Wijziging bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Maria Hoeve 3 Balkbrug    

TOELICHTING     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding van dit wijzigingsplan beschreven. Daarnaast wordt het plangebied en vigerende bestemmingsplan toegelicht. Tenslotte wordt de opbouw van dit plan weergegeven.

1.1 Aanleiding     

Initiatiefnemer heeft aan de Maria Hoeve 3 een vleeskalverenbedrijf gehad, aanvrager heeft de bedrijfsactiviteiten inmiddels gestaakt. Op het erf zijn voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Het perceel heeft de bestemming 'agrarisch met waarden, besloten heideontginningslandschap'.

Aanvrager is voornemens de niet meer in gebruik zijnde bedrijfsgebouwen te slopen en de bestemming te wijzigen in een woonbestemming. Daarbij doet de aanvrager een beroep op de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 4.6.7 van het bestemmingsplan Buitengebied. In dit artikel is benoemd dat de bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming 'wonen, besloten heideontginningslandschap' en dat er een extra woning kan worden gebouwd. In dit bestemmingsplan wordt het plan (met landschappelijke inpassing van de nieuwe woning) nader toegelicht en wordt de haalbaarheid van het plan onderbouwd.

1.2 Ligging en begrenzing     

Onderstaand is het plangebied weergegeven. Het perceel is kadastraal bekend als ambt Avereest, sectie G nummer 4468.

verplicht

Afbeelding 1. Overzicht plangebied. Bron: Publieke Dienstverlening op Kaart.

verplicht

Afbeelding 2. Overzicht locatie in buitengebied Hardenberg. Bron: Publieke Dienstverlening op Kaart

1.3 Geldend bestemmingsplan     

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hardenberg gewijzigd vastgesteld op 2 december 2014. Hierna is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Het zwart omkaderde geeft het huidige bouwvlak en daarmee de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied weer.

verplicht

Afbeelding 3. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Zoals reeds aangegeven heeft de betreffende grond de bestemming "Agrarisch met waarden, besloten heideontginningslandschap. Reguliere bewoning is in strijd met de agrarische bestemming.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting     

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het landschap en de omgeving en wordt de huidige en gewenste situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische planopzet. In hoofdstuk 7 wordt tenslotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid toegelicht.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Cultuurhistorie     

Het gebied waarin het erf ligt is relatief kort geleden ontgonnen. In het verleden bestond het landschap uit woeste heidegronden. De heidegronden werden eeuwenlang intensief begraasd door schapen. Door intensieve begrazing en het afsteken van plaggen verschraalde de zure zandgrond enorm. Hierdoor ontstonden stuifzanden. Om verstuiving tegen te gaan en na de uitvinding van kunstmest (plaggen was niet meer nodig) zijn de heideterreinen bebost met eiken en naaldbomen of omgezet naar bouwland. De heidevelden veranderden langzaam in een grootschalig agrarisch landschap met bossen en enkele restanten heideterrein.

2.2 Plangebied en de directe omgeving     

Het erf van aanvrager is erg karakteristiek voor het jonge heideontginningslandschap tussen Nieuwleusen en Balkbrug. Daarnaast kent het erf een traditionele erfindeling met een ‘voor’ en ‘achter’ erf. Het erf is relatief jong en bestaat uit een (gedeeltelijk) rietgedekte boerderij en schuren. De schuren staan staan en achter de boerderij. De architectuur van de boerderij is streekeigen en typisch voor de heide ontginning tussen Nieuwleusen en Balkbrug.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving     

3.1 Gewenst     

In de gewenste situatie worden de agrarische bedrijfsgebouwen - en bouwwerken gesloopt en worden er landschapsmaatregelen getroffen ten opzichte van de te bouwen woning. De schuur direct naast de boerderij (vanaf de Maria Hoeve gezien) blijft intact.

