Bestemmingsplannen Gemeente Hellendoorn
 

HOOFDSTUK 4 BELEIDSKADERS

 

4.1 Rijksbeleid

 

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;

  2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

 

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;

  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;

  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);

  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

 

3.1.2 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Het voorliggende bestemmingsplan omvat een ontwikkeling, waarbij het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt. De ruimtelijke ontwikkeling raakt geen nationale belangen.

 

Opgemerkt wordt dat het SVIR feitelijk voortborduurt op de uitgangspunten van de Nota Ruimte.In de Nota Ruimte, in werking getreden op 27 februari 2006, worden de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland verwoord. In de nota Ruimte wordt geconstateerd dat het Rijk zich in eerdere nota's regelmatig bemoeide met relatief kleine locale en regionale onderwerpen. De nota Ruimte draagt er aan bij dat dit niet meer het geval zal zijn.

 

Het Rijk zal zich voornamelijk nog gaan bemoeien met gebieden die onderdeel uitmaken van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Verder bevat de nota Ruimte een beperkt aantal regels om te zorgen voor een generieke basiskwaliteit in heel Nederland.

In de omgeving van Nijverdal behoort het economisch kerngebied Twente tot de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, maar Nijverdal zelf valt daarbuiten.

 

Het rijk richt zich op algemene doelen zoals: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland. Bundeling van wonen en werken in stedelijke gebieden, een stedelijke vernieuwing en verdichting zijn daarbij speerpunten van beleid.

 

Provincies en gemeenten zijn volgens de Nota Ruimte verantwoordelijk voor een voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken en daarbij behorende voorzieningen, groen, water, recreatie, sport en infrastructuur. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten zoveel mogelijk aan de rand van en aansluitend aan bestaand bebouwd gebied plaats te vinden. Nieuwe uitleg en herstructureringen moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Bestaand bebouwd gebied dient zo optimaal mogelijk te worden benut.

 

Nederland heeft bedrijventerreinen nodig voor een duurzame economische groei. Er kan ruimte worden gecreëerd door een herstructurering van bestaande verouderde bedrijventerreinen. Bij de ontwikkeling van nieuwe uitbreidingen van steden en dorpen moet worden gestreefd naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur.

 

De Nota Ruimte geeft een globale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze dient in provinciale omgevingsvisies nader te worden uitgewerkt. In zijn algemeenheid is het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken van een gebied.

De in de Nota Ruimte genoemde beleidsuitgangspunten zijn inmiddels verwoord in beleid op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

 

Op rijksniveau is besloten om het nationaal ruimtelijk beleid dat nu nog is verwoord in de Nota Ruimte, juridisch te borgen in de AmvB Ruimte.

 

4.1.2 Vierde Nota waterhuishouding

Voor wat betreft water is het beleid van het Rijk vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Daarin is verwoord dat het waterbeheer in Nederland gericht behoort te zijn op een goed en veilig bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Daartoe moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. Stedelijk water behoeft meer aandacht. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw, moet aan het watersysteem meer aandacht worden geschonken teneinde de natuurlijk veerkracht daarvan te kunnen benutten. Afwenteling moet worden voorkomen door de drietrapsstrategie "vasthouden, bergen, afvoeren".

 

Vanaf 1 november 2003 is een watertoets een verplichting bij plannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Wateroverlast wordt onder meer veroorzaakt door de wijze waarop plannen en besluiten kunnen leiden tot wateroverlast, een achteruitgang van de waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden enzovoort. Doel van de watertoets is om deze geschetste negatieve ontwikkelingen te voorkomen en kansen voor goede watersystemen beter te benutten. Bij een watertoets gaat het er om om wateraspecten van begin af mee te nemen bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen en/of besluiten.

 

 

4.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 die op 1 juli 2009 door Provinciale Staten is vastgesteld, schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Provinciale Staten geven aan wat volgens haar de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe Gedeputeerde Staten opdracht geeft deze te realiseren. De Omgevingsvisie Overijssel heeft dan de status van:

  • Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.

  • Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet.

  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet verkeer en vervoer.

  • Bodemvisie in het kader van de ILG-afspraak met het rijk.

 

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bestaat uit:

  • Ontwikkelingsvisie op de fysieke leefomgeving en uitvoeringsparagraaf bestaande uit beleidskeuzes, instrumenten en acties.

