Bestemmingsplannen Gemeente Hellendoorn
 

Toelichting

 

 

 

 

[image]
Inhoudsopgave

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding 3

HOOFDSTUK 2 Nijverdal: ontstaanswijze en ontwikkeling

2.1 Cultuurhistorie 5

2.2 Bevolking en woningvoorraad 7

HOOFDSTUK 3 Huidige situatie

3.1 Ruimtelijke karakteristiek 8

3.2 Functies 9

HOOFDSTUK 4 Beleidskader

4.1 Inleiding 11

4.2 Provinciaal beleid 11

4.3 Gemeentelijk beleid 13

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

5.1 Algemeen 16

5.2 Opzet van de verbeelding 16

5.3 Opzet van de regels 17

HOOFDSTUK 6 Planopzet

6.1 Bestemmingen 19

HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

7.1 Wet geluidhinder 21

7.2 Bedrijven en milieuzonering 21

7.3 Overige functies 22

7.4 Externe veiligheid 22

7.5 Bodemkwaliteit 23

7.6 Water 24

7.7 Archeologie 28

7.8 Ecologie 28

7.9 Vogel- en Habitatrichtlijn 29

7.10 Luchtkwaliteit 30

7.11 Overige aspecten 31

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid 32

HOOFDSTUK 9 Inspraak en overleg 33

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

AANLEIDING

Voor de gemeente is een aantal verouderde bestemmingsplannen van kracht. Om diverse redenen heeft de gemeente besloten om binnen afzienbare tijd deze gedateerde plannen te herzien. Meerdere bestemmingsplannen zijn inmiddels onherroepelijk of in procedure. Dit bestemmingsplan voor de Kruidenwijk en Hulsen is de volgende in de herzieningenreeks. Dit plan omvat het noord oostelijk gebied van Nijverdal, globaal gelegen tussen de Penningkruid, de Noordelijke Hoofddijk, de Veenweg en de denkbeeldige verlengde lijn in noordelijke richting, de Baltinksweg, de Eversbergweg, de Helmkruidlaan, G.H. Kappertstraat, de westelijke begrenzing van de bebouwde kern Hulsen en de lintbebouwing aan en tot het einde van de G.H. Kappertweg in noordelijke richting.

 

 [image]

 

STANDAARD BESTEMMINGSREGELING

Aan de hand van een pilotproject zijn de uitgangspunten voor een bestemmingsregeling overeengekomen. Deze regeling is algemeen voor bestemmingsplanherzieningen toegepast. Ook de resultaten van de inspraak en het overleg ten aanzien van de eerder opgestelde bestemmingsplannen zijn in deze herziening verwerkt. Naar aanleiding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 juli 2008 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ook de systematiek aangepast. De gemeente heeft daarbij gekozen voor een meer globale regeling van met name de woonbestemmingen.

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008).
VOORGAANDE PLANNEN

Het bestemmingsplan voor het gebied Kruidenwijk-Hulsen vervangt (gedeeltelijk) de volgende (verouderde) plannen:

- Kruidenwijk;

- Kruidenwijk I, II, IIa, V, VI, VII, VIII, IX, XIa

- Kruidenwijk West;

- Kruidenwijk Centrum;

- Plan van wijziging woningen Sionserf;

- Plan van wijziging Sion-terrein en omgeving;

- Dorp-Hulsen 1950;

 

AARD VAN HET PLAN

Het plan heeft hoofdzakelijk een consoliderend karakter, dat wil zeggen dat het vooral gaat om een goede en eigentijdse regeling van de bestaande situatie. Nieuwe ontwikkelingen zijn meegenomen waar het min of meer concrete plannen betreft.

 

Voor zover mogelijk is rekening gehouden met uitbreidingsmogelijkheden van bestaande woningen en ontwikkeling van bedrijven en dergelijke.

 

OPZET VAN DE TOELICHTING

In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de cultuurhistorie, de ontwikkeling van de bevolking en wonen in het recente verleden, de huidige ruimtelijke karakteristiek en de functies, het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van de provincie en de gemeente, een uiteenzetting van de uitgangspunten voor de opzet van het plan en de juridische vormgeving. Het hoofdstuk 'Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten" omvat, naast de reguliere milieuaspecten,de paragrafen externe veiligheid, water, archeologie en ecologie. Ten slotte wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van de inspraak en het overleg.

 

HOOFDSTUK 2 Nijverdal: ontstaanswijze en ontwikkeling

 

2.1 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische ontwikkeling van Nijverdal wordt in deze paragraaf omschreven aan de hand van de topografische kaartenreeks van circa 1850, 1900, 1950 en 2000.

 

SITUATIE TOT 1850

Nijverdal is rond 1831 ontstaan op de kruising van de straatweg Zwolle-Almelo met de toen nog redelijk bevaarbare rivier de Regge.

In die tijd werd bij veel boerenbedrijven en in woningen het weven van textiel als nevenactiviteit beoefend. Voor het opslaan, verzenden en verpakken van de thuis vervaardigde producten werd op deze kruising een magazijn gebouwd. Door de Nederlandse Handelsmaatschappij (NHM) werd de handweverij 'etablissement Ainsworth' opgericht welke later de naam Nijverdal kreeg. De eerste woningen van Nijverdal (wevershuisjes) werden gebouwd langs de Hoge Dijk.

Voor de ontwikkeling van Nijverdal is het esdorp Noetsele in hoge mate bepalend geweest. Voor 1830, toen Nijverdal nog niet bestond, was Noetsele een nederzetting van betekenis. Noetsele bestond in die tijd uit 30 boerderijen, verbonden met zandwegen en paden.

In het Reggedal lagen de gemeenschappelijke weidegronden en hooilanden. Om vanuit Noetsele de hooilanden te bereiken, werden oost-westlopende dijkjes en wegen aangelegd, zoals de Blokkendijk, de Nijkerkerdijk en de Hoge Dijk. Dit wegenpartroon is nog duidelijk herkenbaar in het zuidelijke dorpsdeel.

De landgoederen Boomcate, Eversberg en Duivecate waren in 1850 al aanwezig. Rond landgoed de Eversberg (ten oosten van de Regge, ter hoogte van het plangebied) lag een kleinschalig bouwlandgebied, ontsloten door een grillig wegenpatroon met veel bomenrijen en bosjes. De structuren van de landgoederen zijn nu nog goed herkenbaar en cultuurhistorisch en ecologisch waardevol.

 

1850-1900

In 1852 werd de handweverij Ainsworth omgebouwd tot de Koninklijke Stoomweverij. Parallel aan de straatweg Almelo-Zwolle werd eind 1880 een spoorlijn aangelegd. Langs de Regge werd rond die tijd de Koninklijke Stoombleekerij opgericht met gebouwen ten noorden en ten zuiden van de oost-westverbinding. Een van de fabrieken werd direct oostelijk van het plangebied aan de Regge gebouwd.

 

Ten behoeve van de groeiende textielnijverheid en het benodigde personeel werden complexen van arbeiderswoningen opgericht, zoals 'De Blokken' langs de Blokkendijk en 'De Verdeling' langs de Grotestraat (Almelo-Zwolle). Later breidde de bebouwing van Nijverdal uit langs de Grotestraat, de Wilhelminastraat en de Rijssensestraat.

In het onderhavige plangebied bleef het gebied tot 1900 nog open, alleen nabij de fabriek en langs de grotere toegangswegen in Nijverdal, stond rond 1900 al enige bebouwing.

 

1900 - 1950

In 1910 werd de spoorlijn Hellendoorn-Neede aangelegd. Al spoedig bleek dat de lijn voor personenvervoer niet rendabel was, maar het spoor heeft nog jaren dienst gedaan voor de aanvoer van goederen naar de fabrieken. Rond 1950 waren alle grote bedrijfsgebouwen van de textielindustrie op het spoor aangesloten (zie de historische kaarten van 1900 en 1950). Het tracé heeft grote invloed gehad op het stratenpatroon van Nijverdal en is op verscheidene plaatsen nog steeds herkenbaar, bijvoorbeeld in de vorm van bomenrijen die vroeger langs de spoorberm stonden. De voormalige spoorlijn (thans de Meester Ponsteenlaan/Oranjestraat/Parallelweg) ligt midden in dit plangebied. In de jaren twintig zijn belangrijke uitbreidingen van fabriekscomplexen tot stand gekomen.

Tot 1930 groeide de bevolking tot circa 6.500 inwoners.

 

Met uitzondering van de nederzetting Noetsele heeft nagenoeg langs alle wegen een verdichting van de bebouwing plaatsgevonden. Het essenpatroon westelijk van Nijverdal is in 1950 over de gehele lengte nog goed herkenbaar. Tot 1950 waren tussen de verschillende straten nog veel open ruimtes aanwezig.

 

 [image]

 

 

1950 - 2000

Vooral vanaf 1945 werd de ontwikkeling van Nijverdal planmatig aangepakt. Noetsele en Nijverdal zijn aan elkaar gegroeid. De uitbreiding van Nijverdal heeft sinds 1950, na het opvullen van de vele open ruimtes, voornamelijk aan de zuidkant plaatsgevonden, ter weerszijden van de Rijssensestraat. Ook aan de zuidoostkant en aan de overzijde van de Regge hebben forse woonuitbreidingen plaatsgevonden, alsmede de inrichting van het bedrijventerrein 't Lochter.

 

De laatste belangrijke ontwikkeling is de Kruidenwijk: een omvangrijke nieuwbouwwijk los van de bestaande kernen, ten oosten van Hulsen. Naast de eerste fases ten oosten en noorden van het wijkwinkelcentrum in Kruidenwijk centrum is met de zogenoemde fase Kruidenwijk west de nieuwbouwwijk tegen het dorp Hulsen aangebouwd. Met de ontwikkeling van de Kruidenwijk is het waardevolle binnenstedelijk gebied (groene hart) is daarbij gespaard.