3.2 Ontsluiting terrein en parkeren     

De ontsluiting van het erf wijzigt niet en blijft via de bestaande in- en uitrit plaatsvinden op de Mariahoeve. Qua aantallen verkeersbewegingen wordt opgemerkt dat planologisch gezien sprake zal zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Door de wijziging van de bestemming is het immers niet meer mogelijk om ter plaatse een agrarisch bedrijf uit te oefenen. De bij een agrarisch bedrijf behorende bedrijfsmatige verkeersbewegingen zullen ter plaatse derhalve ook niet meer plaatsvinden. Het parkeren zal blijven plaatsvinden op het eigen erf. Het erf biedt hier voldoende ruimte voor.

Hoofdstuk 4 Beleid     

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling getoetst aan het beleid van het rijk, provincie en gemeente.

4.1 Rijksbeleid     

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) vastgesteld. In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Conclusie

In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor het voorliggende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft geen nationaal belang.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie

Het betreft een kleinschalige woon-ontwikkeling. Dit is primair een gemeentelijke bevoegdheid. Het Barro geeft geen regels voor dergelijke ontwikkelingen. Het initiatief past daarom binnen het rijksbeleid.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.

Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Artikel 3.1.6 tweede lid Bro:

De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Conclusie

Het is niet geheel duidelijk of het toevoegen van 1 woning valt onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierover is inmiddels jurisprudentie, waaraan de ontwikkeling in deze wordt getoetst. Er wordt gerefereerd aan een uitspraak van de Raad van State d.d. 18 december 2013. Hieruit blijkt dat het toevoegen van zes woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. In voorliggend geval is er sprake van het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere woning en het toevoegen van een woning. Daardoor kan worden gesteld dat de ontwikkeling niet in strijd is met de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid     

Een ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel     

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken.

Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in woonvraag.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel     

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel     

De Omgevingsvisie is een document waarin kansen, beleidsambities en ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit op verschillende vlakken zijn weergegeven. Ter uitvoering van deze doelen bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie beantwoordt de vragen of, waar en hoe ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

verplicht

Afbeelding 5. Uitvoeringsmodel provincie Overijssel. Bron: www.atlasvanoverijssel.nl

Toets aan uitvoeringsmodel

1. Generieke beleidskeuzes

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan de generieke beleidskeuzes zoals opgenomen in de Omgevingverordening Overijssel. Er zijn in voorliggend geval geen aspecten van belang die een nadere onderbouwing behoeven.

2. Ontwikkelingsperspectieven

Op het plangebied is het ontwikkelingsperspectief "buitengebied accent productie, schoonheid van de moderne landbouw" van toepassing. Onderstaand een uitsnede van de atlas van Overijssel.

verplicht

Afbeelding 6. Ontwikkelingsperspectief: Buitengebied accent productie, schoonheid van de moderne landbouw. Bron: www.atlasvanoverijssel.nl

Het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent productie, schoonheid van de moderne landbouw' bestaat uit open gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw royaal de ruimte krijgt. Het ontwikkelingsperspectief omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, lintbebouwing en bosstroken optimaal in harmonie zijn met deze schaalvergroting. De kwaliteitsambitie van de provincie is om diverse landschappen herkenbaar te houden ten opzichte van elkaar en verschillen en contrasten binnen deze landschappen te accentueren. De provincie omarmt en stimuleert de verschillende typen agrarisch gebruik door middel van het beleid voor gebiedsinrichting (herverkaveling) en het kwaliteitsbeleid voor agrarische bedrijven.

Deze ontwikkeling draagt bij aan het versterken van de herkenbaarheid van het landschap. Door de ontwikkeling wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt en wordt er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls aan het landschap gegeven. Agrarische bedrijven worden niet in haar bedrijfsvoeirng belemmerd. Daarmee voldoet de ontwikkeling aan het provinciale beleid.

3. Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de "natuurlijke laag" aangeduid met het gebiedstype 'dekzandvlakte en -ruggen'. In onderstaande figuur is dat aangegeven.

verplicht

Afbeelding 7. Uitsnede natuurlijke laag.Bron: www.overijssel.nl.

Met betrekking tot dekzandvlakte is de ambitie gericht op het beleefbaar maken van de verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. Ook de strekkingsrichting van het landschap kan worden benut.