  • Algemene bijlage.

  • Catalogus gebiedskenmerken.

  • Waterbijlage.

  • Plan Milieu-Effectrapportage/Duurzaamheidsbeoordeling.

  • Visie op de Ondergrond.

 

Gelijk met de Omgevingsvisie Overijssel is ook de Omgevingsverordening 2009 vastgesteld.

De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet milieubeheer en Ongrondingenwet.

  • Waterverordening in de zin van de Waterwet.

  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.

 

In de Omgevingsverordening Overijssel is aangegeven dat en op welke wijze moet worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

 

De hoofdambitie van de provincie is een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving waarin alle inwoners van de provincie Overijssel zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilig en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken het uitgangspunt. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en de kwaliteit ervan.

 

Op basis van de gebiedskenmerken en de beleidsambitie zijn zeven kwaliteitseisen geformuleerd, te weten:

  • brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elke buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;

  • voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;

  • natuur als ruggengraat;

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;

  • het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuurnetwerk;

  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;

  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel.

 

Voor alle te onderscheiden gebieden zijn vervolgens ontwikkelingsperspectieven opgesteld. Daarbij is het grondgebied van de provincie opgedeeld in een Groene en Stedelijke omgeving. De gronden binnen het plangebied van bedrijventerrein 't Lochter zijn voornamelijk gelegen binnen de Stedelijke omgeving. De Omgevingsvisie is kaderstellend voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied 't Lochter.

 

In de Omgevingsvisie Overijssel is een uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid waarbij voor de toelaatbaarheid van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen drie stappen worden onderscheiden.

Nu is het zo dat het bestemmingsplan "Bedrijventerrein 't Lochter 2012" een integrale herziening is met een overwegend conserverend karakter waar in principe geen ruimtelijk ontwikkelingen in zijn opgenomen.

 

Wanneer zich ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied voordoen, zullen die worden getoetst aan een aantal stappen uit de Omgevingsvisie Overijssel.

 

1. generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Het gaat dan om het volgende:

Reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones et cetera. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Voor woningbouw, bedrijfslocaties en voorzieningen in zowel groene als stedelijke omgeving wordt de zogenaamde SER-ladder gehanteerd.

 

In haar Nota Ruimtelijk Economisch beleid heeft de Sociaal Economische Raad de SER-ladder geïntroduceerd. Een ladder waarvan de sporten als volgt zijn omschreven:

  1. Gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie en/of door herstructurering weer beschikbaar kan worden gemaakt.

  2. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.

  3. Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van het uitbreiden van het ruimtegebruik aan de orde.

 

De Provincie Overijssel stelt in de Omgevingsverordening als eis dat de SER-ladder actief wordt toegepast bij het toekennen van een nieuwe ruimtevraag op bedrijventerreinen.

De bedrijvencontactfunctionaris is daarbij de persoon die met de ondernemer de stappen uit de SER-ladder aflegt en toezicht houdt op de naleving daarvan

 

Ook valt hieronder dat de provincie van gemeenten vraagt om afspraken te maken over hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen met buurgemeenten. Dit verzoek geldt onder andere bij woningbouw en bij bedrijventerreinen. Zo wordt getracht zo optimaal mogelijk met de beschikbare ruimte om te gaan.

 

 

2. ontwikkelingsperspectieven

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zouden kunnen krijgen.

 

In hoofdzaak worden de volgende gebieden onderscheiden:

 

  • Realisatie Groene en blauwe hoofdstructuur

Bestaande natuur, nieuwe natuur (EHS, Natura 2000) en gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) combineren tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit.

 

  • Buitengebied - accent productie

Gebieden voor de landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de grote open cultuurlandschappen en gebieden waarin een plek is voor intensieve veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden)

 

  • Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte

Gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken

 

  • Steden als motor

Gebieden voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmilieus waarin de kwantiteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding

 

  • Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus

Veelzijdige mix van woon- en werkmilieus, elk met een eigen karakteristiek. De indentiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij opgaven als herstructurering, inbreiding en uitbreiding

 

  • Hoofdinfrastructuur: vlot en veilig

Hoofdinfrastructuur van autosnelwegen, autowegen, spoorlijnen, fietssnelwegen en kanalen, inclusief knoop- en uitwisselingspunten, die de ontwikkelingsdynamiek ondersteunt en de belangrijke vervoersrelaties vlot en veilig bedient.

