Bestemmingsplannen Gemeente Hellendoorn
 

HOOFDSTUK 7 MILIEUTECHNISCHE EN RUIMTELIJKE AANDACHTSPUNTEN

 

7.1 Milieuaspecten

 

Milieuaspecten zijn heel vaak bepalend voor de ruimtelijke mogelijkheden van gronden. Uitbreiding van bedrijventerrein 't Lochter is niet aan de orde, daarvoor heeft de raad van Hellendoorn op 16 december 2008 het afzonderlijke bestemmingsplan "Bedrijvenpark 't Lochter III" vastgesteld, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel op 13 juni 2009.

De actualisering van het bestemmingsplan voor bedrijventerrein 't Lochter krijgt daarom hoofdzakelijk het karakter van een beheersregeling. Onderzoeken zijn dan ook alleen noodzakelijk wanneer er nieuwbouw wordt gerealiseerd waarvoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

 

7.2 Geluid

In de Wet geluidhinder worden grenswaarde benoemd die specifiek aangeven aan welke belasting gevoelige bestemmingen vanuit wegverkeerslawaai mogen worden blootgesteld.

Op het bedrijventerrein zelf worden geen knelpunen verwacht omdat het nieuwe bestemmingsplan wordt voorzien van een milieuzonering. Ook het voorheen geldende bestemmingsplan bevatte al een milieuzonering. Er zijn weliswaar een aantal geluidgevoelige bestemmingen aanwezig in de vorm van een aantal burger- en bedrijfswoningen, doch ook in het verleden is bij de verlening van de vereiste vergunningen Wet milieubeheer bij de vestiging van bedrijven altijd rekening gehouden met de aanwezigheid van een aantal burger- en bedrijfswoningen. De verwachting is dat de situatie qua wegverkeerslawaai in de toekomst niet verandert, in die zin dat er meer knelpunten ontstaan. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen toegestaan: alleen bestaande burger- en bedrijfswoningen zijn toegestaan.

Voorts moet worden opgemerkt dat het bedrijventerrein geen geluidsgezoneerd bedrijventerrein is, waardoor het bedrijventerrein 't Lochter geen negatieve effecten met betrekking tot geluidhinder heeft voor geluidsgevoelige objecten in de omgeving.

 

Zoals in hoofdstuks 6 is opgemerkt, zijn op gronden met de bestemming "Bedrijf" niet toegestaan bedrijven die zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (inrichtingen als bedoeld in Bijlage I, onderdeel D, van het Besluit omgevingsrecht). Deze bedrijven zijn weergegeven in Bijlage 3 behorende bij de regels.

 

7.3 Bodem

Op het perceel Nijverheidsweg 17 te Nijverdal is een bodemsanering in uitvoering welke, naar het zich nu laat aanzien, medio 2013 zal zijn afgerond waarna het bevoegd gezag, in casu de provincie Overijsssel voor de Wet bodembescherming, vóór eind 2013 de sanering zal goedkeuren.

Het perceel Nijverheidsweg 2 te Nijverdal is in de periode 2012 nader onderzocht op de aanwezigheid en omvang van reeds bekende verontreinigingsplekken in de grond en het grondwater een en ander binnen en buiten de bestaande bebouwingen.

Uit de gegevens van het onderzoek blijken verontreinigingen van beperkte omvang aanwezig ter plaatse van de voormalige wasplaats en afscheider, olie- en accuopslagplaats, een voormalige ondergrondse hbo-tank en een deel onder de vloer van de voormalige autowerkplaats.

Eventuele sanering van een of meer onderdelen of van het geheel binnen dit perceel is afhankelijk van de ernst en de urgentie van een eventueel  noodzakelijke bodemsanering per onderdeel. Hiervoor is het rapport met bijlagen gezonden aan het bevoegd gezag, in casu de provincie Overijssel voor de Wet bodembescherming.