De nieuwe bebouwing wordt op zorgvuldige wijze ingepast in het landschap. In het inrichtingsplan wordt hierop nader ingegaan. Het bestaande landschap is als uitgangspunt genomen voor de kavelinrichting. Met de beplanting en de inrichting van de erfbeplanting wordt aangesloten op het landschap. De beplanting vormt als het ware de schakel tussen het landschap en erf.

Laag van agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de laag van het agrarisch-cultuurlandschap' gelegen het landschapstype 'jonge heide- en broekontginningslandschap ' In onderstaand figuur is dat aangegeven.

verplicht

Afbeelding 8. De laag van het agrarisch-cultuurlandschap: 'jonge heide- en broekontginningslandschap'

Kenmerken jonge heide- en broekontginningslandschap

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden.

Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat.

Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is.

De ontwikkelingen in het 'jonge heide- en broekontginningslandschap' zijn”

  • schaalvergroting van de bebouwing op agrarische erven;
  • transformatie landbouwerven tot burgererven en de introductie van het 'hobby'-vrijetijds/woon- landschap met bijbehorende vormen van grondgebruik en dierhouderij (paardenbakken); werklandschappen veranderen langzaam in vrijetijds- en consumptielandschappen;
  • door de broze samenhang en de geringe eigen kwaliteit van dit landschapstype valt het landschap uiteen in afzonderlijke onderdelen en/of verschuift het accent in de beleving van de open ruimte naar de (bedrijfs)kavel.

De ambitie

De ambitie is gericht op een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Sturing

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Zoals reeds vermeld is, is er sprake van een goed doordacht inrichtingsplan waarbij wordt aangesloten op deze gebiedskenmerken. De woning en het omliggende erf wordt op een zodanige wijze ingepast in het landschap dat er sprake is van een aanzienlijke impuls in de ruimtelijke kwaliteit.

De stedelijke laag

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

4. De 'lust- en leisurelaag'

Met de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap en de stedelijke laag is het spectrum van de ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. De lust & leisurelaag is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de lust- en leisurelaag' aangeduid met 'donkerte'. In onderstaand figuur is dat aangegeven.

verplicht

Afbeelding 9. Overzicht lust- en leisurelaag

Donkerte

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

De in het voorliggende plan opgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft de bouw van een woning als compensatie van afbraak van een grote oppervlakte voormalige agrarische bebouwing. Dit betekent in de nieuwe situatie automatisch een reductie in lichtniveau ten opzichte van huidige situatie. Overigens zal onnodig gebruik van kunstlicht worden vermeden.

Conclusie toetsing aan provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid     

4.3.1 Visienota Buitengebied     

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota vormde de basis voor het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg.

Thema wonen

De nieuwe functie in het plangebied wordt 'wonen' i.p.v. 'agrarisch'. Voor wat betreft de functie 'Wonen' heeft de gemeente haar gemeentelijke beleid verwoord in een aantal uitgangspunten/doelstellingen, te weten:

1. Behoud van een gevarieerd woningaanbod in het buitengebied, zowel qua inhoud van de woningen als qua verschijningsvorm;

2. De afstemming van de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied op de gebiedskenmerken;

3. Het bieden van ruime mogelijkheden voor inwoning;

4. Het bieden van de mogelijkheid om aan vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen een woonfunctie toe te kennen; waarbij ruimere mogelijkheden gelden naarmate meer oppervlakte aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden afgebroken;

5. Het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoningen;

6. Het bieden van ruimte voor opvulling van open gaten in bebouwingslinten met woningbouw of kleinschalige bedrijvigheid.

De gemeente sluit een toename van de woonfunctie in het buitengebied niet uit. Wel wordt uitgegaan van optimale benutting van de bestaande bebouwing. Wonen in het buitengebied wordt niet meer gezien als een ongewenste functie maar als een waardevol bestandsdeel van het totale woningaanbod van de gemeente. De gemeente streeft dan ook naar het instandhouden van een gevarieerd aanbod aan woonmilieus.

4.3.2 Landschaps Identiteits Kaart (LIK) en Ontwikkelingsvisie     

Als onderlegger voor het bestemmingsplan Buitengebied is een LIK gemaakt. In de LIK zijn per deelgebied de gebiedskenmerken in het buitengebied in kaart gebracht. Aan de LIK is de Ontwikkelingsvisie gekoppeld. In de Ontwikkelingsvisie worden de ambitites vand e gemeente per thema (zoals landbouw en wonen) weergegeven.