 

Bij de sturing van het ruimtelijke beleid vraagt de provincie van zichzelf en van de gemeenten een manier van werken waarbij eerst wordt gekeken of een ontwikkeling wenselijk is, vervolgens waar deze moet plaatsvinden en slotte hoe de ontwikkeling stedenbouwkundig en landschappelijk kan worden ingepast. Met deze wijze van werken denkt de provincie zoveel mogelijk recht te kunnen doen aan de doelstellingen van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

 

Bij de eerste vraag, oftewel in hoeverre de ontwikkeling wenselijk is, gaat het om de generieke beleidskeuzes.

Bij de volgende vraag, oftewel de "waar"-vraag moet worden gekeken in welk ontwikkelingsperspectief van de Omgevingsvisie Overijssel het plan ligt.

Bij de laatste vraag, oftewel de "hoe"-vraag wordt gekeken naar de manier waarop de ontwikkeling kan worden ingepast. Hierbij dient de Catalogus Gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie te worden geraadpleegd. De gebiedskenmerken zijn in deze catalogus ingedeeld in "lagen".

 

4.3 Gemeentelijk beleid

 

In de in 1999 vastgestelde structuurvisie "Ruimte voor de mensen van morgen" vormt de natuur de drager voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het spanningsveld dat daarbij optreedt, is dat de zogenaamde "kroonjuwelen" (landschap en cultuurhistorie) enerzijds het wervende woonmilieu en recreatieve potenties bepalen en anderzijds beperkingen stellen aan de verdere ontwikkeling op het gebied van wonen, werken en mobiliteit. Door de kiezen voor kwalitatieve groei (beheerst en duurzaam) wordt getracht dit dilemma te ondervangen. De gemeente gaat daarbij uit van organische ontwikkeling die voortbouwt op het bestaande, de reeds aanwezige infrastructuur optimaal benut en eventuele tekortkomingen corrigeert.

De gemeente is in 2012 gestart met een procedure om te komen tot een nieuwe Structuurvisie voor de gemeente Hellendoorn.

 

WONEN

De gemeente streeft ernaar door woningbouw zowel kwalitatief als kwantitatief te kunnen voorzien in de opvang van de woningbehoefte van eigen inwoners en de sociaal-economisch gebondenen. De locaties voor toekomstige woningbouw worden zo gekozen dat deze de grootst mogelijke ruimtelijke en functionele meerwaarde opleveren. Bij het ontwikkelen van nieuwe woongebieden legt de gemeente een sterke nadruk op duurzaam bouwen. Uitgangspunt is dat het milieu zoveel mogelijk wordt gespaard en het energieverbruik wordt beperkt. Het integreren van watersystemen in woon- en werkgebieden is daarvan een onderdeel.

In 2011 zijn prestatieafspraken gemaakt met de provincie Overijssel over de te bouwen woningbouwaantallen in de gemeente. Op 3 juli 2012 heeft de raad van Hellendoorn een nieuwe woonvisie vastgesteld.

 

WERKEN

Doelstelling van het gemeentelijk werkgelegenheidsbeleid is om naast een gematigde groei van het inwonertal, gebaseerd op sociaal-economisch gebondenen, samen met het bedrijfsleven en andere overheden te streven naar een gecontroleerde groei van de werkgelegenheid. Inbreidingslocaties met een zo gering mogelijke milieubelasting en herstructurering van bestaande terreinen hebben voorrang. De nadruk ligt op het aantrekken van hoogwaardige werkgelegenheid.

 

Een toekomstige uitbreiding verder in oostelijke richting ('t Lochter III) is inmiddels bouwrijp gemaakt en de eerste bouwplannen worden ontwikkeld.

 

Toetsingskader vestiging detailhandel, sportscholen en horecavestigingen op bedrijventerreinen.

 

Op 7 augustus 2007 heeft het college van Burgemeester en Wethouders een toetsingskader vastgesteld voor de vestiging van bepaalde detailhandel, sportscholen en horecavestigingen op bedrijventerreinen.

