Inhoud

 

Regels.. 2

Hoofdstuk 1     Inleidende regels.. 3

Artikel 1         Begrippen.. 3

Artikel 2         Wijze van meten.. 6

Hoofdstuk 2     Bestemmingsregels.. 7

Artikel 3         Bos.. 7

Artikel 4         Recreatie.. 8

Artikel 5         Waarde – Archeologische verwachtingswaarde hoog.. 11

Hoofdstuk 3     Algemene regels.. 13

Artikel 6         Anti-dubbeltelbepaling.. 13

Artikel 7         Algemene gebruiksregels.. 14

Artikel 8         Algemene afwijkingsregels.. 15

Artikel 9         Overige regels.. 16

Hoofdstuk 4     Overgangs- en slotregels.. 17

Artikel 10      Overgangsrecht. 17

Artikel 11      Slotregel. 18

 


 

Regels


 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1    Begrippen

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan Landelijk gebied, Uiterdijkenweg 45 te Marknesse met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00571-VS01 van de gemeente Noordoostpolder;

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

 

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.5 bed en breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot kortdurend recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

 

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.7 bebouwingspercentage:

een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

 

1.8 bedrijfswoning:

Een gebouw geheel of gedeeltelijk ingericht ten behoeve van het wonen op een terrein behorende bij een op hetzelfde bouwperceel aanwezig bedrijf, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die (dat) werk gerelateerd is met dat bedrijf;

 

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.11 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

 

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

1.13 bouwgrens:

een grens van een bouwvlak;

 

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

 

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.17 dak:

iedere boven beëindiging van een gebouw;

 

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

1.19 erfsingel

een strook beplanting bestaande uit struiken en bomen aan drie zijden van het erf ter begrenzing van het erf, van tenminste 6m breed;

 

1.20 erfsloot

sloot welke vanuit de oorspronkelijke inrichting van het erf altijd direct ligt of heeft gelegen langs de zij- en achterkant van het erf;

 

1.21 recreatief evenement:

een gebeurtenis die verplaatsbaar is en waarbij muziek, kunst, cultuur, sport, religie, wetenschap of een combinatie van deze centraal staat;

 

1.22 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.23 groepsaccommodatie:

een (deel van) gebouw dat blijvend bestemd is voor kortdurend recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij overnacht wordt in slaapzalen en/of slaapkamers, waarbij een afzonderlijke ruimte voor dagactiviteiten alsmede keuken- en sanitaire voorzieningen aanwezig zijn die gemeenschappelijk door de groep gebruikt worden;

 

1.24 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

 

1.25 inpandige bedrijfswoning:

een bedrijfswoning welke is geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;

 

1.26 kap:

een dak met een zekere helling;

 

1.27 kortdurend recreatief nachtverblijf:

het gedurende een periode van maximaal twee weken overnachten met als hoofddoel recreëren;

 

1.28 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

 

1.29 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

1.30 retraite

afzondering voor spiritueel zelfonderzoek en geestelijke oefening;

 

1.31 sexinrichting

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht;

 

1.32 trekkershutten

Gebouwen ten behoeve van kortdurend recreatief nachtverblijf;

 

1.33 woning

een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen


 

Artikel 2    Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.2 de breedte van een erf:

vanaf de kavelgrens tot het hart van de erfsloot;

 

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

bij lessenaarsdaken wordt de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;

 

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.7 peil

a. voor bebouwing, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang,

b. voor bebouwing, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

- de hoogte van het terrein ter bouwhoogte van die hoofdtoegang bij  voltooiing van de bouw,

c. indien in of op het water wordt gebouwd:

- de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3    Bos - erfsingel

 

3.1    Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    (hoog)opgaande afschermende beplanting;

b.    bos;

 

met daaraan ondergeschikt:

 

c.    waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2    Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming gebouwd.

 

3.3    Andere bouwwerken 

Voor andere bouwwerken geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 4m mag bedragen.

 

 


 

Artikel 4    Recreatie

 

4.1    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.  recreatieve evenementen;

b.  activiteiten met betrekking tot kunst en cultuur hieronder begrepen in elk geval exposities en kleinschalige concerten;

c.  trouw- en uitvaartceremonies;

d.  opleidingsdagen;

e.  retraite;

f.   ter plaatse van het ‘bouwvlak’ tevens een groepsaccommodatie ten behoeve van kortdurend recreatief nachtverblijf van maximaal 50 personen;

g.  ter plaatse van het ‘bouwvlak’ tevens ondergeschikte horeca ten dienste van de recreatieve activiteiten met gezamenlijk oppervlakte van maximaal 500m²;

h.  ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – trekkershutten’ tevens maximaal 7 trekkershutten ten behoeve van kortdurend recreatief nachtverblijf;

i.    ter plaatse van het ‘bouwvlak’ voorzieningen ten behoeve van de recreatieve bestemming hieronder begrepen in elk geval sanitaire ruimten; kampwinkel; ontmoetingsruimten; administratieve ruimten;

met daaraan ondergeschikt:

j.   maximaal 1 bedrijfswoning;

k.  parkeervoorzieningen;

m.  groenvoorzieningen;

n.   tuinen;

o.    waterpartijen;

p.    speelvoorzieningen;

q.   ontsluitingswegen;

r.     nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

 

s.    gebouwen;

t.     bouwwerken, geen gebouw zijnde;

u.   andere werken.

4.2    Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming gebouwd worden met inachtneming van de volgende bepalingen.