LIK Westerhuizingerveld en omgeving

In de LIK is beschreven dat in het gebied de verpreide agrarische bebouwing in het besloten heideontginningslandschap een sterke eigenschap is. Ook het strake, rechtlijnige wegenpatroon aan de Nieuwedijk wordt gezien als een sterk punt. In het gebied is het landschapspatroon relicten van eikenrijen en perceelsbeplanting (o.a. elzensingels). Kansen worden geboden voor wonen na bedrijfsbeëindiging. De ontwikkeling voldoet hieraan.

Ontwikkelingsvisie Westerhuizingerveld en omgeving

In de Ontwikkelingsvisie wordt gesteld bij het onderdeel wonen dat het een mogelijkheid is na bedrijfsbeeindiging. Daarmee sluit dit plan aan bij de Ontwikkelingsvisie.

4.3.3 Bestemmingsplan     

In artikel 4.6.7 van de bestemming agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap is een wijzigingbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in een woonbestemming, met extra woning. Onderstaand is deze wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Per onderdeel wordt een onderbouwing gegeven.

4.6.7 Wijzigingsbevoegdheid wonen, met extra woning onder sloopvoorwaarde

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat binnen een bouwvlak geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel 40 (Wonen - Besloten heideontginningslandschap), en de bouw van een extra woning toe te staan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

a. het bouwvlak wordt verwijderd;

b. op de gronden binnen het voormalig bouwvlak is de bouw van één extra vrijstaande woning toegestaan, mits vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwvlak alle landschapsontsierende voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt, onder de volgende voorwaarden:

- de te slopen landschapsontsierende bedrijfsgebouwen moeten een minimale gezamenlijke oppervlakte van 850 m2 hebben;

- op geen van de gevels van de woning mag de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder overschrijden;

c. om aan het onder b bepaalde te kunnen voldoen, mogen de oppervlakten van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen van maximaal twee al gestopte of stoppende agrarische bedrijven bij elkaar worden opgeteld, onder de volgende voorwaarden:

- op beide percelen dienen alle landschapsontsierende voormalige bedrijfsgebouwen te worden gesloopt en moet zijn verzekerd dat geen herbouw daarvan kan plaatsvinden;

- het is niet toegestaan om een eventueel surplus van 850 m2 aan te wenden om elders aan de minimaal benodigde te slopen oppervlakte van 850 m2 te komen;

d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;

e. de wijziging moet vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;

f. het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de erven in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een ruimtelijke kwaliteitsplan.

Uitwerking wijzigingsbevoegdheid

a. Het bouwvlak wordt verwijderd en er wordt een bestemming 'wonen-besloten Heideontginningslandschap' toegekend aan de grond.

b.De te slopen landschapsontsierende bebouwing heeft een oppervlakte van 960 m2 en voldoet daarmee aan de voorwaarde. De garage naast de woning is nog in goede staat en blijft als bijgebouw in gebruik, horende bij de boerderij. Qua geluidsbelasting is er geen belemmering, dat wordt in het volgende hoofdstuk benoemd. verplicht Afbeelding 10. Luchtfoto gebouwen. Bron: www.pdok.nl.

c. niet van toepassing

d. De gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden en de bedrijven worden niet onevenredig belemmerd door deze ontwikkeling. Dit wordt in het volgende hoofdstuk nader onderbouwd.

e. Een woonbestemming voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Vanuit milieuoogpunt is het toelaatbaar, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt in het volgende hoofdstuk nader onderbouwd.

f. Een ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Hieruit blijkt een zorgvuldige landschappelijke inpassing van deze ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie.

5.1 Milieuaspecten     

5.1.1 Bodem     

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. De uitzondering heeft concreet betrekking op situaties als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke, gebruik wordt gehandhaafd.

Toets aan bodem

Door de Rouwmaat Groep is een verkennend bodemonderzoek (MT.16153) uitgevoerd. In bijlage 2 zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.