2.2 Bevolking en woningvoorraad

BEVOLKING

Tussen 1998 en december 2011 nam de gemeentelijke bevolking als geheel toe van 35.544 naar 35.796 inwoners (stijging van 0,6%). Deze toename zette zich door tot 2009. In de afgelopen 3 jaren is er sprake van een lichte daling.

 

Tussen 2001 en december 2011 nam de gemeentelijke bevolking in de kern Nijverdal toe van 23.944 naar 24.925. Dat betekent een toename van 945 inwoners in de afgelopen tien jaren, een groei van 3,9%.

Per 1 januari 2012 heeft de Kruidenwijk (excl. de Heemtuin) 6337 inwoners. Hiervan neemt het deelgebied kruidenwijk oost 2722 inwoners voor haar rekening. Kruidenwijk centrum telt 283 inwoners en kruidenwijk noord en west respectievelijk 1827 en 1505. In Hulsen dorp bedroeg het aantal inwoners 342 per 1 januari 2012. Het totale gebied Kruidenwijk (excl. Heemtuin) en Hulsen komt daarmee totaal op 6679 inwoners, ofwel 18,6% van de totale gemeentelijke bevolking.

 

De leeftijdsopbouw van de Kruidenwijk (excl. Heemtuin) wijkt in enige mate af van het gemeentelijk gemiddelde. Zoals we vaker zien in nieuwbouwwijk zien we een groter aandeel jongeren en een kleiner senioren aandeel dan gemiddeld. Het percentage 0 - 19 jarigen (31,5%) ligt een circa 7% boven het gemeentelijke niveau, De groep 20 - 64 jarigen (61%) is ongeveer vergelijkbaar en het percentage ouderen boven de 64 jaar is met 6,6% ruim 10% lager.

De leeftijdsopbouw in Hulsen dorp laat als historisch bebouwd gebied een traditioneler beeld zien dat meer bij de cijfers op gemeentelijk niveau aansluit, te weten 26% voor de 0 - 19 jarigen, 59% voor de 20 tot 64 jarigen en voor de 65 jarigen en ouder 15%.

 

WONINGVOORRAAD

Op 1 januari 2000 was de woningvoorraad 13.219 in de gemeente. Het aantal steeg tot 14.022 op 1 januari 2010. Dat betekent gemiddeld een jaarlijkse groei van ruim 80 woningen. Na een periode waar relatief beperkt is gebouwd heeft de afgelopen twee jaar met plannen als Nieuw Dunant en Buursink in het centrum en Kruidenwijk zuid en Hellendoorn Noord een inhaalslag plaats gevonden . Per 1 januari 2012 is de woningvoorraad gegroeid naar 14.795 woningen, waarvan nog 595 in aanbouw waren.

 

WONINGBEZETTING

In de gemeente als geheel is de gemiddelde woningbezetting gedaald van 2,70 personen per woning in 2000 tot 2,57 personen per woning in 2010.

Verwacht wordt dat de daling van de gemiddelde woningbezetting de komende jaren zal voortzetten, zowel in de hele gemeente, als in het plangebied.

 

 

HOOFDSTUK 3 Huidige situatie

 

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

INLEIDING

In deze paragraaf wordt, na een korte karakteristiek van geheel Nijverdal, ingegaan op de huidige ruimtelijke kwaliteit van het gebied kruidenwijk en Hulsen.

 

ALGEMENE TYPERING NIJVERDAL

In Nijverdal zijn nog duidelijk elementen uit de oorspronkelijke structuur herkenbaar. Een aantal van deze elementen bepalen de huidige ruimtelijke hoofdstructuur, te weten:

- de scherpe oost-weststructuur gevormd door de Almeloseweg-Grotestraat-Wierdensestraat en de parallel daaraan gelegen spoorweg;

- het beloop van de Regge en De Joncheerelaan-Smidsweg-Rijssensestraat in de noord-zuidrichting;

- de restanten van de oude nederzetting Noetsele;

- het overwegende oost-westbeloop van de straten in het gebied tussen de Smidsweg/Rijssensestraat en de Regge;

- de nog volledig aanwezige fabriekscomplexen van de textielindustrie in de omgeving van de Regge;

- de restanten van de voormalige buitenplaatsen Boomcate, Evershoeve en Duivecate;

- het nog duidelijk herkenbare tracé van de voormalige spoorlijn Hellendoorn-Neede; dit tracé functioneert nu als een verzamelstraat voor het aanliggende woongebied en vormt zowel vanuit de noordzijde als vanuit de zuidzijde een directe verbinding met het centrum van Nijverdal.

 

Voor de externe ontsluiting van het dorp zijn naast de rijksweg (Almelosestraat - Grotestraat - Wierdensestraaten binnen kort het combiplan tracé), de Smidsweg - Rijssensestraat, De Joncheerelaan, de noord-zuidroute "Baron van Sternbachlaan" door het 'groene hart' en de Burgemeester H. Boersingel van belang.

 

PLANGEBIEDEN

De gebieden Kruidenwijk en Hulsen liggen ten noordoosten van van het centrum van Nijverdal en eigenlijk los gelegen van het oude dorp Nijverdal. Het plangebied wordt onsloten door de Helmkruidlaan, de Kruidenlaan en daarop aantakkend de Baron van Sternbachlaan.

 

De kruidenwijk kenmerkt zich als een duidelijk planmatig uitleggebied. Vanaf de jaren tachtig zijn woongebieden ten oosten, noorden en westen ontstaan rondom het huidige wijkwinkelcentrum 'Kuperserf'. In de verschillende woongebieden is het tijdsbeeld van de ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur te herkennen.

Het eerste woongebied ten oosten van het centrumgebied "Kuperserf" kenmerkt zich door de zogenoemde boomstructuur en/of bloemkoolstructuur. Woongebieden met een hoofdontsluitingsweg waar overwegend doodlopende vertakkende en/of lussen van woonstraten op aantakken.

In deze jaren tachtig structuren vinden we het woonerf principes terug. Het zijn woonmilieus opgebouwd uit buurten, wijken en stadsdelen met woonerven. De verkeersstromen zijn sterk hiërarchisch geordend. Het doorgaande verkeer wordt geleid over een beperkt aantal hoofdwegen of een ringweg, waar de bebouwing veelal van afgekeerd is. De straten en woonerven vormen aparte subwijkjes, die als bloemkoolroosjes op de hoofdwegen zijn "geplant" en doorgaans maar één toegang hebben. Deze subwijkjes zijn meestal niet door wegen met elkaar verbonden en bestaan dus veelal uit dood- of rondlopende straten.

De woongebieden ten noorden en westen van het wijkcentrum Kuperserf zijn de wijkdelen uit de jaren negentig en begin 2000. Deze onderscheiden zich doorgaans door de herkenbaarheid van de ruimtelijke structuur. Aan de presentatie van de wijk en de oriëntatie wordt veel aandacht besteed. Bijvoorbeeld enkele grote lijnen, die soms teruggrijpen op een historische route en visueel de buurten binnen een wijk verbinden. Op verscheidene plekken zijn dan ook bestaande erven ingepast in de wijkstructuur. Bij de ontwikkeling van deze gebieden is veel aandacht besteed aan de architectonisch / stedenbouwkundige uitstraling. In de verkavelingopzet wordt in tegenstelling tot de wijken uit de voorgaande decennia, zoals het eerste oostelijke wijkdeel, weer gestreefd naar een helder onderscheid tussen openbaar en privé. Er worden weer echte woonstraten en bouwblokken gemaakt, waarbij de voorzijde is gericht naar de straat en in de binnengebieden aan de achterzijde de private achtertuinen zijn gelegen. De openbare ruimte wordt nadrukkelijk vormgegeven met gesloten en half open bebouwingswanden.

De groenstructuur heeft doorgaans een royale omvang verkregen om ruimte te bieden.

De verblijfskwaliteit van de (openbare)ruimte is bij uitbreidingslocaties nadrukkelijk onderdeel van het ontwerp.

 

Het buurtschap Hulsen is begin van de vorige eeuw ontstaan toen het gebied werd ontgonnen en de 'dijken' werden aangelegd. De bebouwing concentreerd zich aan de Collenstaartweg, de G.H,. Kappertstraat en de zuidelijke hoofddijk. De bebouwing is grotendeels historisch gegroeid als lintbebouwing aan de GH. Kappertstraat. Eind Jaren tachtig is er aan de west-zijde

een kleinschalige planmatige uitbreiding aan de Olde Blenkestraat geweest. Na 2000 is het gebied sion(srerf) ontwikkeld met zogenoemde schoolwoningen tegenover basisschool "De Bongerd" en woningen. Vergeleken met het gebiedje aan de olde Bleckestraat uit de eind jaren tachtig is het stedenbouwkundige tijdsbeeld ook hier te zien waar op het Sionserf meer aandacht is besteed aan stedenbouwkudige uitstraling en zorgvuldiger is gekozen voor een bouwstijl in de architectuur.

 

3.2 Functies

INLEIDING

Deze paragraaf geeft een beknopte indruk van de functionele structuur van Nijverdal als geheel, gevolgd door een uiteenzetting van de in het plangebied voorkomende functies.

 

ALGEMEEN

De stedelijke structuur van Nijverdal is duidelijk af te lezen van de functionele opbouw. Veel meer dan in het dorp Hellendoorn is er sprake van een concentratie van de verschillende functies.

Winkels, horecabedrijven en kantoren zijn hoofdzakelijk geconcentreerd in het centrumgebied. Het centrum wordt omsloten door de spoorlijn Zwolle-Almelo, de Smidsweg, de Molenweg en de Constantijnstraat. Uitlopers van het centrum zijn er langs de Grotestraat en de Rijssensestraat.