 

4.2.1 Bouwen

a.  gebouwen anders dan trekkershutten mogen uitsluitend gebouwd worden binnen het bouwvlak;

b.  de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen anders dan trekkershutten mag niet meer bedragen dan 1.300m²;

c.  de bedrijfswoning mag uitsluitend gebouwd worden in een strook van 40m vanaf de aan de wegzijde gelegen grens van het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak;

d.  de afstand van de bedrijfswoning tot de weg mag niet minder bedragen dan de bestaande afstand;

e.  de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 1.200m³ bedragen;

f.   de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen;

g.  de hoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 10m bedragen;

h.  de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde bedrijfswoning behorende vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 120m² bedragen;

i.    bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd 1m achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de betreffende bedrijfswoning;

j.   trekkershutten mogen uitsluitend gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – trekkershutten’;

k.  het maximale aantal trekkershutten is 7;

l.    de maximale oppervlakte van een trekkershut, inclusief eventuele inpandige berging, is maximaal 20m²;

m.  voor zover niet anders in dit lid is bepaald mogen de goothoogte en bouwhoogte, van bouwwerken niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:

Bebouwing

Min.

Goothoogte

Max. Goothoogte 

Max. Bouwhoogte

Bedrijfsgebouwen

 

6m

11m

Trekkershutten

 

3,5m

6m

Bedrijfswoning, niet inpandig

4,5m

6m*

10m

Bijbehorende bouwwerken

 

3,5m

6m

Licht- en vlaggenmast

 

 

12m

Erf- en terreinafscheiding voor de voorgevel van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw

 

 

1m

Overige erf- en terreinafscheiding

 

 

2m

Overige andere bouwwerken

 

 

4m

 

* dan wel de bestaande goothoogte.

 

4.3 Voorwaardelijke bepaling erfsingel

Het gebruiken van de bebouwing die kan worden gebouwd op grond van onderliggend bestemmingsplan is uitsluitend toegestaan, indien de afschermende erfbeplanting n de vorm van een erfsingel van tenminste 6m breed is aangeplant en vervolgens in stand wordt gehouden. De erfsingel moet aangelegd worden overeenkomstig het in bijlage 1 bij deze planregels opgenomen beplantingsplan.

 

4.4. Voorwaardelijke verplichting parkeernormen

Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet volgens de gemeentelijke parkeernormen voldoende ruimte zijn aangebracht en in stand gehouden worden van parkeervoorzieningen in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.

 

4.5    Afwijking van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de sociale veiligheid en de externe veiligheid worden afgeweken van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van Bed & Breakfast, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100m².

 


 

Artikel 5    Waarde – Archeologische verwachtingswaarde hoog

 

De voor ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde hoog’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor: het behoud van de aldaar in – of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.

 

5.2    Bouwregels

 

5.2.1. Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 500m² en dieper dan 0,50m, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

a.    de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in 5.2.1. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

5.2.3. Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 5.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

 

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.3.1 Verbod

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm:

a.    het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;

b.    het graven van watergangen;

c.    het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;

d.   het permanent verlagen van het waterpeil.

 

5.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a.    in het kader van het normale beheer en onderhoud;

b.    in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

c.    waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het plan.

 

5.3.3 Afwegingskader

De in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

a.    op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;

b.    op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of:

c.    één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:

1.   een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;

2.   een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;

3.   een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

5.3.4 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt professioneel archeoloog om advies gevraagd.

 

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde hoog’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 


 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6    Anti-dubbeltelbepaling

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 


 

Artikel 7    Algemene gebruiksregels

 

Gebruiksverbod

 

1.   Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken respectievelijk te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken bepaalde. In ieder geval wordt als gebruik in strijd met de bestemming of het plan aangemerkt:

a.    het gebruik ten behoeve van een seksinrichting;

b.    het gebruik van bouwwerken ten behoeve van permanente bewoning en het huisvesten van arbeidsmigranten;

c.    het gebruik van de gronden -water, steigers, aanlegplaatsen en bijbehorende gronden- als ligplaats voor woonboten of -schepen, drijvende recreatiewoningen en andere drijvende woongelegenheden, en

d.   de uitoefening van detailhandel, behoudens als ondergeschikte nevenactiviteit, in ter plaatse voortgebrachte producten en/of in AGF (aardappelen, groente en fruit).

 

Vormen van verboden gebruik

2.   Een verboden gebruik als bedoeld in lid 1, is in ieder geval het gebruik van onbebouwde gronden:

a.    als stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/of dranken, en andere onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;

b.    als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;

c.    voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;

d.   voor militaire oefeningen met rups- en andere zware voertuigen.

 

Voorzieningen ten behoeve van de riolering

3.   Een verboden gebruik als bedoeld in lid 1, is in ieder geval niet het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van de riolering, zoals voorzieningen voor Individuele Behandeling van Afvalwater en helofytenfilters.

 

 


 

Artikel 8    Algemene afwijkingsregels

 

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:

 

a.  de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt voor bijbehorende bouwwerken;

b.  de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluitingen van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast;

c.   de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;

d.  de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte daarvan wort vergroot tot niet meer dan 10m;

e.  de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van kunstwerken en zend-, ontvangen/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40m;

f.   het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot mits:

1.   de oppervlakte van de vergroting niet meer bedraagt dan 10m²;

2.   de totale hoogte niet meer dan 125% van de toegestane (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;

g.  de eis dat bij een aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd, indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

 


 

Artikel 9    Overige regels

 

9.1       Werking wettelijke regelingen

 

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.

 


a.     

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 10 Overgangsrecht

 

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

 

a.    Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.   na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.

b.    Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 8.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 8.1 lid a met maximaal 10%.

c.    Lid 8.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

10.2 Overgangsrecht gebruik

 

a.    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.    Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.    Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.   lid 8.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.


 

Artikel 11 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied, Uiterdijkenweg 45 te Marknesse van de gemeente Noordoostpolder’

 

 

Behorend bij het besluit van 12 december 2016