5.1.2 Milieuzonering     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Hardenberg de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.



Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden. Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De ontwikkeling is getoetst aan de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering. Hierbij spelen twee vragen een rol:

1. Past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)

2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

1. Externe werking. Wonen is (uiteraard) geen zwaar milieubelastende functie met daarbij een milieuzonering. Daarom past deze functie in de omgeving.

2. Interne werking. De bestaande boerderij is gelegen op meer dan 150 meter van het meest dichtbij gelegen agrarisch bedrijf aan de Mariahoeve 2. Het gaat hier om een melkveehouderij, waarbij op grond van de VNG-handreiking een afstand van minimaal 100 meter gehanteerd dient te worden. De ontwikkeling voldoet hieraan, daarmee is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.1.3 Geluidhinder     

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van een weg. Railverkeer en industrielawaai spelen geen rol. Industrielawaai is namelijk al beschreven in de hiervoor behandelde paragraaf.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied. Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB.

Onderzoeksresultaat geluidhinder

Dit bestemmingsplan biedt de planologische kaders om aan de Maria Hoeve 3 een reguliere woning toe te voegen. De functie ‘wonen’ wordt beschouwd als geluidsgevoelige functie. De afstand tussen de locatie van de woning en de as van de Maria Hoeve en Nieuwe Dijk bedraagt circa 65 meter.

Er zijn geen geluidsmodellen bekend van de Maria Hoeve en Nieuwe Dijk. Er is wel een geluidszone bekend van de intensief bereden provinciale weg N343 (Coevorden-Zwolle). Daaruit blijkt dat de er op 100 meter een geluidsbelasting van 48 decibel of lager op een geluidsgevoelige functie is. Deze geluidzone is onderstaand weergegeven.

verplicht

Afbeelding 11. Geluidzone N343. Bron:www.atlasvanoverijssel.nl

In de wet geluidhinder staat voor een provinciale weg met 4 stroken een afstand van minimaal 400 meter voorgeschreven. Voor een (buitenstedelijke) weg met 2 stroken wordt een afstand van 250 meter voorgeschreven. Deze verhouding is toegepast op 100 meter vanaf de provinciale weg. Hier komt uit een minimale afstand van 62 meter. Er kan worden aangenomen dat de geluidsbelasting van beide wegen lager is dan 48 decibel en daarmee is gelet op geluidshinder een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aangetoond.

5.1.4 Luchtkwaliteit     

In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De belangrijkste stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;

het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Bij ministeriële regeling (de Regeling niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin (o.a.) het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering. Indien de voorgenomen ontwikkeling wel in betekenende mate bijdraagt én de grenswaarde wordt overschreden, kan de ontwikkeling eventueel door projectsaldering of opname in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit worden gerealiseerd.

Onderzoeksresultaat luchtkwaliteit

Gelet op de ontwikkeling kan worden gesteld dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Aangezien in de directe omgeving geen grote emissie van fijn stof en stikstofdioxide plaatsvindt, kan tevens worden gesteld dat er een aanvaardbaar woon- en leeklimaat is op de plek.

5.1.5 Externe veiligheid     

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden in principe nog de 'Circulaire zonering langs hogedrukaardgasleidingen' en de notitie van het RIVM 'Risicoafstanden voor buisleidingen van brandbare K1, K2 en K3 vloeistoffen'. Er wordt gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel de AMvB Buisleidingen. De minister van VROM heeft geadviseerd om ten aanzien van hogedrukaardgasleidingen al uit te gaan van het nieuwe toetsingskader van deze AMvB, in plaats van de 'Circulaire zonering langs hogedrukaardgasleidingen'.

Onderzoeksresultaat externe veiligheid

De Risicokaart is gebruikt om externe veiligheid in kaart te brengen. Onderstaand is de uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

verplicht

Afbeelding 12. Afbeelding risicokaart. Bron: www.risicokaart.nl.

Hieruit blijkt dat het plangebied zich niet in de nabijheid van Bevi- en Brzo-inrichtingen bevindt. Een verwantwoording van het groepsrisico is niet nodig. Daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen veiligheidsafstanden van vervoer gevaarlijke stoffen en buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De aangegeven buisleiding tot aan de woning bedraagt 1220 meter. Daarmee valt de woning buiten de risicocontour en is het project in overeenstemming met wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.