 

Bovenwijkse voorzieningen, zoals het gemeentehuis, de bibliotheek, het theater (Huis voor Cultuur en Bestuur), kerken et cetera staan in het dorpscentrum of in de directe nabijheid daarvan. In de oudere woonbuurten komen verspreid scholen, sportgebouwen, buurthuizen, medisch-sociale voorzieningen en dergelijke voor. De scholengemeenschap Reggesteyn heeft twee vestigingen, aan de Willem de Clercqstraat (noord) en aan de Noetselerbergweg (zuid).

 

De textielindustrie is onlosmakelijk met Nijverdal verbonden. Deze oudste vorm van bedrijvigheid in Nijverdal heeft drie vestigingen. Al deze vestigingen liggen in de directe omgeving van de Regge, juist buiten de begrenzing van het plangebied. In de nabije toekomst wordt de gehele textielindustrie geconcentreerd op het bedrijvenpark Nijverdal-Noord aan weerszijden van de G. van der Muelenweg. Niet alleen de fabrieken van Koninklijke Ten Cate bieden werkgelegenheid, het dorp beschikt ook over een vrij groot bedrijventerrein 't Lochter. Een uitbreiding van het bedrijventerrein in oostelijke richting is in uitvoering.

Verspreid in de oudere dorpsdelen is kleinschalige bedrijvigheid aanwezig, vooral langs de invalswegen en de Wilhelminastraat.

 

FUNCTIONELE INDELING PLANGEBIED

Los van de bestaande historische structuur van Nijverdal is ten noord oosten de "Kruidenwijk" als nieuwe planmatig gebouwde woonwijk ontstaan. In het wijkwinkelcentum Kuperserf zijn de maatschappelijke functies zoals basisscholen, kerk, kinderopvang, wijkgebouw, een sporthal en overige commerciële functies geconcentreerd. Boven de commerciële functies op het Kuperserf bevinden zich appartementen. De woongebieden ten oosten, noorden en westen van het wijkwinkelcentrum hebben dan ook uitsluitend een overwegende woonfunctie.

De wijk wordt ontsloten door de twee hoofdontsluitingswegen wegen de Kruidenlaan en de Helmkruidlaan die de wijk verbinden met Nijverdal.

 

Het buurtschap Hulsen is begin van de vorige eeuw ontstaan toen het gebied werd ontgonnen en de 'dijken' werden aangelegd. De bebouwing concentreerd zich aan de Collenstaartweg, de G.H,. Kappertstraat en de Zuidelijke hoofddijk. Door de in de loop der tijd geleidelijk ontstane bebouwing vind je, hoewel zeer beperkt, een meer gemengd functioneel karakter van wonen- en werken. Het buurtschap is hoofdzakelijk een woonomgeving met aantal functies zoals een fietsenmaker op de hoek van de Collenstaartweg en de G.H. Kappertstraat, een meubelmaker aan de G.H. Kappertstraat en een basisschool aan de Zuidelijke hoofddijk.

 

 

BEDRIJVEN EN MAATSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN

Het aantal bedrijven cq (maatschappelijke) voorzieningen in het plangebied, naast de vestigingen op het centrumgebied "Kuperserf", zijn zeer beperkt. In het plangebied, buiten het centrumgebied, zijn het de volgende bedrijven die zich in het woongebied bevinden:

- GH. Kappertstraat 12: fietsenmaker en -winkel Konijnenbelt;

- GH. Kappertstraat 46a, Hasko meubelmakerij en meubelverkoop;

- Zuidelijke Hoofddijk 3: Pc. basisschool De Bongerd;

- GH Kappertstraat 45: Kultuurhuus Sion;

- Zuidelijke Hoofddijk 5: DAC De Opvang - Twentse Zorgcentra;

- Graskolkje 1, 3, 5, 7: Stichting De Twentse Zorgcentra voor mensen met een verstandelijke handicap;

- enkele bijzondere woon-/zorggebouwen.

 

In het Centrumgebied kruidenwijk betreffen het de volgende functies en voorzieningen:

- Drie basisscholen: OB De Tormentil, aan de Morgenster 2, Basisschool De Schaapskooi en kerk op Kuperserf 47 en RK Basisschool De Triangel aan Kuperserf 1;

- Kultuurhus Kruidenwijk, Kuperserf 43;

- Huisartsenpraktijk/post aan de Kruidenlaan 276;

- Kinderopvang De kanjer aan de Kruidenlaan 284.

Verder zitten er in het centrumgebied commerciele functies zoals een supermarkt, een bakker, kraamzorg, een pizzeria en een café/cafetaria.

 

Het bestemingsplan Nijverdal Noordoost is conserverend van karakter en legt de bestaande situatie vast. Wel is aan te geven dat er ideeën zijn om in het centrumgebied van de Kruidenwijk in de openbare ruimte, nabij de kruidenlaan 276, een nieuw gebouw te realiseren tbv van de uitbreiding van de huisartesenpraktijk cq. medisch centrum Kruidenwijk. Het betreffen ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan ideeën en nog nader uit te werken plannen, hetgeen te prematuur is om in dit stadium op te nemen in dit bestemmingsplan.

 

SPORTVOORZIENINGEN

In het plangebied liggen twee sportvoorzieningen, te weten de sporthal aan het Kuperserf in het centrum gebied van de Kruidenwijk en in Hulsen zit de voetbalvereniging V.V. Hulsenseboys.

 

 

GROEN

De belangrijkste groenvoorzieningen zijn het structuurgroen die als groene lobben vanuit het buitengebied de woonwijk binnen komen, veelal tot aan het centrumgebied. Deze groene lobben zijn een essentiele onderlegger geweest die ten grondslag liggen aan de ontwerpstructuur van de huidige Kruidenwijk. Het is de groene hoofdstructuur die bijdraagt aan de leefbaarheid van de wijk en functioneert als extensief recreatief uitloopgebied voor de bewoners van de wijk. Verder zijn er verspreid over de woongebieden op diverse plekken groen en speelplekken aanwezig.

HOOFDSTUK 4 Beleidskader

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het ruimtelijk beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau belicht. Voor de provincie Overijssel is de vastgestelde Omgevingsvisie richtinggevend. De structuurvisie 'Ruimte voor de mensen van morgen' is het voornaamste beleidskader vanuit de gemeente bezien.

4.2 Provinciaal beleid

 

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 die op 1 juli 2009 door Provinciale Staten is vastgesteld, schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Provinciale Staten geven aan wat volgens haar de ambities en doelstelling van provinicaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdracht geeft deze te realiseren. De Omgevingsvisie Overijssel 2009 heeft de status van:

· Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening

· Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet

· Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer

· Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet verkeer en vervoer

· Bodemvisie in het kader van de ILG-afspraak met het rijk

 

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bestaat uit:

· Ontwikkelingsvisie op de fysieke leefomgeving en uitvoeringsparagraaf bestaande uit beleidskeuzes, instrumenten en acties

· Algemene bijlagen

· Catalogus Gebiedskenmerken

· Waterbijlage

· Plan Milieu-Effectrapportage/Duurzaamheidsbeoordeling

· Visie op de Ondergrond

 

Gelijk met de Omgevingsvisie Overijssel is ook de Omgevingsverordening Overijssel 2009 vastgesteld

De Omgevingsverordening 2009 heeft de status van:

· Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. van de Wet ruimtelijke ordening

· Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet milieubeheer en de Ontgrondingenwet

· Waterverordening in de zin van de Waterwet

· Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet

 

In de Omgevingsverordening Overijssel 2009 is aangegeven dat en op welke wijze moet worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

 

De hoofdambitie van de provincie is een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving waarin alle inwoners van de provincie Overijssel zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken het uitgangspunt. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan.

 

Op basis van de gebiedskenmerken en de beleidsambitie zijn zeven kwaliteitsambities

geformuleerd, te weten:

  • brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;

  • voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;

  • natuur als ruggengraat;

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;

  • het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuurnetwerk;

  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;

  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel.

 

Voor alle te onderscheiden gebieden zijn vervolgens ontwikkelingsperspectieven opgesteld. Daarbij is het grondgebied van de provincie opgedeeld in een Groene en Stedelijke Omgeving. De gronden binnen het plangebied zijn voornamelijk gelegen binnen de Stedelijke omgeving. De Omgevingsvisie is kaderstellend voor eventuele ontwikkelingen in plangebied Duivecate-Reggedal.

 

In de Omgevingsvisie Overijssel is een uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid waarbij voor de toelaatbaarheid van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen drie stappen worden onderscheiden. Nu is het zo dat bestemmingsplan Nijverdal-Midden een integrale herziening is met een overwegend conserverend karakter waar in principe geen ruimtelijke ontwikkelingen in zijn opgenomen.

 

Wanneer zich ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied voordoen zullen die worden getoetst aan een aantal stappen uit de Omgevingsvisie Overijssel. De volgende stappen kunnen worden onderscheiden.

 

1 generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Het gaat dan om het volgende:

Reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Voor woningbouw, bedrijfslocaties en voorzieningen in zowel de groene als stedelijk omgeving wordt de zogenaamde SER-ladder gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Ook valt hieronder dat de provincie van gemeenten vraagt om afspraken te maken over hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen met buurgemeenten. Dit verzoek geldt onder andere bij woningbouw en bij bedrijventerreinen. Zo wordt getracht zo optimaal mogelijk met de beschikbare ruimte om te gaan.

 

2 ontwikkelingsperspectieven

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven

voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen.

 

In hoofdzaak worden de volgende gebieden onderscheiden:

 

  • Realisatie Groene en blauwe hoofdstructuur

Bestaande natuur, nieuwe natuur (EHS, Natura 2000) en de gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) combineren tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit.

 

  • Buitengebied - accent productie

Gebieden voor landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de grote open cultuurlandschappen en gebieden waarin plek is voor intensie veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden)

 

  • Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte
    Gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

  • Steden als motor
    Gebieden voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmiliueus waarin de kwaliteiten en indenteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor hetstructurering, transformatie, inbereiding en uitbreiding

 

  • Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus
    Veelzijdige mix van woon- en werkmilieus, elk met een eigen karakteristiek. De indentiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij opgaven als herstructurering, inbreiding en uitbreiding

 

  • Hoofdinfrastructuur: vlot en veilig
    Hoofdinfrastructuur van autosnelwegen, autowegen, spoorlijnen, fietssnelwegen en kanalen, inclusief knoop- en uitwisselingspunten, die de ontwikkelingsdynamiek ondersteunt en de belanrijkeke vevoersrelaties vloet en veilig bedient.