  

Voor het overige wordt het aspect bodemkwaliteit binnen het voorliggende bestemmingssplangebied buiten beschouwing gelaten omdat uit bekende onderzoeksgegevens geen verontreinigingen blijken c.q. de functie van het gebied niet verandert.

Het gaat hier om het actualiseren van de bestemmingsregeling voor een bestaand, nagenoeg geheel bebouwd bedrijventerrein waar geen sprake is van urgente bodemverontreinigingen.

Bij afgifte van nieuwe of wijzigingen en uitbreidingen van omgevingsvergunningen voor percelen gelegen op dit bedrijventerrein wordt altijd voor zowel de activiteit bouwen, de uitvoering van grondwerken als voor bodembedreigende activiteiten het bodemaspect beoordeeld. 

7.4 Flora en fauna

 

Doelstelling van dit bestemmingsplan is om het bedrijventerrein te handhaven. De zwaarte van het type bedrijven dat zich op het terrein mag vestigen, verandert niet (deze zwaarte wordt eerder lichter doordat bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen in tegenstelling tot het thans nog vigerende bestemmingsplan, in het nieuwe bestemmingsplan niet meer bij recht zijn toegestaan). Daarmee zijn er geen ecologische effecten te verwachten als gevolg van de actualisatie van het bestemmingsplan.

7.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. Met de Wet luchtkwaliteit en de bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen wil de overheid enerzijds verbetering van de luchtkwaliteit realiseren, maar anderzijds ook gewenste ruimtelijke ontwikkelingen doorgang laten vinden. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit (Europese) luchtkwaliteitsweisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van de luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

 

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2 en fijn stof (PM10).

 

Situatieplangebied verkeer en luchtkwaliteit.

De luchtkwaliteit in relatie tot het wegverkeer is berekend door Goudappel Coffeng. Zij hebben in 2011 voor de gehele gemeente een verkeersmodel opgesteld. Dit betekent dat het verkeersmodel gebaseerd is op actuele verkeerscijfers en werkt met recente berekeningsmodellen.

Uit de berekeningen is op te maken dat luchtkwaliteit in de huidige situatie geen belemmering vormt voor het te actualiseren bestemmingsplan voor bedrijventerrein 't Lochter.

 

Voor de toekomstige situatie zijn op dit moment geen gegevens beschikbaar. Het is echter niet waarschijnlijk dat de normen voor luchtkwaliteit in de toekomst wel overschreden worden vanuit het wegverkeer. Door autonome ontwikkelingen verbetert de luchtkwaliteit in Nederland significant. Het is niet aannemelijk dat door de actualisatie zoals vormgegeven in dit bestemmingsplan het aantal verkeersbewegingen dusdanig toeneemt, dat het de verbetering van autonome ontwikkelingen teniet doet.

 

Situatie plangebied industrie en luchtkwaliteit

Het plangebied betreft een bedrijventerrein. De bedrijven kunnen naast een verkeersaantrekkende werking eventueel ook direct emissies naar de lucht veroorzaken. In onderstaande tekst wordt kwalitatief ingegaan op de verwachte effecten van industriële emissies.

 

Doorgaans blijkt dat bedrijven lokaal slechts een beperkte invloed hebben op de lokale luchtkwaliteit (maximaal enkele procenten; dit komt overeen met maximaal circa 1 microgrogram/m3

als jaargemiddelde). Kenmerkend van industriële emissies is namelijk dat indien sprake is van emissies dat deze via schoorstenen op hoogte worden geëmitteerd, zodanig dat een goede verspreiding wordt gerealiseerd.

 

De aard van de gevestigde bedrijven in categorie 1 tot en met 4.2 als genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 van de regels).

 

Voor de effecten op de luchtkwaliteit zijn in het bijzonder grotere bedrijven van belang. Het betreft vooral bedrijven met een hoog energiegebruik (NOx emissie) en bedrijven met veel stofemissie (met name op- en overslagactiviteiten in de buitenlucht). Deze bedrijven zijn in zeer beperkte mate aanwezig.