 

Het college van Burgemeester en Wethouders heeft bij de vaststelling van het te hanteren beleid inzake het toetsingskader voor de vestiging van detailhandel, sportscholen en horecavestigingen op bedrijventerreinen uitgesproken dat dit als leidraad zal dienen voor de handhaving van bestaande en nieuwe bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen in de gemeente.

 

De gemeente heeft de navolgende beleidsuitgangspunten vastgesteld:

 

  • De gemeente steekt in op vitale centra als in beginsel eerste plek voor detailhandel. Daarnaast is er voor de grotere detailhandelsbedrijven plek op een bedrijventerrein.

Toelichting: De eerste plek voor een detailhandelsbedrijf blijft het centrum van Nijverdal of Hellendoorn. Echter voor bepaalde categorieën detailhandelsbedrijven is de keus voor het centrum problematisch, want de winkelcentra sluiten veelal direct aan op aangesloten woongebieden (enkele aanloopgebieden daargelaten). Daarom is er daarnaast voor de grotere detailhandelsbedrijven plek op een bedrijventerrein.

 

  • De gemeente dient ruimte te laten voor dynamiek in detailhandel waarbij de gemeente de ruimtelijke kaders aangeeft.

Toelichting: Het rijksbeleid geeft aan dat de regierol wordt verschoven naar de provincies als het gaat om voorzieningen met bovenlokale consequenties, zoals grootschalige detailhandelsvestigingen. Deze zijn echter in onze gemeente niet aan de orde.

 

  • Elke nieuwvestiging dient zelf onderzoek te doen naar (al dan niet) duurzame ontwrichting van de bestaande structuur. De gemeente bepaalt daarbij welke onderzoeksbureau's geschikt zijn. Grootschalige detailhandel is niet toegestaan.

Toelichting: Het provinciaal beleid geeft aan dat het voor bepaalde branches mogelijk is zich te vestigen op een bedrijventerrein, mits wordt aangetoond dat er geen duurzame ontwrichtling is van de bestaande structuur. Gemeentelijke beleid dient aan te geven welke branches dat zijn. Grootschalige detailhandel (meubelboulevards, weidewinkels et cetera) is in onze gemeente niet toegestaan. Initiatiefnemers dienen zelf aan te tonen dat geen sprake is van duurzame ontwrichting van de bestaande structuur. Ingevolge constante jurisprudentie mag de gemeente niet aan economische ordening doen.

 

  • De gemeente kan, door daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen, afwijken van het bestemmingsplan voor detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke of anderszins milieuhinderlijke goederen. Detailhandel in goederen welke naar hun aard zodanig brandgevaar en/of explosiegevaar kunnen opleveren worden in een winkelgebied niet wenselijk geacht (zoals professioneel vuurwerk en brandstoffen). Een omgevingsvergunning kan worden verleend, mits door de initiatiefnemer is aangetoond dat de vestiging voldoet aan de geldende milieu-, en externe veiligheidsnormen en door de aanvrager is aangetoond dat de bestaande detailhandelsstructuur niet duurzaam worden aangetast. Daarbij is ook het externe veiligheidsbeleid van belang.

Toelichting: De aard van de te verkopen goederen (detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, of stoffen welke anderszins milieuhinder kunnen opleveren) maakt het dat een locatie in een winkelgebied dient te worden uitgesloten. Het bedrijventerrein is daarin in beginsel de juist locatie, onafhankelijk de grootte van het bedrijf. Echter ook op het bedrijventerrein dient een passende locatie te worden gevonden, want daar komen ook (bedrijfs)woningen of andere gevoelige objecten voor. Een locatie nabij drukbezochte detailhandel- of horecagelegenheden is ook niet wenselijk. Een locatie in eenzelfde "milieucategorie-omgeving" is hierbij het uitgangspunt.

 

  • De gemeente kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan voor detailhandel in volumineuze goederen.

