 inpandige bedrijfswoning:
een
bedrijfswoning welke is geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;
1.26 kap:
een
dak met een zekere helling;
1.27 kortdurend recreatief
nachtverblijf:
het
gedurende een periode van maximaal twee weken overnachten met als hoofddoel
recreëren;
1.28 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water-
en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar
nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes,
pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.29 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die
direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.30 retraite
afzondering voor spiritueel zelfonderzoek en geestelijke oefening;
1.31 sexinrichting
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten
ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele
handelingen worden verricht;
1.32 trekkershutten
Gebouwen ten behoeve van kortdurend recreatief nachtverblijf;
1.33 woning
een
gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de
huisvesting van personen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt
gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de breedte van een erf:
vanaf de kavelgrens tot
het hart van de erfsloot;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten
opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de
bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel;
bij lessenaarsdaken wordt
de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van
de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het
afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 peil
a.
voor bebouwing, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die
hoofdtoegang,
b.
voor bebouwing, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein
ter bouwhoogte van die hoofdtoegang bij
voltooiing van de bouw,
c. indien in of op het water
wordt gebouwd:
- de hoogte van het terrein
ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het
vaste land.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a. (hoog)opgaande afschermende beplanting;
b. bos;
met daaraan ondergeschikt:
c. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend
andere bouwwerken ten dienste van de bestemming gebouwd.
3.3 Andere bouwwerken
Voor andere bouwwerken geldt dat
de bouwhoogte niet meer dan 4m mag bedragen.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a. recreatieve evenementen;
b. activiteiten met betrekking tot kunst en cultuur
hieronder begrepen in elk geval exposities en kleinschalige concerten;
c. trouw- en uitvaartceremonies;
d. opleidingsdagen;
e. retraite;
f. ter plaatse van het ‘bouwvlak’ tevens een
groepsaccommodatie ten behoeve van kortdurend recreatief nachtverblijf van
maximaal 50 personen;
g. ter plaatse van het ‘bouwvlak’ tevens ondergeschikte
horeca ten dienste van de recreatieve activiteiten met gezamenlijk oppervlakte
van maximaal 500m²;
h. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
recreatie – trekkershutten’ tevens maximaal 7 trekkershutten ten behoeve van
kortdurend recreatief nachtverblijf;
i. ter plaatse van het ‘bouwvlak’ voorzieningen ten
behoeve van de recreatieve bestemming hieronder begrepen in elk geval sanitaire
ruimten; kampwinkel; ontmoetingsruimten; administratieve ruimten;
met daaraan ondergeschikt:
j. maximaal 1 bedrijfswoning;
k. parkeervoorzieningen;
m. groenvoorzieningen;
n.
tuinen;
o.
waterpartijen;
p.
speelvoorzieningen;
q.
ontsluitingswegen;
r.
nutsvoorzieningen;
met daarbij behorende:
s.
gebouwen;
t.
bouwwerken, geen
gebouw zijnde;
u.
andere werken.
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen
bouwwerken ten dienste van de bestemming gebouwd worden met inachtneming van de
volgende bepalingen.
4.2.1 Bouwen
a.
gebouwen anders
dan trekkershutten mogen uitsluitend gebouwd worden binnen het bouwvlak;
b.
de gezamenlijke
oppervlakte van gebouwen anders dan trekkershutten mag niet meer bedragen dan
1.300m²;
c.
de bedrijfswoning
mag uitsluitend gebouwd worden in een strook van 40m vanaf de aan de wegzijde
gelegen grens van het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak;
d.
de afstand van de
bedrijfswoning tot de weg mag niet minder bedragen dan de bestaande afstand;
e.
de inhoud van een
bedrijfswoning mag niet meer dan 1.200m³ bedragen;
f.
de dakhelling van
een bedrijfswoning mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen;
g.
de hoogte van een
niet inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 10m bedragen;
h.
de gezamenlijke
oppervlakte van bij eenzelfde bedrijfswoning behorende vergunningplichtige
bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 120m² bedragen;
i.
bijbehorende
bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd 1m achter het verlengde van de
voorgevelrooilijn van de betreffende bedrijfswoning;
j.
trekkershutten mogen
uitsluitend gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
recreatie – trekkershutten’;
k.
het maximale
aantal trekkershutten is 7;
l.
de maximale
oppervlakte van een trekkershut, inclusief eventuele inpandige berging, is
maximaal 20m²;
m. voor zover niet anders in dit lid is bepaald mogen de
goothoogte en bouwhoogte, van bouwwerken niet meer bedragen dan hierna is
aangegeven:
Bebouwing |
Min. Goothoogte |
Max. Goothoogte |
Max. Bouwhoogte |
Bedrijfsgebouwen |
|
6m |
11m |
Trekkershutten |
|
3,5m |
6m |
Bedrijfswoning, niet inpandig |
4,5m |
6m* |
10m |
Bijbehorende bouwwerken |
|
3,5m |
6m |
Licht- en vlaggenmast |
|
|
12m |
Erf- en terreinafscheiding voor
de voorgevel van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw |
|
|
1m |
Overige erf- en
terreinafscheiding |
|
|
2m |
Overige andere bouwwerken |
|
|
4m |
* dan wel de
bestaande goothoogte.