 

Bij de sturing van het ruimtelijke beleid vraagt de provincie van zichzelf en van de gemeenten een manier van werken waarbij eerst wordt gekeken of een ontwikkeling wenselijk is, vervolgens waar deze moet plaatsvinden en ten slotte hoe de ontwikkeling stedenbouwkundig en landschappelijk kan worden ingepast. Met deze wijze van werken denkt de provincie zoveel mogelijk recht te kunnen doen aan de doelstellingen van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

 

Bij de eerste vraag, oftewel in hoeverre de ontwikkeling wenselijk is, gaat het om de generieke beleidskeuzes.

Bij de volgende vraag, oftewel de ‘waar’-vraag moet worden gekeken in welk ontwikkelingsperspectief van de Omgevingsvisie Overijssel het plan ligt.

Bij de laatste vraag, oftewel de ‘hoe’-vraag wordt gekeken naar de manier waarop de ontwikkeling kan worden ingepast. Hierbij dient de Catalogus Gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie te worden geraadpleegd. De gebiedskenmerken zijn in deze catalogus ingedeeld in ‘lagen’.

4.3 Gemeentelijk beleid

In de structuurvisie 'Ruimte voor de mensen van morgen' vormt de natuur de drager voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het spanningsveld dat daarbij optreedt, is dat de zogenaamde 'kroonjuwelen' (landschap en cultuurhistorie) enerzijds het wervende woonmilieu en recreatieve potenties bepalen en anderzijds beperkingen stellen aan de verdere ontwikkeling op het gebied van wonen, werken en mobiliteit. Door te kiezen voor kwalitatieve groei (beheerst en duurzaam) wordt getracht dit dilemma te ondervangen. De gemeente gaat daarbij uit van organische ontwikkeling die voortbouwt op het bestaande, de reeds aanwezige infrastructuur optimaal benut en eventuele tekortkomingen corrigeert. In 2012 wordt gestart met de procedure voor een nieuwe Structuurvisie voor de gemeente Hellendoorn.

 

WONEN

De gemeente streeft ernaar door woningbouw zowel kwalitatief als kwantitatief te kunnen voorzien in de opvang van de woningbehoefte van eigen inwoners en de sociaaleconomisch gebondenen. De locaties voor toekomstige woningbouw worden zo gekozen dat deze de grootst mogelijke ruimtelijke en functionele meerwaarde opleveren. Bij het ontwikkelen van nieuwe woongebieden legt de gemeente een sterke nadruk op duurzaam bouwen. Uitgangspunt is dat het milieu zoveel mogelijk wordt gespaard en het energieverbruik wordt beperkt. Het integreren van watersystemen in woon- en werkgebieden is daarvan een onderdeel.

In 2011 zijn er prestatieafspraken gemaakt met de provincie Overijssel over de te bouwen woningbouwaantallen in de gemeente.

 

 

 
WERKEN

Doelstelling van het gemeentelijk werkgelegenheidsbeleid is om naast een gematigde groei van het inwonertal, gebaseerd op de sociaaleconomisch gebondenen, samen met het bedrijfsleven en andere overheden te streven naar een gecontroleerde groei van de werkgelegenheid. Inbreidingslocaties met een zo gering mogelijke milieubelasting en herstructurering van bestaande terreinen hebben daarbij voorrang. De nadruk ligt op het aantrekken van hoogwaardige werkgelegenheid.

 

In de visie is aangegeven dat een uitbreiding van het bedrijventerrein 't Lochter in uitvoering is en dat een toekomstige uitbreiding verder in oostelijke richting ('t Lochter III) in voorbereiding is.

Inmiddels is 't Lochter III klaar om verwezenlijkt cq aangelegd te worden. Inmiddels heeft het eerste bedrijf zich gevestigd.

 

RECREATIE EN TOERISME

De aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan het toerisme en de recreatie in de gemeente. In het dorp Hellendoorn met zijn vele musea en historische gebouwen heeft het cultuurtoerisme zich de laatste jaren sterk ontwikkeld. Nijverdal is als winkel- en verblijfscentrum van belang voor toeristen en verblijfsrecreanten. Het zogenaamde binnenstedelijk gebied (Duivecate-Reggedal), Duivecate-Reggedal: het open gebied begrensd door de dorpen Hellendoorn, Nijverdal, Hulsen en de Kruidenwijk, heeft een belangrijke recreatieve functie.

 

VOORZIENINGEN

Het op peil houden en versterken van het voorzieningenniveau acht de gemeente van essentieel belang voor de leefbaarheid van de kernen. Het is verder met name voor ouderen, jeugd en minder mobiele inwoners van groot belang dat zoveel mogelijk voorzieningen op loop- en/of fietsafstand bereikbaar zijn. De vraag naar culturele en jongerenvoorzieningen tracht de gemeente in te lossen.

 

VERKEER EN VERVOER

In het Hellendoorns Mobiliteitsplan 2009-2020 (oktober 2009) is beschreven hoe het beste in de mobiliteitsbehoefte van de komende jaren kan worden voorzien. Een groeiende en veranderende mobiliteitsbehoefte ontstaat door de ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de gemeente (zoals Combiplan, centrumplan Nijverdal, sportzorgcentrum, woningbouw).

In het Mobiliteitsplan zijn beleidskeuzes gemaakt. De meest relevante worden hier genoemd.

Hellendoorn in de regio:

- opwaarderen van N35 tot stroomweg met 2x2 rijstroken en een snelheidsregime van 100 km/uur;

- optimaliseren van de route naar de A1 via Rijssen;

- doorgaand verkeer afwikkelen via hoofdwegennet (stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen);

- opwaarderen van de spoorlijn Zwolle - Almelo tot intercityverbinding.

 

Kernen Hellendoorn en Nijverdal

- autoverkeer afwikkelen via de hoofdwegen om de leefbaarheid in de kwetsbare gebieden te verbeteren;

- de Smidsweg en Rijssensestraat behouden hun verkeersfunctie, maar doorgaand vrachtverekeer wordt geweerd;

- de Grotestraat (kernwinkelgebied) wordt autoluw of autovrij ingericht;

- verkeer wordt gestuurd door parkeerregulering;

- nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk;

- de verbinding Boomcateweg/westelijke Van den Bergsweg wordt afgesloten voor autoverkeer;

- voor (doorgaand) vrachtverkeer worden specifieke routes aangewezen.

 

Verblijfsgebieden (binnen en buiten de bebouwde kom):

- waar de veiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers in het gedrang komt, kan op gebiedsontsluitingswegen op delen een maximumsnelheid van 30 km/uur worden ingesteld;

- kiezen voor een duurzame inrichting van de 30 km/uur gebieden;

- afronden inrichten 60 km/uur zones buiten de bebouwde kom.

 

 

 

Fietsverkeer

- fietssnelweg F35 realiseren als 'drager' van het lokale fietsnetwerk en als hoofdaansluiting op het regionale fietsnetwerk;

- verfijnen van het huidige fietsnetwerk in de kernen Hellendoorn en Nijverdal en inrichten volgens de netwerkeisen van samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, veiligheid, comfort en voldoende stallingsruimte;

- nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk.

 

Voetgangers

- inrichten van toegankelijke en veilige voetgangersroutes voor iedereen (minder validen, slechtzienden, kinderen en ouderen) met voldoende veilige oversteekplaatsen;

een rechtstreekse voetgangersverbinding tussen het nieuwe NS-station en het centrum van Nijverdal.

 

Parkeren

Het parkeerbeleid van de gemeente Hellendoorn is uitgewerkt in het "Parkeerbeleidsplan Nijverdal" dat op 22 juni 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad. Uitgangspunt is de invoering van betaald parkeren in het centrum van Nijverdal in 2011.

 

Inmiddels is een deel van de noord-zuid verbinding gerealiseerd, namelijk het gedeelte tussen de Helmkruidlaan en de Wierdensestraat. De werkzaamheden aan de nieuwe oost-west verbinding (N35) zijn in volle gang.

Het betaald parkeren in het centrum van Nijverdal is op 1 oktober 2011 ingevoerd.

Op 11 december 2012 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie parkeernormen vastgesteld waarin voor de gemeente Hellendoorn de parkeernormen voor de diverse functies worden geregeld.

 

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

 

5.1 Algemeen

Zoals in de inleiding vermeld, zijn de uitgangspunten voor de bestemmingsregeling uitvoerig besproken aan de hand van een pilotproject. De belangrijkste punten uit de regeling zijn grotendeels uit de pilot overgenomen. Bij de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente besloten om ook de bestemmingssystematiek aan te passen. Hierbij is gekozen voor een globalere regeling voor met name de bestemming Wonen.

 

Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Een bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting. De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft veel informatie, in die zin dat hierop direct kan worden afgelezen waar kan worden gebouwd. In de regels wordt de informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Met dat laatste wordt bedoeld dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding als daadwerkelijk gaat worden gebouwd of andere ontwikkelingen worden gepland.

 

De verbeelding is opgemaakt conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO 2008). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden gemaakt.

Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.

5.2 Opzet van de verbeelding

De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen, aanduidingen en verklaringen. De bestemmingen hebben betrekking op de bestemmingsregels (de artikelen). Bestemmingen hebben, met uitzondering van dubbelbestemmingen, een eigen code en kleur.