 

Op basis van de aard van de gevestigde bedrijven en achtergrondconcentraties in het gebied, is het niet aannemelijk dat de emissies van bedrijven maatgevend zijn voor de beoordeling van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit wordt bepaald door de achtergrondconcentratie en de bijdrage door verkeer. De lokale bijdrage door bedrijven is minimaal.

 

7.6 Waterparagraaf

 

7.6.1 Europees- en rijksbeleid

 

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.

 

 

7.6.2 Provinciaal beleid

 

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

 

 

7.6.3 Beleid Waterschap Regge en Dinkel

 

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;

  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water

 

 

 

7.6.4 Beleid Gemeente Hellendoorn

 

De gemeente Hellendoorn heeft, in overleg met het waterschap Regge en Dinkel en het waterschap Groot Salland, voor in- en uitbreidingen onderstaande beleidsregels geformuleerd.

 

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater voert af naar het gemeentelijk riool). Het hemelwater komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem, waarbij dit water zodanig wordt geloosd dat geen verontreiniging van water, bodem en lucht kan optreden;

 

  • Hierbij vindt er geen afwenteling van het waterbezwaar plaats. Hiervoor dient bij een toename van verhard oppervlak groter of gelijk aan 5000m2 een voorziening (wadi, retentievijver, ondergrondse infiltratievoorziening e.d.) te worden gemaakt om het afstromende hemelwater van de verharde oppervlakken te bergen.

 

  • Voor Groot Salland geldt een landelijke afvoernorm tussen de 0.6 en maximaal 1.1 l/s/ha. Hiervoor dient een voorziening (wadi, retentievijver, ondergrondse infiltratievoorziening e.d.) te worden gemaakt om het afstromende hemelwater van de verharde oppervlakken te bergen;

 

  • deze voorzieningen dienen in verband met de grootte van de te ontwateren oppervlakken en de bodemgesteldheid ter plaatse gelegen te zijn op voldoende afstand van de perceelsgrenzen en de bebouwing op het perceel;

 

  • het afstromende hemelwater van wegen, parkeerplaatsen e.d. (licht vervuild) mag niet rechtstreeks naar het oppervlaktewater worden afgevoerd. Dit water dient bij voorkeur een behandeling via een bodempassage te ondergaan;

 

  • infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling wordt gerealiseerd.

 

 

  • Grondwaterneutraal bouwen: dit betekent dat het grondwater in de nieuwe situatie niet permanent verlaagd mag worden;

 

  • voor de gewenste ontwatering wordt het perceel opgehoogd, e.e.a. afhankelijk van de plaatselijke (geohydrologische) situatie;

 

  • te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden eventueel beteugelen met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, de drainage dient boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand aangelegd te worden

 

  • drainage voert af naar een wadi of naar het oppervlaktewater: dus niet naar de rwzi;

 

  • in de bouwwerken kan vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd worden door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken.

 

7.6.5 Waterparagraaf

 

 

7.6.5.1 Algemeen

 

In het moderne waterbeheer in de 21e wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sedert 1 november 2003 is verankerd in ruimtelijke plannen. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

 

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op het oppervlaktewater).

 

 

7.6.5.2 Watertoetsproces

Het Waterschap Regge en Dinkel is op 10 oktober 2012 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording heeft er toe geleid dat de "normale procedure" van toepassing is, dit houdt in dat het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het wettelijk vooroverleg ingezonden dient te worden naar het dagelijks bestuur van het Waterschap Regge en Dinkel. Het waterschap heeft medegedeeld dat een standaard waterparagraaf in de plantoelichting dient te worden opgenomen. Deze luidt als volgt:

 

"Uitgangspunten waterschap Regge en Dinkel.

 

Het beleid van het waterschap Regge en Dinkel is vastgelegd in het vigerend waterbeheerplan. Het waterbeheerplan kunt u downloaden via de website http://www.wrd.nl van het waterschap Regge en Dinkel.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

 

Algemeen

  • Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.

  • Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.

  • Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.

 

Afvalwater

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

 

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.

  • De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten.

  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.

  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.

  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.

  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.

  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.

  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.

  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.

  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.

  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.

 

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.

  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.

  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.

  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

 

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteistdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend.

  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geintegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren."

7.7 Cultuurhistorie

 

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de plantoelichting een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

 

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Ook monumenten zijn in het plangebied niet aanwezig en deze worden ook niet verwacht. Het gaat hier om een actualisering van de bestemmingsregeling van een bestaand, nagenoeg geheel bebouwd industrieterrein,

 

7.8 Archeologie

In geval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het Verdrag van Malta verplicht. Op 1 september 2007 is de Wet archeologische monumentenzorg van kracht (Wamz) geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn.

 

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Binnen het plangebied komen geen archeologische monumenten voor.

Het plangebied is getoetst aan de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) en aan de provinciale archeologische verwachtingskaart uit de provinciale Omgevingsvisie.

Daarbij blijkt dat een deel van het plangebied niet is gekarteerd, een deel van het plangebied een lage archeologische verwachting heeft, een deel van het plangebied een middelhoge archeologische verwachting heeft.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Provincie Overijssel: archeologisch verwachtingskaart

 

 

 [image]

Omdat het hier louter gaat om een actualisering van de bestemmingsregeling voor een bestaand bebouwd bedrijventerrein, is het een gegeven dat op verreweg het grootste deel van het bedrijventerrein de bodem reeds is geroerd. Hier zullen zich dan ook geen waardevolle resten meer bevinden. Op plaatsen waar het bodemprofiel echter nog niet is verstoord, (meestal plaatsen waar nog niet is gebouwd), zullen bij geplande ontwikkelingen die diepe grondbewerkingen met zich brengen, vooraf eventuele archeologische waarden worden veiliggesteld.

 

7.9 Externe veiligheid

Ongelukken met gevaarlijke stoffen in fabrieken, opslagloodsen of langs transportroutes, zijn vaak ook gevaarlijk voor de omwonenden. Zeker in een dichtbevolkt land als Nederland. Het Rijk probeert de risico’s voor de externe veiligheid zoveel mogelijk te beperken.

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) is verantwoordelijk voor de externe veiligheid in Nederland. Het ministerie werkt daarvoor samen met gemeenten, provincies en de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie EL&I.

Gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligheidssituatie in de omgeving van risicovolle bedrijven in hun gemeente of provincie. Ze hebben onder meer de taak om ervoor te zorgen dat de milieuvergunning en het bestemmingplan aan de eisen voor externe veiligheid voldoen.

 

De regelgeving op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen (de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport) tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

 

Wet- en regelgeving Externe Veiligheid

 

 

Nu

Binnenkort

Inrichtingen

Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en (Revi)

 

Spoor, weg en water

Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen

Besluit transporrt externe veiligheid (Btev)

Basnet

Buisleidingen

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen

 

 

 

Voor risicovolle bedrijven gelden:

1. het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

2. de Regeling externe veiligheid (Revi);

3. het Registratiebesluit externe veiligheid;

4. het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo'99).

 

Van belang is voorts de zogenaamde drempelwaardenlijst (Leidraad Risico Inventarisatie -Gevaarlijke stoffen) waarin voor diverse gevaarlijke stoffen drempelwaarden zijn aangegeven; bij overschrijding van deze drempelwaarden is een veiligheidszone (een 10-6 plaatsgebonden risicocontour) van toepassing.

 

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt nu nog de Circulaire risiconormering gevaarlijke stoffen die binnenkort zal worden vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev).

