Wijziging bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Collendoornerdijk 4 Collendoorn    

TOELICHTING     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Initiatiefnemer heeft het voormalig agrarisch erf aan de Collendoornerdijk 4 in Collendoorn aangekocht. Op het erf bevinden zich een woonboerderij met voormalig agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken. Aanvrager beoogt het perceel regulier te bewonen. Reguliere bewoning is echter in strijd met de vigerende bestemming agrarisch met waarden - Essen- en Hoevenlandschap. Op grond van artikel 6.6.4 is het mogelijk om de agrarische bestemming "agrarisch met waarden - Essen- en Hoevenlandschap" te wijzigen in de bestemming "wonen - Essen- en Hoevenlandschap". Dit bestemmingsplan biedt een onderbouwing aan deze wijzigingsbevoegdheid. Zodra dit wijzigingsplan onherroepelijk is, is het beoogde gebruik in overeenstemming met de bestemming.

1.2 Ligging en begrenzing     

Onderstaand is het plangebied weergegeven. Het perceel is kadastraal bekend als ambt Hardenberg 01, sectie O nummer 00022.

verplicht

Afbeelding 1. Overzicht plangebied. Bron: Publieke Dienstverlening op Kaart.

verplicht

Afbeelding 2. Overzicht locatie in buitengebied Hardenberg. Bron: Publieke Dienstverlening op Kaart

1.3 Geldend bestemmingsplan     

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hardenberg gewijzigd vastgesteld op 2 december 2014. Hierna is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Het zwart omkaderde geeft het huidige bouwvlak en daarmee de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied weer. De te realiseren woonbestemming loopt tot de Collendoornerdijk.

verplicht

Afbeelding 3. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Zoals reeds aangegeven heeft de betreffende grond de bestemming "Agrarisch met waarden, besloten Essen- en Hoevenlandschap en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5". Regulier bewoning is in strijd met de agrarische bestemming.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting     

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het landschap en de omgeving en wordt de huidige en gewenste situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische planopzet. In hoofdstukken 7 wordt tenslotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid toegelicht.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Cultuurhistorie     

Het landschap rondom de Collendoornerdijk wordt gekenmerkt door het Collendoornerbos enerzijds en de nieuwbouwwijk Marslanden anderzijds. Het plangebied is onderdeel van de noordelijke stadsrandzone van Hardenberg. Met name de kleinschaligheid van het landschap met smalle slingerende wegen maken het gebied aantrekkelijk. De van oorsprong veel voorkomende houtsingels zijn als relicten nog aanwezig. Her en der zijn recent nog enkele houtsingels aangeplant. Het sterke reliëf van oude zandkoppen is op sommige plekken nog waarneembaar. Het gebied vormt een prachtige overgang van de stedelijke omgeving naar het veel pragmatischer ingerichte en meer open gebied richting Lutten.Hieronder zijn drie (historische) kaarten opgenomen waaruit de totstandkoming van het huidige landschap valt af te lezen. In onderstaande kaarten is onder meer de schaalvergroting in de landbouw zichtbaar. Dit is te zien aan het grootschaliger worden van de kavels alsmede het verdwijnen van oorspronkelijke houtsingels. De ontwikkeling van de zandwinningslocatie Collendoorn en de aanleg van het Collendoornerbos hebben ook bijgedragen aan de huidige landschappelijke eigenschappen van het gebied.

verplicht

Afbeelding 4. Historische kaarten omgeving Collendoornerdijk. Bron: www.atlasvanoverijssel.nl.

2.2 Plangebied en de directe omgeving     

Het plangebied ligt in de buurtschap Collendoorn aan de noord(west)zijde van de kern Hardenberg. Het plangebied is ontsloten aan de Collendoornerdijk, een historische landweg met karakteristieke bebouwingselementen. In de Structuurvisie Marslanden is aangegeven dat het bestaande bebouwingskarakter van deze dijk moet worden gerespecteerd en indien mogelijk versterkt. Het plangebied ligt aan de noordzijde van de Collendoornerdijk. Aan de zuidzijde is inmiddels de woonwijk Marslanden ontwikkeld, met belendend aan het plangebied enkele vrijstaande woningen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving     

3.1 Gewenst     

In de gewenste situatie wijzigt er vooralsnog niets ten opzichte van de huidige situatie. Enkel de bestemming van het agrarisch bouwvlak (en de grond voor het bouwvlak tot aan de Collendoornerdijk) wordt gewijzigd in een woonbestemming teneinde de voormalige agrarische bedrijfswoning te kunnen gebruiken als reguliere burgerwoning. De voormalige bedrijfsgebouwen en bouwwerken die aanwezig zijn op het erf worden in eerste instantie gebruikt ten behoeve van het wonen.