5.1.6 Geur     

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

In haar Geurverordening heeft de gemeente Hardenberg deze afstand verkleind (buiten bebouwde kom) tot 25 meter.

Onderzoeksresultaat geur

Voor een rundveehouderij dient op basis van de geurverordening een afstand van minimaal 25 meter te worden aangehouden van de gevel van een bestaande stal tot aan de gevel van een geurgevoelig object. In dit geval voldoet de ontwikkeling hieraan. De grondgebonden veehouderijen zijn gelegen op aanzienlijk ruimere afstand dan 25 meter. Gezien de afstand mag ervan worden uitgegaan dat ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.2 Waterhuishouding     

5.2.1 Europees beleid     

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.2.2 Rijksbeleid     

In de reeds behandelde Omgevingsvisie is veel aandacht voor wateraspecten in de provincie. Naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water zijn de ambities gericht op verbetering van kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, grondwaterbescherming en bestrijding van wateroverlast. Ook de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water wordt behandeld in de Omgevingsvisie.

5.2.3 Provinciaal beleid     

In de reeds behandelde Omgevingsvisie is veel aandacht voor wateraspecten in de provincie. Naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water zijn de ambities gericht op verbetering van kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, grondwaterbescherming en bestrijding van wateroverlast. Ook de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water wordt behandeld in de Omgevingsvisie.

5.2.4 Waterschap     

In de reeds behandelde Omgevingsvisie is veel aandacht voor wateraspecten in de provincie. Naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water zijn de ambities gericht op verbetering van kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, grondwaterbescherming en bestrijding van wateroverlast. Ook de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water wordt behandeld in de Omgevingsvisie.

5.2.5 Waterparagraaf     

Zoals in voorgaande paragraven uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.6 Watertoets     

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de ‘korte procedure’. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting. Afvalwater afkomstig van de woning wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioleringsstelsel. Het hemelwater wordt niet aangesloten op de gemeentelijke riolering, maar zal ter plaatse worden geïnfiltreerd. Het waterschap is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling. In Bijlage

5.3 Natuurwaarden     

5.3.1 Algemeen     

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AmvB gelden enkele afwijkingen van het verbod. Het systeem werkt als volgt:

algemene soorten

Voor de (met name genoemde) algemene soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod.

overige soorten

Voor de overige (met name genoemde) soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.

soorten bijlage IV Habitatrichtlijn/bijlage 1 AmvB

Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AmvB artikel 75 is voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een ontheffing nodig. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:

er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (daaronder valt de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling); en

er is geen alternatief; en

doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogels vormen een aparte groep: activiteiten die verstorend zijn gedurende de broedperiode van voorkomende broedvogels zijn niet toegestaan; een ontheffingsmogelijkheid ontbreekt dan ook. Daarnaast is voor aantasting van vaste verblijfplaatsen van vogels (nesten die jaarlijks terugkerend worden bezocht) buiten de broedperiode een ontheffingsprocedure van belang.

Gebiedsbescherming

Naast de hiervoor beschreven soortbescherming kan ook een gebiedsbescherming gelden op grond van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Aangezien het plangebied niet ligt in een gebied waarvoor zo'n gebiedsbescherming geldt en ook niet in de invloedssfeer van zo'n gebied, wordt daarop niet verder ingegaan.

Bos- en natuurcompensatie

Flora wordt ook beschermd door de Boswet en de provinciale Omgevingsvisie, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Overijssel. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Er worden geen gronden met de hoofd- en medebestemming 'Bos' en 'Natuur' aangetast, dus een verdere toets is niet nodig.

5.3.2 Onderzoeksresultaten     

Natuurbank Overijssel heeft een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet. Ook zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de Boswet en provinciale Omgevingsvise. Er wordt verwezen naar bijlage 3 in de toelichting van het bestemmingsplan. Daarnaast wordt rekening gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling. Het uitvoeren van een quickscan natuurwaarden is in voorliggend geval niet noodzakelijk.