Het bestemmingsprincipe voor Wonen gaat uit van een globaler beeld dan in voorgaande plannen. Er zijn geen bouwstroken aangegeven, maar bouwvlakken die vrijwel de gehele percelen bestrijken. Binnen de ruime bouwvlakken dienen ook alle bijgebouwen te worden gebouwd. Met betrekking tot het wonen zijn meerdere groepen (van woningtypen) te onderscheiden, waarvoor afzonderlijke bestemmingen met een specifieke regeling zijn geïntroduceerd, te weten:

- Wonen-1, woningen met een lage goot-/bouwhoogte;

- Wonen-2, woningen met een hoge goot-/bouwhoogte

- Wonen-3, gestapelde woningen;

- Wonen-Karakteristiek; karakteristieke woongebieden.

 

In de bestemmingen Wonen-1, Wonen-2 zijn bouwregels als goot- en bouwhoogte en dakhelling over het algemeen in de regels opgenomen. In de bestemming Wonen-3 zijn deze op de verbeelding aangegeven. Dit laatste geldt ook voor de meeste andere bestemmingen.

Behalve de regeling voor hoogtematen en dergelijke is in de verschillende woonbestemmingen ook de bouwdiepte voor hoofdgebouwen opgenomen. Hierbij is het in de voorgaande plannen gebruikelijke onderscheid voor de verschillende woningsoorten gehanteerd, dat wil zeggen 10 m bouwdiepte voor rijenwoningen, 12 m voor dubbele woningen en 12 of bij brede percelen 15 m voor vrijstaande woningen. De voorwaarden voor een diepte van 15 m zijn opgenomen in de regels.

 

De bestemming Wonen-Karakteristiek heeft betrekking op enkele karakteristieke onderdelen van het plangebied, te weten: de oude boerderij aan de Hoorenbloem. In 2010 is aan het brinkje gelegen tussen oude boerderijen en boerenschuren een architectuurprijs toegekend. Voor dit onderdeel geldt een specifieke regeling, gericht op behoud en herstel van de karakteristieke waarden.

 

De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens die redelijk vanzelf spreekt, maar ook een aanduiding waarvoor eerst nader in de regels moet worden gelezen wat hiermee wordt bedoeld, zoals de aanduiding 'karakteristiek', welke verwijst naar bouwregels met betrekking tot bestaande bouw, die niet mag worden gewijzigd.

Verklaringen hebben betrekking op bijvoorbeeld de bestaande situatie, zoals de topografische ondergrond, de plangrens en dergelijke.

 

Voor andere bestemmingen zoals Gemengd en Bedrijf waarbij het perceel in een woongebied ligt, worden de uitbreidingsmogelijkheden wat beperkter vanwege de (mogelijke) effecten van de bedrijven op de woonomgeving. Het bouwvlak wordt dan ook grotendeels om de bestaande bebouwing gelegd. De bestemming gemengd komt ook in het centrumgebied voor. Hier is van wege de (ge)bouw(en) in openbaar verblijfsgebied het bouwvlak strak om de gebouwen gesitueerd.

 

Bij de bestemming Maatschappelijk wordt, waar mogelijk, een ruimer bouwvlak aangehouden waarbinnen ook de bijgebouwen kunnen worden opgericht. Daarbij wordt wel gelet op de direct naastgelegen percelen en de aansluiting op deze percelen met name met betrekking tot de hoogte.

5.3 Opzet van de regels

Zoals vermeld, is bij de opzet van de regels aangesloten op de nieuwe wettelijke regelingen, namelijk de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening, die in juli 2008 in werking zijn getreden en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die sinds 1 oktober 2010 van kracht is. Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008). Dit heeft de volgende consequenties.

 

De term vrijstelling/ontheffing is nu gewijzigd in 'afwijken van'. De strafbepaling en de algemene gebruiksbepalingen zijn niet langer opgenomen, aangezien dit in de nieuwe Wro (artikel 7.10) is geregeld. Wel kent het plan de mogelijkheid om specifieke gebruiksregels op te nemen.

De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van het nieuwe Bro. Dit geldt tevens voor de opzet van de algemene regels (anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene ontheffingsregels) en het overgangsrecht.

 

Het bestemmingsplan is overeenkomstig het Bro vervat in:

a. een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen;

b. een beschrijving van die bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven.

 

Afstemming op andere wetten en verordeningen

Met het oog op de duidelijkheid, dan wel om een dubbel vergunningstelsel te voorkomen, is ten aanzien van het welstandsbeleid aangegeven hoe het gemeentebestuur bij de toepassing van de daarin opgenomen regelingen rekening houdt met het ruimtelijk beleid, zoals dat met het bestemmingsplan wordt nagestreefd.

 

Bestemmingsregels

In het plan zijn 13 bestemmingen opgenomen. De verschillende bestemmingen hebben een vaste opbouw en volgorde:

1. bestemmingsomschrijving;

2. bouwregels;

en voorzover nodig:

3. nadere eisen;

4. afwijken van de bouwregels;

5. specifieke gebruiksregels;

6. afwijken van de gebruiksregels;

7. aanlegvergunning;

8. sloopvergunning (karakteristieke panden);

9. wijzigingsbevoegdheid.

 

In het hoofdstuk Planopzet is de inhoud van de afzonderlijke bestemmingen omschreven.

 

Algemene regels

Naast de bestemmingsregels, de begrippen en de wijze van meten, zijn nog algemene gebruiks- en afwijkingsregels, overige regels en overgangs- en slotregels opgenomen.

Door het in werking treden van de Wabo per 1 oktober 2010 zijn voorheen bestaande ontheffingen, sloop- en aanlegvergunningen allemaal gewijzigd in: het met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan respectievelijk voor het slopen van of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of voor werkzaamheden.

 

HOOFDSTUK 6 Planopzet

In dit hoofdstuk volgt een uiteenzetting van de inhoud van de verschillende in het plan opgenomen bestemmingen.

6.1 Bestemmingen

ALGEMEEN

Behalve uitbreidings- respectievelijk ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande functies, zijn nieuwe ontwikkelingen beperkt tot de op dit moment min of meer concrete initiatieven.

Behoud van cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals blijkt uit de beschrijving van de ruimtelijke karakteristiek, is daarbij een belangrijk uitgangspunt voor de planvorming.

Het navolgende geeft voor alle aspecten een beschrijving van de wijze waarop de algemene uitgangspunten in het bestemmingsplan tot uitdrukking zijn gebracht.

 

BEDRIJF

De kleinere bedrijven in het plangebied zijn bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijven, afgeleid van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG. In het algemeen zijn bedrijven in de categorieën 1 en 2 qua hinder (en schaal) inpasbaar in de nabijheid van woningen.

Is er een bestaand bedrijf met een hogere milieucategorie, dan wordt de huidige bedrijfsvoering specifiek bestemd. Als een dergelijk bedrijf op termijn van een locatie vertrekt, dan kunnen bedrijven met milieucategorie 1 en 2 worden toegestaan, of enkel een specifieke bedrijfsactiviteit zoals deze er zat.

 

GEMENGD

Onder de bestemming Gemengd vallen winkels, dienstverlening, kantoor en dergelijke. Onder deze bestemming zijn bij recht ook lichte horecabedrijven (categorie 1) toegestaan, alsmede dienstverlening en onder bepaalde voorwaarden wonen.

De bebouwingsregeling is vergelijkbaar met die van de woonbestemming. De bestemming maakt geen onderscheid naar branches. De bestemming heeft betrekking op het centrumgebied met winkels en dienstverlening en kleine winkel aan de GH. Kappertstraat. Kantoor aan huis in de vorm van een aan huis gebonden beroep zijn geregeld in de woonbestemmingen.

 

GROEN

Alleen de belangrijke/grotere groenvoorzieningen zijn onder deze bestemmingen gebracht. Binnen de bestemming is parkeren wel mogelijk, maar alleen langsparkeren om niet teveel inbreuk te maken op het groen. Kleinere groengebieden vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijf.

 

MAATSCHAPPELIJK

De bestemming Maatschappelijk heeft betrekking op onder andere educatieve voorzieningen, zoals de aanwezige basisscholen, de kerk, de kinderdagopvang en de dagcentrum voor geestelijk gehandicapten. De voorzieningen hebben binnen de bouwvlakken enige ruimte voor uitbreiding.

 

RECREATIEWONING

Bestaande recreatiewoningen zijn als zodanig bestemd. Permanente bewoning is als strijdig gebruik aangemerkt.

 

VERKEER-VERBLIJF

Overeenkomstig de functie van gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen is voor alle straten, paden, pleinen, parkeerplaatsen, speelvoorzieningen en dergelijke gekozen voor de bestemming Verkeer - verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Op deze manier kunnen ondergeschikte wijzigingen en profielaanpassingen die passen bij de lokale situatie ter plaatse worden aangebracht in bijvoorbeeld het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke. Verder is in het wijkcentrumgebied de "bijzondere bouwbepaling garagebox" gebruikt ter plaatse waar garageboxen aanwezig zijn binnen de bestemming verkeer en verblijf.

 

 

 

WONEN

De regeling is, zoals eerder weergegeven, in belangrijke mate gerelateerd aan de bestaande situatie. Het wonen is in drie bestemmingen nader onderscheiden. Een en ander is in hoofstuk 5 uiteengezet.

 

REGELING WOONBEBOUWING

De woonbebouwing is geregeld door middel van bouwvlakken waarbinnen zowel hoofdgebouwen als bijgebouwen moeten worden gebouwd. In elke situatie heeft een afweging plaatsgehad van enerzijds handhaving van de ruimtelijke kwaliteit en anderzijds de mogelijkheden voor uitbreiding van de hoofd- en bijgebouwen. In het algemeen zijn de bebouwingsmogelijkheden voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing beperkter dan in de overige delen van het plangebied.

Zoals eerder vermeld, is de bouwstrookdiepte afhankelijk van het soort woning (zoals rijwoning, vrijstaande woning) met de daaraan gerelateerde ruimtebehoefte en in de regels verwoord.