 

  1. automobielen, (landbouwmachines) en boten en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsartikelen, onderdelen en/of materialen mits het in gebruik te nemen oppervlak van laatstgenoemde artikelen maximaal 20% van het netto verkoop vloeroppervlak van het desbetreffende bedrijf bedraagt;

 

  1. caravans, tenten, zwembaden en de daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals specifieke onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen, recreatie en campingbenodigdheden mits het in gebruik te nemen oppervlak van laatstgenoemde artikelen maximaal 20% van het netto verkoop vloeroppervlak van het desbetreffende bedrijf bedraagt;

 

  1. detailhandel in grove bouwmaterialen en bouwstoffen voor de ruwbouw van gebouwen en dergelijke, zoals stenen, zand, beton, bestratingsmateriaal, hout;

 

  1. detailhandel in keukens, badkamers en sanitair en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, inbouwapparatuur en tegels, mits het in gebruik te nemen oppervlak van laatstgenoemde artikelen maximaal 20% van het netto verkoop vloeroppervlak van het desbetreffende bedrijf bedraagt;

 

  1. hiermee naar aard en omvang van de producten gelijk te stellen bedrijven, uitgezonderd de wit- en bruingoedbranche.

 

 

Toelichting: De omvang van de te verkopen goederen of stoffen kan leiden tot een dusdanig groot benodigde vloeroppervlak dat een dergelijke detailhandelsvestiging zich redelijkerwijs niet kan vestigen in de binnenstad of andere centra's. Te denken valt aan auto's, boten, caravans, keukens, badkamers, landbouwwerktuigen, grove bouwmaterialen en bouwstoffen en zwembaden. Soms is ook sprake van verkoop van niet-volumineuze artikelen (zoals autoaccessoires bij automobielen). Dit wordt niet ontoelaatbaar geacht mits deze samenhangen met de in hoofdzaak verkochte artikelen. Wel is een nadere specificatie van het aandeel van het netto verkoopvloeroppervlak nodig. Het netto verkoop vloeroppervlak is dat deel van de winkel of dienst dat toegankelijk is voor het publiek en waar producten zijn uitgestald. In ieder geval dient dit een percentage te zijn welke uitdrukking geeft aan de ondergeschiktheid van deze artikelen. Een maximum van 20% van het netto verkoop vloeroppervlak wordt daarvoor gehanteerd.

 

Om verder te voorkomen dat er in deze bedrijven goederen worden verkocht die op zich zelf beschouwd normaliter in winkels in de binnenstad en andere centra's worden verkocht en als branchevreemd kunnen worden aangemerkt (zoals computers, fietsen, bruin- en witgoed, kleding, babykleding, sportartikelen) wordt hieraan een maximum netto vloeroppervlak gesteld van 5%. Bij een aanvraag dient een productenlijst, gekoppeld aan een weergave van het aantal m2 dat zal worden gebruikt voor deze artikelen, daar inzicht in te geven.

Ten aanzien van wit- en bruingoed ("wit" = afwasmachines, wasmachines, droogtrommels etc.; "bruin" = audio, video, computers e.d.) kan worden geopperd dat de aard van deze producten deels ook volumineus is. Ter bescherming van het winkelapparaat in het centrum wordt gesteld dat deze branche niet als volledig zelfstandige formule wordt toegelaten op het bedrijventerrein.

 

  • De gemeente kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan voor de volgende branches detailhandel:

 

  1. detailhandel in meubelen en woninginrichting en/of daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen als vloerbedekking, parket, verlichting, kachels en zonwering;

 

  1. bouwmarkten: detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoop vloeroppervlak, waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad zowel vakman als particulier op basis van zelfbediening wordt aangeboden;

 

  1. tuincentra: detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoop vloeroppervlak, waarop artikelen voor de inichting en het onderhoud van particuliere tuinen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen worden aangeboden.

 

 

Het met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan is alleen mogelijk indien:`

  1. er bij bouwmarkten in de kern Nijverdal via een distributie-planologisch-onderzoek is aangetoond dat er nog voldoende marktruimte aanwezig is;

  2. er bij bovengenoemde branches niet meer dan 5% van het netto vloeroppervlak wordt gebruikt voor goederen die als branchevreemd kunnen worden genoemd (zoals computers, fietsen, bruin- en witgoed, kleding, babykleding, sportartikelen);

  3. het bedrijf beschikt over een minimum netto vloeroppervlakte van 600 m2 met een maximum van 1500 m2.

 

  1. hiermee naar aard en omvang van de producten gelijk te stellen bedrijven.