Voor transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

Toetsing van ruimtelijke plannen aan het externe veiligheidsbeleid vind voor inrichtingen plaats op basis van artikel 5 en artikel 8 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het besluit maakt onderscheid tussen:

  • Plaatsgebonden risico (PR): risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

  • Groepsrisico (GR): cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

 

Daarnaast maakt het Bevi onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Het Bevi geeft een overzicht van het type gebouwen en functies die onder één van deze twee categorieën valt. Dit komt samengevat neer op het navolgende:

  • Kwetsbaar: a. Woningen en woonwagens; b. gebouwen bestemd voor het verblijf van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten; c. gebouwen waarin grote aantallen personen gedurende een groot deel van de dag aanwezig zijn; d. kampeer- en recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

  • Beperkt kwetsbaar: a. woningen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare; b. kleinere kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels, sporthallen, sportterreinen, zwembaden, speeltuinen, bedrijfsgebouwen, objecten met een hoge infrastructurele waarde.

 

Van belang zijnde begrippen:

grenswaarde: waarde die niet mag worden overschreven;

richtwaarde ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico: van een richtwaarde mag slechts om gemotiveerde redenen worden afweken.

 

De toetsingswaarden uit het Bevi zijn:

  • Plaatsgebonden risico (PR):

  1. De grenswaarde voor kwetsbaar objecten in een gebied is 10-6 jaar;

  2. De richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten in een gebied is 10-6 jaar waarvan alleen op basis van een zorgvuldige onderbouwing mag worden afgeweken.

  • Groepsrisico (GR): De berekening van de cumulatieve kans dat 10, 100 of 1000 mensen komen te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting warbij een gevaarlijke stof betrokken is. Deze wordt uitgedrukt in een F(N)-curve. Deze F(N)-curve wordt afgezet tegen de toetsingsnorm. De toetsingsnorm is een oriënterende waarde waar alleen met gewichtige redenen van afgeweken mag worden. In principe dient iedere toename van het groepsrisico te worden onderbouwd.

 

Andere belangrijke begrippen:

  • Categoriale inrichtingen: inrichtingen, zoals aangewezen in het Bevi, waarvoor het plaatsgebonden risico wordt bepaald conform bij ministriële regeling vastgestelde afstanden. Voor de bepaling van het groepsrisico mag worden uitgegaan van bij ministriële regeling aangegeven personendichtheden, maar mag het groepsrisico ook worden bepaald met een QRA (risicoanalyse).

  • Niet-categoriale inrichtingen: inrichtingen waarbij voor de bepaling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico een risicoanalyse moet worden uitgevoerd.

 

Bevi-bedrijf

Eurol B.V., Energiestraat 12 te Nijverdal

Eurol B.V. is een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen in hoeveelheden groter dan 10.000 kg per opslagvoorziening. Het betreft een categoriale inrichting.

De opslagvoorziening heeft een beschermingsniveau 1 en is voorzien van een automatische Hi-ex inside air installatie. Voor Eurol B.V. is een QRA opgesteld om het plaatsgebonden en groepsrisico te bepalen.

 

Het plaatsgebonden risico voldoet aan de richt- en grenswaarde. Het groepsrisico ligt ver beneden de oriënterende waarde.

Omdat het op het bedrijventerrein gevestigde bedrijf Eurol bv een Bevi-bedrijf is, is qua externe veiligheid een risicoberekening voor dit bedrijf noodzakelijk. Deze berekening met toelichting is als bijlage A aan deze toelichting verbonden.

Uit de berekening van het Groepsrisico en Plaatsgebonden Risico blijkt:

  • dat er geen (beperkt) kwetsbare objecten in de 10-6 risicocontour liggen

  • dat het berekende groepsrisico beneden de oriënterende waarde ligt

Conclusie

Er wordt voldaan aan de richt- en grenswaarde voor het plaatsgebonden risico vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer. Het groepsrisico ligt ver beneden de oriënteerde waarde

 

Leidraad Risico Inventarisatie Gevaarlijke Stoffen)

Lohuis Brandstoffen Nijverdal, Handelsweg 26 te Nijverdal

Lohuis Brandstoffen is een bedrijf, type C Activiteitenbesluit, dat handelt in brandstoffen en een eigen vulstation heeft voor propaan. Hiervoor is er een 8.000 liter propaan reservoir op het terrein aanwezig. In de vergunning is geen aantal bevoorradingen per jaar opgenomen. Er wordt aangenomen dat dit maximaal is. Op het terrein mag volgens de vigerende wabo-vergunning in totaal 18.200 kg gasflessen worden opgeslagen. Deze worden opgeslagen in de buitenlucht in ‘gasflessenbatterijen’.