Zoals vermeld, is ervoor gekozen om verschillende woningcategorieën onder te brengen in afzonderlijke bestemmingen W1, W2 et cetera (zie het voorgaande hoofdstuk).

De toegestane bouw- en goothoogte en de dakhelling zijn voor elk van deze bestemmingen in de regels opgenomen. De regels kennen een aantal algemene bouwregels, waaronder de zijdelingse perceelgrensafstand (3 m) voor hoofdgebouwen.

 

KARAKTERISTIEKE BEBOUWING

Karakteristieke bebouwing heeft een beschermende regeling gekregen, dat wil zeggen dat de stedenbouwkundige samenhang en de bestaande hoofdvorm van de gebouwen moet worden gehandhaafd.

Een en ander is geregeld in een specifieke bestemming Wonen-Karakteristiek. De gebouwen met deze extra bescherming, waren overigens in het geldende bestemmingsplan ook al beschermd.

Daarnaast zijn er nog enkele monumentale gebouwen. Deze hebben niet de karakteristieke bestemming gekregen, omdat ze worden beschermd via de eigen monumentenregeling.

 

BIJGEBOUWEN EN AAN- EN UITBOUWEN

In het algemeen geldt dat aan-, uit- en bijgebouwen op het gehele achtererf binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, gerekend vanaf een afstand van 3 m achter de voorgevel. Bepaalde zijerven en/of gedeelten van achtererven dienen onbebouwd te blijven als dit uit cultuurhistorische of ruimtelijke overwegingen noodzakelijk is. Dit geldt met name voor situaties in de omgeving van karakteristieke panden en voor grote open (binnen)ruimtes. Door middel van de aangegeven bouwgrenzen is de algemene regel genuanceerd.

 

AAN HUIS VERBONDEN BEROEPEN

Het betreft hier met name dienstverlenende beroepen, die over het algemeen vanuit huis worden uitgeoefend. Duidelijk is dat het om het beroep gaat van degene die daar ook woont. Een praktijk met meer werknemers is alleen in zeer beperkte mate mogelijk. Het gaat dan om ondersteuning ter uitoefening van het beroep, zoals de assistente bij een tandarts. Een praktijk met meer advocaten of artsen is dus geen aan huis verbonden beroep. Wil men dit wel, dan wordt op basis van ruimtelijke argumenten bekeken of het verzoek haalbaar is. Medewerking kan hieraan worden verleend door met een omgevingsvergunning af te wijken van de bestemming. Er wordt dan gesproken van een bedrijf. Ook andere soorten bedrijven kunnen naast de woonfunctie (met afwijking van het bestemmingsplan) worden toegestaan, mits de woonfunctie blijft gehandhaafd en een gedegen afweging is gemaakt, waaruit blijkt dat de bedrijfsuitoefening geen nadelige gevolgen heeft voor de omgeving. Dat zal afhangen van de grootte van het perceel en de bebouwing, de ligging in een echte woonwijk of in een meer gemengd gebied et cetera.

 

LEIDING HOOGSPANNING

Het plangebied wordt in het zuid oostelijk deel doorkruisd door een ondergrondse hoogspanningsleiding. Deze leiding met een strook aan weerszijden, wordt beschermd door de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning.

Binnen deze bestemming dient er eerst toestemming te zijn van de beheerder voordat er bouwwerken worden geplaatst, of werkzaamheden plaatsvinden. Deze dubbelbestemming is bedoeld voor de veiligheid.

 

HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op wegverkeerslawaai, hinder van bedrijven en andere functies, mogelijke bodemverontreiniging, externe veiligheid, water, ecologie en archeologie.

7.1 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder (hierna: Wgh) biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wgh misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wgh geregeld. De belangrijkste onderwerpen die in de Wgh worden geregeld zijn:

- Toestellen en geluidwerende voorzieningen (bijvoorbeeld Besluit geluidsproductie bromfietsen)

- Industrielawaai, voor zover dit betrekking heeft op industrieterreinen waar zich 'grote lawaaimakers' kunnen vestigen

- Wegverkeerslawaai (behalve 30 km/h-wegen)

- Spoorweglawaai

- Geluidsbelastingkaarten en actieplannen (uitwerking Europese richtlijn Omgevingslawaai).

 

Binnen de wettelijk vastgestelde zones van de diverse lawaaibronnen worden binnen dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegelaten. De Wet geluidhinder is daarom geen belemmering voor de tot stand koming van dit bestemmingsplan.

 

7.2 Bedrijven en milieuzonering

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (editie 2009). Deze publicatie biedt een handreiking voor de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Het geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven en instellingen. Op basis van deze milieukenmerken wordt een indicatie van de afstanden gegeven die moeten worden aangehouden ten opzichte van rustige woonwijken. De afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of richtlijn, maar zijn aandachtsgebieden. Binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen, de afstanden zijn gerelateerd aan rustige woonwijken (bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn), maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger kunnen een kortere afstand mogelijk maken. Bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de VNG-lijst zijn in het algemeen toelaatbaar in de omgeving van woningen. Aangezien het om bestaande situatie betreft zullen de gevestigde bedrijven boven categorie 2 specifiek worden bestemd.

 

BEDRIJVEN IN HET PLANGEBIED

In het plangebied komt één bedrijf voor die als zodanig is bestemd, te weten een meubelmakerij (incl. meubelverkoop) aan de GH. Kappertstraat. Het bedrijf valt met de activiteit meubelmakerij in categorie 3 van de VNG-lijst.

In het algemeen brengen bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de VNG-lijst in milieuhygiënisch opzicht geen onaanvaardbare hinder met zich mee. Bij eventuele bouwactiviteiten dient overigens altijd het gemeentelijke overzicht van melding- en vergunningplichtige bedrijven te worden geraadpleegd.

 

 

 

 

 

7.3 Overige functies

 

DIVERSE FUNCTIES

De in het gebied aanwezige horecavoorzieningen vallen onder de middelzware categorie (2): café en cafetaria. Volgens de genoemde VNG-uitgave dient deze categorie te worden gerangschikt onder categorie 1 met een indicatieve richtafstand tot woonbebouwing van 10 m.

De kantoorfuncties leveren uit oogpunt van milieu geen problemen op.

De aard van maatschappelijke voorzieningen brengt in het algemeen geen milieuproblemen met zich mee. De scholen in dit gebied (basisscholen: OB De Tormentil, aan de Morgenster 2, Basisschool De Schaapskooi en kerk op Kuperserf 47, RK Basisschool De Triangel aan Kuperserf 1 en Pc basisschool De Bongerd aan de Zuidelijke Hoofddijk 3) vallen onder categorie 2 van de VNG-lijst, waarbij rekening moet worden gehouden met een indicatieve richtafstand van 30 m tot omliggende woonbebouwing.

De kerkgebouwen en het buurthuis vallen eveneens onder categorie 2, waarbij een richtafstand van 30 m wordt gehanteerd. Voor deze functies geldt dat geluid hier de bepalende factor is.

Bij de andere voorzieningen, fysiotherapie, medisch centrum, wijkgebouw, hoort volgens de VNG-uitgave een indicatieve richtafstand van 10 m tot woonbebouwing.

Alle functies zijn bestaand en zijn aanvaardbaar tot stand gekomen of hebben voorzieningen getroffen. Voor de fucties op het Kupererf, het centrumgebied van de Kruidenwijk, geldt een lichtere regeling doordat deze zijn gelegen in een zogenoemd gemengd gebied.

7.4 Externe veiligheid

 

7.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

1. het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

2. de Regeling externe veiligheid (Revi)

3. de Registratiebesluit externe veiligheid;

4. het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)

5. het Vuurwerkbesluit.

 

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs).

Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten, tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

In het externe veiligheidsplan 'Hellendoorn werkt aan veiligheid', vastgesteld op 20 maart 2007, is het veiligheidsbeleid van de gemeente Hellendoorn in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

7.4.2 Situatie in het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

 

 [image]

 

 

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat in het plangebied geen risicobronnen zijnm gesitueerd. In het centrumgebied "Kuperserf" zijn de scholen, kerk en kultuurhuus en kinderopvang als kwetsbaar object aangegeduid. Verder in het plangebied zijn nog tehuizen en de basisschool in Hulsen kwetsbare objecten.

 

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe risicobronnen toegestaan en of nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegelaten. Risicocontouren en afwegingen op grond van Externe veiligheid zijn niet aanwezig in het plangebied.

 

 

ROUTES GEVAARLIJKE STOFFEN

Momenteel is alleen de Burgemeester H. Boersingel aangewezen als route gevaarlijke stoffen. Voor de overige wegen binnen de gemeente Hellendoorn dient voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ontheffing te worden aangevraagd.

7.5 Bodemkwaliteit

Algemeen:

Een schone bodem is nodig voor een goed milieu in het algemeen; de bodem mag geen risico's vormen voor de mens en het milieu. Met een schone bodem zijn er geen belemmeringen voor het universele gebruik ten behoeve van wonen en werken, maatschappelijk en cultureel gebruik en het gebruik voor recreatieve doeleinden, groenvoorzieningen en instandhouding van de natuur. Daarmee wordt de duurzaamheid van investeringen en het gewenste ruimtegebruik gewaarborgd. Voorts moeten de ontwikkelingen kunnen plaatsvinden zonder beperkingen en zo mogelijk met gebruikelijke investeringen.

 

Voorafgaande aan nieuwe planontwikkeling en het gebruik zal daarom door middel van bodemonderzoek de kwaliteit van de bodem moeten worden bepaald.

 

Bodemgegevens:

Ter plaatse van de huidige bebouwingen in het dorp Hulsen zijn geen bodemverontreinigingen bekend. In de Kruidenwijk zijn uit de gegevens van alle bekende bodemonderzoeken geen significante bodemverontreinigingen gebleken.

 

Van de locatie G.H. Kappertstraat 12-14 is het voormalige tankstation verwijderd en vervolgens de grond en het grondwater volledig gesaneerd.

