Bestemmingsplannen Gemeente Hellendoorn
 

4.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 die op 1 juli 2009 door Provinciale Staten is vastgesteld, schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Provinciale Staten geven aan wat volgens haar de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe Gedeputeerde Staten opdracht geeft deze te realiseren. De Omgevingsvisie Overijssel heeft dan de status van:

  • Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.

  • Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet.

  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet verkeer en vervoer.

  • Bodemvisie in het kader van de ILG-afspraak met het rijk.

 

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bestaat uit:

  • Ontwikkelingsvisie op de fysieke leefomgeving en uitvoeringsparagraaf bestaande uit beleidskeuzes, instrumenten en acties.

  • Algemene bijlage.

  • Catalogus gebiedskenmerken.

  • Waterbijlage.

  • Plan Milieu-Effectrapportage/Duurzaamheidsbeoordeling.

  • Visie op de Ondergrond.

 

Gelijk met de Omgevingsvisie Overijssel is ook de Omgevingsverordening 2009 vastgesteld.

De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet milieubeheer en Ongrondingenwet.

  • Waterverordening in de zin van de Waterwet.

  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.

 

In de Omgevingsverordening Overijssel is aangegeven dat en op welke wijze moet worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

 

De hoofdambitie van de provincie is een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving waarin alle inwoners van de provincie Overijssel zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilig en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken het uitgangspunt. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en de kwaliteit ervan.

 

Op basis van de gebiedskenmerken en de beleidsambitie zijn zeven kwaliteitseisen geformuleerd, te weten:

  • brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elke buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;

  • voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;

  • natuur als ruggengraat;

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;

  • het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuurnetwerk;

  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;

  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel.

 

Voor alle te onderscheiden gebieden zijn vervolgens ontwikkelingsperspectieven opgesteld. Daarbij is het grondgebied van de provincie opgedeeld in een Groene en Stedelijke omgeving. De gronden binnen het plangebied van bedrijventerrein 't Lochter zijn voornamelijk gelegen binnen de Stedelijke omgeving. De Omgevingsvisie is kaderstellend voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied 't Lochter.

 

In de Omgevingsvisie Overijssel is een uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid waarbij voor de toelaatbaarheid van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen drie stappen worden onderscheiden.

Nu is het zo dat het bestemmingsplan "Bedrijventerrein 't Lochter 2012" een integrale herziening is met een overwegend conserverend karakter waar in principe geen ruimtelijk ontwikkelingen in zijn opgenomen.

 

Wanneer zich ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied voordoen, zullen die worden getoetst aan een aantal stappen uit de Omgevingsvisie Overijssel.

 

1. generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Het gaat dan om het volgende:

Reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones et cetera. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Voor woningbouw, bedrijfslocaties en voorzieningen in zowel groene als stedelijke omgeving wordt de zogenaamde SER-ladder gehanteerd.

 

In haar Nota Ruimtelijk Economisch beleid heeft de Sociaal Economische Raad de SER-ladder geïntroduceerd. Een ladder waarvan de sporten als volgt zijn omschreven:

  1. Gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie en/of door herstructurering weer beschikbaar kan worden gemaakt.

  2. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.

  3. Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van het uitbreiden van het ruimtegebruik aan de orde.

 

De Provincie Overijssel stelt in de Omgevingsverordening als eis dat de SER-ladder actief wordt toegepast bij het toekennen van een nieuwe ruimtevraag op bedrijventerreinen.

De bedrijvencontactfunctionaris is daarbij de persoon die met de ondernemer de stappen uit de SER-ladder aflegt en toezicht houdt op de naleving daarvan

 

Ook valt hieronder dat de provincie van gemeenten vraagt om afspraken te maken over hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen met buurgemeenten. Dit verzoek geldt onder andere bij woningbouw en bij bedrijventerreinen. Zo wordt getracht zo optimaal mogelijk met de beschikbare ruimte om te gaan.

 

 

2. ontwikkelingsperspectieven

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zouden kunnen krijgen.

 

In hoofdzaak worden de volgende gebieden onderscheiden:

 

  • Realisatie Groene en blauwe hoofdstructuur

Bestaande natuur, nieuwe natuur (EHS, Natura 2000) en gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) combineren tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit.

 

  • Buitengebied - accent productie

Gebieden voor de landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de grote open cultuurlandschappen en gebieden waarin een plek is voor intensieve veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden)

 

  • Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte

Gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken

 

  • Steden als motor

Gebieden voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmilieus waarin de kwantiteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding

 

  • Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus

Veelzijdige mix van woon- en werkmilieus, elk met een eigen karakteristiek. De indentiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij opgaven als herstructurering, inbreiding en uitbreiding

 

  • Hoofdinfrastructuur: vlot en veilig

Hoofdinfrastructuur van autosnelwegen, autowegen, spoorlijnen, fietssnelwegen en kanalen, inclusief knoop- en uitwisselingspunten, die de ontwikkelingsdynamiek ondersteunt en de belangrijke vervoersrelaties vlot en veilig bedient.

 

Bij de sturing van het ruimtelijke beleid vraagt de provincie van zichzelf en van de gemeenten een manier van werken waarbij eerst wordt gekeken of een ontwikkeling wenselijk is, vervolgens waar deze moet plaatsvinden en slotte hoe de ontwikkeling stedenbouwkundig en landschappelijk kan worden ingepast. Met deze wijze van werken denkt de provincie zoveel mogelijk recht te kunnen doen aan de doelstellingen van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

 

Bij de eerste vraag, oftewel in hoeverre de ontwikkeling wenselijk is, gaat het om de generieke beleidskeuzes.

Bij de volgende vraag, oftewel de "waar"-vraag moet worden gekeken in welk ontwikkelingsperspectief van de Omgevingsvisie Overijssel het plan ligt.

Bij de laatste vraag, oftewel de "hoe"-vraag wordt gekeken naar de manier waarop de ontwikkeling kan worden ingepast. Hierbij dient de Catalogus Gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie te worden geraadpleegd. De gebiedskenmerken zijn in deze catalogus ingedeeld in "lagen".