Lohuis valt niet onder het Bevi maar is een ‘drempelwaarde’ bedrijf. De gemeente Hellendoorn heeft in het EV-beleid opgenomen dat voor drempelwaarde bedrijven dezelfde systematiek wordt toegepast al bij Bevi-bedrijven. Voor het bepalen van het plaatsgebonden risico en voor het bepalen van het groepsrisico is gebruik gemaakt van de ‘Afstandentabel propaanreservoirs met een inhoud van 0,15 t/m 50 m3’ uitgegeven door het RIVM d.d. 24 juli 2006.

Uit de ‘Afstandentabel propaanreservoirs met een inhoud van 0,15 t/m 50 m3’ uitgegeven door het RIVM d.d. 24 juli 2006 blijkt dat de afstand tot PR 10-6/jaar contour 24 meter is vanaf het vulpunt en het reservoir. Binnen een straal van 24 meter vanaf het vulpunt en reservoir bevindt zich een beperkt kwetsbaar object.

 

Conform artikel 8 lid 2 van het Bevi houdt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een besluit (ook bestemmingsplan actualisatie) rekening met de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten van 10-6 per jaar. Voor deze bestaande situatie geldt er echter geen saneringsplicht. Conform paragraaf 7. “Sanering” van het Bevi geldt sanering alleen voor (geprojecteerde) kwetsbare objecten. In de toekomst moet er dus rekening gehouden worden met een risicocontour van 24 meter rondom het vulpunt en het reservoir.

 

Het maximaal toelaatbare personendichtheid voor een 8.000 liter reservoir en meer dan 20 bevoorradingen per jaar buiten de PR 10-6 contour bedraagt 35 per ha. Het invloedgebied is 6,89 ha groot. Hierin bevinden zich maximaal gedurende de dag periode 127 personen. Dit komt overeen met 18,43 personen per ha. Dit ligt beneden de toegestane 35 personen per ha. Er wordt dus ruimschoots voldaan aan het groepsrisico.

De gemeente Hellendoorn heeft in haar Extere Veiligheidsbeleid opgenomen dat voor drempelwaardebedrijven dezelfde systematiek wordt opgenomen als bij Bevi-bedrjven. Omdat het op het bedrijventerrein gevestigde bedrijf Lohuis Brandstoffen Nijverdal een drempelwaardebedrijf is, is qua externe veiligheid een risicoberekening voor dit bedrijf noodzakelijk. Deze berekening met toelichting is als bijlage B aan deze toelichting verbonden.

Omnizorg, Alexander Bellstraat 10 te Nijverdal

Omnizorg is een groothandel in medische en tandheelkundige instrumenten, verpleeg- en orthopedische artikelen en laboratoriumbenodigdheden. Hiervoor heeft het een zuurstofresrevoir van 1.640 liter. Voor deze opslag is het Bevi niet van toepassing. In de PGS 9, Vloeibare zuurstof

Opslag van 0,45-100 m3, worden vooral interne veiligheidsafstanden weergegeven. De externe afstanden is dat het reservoir minimaal 3 meter afstand moet hebben tot de erfscheiding, openbare wegen of paden. Hieraan wordt voldaan.