Voor de bouw van de woningen G.H. Kappertstraat 46-01 en 46-02 is de grond en het grondwater in het voorterrein van het voormalige bedrijf met tankstation volledig gesaneerd.

In de zuid-west hoek binnen in het bedrijfspand G.H. Kappertstraat 46a is een ondergrondse tank gesaneerd door middel van het inwendig reinigen en vullen met zand. Een verontreiniging onder het zuid-oostelijke gedeelte van het bedrijfspand is tegelijk met het tankstation gesaneerd.

 

Algemene conclusie:

Ten aanzien van de bodemaspecten wordt er van uitgegaan dat er geen ruimtelijke beperkingen zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan en de eventuele ontwikkeling en realisatie van de aanleg van infrastructuur en de bouw van woningen.

 

Op voorhand zijn de bekende gegevens van de uitgevoerde bodemonderzoeken naar verwachting voldoende dekkend voor een afdoende inzicht in de heersende bodemkwaliteit binnen het plangebied.

 

Bij een werkelijke ontwikkeling van een plan zal een volledig bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd ten behoeve van:

  • de actualisatie van de bestaande bodemgegevens en het voldoen aan nieuwe regelgeving;

  • de procedure voor de planontwikkeling

  • het bouwrijp maken inclusief grondverzet en de aanleg van infrastructuur;

  • de transactie van percelen;

  • het bouwen van woningen c.q. verblijfsbebouwingen.

 

7.6 Water

Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

7.6.1 Beleidskader

Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw.

 

Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt in het navolgende kort besproken.

 

RIJKSBELEID

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Een van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen:

- waterbesparende maatregelen in de woning;

- het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;

- het vasthouden van regenwater in vijvers en in de bodem;

- herwaardering van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe) woongebieden.

 

Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

- vasthouden, bergen en afvoeren;

- schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd.

Bij de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

 

PROVINCIAAL BELEID

In de Omgevingsvisie 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van de wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

 

BELEID WATERSCHAP

Het Waterschap Regge en Dinkel heeft in oktober 2002 de nota Afkoppelen vastgesteld. Afkoppelen of het niet aankoppelen van verharde oppervlakken wordt gezien als een maatregel met milieuhygiënische en hydrologische voordelen. Door af te koppelen reduceert de vuiluitworp via rioolstelsels en verbetert het zuiveringsrendement. Daarnaast draagt afkoppelen bij aan het bereiken van een veerkrachtig watersysteem en het realiseren van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem.

Onder afkoppelen verstaat het waterschap het treffen van fysieke maatregelen om het tot afstroming komende hemelwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie te leiden, maar hydrologisch optimaal te benutten op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze.

Om de voordelen van afkoppelen tot hun recht te laten komen, heeft het Waterschap Regge en Dinkel een beleid geformuleerd. Hiermee wordt richting gegeven aan het afkoppelen van verharde oppervlakken door algemene doelstellingen uit te werken tot beleidslijnen.

Navolgende uitgangspunten (niet uitputtend) vormen het kader waarbinnen afkoppelen mag plaatsvinden:

- afkoppelen dient plaats te vinden in combinatie met een voorziening passend in de trits vasthouden, bergen en afvoeren en die bijdraagt aan compensatie van de verdrogende werking van het bebouwde gebied;

- bronmaatregelen gericht op verbetering van de kwaliteit van het afstromende hemelwater hebben prioriteit;

- hemelwater wordt bovengronds afgevoerd naar een voorziening;

- bij uitbreiding en inbreiding dient 100% van het schone verharde oppervlak te worden afgekoppeld;

- bij vernieuwing van bestaand bebouwd gebied wordt gestreefd naar het afkoppelen van zoveel mogelijk vierkante meters schoon verhard oppervlak.

 

Zowel in nieuw bebouwd gebied als in bestaand bebouwd gebied kan alleen op grond van zwaarwegende hydrologische bezwaren worden afgezien van afkoppelen.

 

 

WATERDOCUMENT RIJSSEN-HOLTEN EN HELLENDOORN

In het Waterdocument Rijssen-Holten en Hellendoorn (2004) heeft het Waterschap Regge en Dinkel de volgende uitgangspunten/randvoorwaarden geformuleerd.

- Reggedalgebied ter hoogte van Nijverdal is aangewezen als ecologische verbindingszone in het kader van het provinciale natuurbeleid.

- Ontwikkeling van een zo natuurlijk mogelijk functionerende nevengeul langs de Regge.

- Afkoppelen verhard oppervlak Nijverdal-Noord.

 

GEMEENTELIJK BELEID

Waterplan Hellendoorn

In het Waterplan Hellendoorn zijn de uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot de inrichting van een duurzaam watersysteem in stedelijk gebied.

Een duurzaam watersysteem binnen het bebouwde gebied van de gemeente Hellendoorn kan worden bereikt door rekening te houden met zowel kwantitatieve aspecten als kwalitatieve aspecten.

Een voorbeeld van een kwantitatief aspect is dat er voldoende ruimte voor water dient te zijn. Deze situatie kan worden bereikt door het hemelwater af te koppelen. Het afgekoppelde water kan daarna worden geïnfiltreerd in de bodem of kan naar het oppervlaktewater worden geleid. Een nadere uitwerking van de mogelijkheden vindt in Hellendoorn en Nijverdal plaats op gemeentelijk niveau en ook bij particulieren (lopend project). Bij Nijverdal worden tevens afkoppelmogelijkheden uitgewerkt op het terrein van KtC-Noord en het gebied ten westen van de Rijssensestraat/De Joncheerelaan (lopend project); in de Kruidenwijk worden de mogelijkheden uitgewerkt voor het loskoppelen van het drainagesysteem van het rioolstelsel. Opgemerkt wordt dat het afkoppelen ook duidelijk positieve kwalitatieve aspecten heeft doordat minder vaak sprake zal zijn van ongewenste riooloverstorten. In Nijverdal wordt een uitwerking gegeven aan de berging van hemelwater afkomstig uit gebied ten oosten van de Rijssensestraat.

7.6.2 Watertoets

HUIDIG WATERSYSTEEM

Het plangebied maakt deel uit van het watersysteem van de Regge. De Regge is aangemerkt als een hoofdwatergang.

 

Thans kent het grootste deel van Nijverdal een gemengd rioolsysteem. In het oostelijke deel komt een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel voor.

 

ONTWIKKELINGEN

Voorliggend bestemmingsplan is in hoofdzaak een conserverend plan. Het plan voorziet niet in grootschalige ontwikkelingen die van invloed zijn op het watersysteem.

In het navolgende zijn de uitgangspunten voor een duurzaam waterbeheer uiteengezet.

 

DUURZAAM WATERBEHEER

Het waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

- vasthouden, bergen en afvoeren;

- schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Het streven is water vast te houden in het plangebied. Hiertoe zal 10% van het oppervlak (wegen, paden, daken et cetera) uit water bestaan. De mogelijkheden voor infiltratie van water in de ondergrond dienen nader te worden onderzocht.

Met betrekking tot de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' wordt rekening gehouden met de te gebruiken materialen in de nog te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Gestreefd wordt naar het gebruik van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied te conserveren. Vuil water wordt via een gescheiden rioolstelsel afgevoerd.

 

COMPENSERENDE MAATREGELEN

Zoals hiervoor is vermeld, dient voor de berging van water in nieuwbouwlocaties 10% van het verharde oppervlak (wegen, paden, daken, tuinen et cetera) uit water te bestaan. Dit kan enerzijds geschieden door bestaande watergangen te verbreden en anderzijds door in of aansluitend op de locaties waterpartijen te realiseren, bijvoorbeeld in groengebieden.

Op nieuwbouwlocaties, waarbij het verharde oppervlak niet toeneemt, is compensatie niet vereist.

 

De kosten voor waterhuishoudkundige ingrepen worden meegenomen in de exploitatieopzet.

 

INRICHTINGSEISEN RIOLERING EN WATERHUISHOUDING

Bij alle woninguitbreidingen en herinrichtingsgebieden wordt in principe een systeem voor riolering en waterhuishouding gekozen dat duurzaam wordt opgezet waarbij de voorkeursvolgorde zoals vastgelegd in het landelijke beleid als richtsnoer dient.

 

Concreet betekent dit:

- Het afvalwater wordt via het gemeentelijk riool afgevoerd naar de RWZI onder vrij verval of via een gemaal en persleiding.

- Het hemelwater komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem waarbij dit geen verontreiniging van water, bodem en lucht veroorzaakt.

- Hierbij vindt geen afwenteling plaats en wordt afstromend hemelwater geborgen (en geïnfiltreerd) in een voorziening.

- Deze voorzieningen liggen op voldoende afstand van perceelsgrenzen en bebouwing.

- Afstromend hemelwater van licht vervuilde oppervlakken mag niet direct worden geloosd op het oppervlaktewater (dus via bodempassage).

- Infiltratie van hemelwater via graspassage is de beste optie. Hiermee wordt gezuiverd, wordt retentie gerealiseerd en wordt het grondwater aangevuld.

- Grondwaterneutraal bouwen.

- Voor ontwatering op bouwlocaties wordt het perceel opgehoogd. Het grondwater wordt niet permanent verlaagd.

- Te hoge grondwaterstand in natte perioden beteugelen met drainage. De drainage dient boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand aangelegd te worden.

- Drainage voert af naar een wadi of oppervlaktewater, niet naar de RWZI.

- Op bouwplaatsen kan vochtoverlast (door grondwater) worden gemeden door te bouwen zonder kruipruimten en/of kelders en vloerplaten waterdicht te maken.

 

GEVOLGEN WATERSYSTEEM

Bij de stedenbouwkundige invulling van de nieuwbouwlocaties wordt aandacht besteed aan groen en water. In overleg met het waterschap moeten indien nodig de mogelijkheden voor infiltratie, eventueel extra wateroppervlak en de aan- en afvoer van het water worden bekeken. Afhankelijk van de waterhuishouding rondom de locaties liggen hier al dan niet beperkingen.