 

Toelichting: Bepaalde branches detailhandel beschikken niet zozeer (of gedeeltelijk) over "volumineuze" goederen, doch hebben niettemin (gezien de marktontwikkelingen) een groot vloeroppervlak nodig voor een economisch rendabele bedrijfsvoering. Het gaat daarbij om bepaalde formules als bouwmarkten, tuincentra, detailhandel in meubelen en woninginrichting (waaronder vloerbedekking, verlichting, parket en zonwering). Dit geldt ook voor sportscholen. Vestiging van deze branches wordt in het centrum niet reëel geacht omdat vanwege de grootte van het bedrijf de ruimte daarvoor ontbreekt. Daarbij speelt ook de relatief kleine schaal van de bestaande centra in Nijverdal en Hellendoorn een rol met kleinere winkels: (te) grote formules zouden daarin een dissonant zijn..

 

Om te voorkomen dat te kleine bedrijven zich vestigen op het bedrijventerrein dient het bedrijf te beschikken over een minimaal netto verkoopvloeroppervlakte van 600 m2 tot een maximum van 1500 m2. Zo onderscheiden zich de kleinere bedrijven van het centrum, waar veelal een maximum verkoopvloeroppervlakte van 600 m2 wordt gehanteerd.

 

Om verder te voorkomen dat er in deze bedrijven goederen worden verkocht die op zichzelf normaliter in winkels in de binnenstad en andere centra's worden verkocht en die als branchevreemd kunnen worden aangemerkt (computers, fietsen, bruin- en witgoed, kleding, babykleding, sportartikelen) wordt hieraan een maximum netto verkoop vloeroppervlak gesteld van 5%. Bij een aanvraag dient een productenlijst, gekoppeld aan een opgave van het aantal m2 dat zal worden gebruikt voor deze artikelen, daar inzicht in te geven.

 

Status beleidsnotitie.

Status van deze beleidsnotitie is dat deze kan worden gebruikt bij de overwegingen om al dan niet met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan. Deze beleidsnotitie is vastgesteld als beleidsregel in de zin van artikel 4:81 t/m 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. De notitie is indertijd bekendgemaakt conform het bepaalde in artikel 139 van de Gemeentewet.

Er zal altijd een afweging gemaakt moeten worden of, gelet op het bepaald in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, bijzondere omstandigheden rechtvaardigen om gemotiveerd af te wijken van deze beleidsregels. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan een qua aard en omvang kleine, ondergeschikte nevenactiviteit in of bij een bedrijf, hetgeen als hobbymatig en niet als zelfstandig economisch rendabel is te beschouwen.

Bij te verlenen omgevingsvergunningen kan voor de onderbouwing worden volstaan om te wijzen naar het relevante onderdeel van het beleid.

 

Bedrijventerreinenvisie 2010 - 2020

 

Op 19 april 2011 heeft de raad van de gemeente Hellendoorn de "Bedrijventerreinenvisie 2010 - 2020 "Ruimte voor bedrijvigheid" vastgesteld. Deze bedrijventereinenvisie bevat de meest recente beleidskaders op het gebied van bedrijventerreinen, een schets van het economisch profiel van de gemeente Hellendoorn en de ruimtelijke ambities. Daarbij wordt vanuit de vraag- en aanbodsituatie gekeken naar het huidige en toekomstige areaal aan bedrijventerreinen. Uitgangspunt bij verdere ontwikkeling is inbreiding voor uitbreiding.

De visie is voorgelegd aan diverse organisaties, buurgemeenten en de provincie. De visie spreekt zich uit voor het nastreven van een goede bereikbaarheid, niet alleen fysiek maar ook digitaal (via een goed faciliterend glasvezelnetwerk).

 

 

RECREATIE EN TOERISME

De aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan het toerisme en de recreatie in de gemeente. In het dorp Hellendoorn met zijn vele musea en historische gebouwen heeft het toerisme zich de laatste jaren sterk ontwikkeld. Nijverdal is als winkel- en verblijfscentrum van belang voor toeristen en verblijfsrecreanten. Het zogenaamde binnenstedelijk gebied Duivecate-Reggedal - het open gebied begrensd door de dorpen Hellendoorn, Nijverdal en de Kruidenwijk - heeft een belangrijke recreatieve functie.

 

 

VOORZIENINGEN

Het op peil houden en versterken van het voorzieningenniveau acht de gemeente van essentieel belang voor de leefbaarheid van de kernen. Het is verder met name voor ouderen, jeugd en minder mobiele inwoners van groot belang dat zoveel mogelijk voorzieningen op loop- en/of fietsafstand bereikbaar zijn. De vraag naar culturele en jongerenvoorzieningen tracht de gemeente in te lossen.