 

Aanwezigheid beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten

Op het bedrijventerrein zijn tal van beperkt kwetsbare functies aanwezig. De bedrijfswoningen zijn afzonderlijk op de kaart aangegeven. Nieuwe bedrijfswoningen zijn volgens het bestemmingsplan niet toegestaan. De bij veel bedrijven aanwezige kantoorruimten zijn niet apart aangegeven. Binnen de contouren van het plaatsgebonden risico mogen kantoren in principe niet uitgebreid worden, doch deze situatie komt op het bedrijventerrein niet voor.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om in de directe omgeving van risicobronnen bij voorkeur geen nieuwe beperkt kwetsbare functies toe te laten. Daarbij gaat het om nieuwe bedrijfswoningen en nieuwe kantoorruimte. Zoals hiervoor vermeld, zijn nieuwe bedrijfswoningen niet toegestaan. Nieuwe kantoren zijn alleen toegestaan als ondergeschikt bedrijfsonderdeel van bedrijven, behoudens in dat deel van het bedrijventerrein waar dat met een functieaanduiding op de verbeelding is aangegeven.

Daarbij zal het in de meeste gevallen om relatief kleine oppervlakten gaan.

Maatregelen.

Zowel qua "risicobronnen" als qua "beperkt kwetsbare/kwetsbare objecten" is in overwegende mate sprake van een bestaande situatie. In een bestaande situatie hebben met name bronmaatregelen en maatregelen op het gebied van zelfredzaamheid het meeste effect en wordt ook gekeken naar beheers- en bestrijdbaarheid van rampen.

Zelfredzaamheid

Door zelfredzaamheid en het zoveel mogelijk bevorderen daarvan, kan het aantal slachtoffers bij een incident worden verlaagd. Daarbij moet men denken aan vluchtwegen, alarmering, voorlichting. In het plangebied zullen voornamelijk zelfredzame personen aanwezig zijn. Ook zijn er voldoende wegen die van de aanwezige risicobronnen wegleiden.

Beheersbaarheid/bestrijdbaarheid

Naast aandacht voor zelfredzaamheid is ook aandacht nodig voor rampenbestrijding. Voorzieningen voor bluswater en bereikbaarheid voor de hulpdiensten zijn van wezenlijk belang voor een effectieve bestrijding van zich voordoende incidenten, zodat de effecten van voorzienbare incidenten zoveel mogelijk kunnen worden beperkt. In het gebied zijn bluswatervoorzieningen in de vorm van brandkranen aanwezig. Ook is open water aanwezig uit de retentievijvers rondom het bedrijventerrein aan de Burgemeester H. Boersingel en aan Rijksweg 35/de Wierdensestraat.

 

Route voor gevaarlijke stoffen:

De in het plangebied gelegen Burgemeester H. Boersingel is aangewezen als route gevaarlijke stoffen. Voor de overige wegen in de gemeente Hellendoorn dient voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een ontheffing te worden aangevraagd.

7.10 Milieuzonering

Algemeen

Zowel bij het ruimtelijke ordeningsbeleid als bij het milieubeleid wordt er naar gestreefd om een goed leefmilieu te bevorderen en te handhaven. Een belangrijk instrument daarbij is milieuzonering.

Zoals hiervoor al is verwoord in § 6.1 en § 6.2, wordt onder milieuzonering verstaan het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding wordt doorgaans gerealiseerd door een bepaalde afstand in acht te nemen tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

 

Zoals verwoord in § 6.2 bij de nadere toelichting op de bestemming "Bedrijf" wordt bij milieuzonering onderscheid gemaakt tussen uitwaartse en inwaartse zonering.

(Milieu)categorieën

Op basis van zowel een veldinventarisatie als op basis van een bedrijvenlijst verstrekt door de Kamer van Koophandel is een bedrijvenlijst samengesteld waarop alle bedrijven op het bedrijventerrein vermeld staan. Hierna is aan al deze bedrijven een (milieu)categorie gekoppeld. Een (milieu)categorie geeft aan welke milieuhinder een bedrijf veroorzaakt en tot hoever deze milieuhinder reikt. Het gaat daarbij om milieuhinder voor de aspecten: geluid, stof, geur en/of externe veiligheid. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.