4.3 Voorwaardelijke bepaling erfsingel
Het
gebruiken van de bebouwing die kan worden gebouwd op grond van onderliggend bestemmingsplan
is uitsluitend toegestaan, indien de afschermende erfbeplanting n de vorm van
een erfsingel van tenminste 6m breed is aangeplant en vervolgens in stand wordt
gehouden. De erfsingel moet aangelegd worden overeenkomstig het in bijlage 1
bij deze planregels opgenomen beplantingsplan.
4.4. Voorwaardelijke verplichting
parkeernormen
Indien
de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft,
moet volgens de gemeentelijke parkeernormen voldoende ruimte zijn aangebracht en
in stand gehouden worden van parkeervoorzieningen in, op of onder dat gebouw,
dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.
4.5 Afwijking
van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning
kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en
bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de sociale veiligheid en de
externe veiligheid worden afgeweken van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van
het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van Bed & Breakfast, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal
100m².
De
voor ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde hoog’ aangewezen gronden zijn,
behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor: het
behoud van de aldaar in – of op de grond aanwezige archeologische
verwachtingswaarden.
5.2 Bouwregels
5.2.1.
Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen
nodig zijn met een oppervlakte groter dan 500m² en dieper dan 0,50m, moet
alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt
verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het
oordeel van burgemeester en wethouders:
a.
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag
kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b.
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische
waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.2.2
Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in 5.2.1. genoemde rapport
blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders
één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
a.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor
de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de verplichting tot het doen van opgravingen;
c.
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de
bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders
bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3.
Advies
Indien burgemeester en wethouders voornemens
zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 5.2.2, wordt
een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
5.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
5.3.1
Verbod
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden
van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien
verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met
een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm:
a.
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van
gronden;
b.
het graven van watergangen;
c.
het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van
ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen
en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
d.
het permanent verlagen van het waterpeil.
5.3.2
Uitzondering
Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing
op werken en werkzaamheden:
a.
in het kader van het normale beheer en onderhoud;
b.
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van
opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
c.
waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk
worden van het plan.
5.3.3
Afwegingskader
De in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning
wordt slechts verleend indien:
a.
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde
instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn,
of;
b.
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde
instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of
werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of:
c.
één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
1.
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
2.
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door
middel van opgravingen, of;
3.
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.3.4
Advies
Indien burgemeester en wethouders voornemens
zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen
bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt professioneel
archeoloog om advies gevraagd.
5.4
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester
en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming ‘Waarde –
Archeologische verwachtingswaarde hoog’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen
indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige
is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Grond die eenmaal in aanmerking
is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of
alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen
buiten beschouwing.
Gebruiksverbod
a.
het gebruik ten
behoeve van een seksinrichting;
b.
het gebruik van
bouwwerken ten behoeve van permanente bewoning en het huisvesten van arbeidsmigranten;
c.
het gebruik van
de gronden -water, steigers, aanlegplaatsen en bijbehorende gronden- als
ligplaats voor woonboten of -schepen, drijvende recreatiewoningen en andere
drijvende woongelegenheden, en
d.
de uitoefening
van detailhandel, behoudens als ondergeschikte nevenactiviteit, in ter plaatse
voortgebrachte producten en/of in AGF (aardappelen, groente en fruit).
Vormen van
verboden gebruik
2.
Een verboden
gebruik als bedoeld in lid 1, is in ieder geval het gebruik van onbebouwde
gronden:
a.
als stand- of
ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor
detailhandel in etenswaren en/of dranken, en andere onderkomens, tenzij dit
gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
b.
als opslag-,
stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet
afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt
met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
c.
voor het
beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of
bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
d.
voor militaire
oefeningen met rups- en andere zware voertuigen.
Voorzieningen
ten behoeve van de riolering
3.
Een verboden gebruik
als bedoeld in lid 1, is in ieder geval niet het aanleggen van voorzieningen
ten behoeve van de riolering, zoals voorzieningen voor Individuele Behandeling
van Afvalwater en helofytenfilters.
Bij een omgevingsvergunning
kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en
bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de
sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden
afgeweken van:
a. de bij recht in de regels
gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten,
afmetingen en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt voor
bijbehorende bouwwerken;
b. de bestemmingsbepalingen en
toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluitingen van wegen
onderling in geringe mate wordt aangepast;
c. de bestemmingsbepalingen voor
het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de
bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of
onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen
waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
d. de bestemmingsplanbepalingen
ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat
de hoogte daarvan wort vergroot tot niet meer dan 10m;
e. de bestemmingsplanbepalingen
ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat
de hoogte van kunstwerken en zend-, ontvangen/of sirenemasten, wordt vergroot
tot niet meer dan 40m;
f. het bepaalde ten aanzien van
de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte ten
behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers,
liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot mits:
1. de oppervlakte van de
vergroting niet meer bedraagt dan 10m²;
2. de totale hoogte niet meer dan
125% van de toegestane (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
g. de eis dat bij een aanvraag om
omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt
gerealiseerd, indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte
wordt voorzien.
9.1 Werking
wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit
plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling
van dit plan.
a.
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel
gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en
afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot:
1.
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2.
na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in
afwijking van het bepaalde in lid 8.1 sub a
een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld in 8.1 lid a
met maximaal 10%.
c. Lid 8.1 sub a is niet van toepassing op
bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
a.
Het
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet.
b.
Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.2
sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig
gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt
verkleind.
c.
Indien
het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt
onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
d.
lid
8.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels
van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied, Uiterdijkenweg 45 te Marknesse van
de gemeente Noordoostpolder’
Behorend bij het besluit van 12 december 2016