 

 

VERKEER EN VERVOER

In het Hellendoorns Mobiliteitsplan 2009-2020 (oktober 2009) is beschreven hoe het beste in de mobiliteitsbehoefte in de komende jaren kan worden voorzien. Een groeiende en veranderende mobiliteitsbehoefte ontstaat door de ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de gemeente (zoals het Combiplan, centrumplan Nijverdal, sportzorgcentrum "Het Ravijn", woningbouw). In het Mobiliteitsplan zijn beleidskeuzes gemaakt, De meest relevante voor dit plan worden hier genoemd.

Hellendoorn in de regio:

  • opwaarderen van de N35 tot stroomweg met 2 x 2 rijstroken en een snelheidsregime van 100 km/uur;

  • optimaliseren van de route naar de A1 via Rijssen;

  • doorgaand verkeer afwikkelen via hoofdwegennet (stroomwegen en gebiedsontslutingswegen);

  • opwaarderen van de spoorlijn Zwolle - Almelo tot intercityverbinding.

 

Kernen Hellendoorn en Nijverdal:

  • autoverkeer afwikkelen via de hoofdwegen om de leefbaarheid in de kwetsbare gebieden te verbeteren;

  • de Smidsweg en de Rijssensestraat behouden hun verkeersfunctie, maar doorgaand vrachtverkeer wordt geweerd;

  • de Grotestraat (kernwinkelgebied) wordt autoluw of autovrij ingericht;

  • verkeer wordt gestuurd door parkeerregulering;

  • nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk;

  • de verbinding Boomcateweg/westelijke Van den Bergsweg wordt afgesloten voor autoverkeer

  • voor (doorgaand) vrachtverkeer worden specifieke routes aangewezen.

  • Verblijfsgebieden (binnen en buiten de bebouwde kom):

  • waar de veiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers in het gedrang komt, kan op gebiedsontslutingswegen op delen een maximumsnelheid van 30 km/uur worden ingesteld;

  • kiezen voor een duurzame inrichting van de 30 km/uur-gebieden;

  • afronden inrichten 60 km/uur-zones buiten de bebouwde kom.

 

 

 

Fietsverkeer

  • fietssnelweg F35 realiseren als "drager" van het lokale fietsnetwerk en als hoofdaansluiting op het regionale fietsnetwerk;

  • verfijnen van het huidige fietsnetwerk in de kernen Hellendoorn en Nijverdal en inrichten volgens de netwerkeisen van samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, veiligheid, comfort en voldoende stallingsruimte;

  • nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk.

 

 

Parkeren

Het parkeerbeleid van de gemeente Hellendoorn is uitgewerkt in het "Parkeerbeleidsplan Nijverdal" dat op 22 juni 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad. Uitgangspunt is de invoering van betaald parkeren in het centrum van Nijverdal in 2011. Het betaald parkeren in het centrum van Nijverdal is met ingang van 1 oktober 2011 ingevoerd.

Voor het overige deel van de gemeente is het beleid dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en/of overkappingen slechts verleend wordt indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat op eigen terrein of elders in voldoende mate in parkeergelegenheid is of zal worden voorzien. Daarvoor heeft de raad van de gemeente Hellendoorn een op artikel 2.5.30 van de bouwverordening gebaseerde Parkeerbijdrageregling vastgesteld, die gedurende geruime tijd als toetsingskader heeft gefungeerd.

In artikel 8.17 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening (artikel 8.5 Woningwet) komen te vervallen. Toen de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 in werking trad, is dit artikel vooralsnog niet in werking getreden omdat het overgangsrecht van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening niet voorzag in een situatie dat in een gebied helemaal geen bestemmingsplan geldt. Naar verwachting zal artikel 8.17 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening toch op enig moment in werking gaan treden.Om is op 11 december 2012 een "nota Parkeernormen" vastgesteld. In deze verordening wordt voorzien in parkeernormen voor:

a. het stedelijk gebied;

b het overige, niet-centrumgebied.

De parkeernormen zijn op 12 januari 2013 in werking getreden.

 

Deze parkeernota met de parkeernormen zijn als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein 't Lochter 2013" - opgenomen.