Als basis voor het toekennen van de milieucategorieën zijn de SBI-codes gebruikt zoals die zijn weergegeven in het boekje "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Er wordt onderscheid gemaakt in de onderstaande zones:

Milieucategorieën

Afstanden

Categorie 1

10 meter

Categorie 2

30 meter

Categorie 3.1

50 meter

Categorie 3.2

100 meter

Categorie 4.1

200 meter

Categorie 4.2

300 meter

Milieuzones

Op basis van de hiervoor genoemde milieucategorieën is het plangebied opgedeeld in een aantal zones. Daarbij is gekeken naar de afstand tot omliggende woningen. In de praktijk blijkt echter dat er enkele bedrijven zijn die dichter bij de omliggende woonwijk liggen dan is toegestaan op basis van de hier uiteengezette milieuzonering. In dit bestemmingsplan krijgen deze bedrijven een specifieke aanduiding binnen de bestemming "Bedrijventerrein". Deze specifieke aanduiding regelt dat het betreffende bedrijf zijn huidige bedrijfsvoering mag voortzetten. Deze specifieke bedrijven worden opgenomen op de verbeelding en in de regels bij het bestemmingsplan. Zodra het bedrijf stopt met zijn activiteiten mag uitsluitend het huidige bedrijfstype of het bedrijfstype met een lagere milieucategorie terugkomen. Op deze manier wordt het huidige bedrijf niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering en wordt op termijn een sanering van het bedrijventerrein veilig gesteld.

Zoals in § 6.2.2 al is opgemerkt, moet daarbij echter wel rekening worden gehouden met het gegeven dat het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd is om met een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels voor het gebruik ten behoeve van de vestiging van bedrijfstypen die niet zijn vermeld op de "Staat van Bedrijfsactiviteiten"alsmede voor het gebruik ten behoeve van de vestiging van bedrijven in een naast hogere (milieu)categorie dan qua milieuzonering is toegestaan, voor zover deze wat betreft geur, stof en geluid gelijk kunnen worden gesteld met bedrijfscategorieën die wel aan de milieuzonering: als zo'n situatie zich voordoet, behoeft een dergelijk bedrijf niet specifiek te worden bestemd via een specifieke aanduiding.

Als er gerede twijfel is of een bedrijf inderdaad gelijk kan worden gelijkgesteld met bedrijven die bij recht zijn toegestaan (dus bijvoorbeeld een bedrijfstype dat niet op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is vermeld, of een bedrijf in een naast hogere {milieu}categorie), zal een nadere onderbouwing op basis van een rapportage van een ter zake deskundig bureau worden gevraagd.

 

7.11 Sociale veiligheid

Bij sociale veiligheid gaat er erom dat de omstandigheden in de openbare buitenruimte, met name wegen, langzaam verkeersroutes, paden en groenvoorzieningen zodanig zijn dat mensen zich daar redelijk veilig voelen en dat ook zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Bij eventuele wijzigingen in het plangebied zal waar mogelijk aandacht worden besteed aan maatregelen ter handhaving en verbetering van de sociale veiligheid. Omdat er, een enkele bedrijfswoning daargelaten, geen woningbouw in het plangebied aanwezig is, kan er sprake zijn van een lage mate van sociale controle op de openbare ruimte in de avonduren. Op het bedrijventerrein kan van een dergelijke sociale controle alleen overdag en dan nog in beperkte mate sprake zijn vanuit bedrijfs- of kantoorruimten waar regelmatig mensen aanwezig zijn met zicht op de openbare ruimte.

Bij dergelijke siutaties betreft sociale veiligheid aspecten als "zichtbaarheid", "overzichtelijkheid", "aanwezigheid van (andere) weggebruikers", "uitwijkmogelijkheden", maar ook "toegankelijkheid": en "duidelijkheid van route en bewegwijzering". Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen worden deze aspecten in acht genomen.