 

De kwaliteit van het afstromend regenwater vanuit het terrein zal aan de hand van het wegverhardingssoort en het aantal verkeersbewegingen moeten worden beoordeeld om te besluiten of het ongezuiverd bij het oppervlaktewater kan worden gevoegd. Voor dakwater geldt wel dat dit direct naar het oppervlaktewater kan worden geleid. Hierbij wordt er wel van uitgegaan dat sprake is van duurzame bouw.

 

Wat betreft de afvoer van water uit nieuwbouwlocaties geldt als uitgangspunt dat deze niet groter mag zijn dan de huidige afvoer. Voor een toename van de afvoer van water door uitbreiding van verharde oppervlakken of het aanleggen van een gescheiden rioleringsstelsel, dienen dan ook op het terrein zelf waterbeheersingsmogelijkheden te worden gecreëerd.

 

Watertoets

Voor het plangebied is een watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl, waardoor het Waterschap Regge & Dinkel is geïnformeerd over deze planherziening. Uit de beantwoording van de vragen van deze toets (Code 20121008-5-5517) volgt dat de normale procedure zou moet worden gevolgd omdat er een "beperkingsgebied" is geraakt. Deze beperking heeft te maken met het feit dat er waterlopen, die op de legger van het waterschap staan, gelegen zijn binnen het plangebied. Daarnaast ligt een klein deel van het plangebied, tussen de Meester Werkmanstraat en de Overwaterweg, in een gebied dat bij extreme neerslag (bij een gewijzigd klimaat) eens per 100 jaar inundeert.

Omdat het om een actualisatie van een bestemmingsplan gaat, die conserverend van aard is, acht het Waterschap Regge en Dinkel het voldoende om een "standaard" waterparagraaf in dit plan op te nemen en in het kader van het vooroverleg het voorontwerpbestemmingsplan te ontvangen.

 

Het voorontwerpbestemmingsplan is toegezonden, waarop het waterschap Regge & Dinkel aan hebben gegeven dat de procedure goed is doorlopen en een positief wateradvies afgeven.

 

7.7 Archeologie

Ingeval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het ondertekenen van het Verdrag van Malta verplicht.

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

 

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten. Het plangebied is getoetst aan de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) en de provinciale archeologische verwachtingskaart.

Daaruit blijkt dat het plangebied niet is gekarteerd.

Op advies van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten dient de meest nabijgelegen verwachtingswaarde te worden doorgetrokken. Het betreft in het plangebied zowel een hoge, middelhoge als een lage trefkans.

In het grootste deel van het plangebied is de bodem reeds geroerd. Hier zullen zich dan ook geen waardevolle resten meer bevinden. Op plaatsen waar het bodemprofiel echter nog niet is verstoord (meestal plaatsen waar nog niet is gebouwd), zal bij geplande ontwikkelingen die diepe grondbewerkingen met zich meebrengen, vooraf eventuele archeologische waarden worden veiliggesteld.

 

 [image]

 

7.8 Ecologie

De natuurwetgeving en het -beleid in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming.

 

GEBIEDSBESCHERMING

Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden die strikt zijn beschermd. Daarnaast zijn er onder andere ook nog de Nationale Parken en de Ecologische Hoofdstructuur.

De Natuurbeschermingswet 1998 legt de bescherming van de Natura 2000-gebieden in nationale wetgeving vast. Om schade aan de natuurwaarden (waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen) te voorkomen, bepaalt deze wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitatten kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning of ontheffing.

De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk sturend, ruimtelijk concept voor het herstellen, in stand houden en ontwikkelen van de natuur in Overijssel. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur moet in 2018 zijn ontwikkeld tot een ruimtelijk samenhangend, stabiel en duurzaam te behouden ecologisch systeem. Waar mogelijk wil de provincie ook de ecologische functie van de natuurgebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur combineren met recreatief medegebruik. Andere natuurdoelen uit het streekplan zijn:

- ontwikkelen van grotere eenheden natuur en meer aaneengesloten natuur;

- versterken van de interne samenhang van bestaande natuur- en bosgebieden;

- realiseren van ecologische verbindingszones die kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlandschappen verbinden, resulterend in een samenhangend netwerk: de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;

- scheppen van gunstige milieu- en wateromstandigheden;

- verminderen van versnippering en verstoring.

 

SOORTENBESCHERMING

De soortenbescherming kent naast de wettelijke bescherming van de Flora- en faunawet een actieve soortenbescherming via onder andere de Rode lijsten. In de Flora- en faunawet is de soortenbescherming van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd.

 

Het plangebied betreft een bestaand woongebied en het bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter. Verder zal ten aller tijde rekening moeten worden gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

7.8.1 Overig gebied

Bij andere incidentele ingrepen dient voordat de omgevingsvergunning kan worden afgegeven, bekend te zijn of zich daadwerkelijk beschermde planten- en diersoorten bevinden.

7.9 Vogel- en Habitatrichtlijn

Met de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitatten die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitatten en bescherming van wilde flora en fauna.

 

Vorengenoemde gebieden worden ten westen van het plangebied aangetroffen. Rekening dient te worden gehouden met het afwegingskader dat op deze gebieden van toepassing is. Dit afwegingskader is namelijk niet alleen van toepassing op activiteiten binnen de richtlijngebieden, maar ook op activiteiten in de nabijheid hiervan (als deze gevolgen kunnen hebben voor de richtlijngebieden). Gesproken wordt van de externe werking.

Dit betekent concreet dat bij nieuwe ontwikkelingen in of nabij de aangewezen gebieden wordt getoetst of de ingrepen significante gevolgen hebben op de waarden waarvoor het betreffende gebied is aangewezen. In de wijzigingsbepalingen is dit vertaald in de zin dat als criterium is opgenomen dat de geplande ingreep geen duidelijk aantoonbare negatieve gevolgen mag hebben voor de in het aangewezen Vogelrichtlijngebied voorkomende vogelsoorten en hun habitatten.

7.10 Luchtkwaliteit

In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie sinds 15 november 2007 vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit (voorheen het Besluit luchtkwaliteit 2005).

Deze wetgeving is vastgelegd in de Wet milieubeheer welke gelijktijdig is aangepast. Het doel van de luchtwetgeving is om mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. Het bevat luchtkwaliteitsnormen voor zwavel- en stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.

De wet geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. In Nederland dient elke ruimtelijke ontwikkeling te worden getoetst aan de luchtwetgeving.

 

Op basis van de nieuwe wetgeving is er een Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld die aangeeft welke ontwikkelingen als 'niet in betekenende mate' kunnen worden gezien zodat verdere toetsing aan de normen niet hoeft plaats te vinden. Zo is aangegeven dat de ontwikkeling van een woonwijk met maximaal 500 woningen zonder meer toelaatbaar wordt geacht. In dit plan zijn op enkel incidentele plekken nog een kavel beschikbaar voor de bouw van een woning. Verder worden geen woningen toegevoegd.

 

De luchtwetgeving staat daarom de planologische procedure niet in de weg.

7.11 Overige aspecten

De overige belastende en gevoelige functies genoemd in de Inspectiewijzer bestemmingsplannen:

- luchtverkeer;

- bedrijven/bedrijfsterreinen: lucht;

- specifieke bedrijven met inspectierichtlijnen;

- niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied;

- veehouderij: geur;

- veehouderij: verzuring;

- glastuinbouw, fruitkwekerijen en vollegrondtuinbouw;

- lawaaisporten;

- hogedruk aardgastransportleidingen;

- brandstofleidingen;

- RWZI's, AVI's en stortlocaties;

- windturbines;

- milieubeschermingsgebieden;

- kwaliteit van het aanlegvergunningenstelsel;

- mobiliteit;

zijn niet van toepassing en ontbreken derhalve in deze toelichting.

 

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft in de eerste plaats met name tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.

 

 

PLANSCHADEOVEREENKOMST

De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet te verwachten op grond van een actualisatie van dit plan met een overwegend conserverend karakter.

Bij nieuwe ontwikkelingen zal de gemeente daarom bij iedere aanvraag bezien of planschade mogelijk is. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap voor de planschadekosten moet opdraaien die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

 

GEEN EXPLOITATIEPLAN

Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken, dan wordt daarvoor een eigen planologische procedure gevolgd met een eigen kostenverhaal.

 

HOOFDSTUK 9 Inspraak en overleg

Ten behoeve van de inspraakprocedure heeft het voorontwerpbestemmingsplan van zaterdag 24 november 2012 tot en met 4 januari 2013 ter inzage gelegen.

 

Op het voorontwerpplan zijn 5 inspraakreacties ontvangen. De beoordelingsnotitie van de inspraak is behandeld en vastgesteld in het college van B&W. De notitie "beoordeling inspraakreacties voorontwerpbestemmingsplan Nijverdal Noordoost (Kruidenwijk Hulsen)" is als bijlage opgenomen.

 

Verder is het voorontwerpbestemmingsplan aan verschillende instanties toegezonden in het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. Inhoudelijk hebben de provincie Overijssel en het Waterschap Regge en Dinkel een reactie gegeven waarin zij aangeven te kunnen instemmen met de opzet van het plan.

 

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van zaterdag 3 maart 2013 tot en met 12 april 2013 ter inzage gelegen. Er zijn 3 zienswijzen ontvangen die zijn beoordeeld in de notitie "Beoordeling zienswijzen en ambtshalve wijzigingen ontwerpbestemmingsplan Nijverdal Noordoost (kruidenwijk Hulsen)" (13UIT05352), die als bijlage is opgenomen. het bestemmingslan is 18 juni 2013 (13INT01702) gewijzigd vastgesteld. Ten aanzien van de voorgestelde beoordeling van de zienswijze Dille 62 is door de raad een wijziging aangebracht door een amendement aan te nemen en de zienswijze gegerond te verklaren.