5.4 Cultuurhistorie     

5.4.1 Cultuurhistorische waarden     

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die

cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse

cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets cultuurhistorische waarden

Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen gemeentelijke monumenten. Daardoor kan worden gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

5.4.2 Archeologische waarden     

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging brengt met zich mee dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben gekregen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Toets aan archeologische waarden

Het plangebied is gelegen in een gebied zonder archeologische verwachting. Deze verwachting is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied en is gebaseerd op de provinciale Archeologische verwachtingskaart. Op basis van deze verwachting en het (bouw)plan is het niet verplicht om een archeologisch onderzoek uit te voeren bij nieuwbouw. Onderstaand een uitsnede van de provinciale verwachtingskaart.

verplicht Afbeelding 13. Provinciale verwachtingskaart. Bron:www.atlasvanoverijssel.nl.

5.5 Financieel-economische uitvoerbaarheid     

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet     

6.1 Inleiding     

In de hoofdstukken 2 en 3 zijn de bestaande situatie en het plan beschreven. Hoofdstukken 4 en 5 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld.De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);

4. Overgangs- en slotregels.

6.2 Opzet regels     

Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen ( Artikel 1)

In dit artikel zijn enkele in het kader van de SVBP2012 verplichte begrippen en enkele aanvullende begrippen opgenomen die dienen ter verduidelijking van de in dit wijzigingsplan gehanteerde definities. Voor het overige worden de begrippen zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' onverkort van toepassing verklaard'.

Wijze van meten (Artikel 2)

In dit artikel wordt de wijze van meten zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg', onverkort van toepassing van toepassing verklaard.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. In dit geval betreft dit de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap'. In paragraaf 6.3 wordt deze bestemmingen nader toegelicht.

Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Omdat het in dit geval een wijzigingsplan betreft zijn de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' onverkort van toepassing verklaard.

Overgangs- en slotbepalingen

In dit hoofdstuk worden de regels ten aanzien van het overgangsrecht zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' onverkort van toepassing verklaard. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording regels     

Er is sprake van toelatingsplanologie in de ruimtelijke ordening in Nederland. Op gronden is aangegeven ten behoeve van welke bestemming dit mag worden gebruikt en welke (en hoeveel) bebouwing mag worden gerealiseerd. In dit geval is gekozen voor het woongebruik en is grotendeels aangesloten bij de regels zoals in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg is weergegeven.



Bestemming Wonen - Besloten Heideontginningslandschap

De gronden ter plaatse van de planlocactie worden bestemd als "Wonen - Besloten Heideontginningslandschap". Gronden met de woonbestemming zijn bedoeld voor het wonen en aan huis gebonden beroepen, met daarbij behorende verkeer en verblijf, openbare nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water. Er mogen binnen het plangebied maximaal twee woning worden gerealiseerd (de bestaande woning en een nieuw te bouwen woning). In de bouwregels zijn diverse maatvoeringseisen opgenomen ten aanzien van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg     

7.1 Vooroverleg     

Aangezien het gaat om een wijzigingsbevoegdheid is vooroverleg niet benodigd.

7.2 Inspraak     

Gelet op de aard van dit wijzigingsplan zal naar verwachting worden afgezien van inspraak en zal een ontwerp wijzigingsplan ter inzage worden gelegd.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het wijzigingsplan 'Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Maria Hoeve 3 Balkbrug' met identificatienummer NL.IMRO.0160.WBP00013-OW01 van de gemeente Hardenberg;

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg'     

het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00165-VGO1 van de gemeente Hardenberg, gewijzigd vastgesteld op 2 december 2014;

1.4 Verbeelding     

de verbeelding van het wijzigingsplan 'Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Maria Hoeve 3 Balkbrug', bestaande uit de kaart met identificatienummer NL.IMRO.0160.WBP00013-OW01.

Artikel 2 Wijze van meten     

De wijze van meten behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' blijft onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Wonen - besloten heideontginningslandschap     

De regels horende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' blijven onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

De regels horende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' blijven onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

De regels horende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' blijven onverkort van toepassing.

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Maria Hoeve 3 in Balkbrug' van de gemeente Hardenberg.