3.2 Ontsluiting terrein en parkeren     

De ontsluiting van het erf wijzigt niet en blijft via de bestaande in- en uitrit plaatsvinden op de Collendoornerdijk. Qua aantallen verkeersbewegingen wordt opgemerkt dat planologisch gezien sprake zal zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Door de wijziging van de bestemming is het immers niet meer mogelijk om ter plaatse een agrarisch bedrijf uit te oefenen, de bij een agrarisch bedrijf behorende bedrijfsmatige verkeersbewegingen zullen ter plaatse derhalve ook niet meer plaatsvinden. Het parkeren zal blijven plaatsvinden op het eigen erf. Het erf biedt hier voldoende ruimte voor.

Hoofdstuk 4 Beleid     

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling getoetst aan het beleid van het rijk, provincie en gemeente.

4.1 Rijksbeleid     

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) vastgesteld. In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Conclusie

In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor het voorliggende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft geen nationaal belang.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie

Het betreft een kleinschalige woon-ontwikkeling aansluitend aan de bebouwde kom. Dit is primair een gemeentelijke bevoegdheid. Het Barro geeft geen regels voor dergelijke ontwikkelingen. Het initiatief past daarom binnen het rijksbeleid.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.

Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Artikel 3.1.6 tweede lid Bro:

De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Conclusie

Het is niet geheel duidelijk of het verkleuren van een bedrijfswoning valt onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierover is inmiddels jurisprudentie, waaraan de ontwikkeling in deze wordt getoetst. Er wordt gerefereerd aan een uitspraak van de Raad van State d.d. 18 december 2013. Hieruit blijkt dat het toevoegen van zes woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. In voorliggend geval is er sprake van het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. Daardoor kan worden gesteld dat de ontwikkeling niet in strijd is met de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid     

Een ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken.

Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in woonvraag.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een document waarin kansen, beleidsambities en ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit op verschillende vlakken zijn weergegeven. Ter uitvoering van deze doelen bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie beantwoordt de vragen of, waar en hoe ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

verplicht

Afbeelding 5. Uitvoeringsmodel provincie Overijssel. Bron: www.atlasvanoverijssel.nl

Toets aan uitvoeringsmodel

1. Generieke beleidskeuzes

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan de generieke beleidskeuzes zoals opgenomen in de Omgevingverordening Overijssel. Er zijn in voorliggend geval geen aspecten van belang die een nadere onderbouwing behoeven.

2. Ontwikkelingsperspectieven

Op het plangebied is het ontwikkelingsperspectief "buitengebied accent veelzijde gebruiksruimte, mixlandschap" van toepassing. Onderstaand een uitsnede van de atlas van Overijssel.

verplicht

Afbeelding 6. Ontwikkelingsperspectief, mixlandschap. Bron: www.atlasvanoverijssel.nl

Dit zijn de gebieden binnen de provincie waar sprake is van de verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Ook hier staat de kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. In dit perspectief worden de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook die van andere sectoren, nog nadrukkelijker verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Het regulier bewonen van het perceel Collendoornerdijk 4 past binnen dit perspectief.

3. Gebiedskenmerken

De gebiedskenmerken worden niet aangetast door deze ontwikkeling, er vindt namelijk geen nieuwbouw en/of sloop plaats.

4.3 Gemeentelijk beleid     

4.3.1 Visienota Buitengebied

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota vormde de basis voor het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg.

Thema wonen

De nieuwe functie in het plangebied wordt 'wonen' i.p.v. 'agrarisch'. Voor wat betreft de functie 'Wonen' heeft de gemeente haar gemeentelijke beleid verwoord in een aantal uitgangspunten/doelstellingen, te weten:

1. Behoud van een gevarieerd woningaanbod in het buitengebied, zowel qua inhoud van de woningen als qua verschijningsvorm;

2. De afstemming van de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied op de gebiedskenmerken;

3. Het bieden van ruime mogelijkheden voor inwoning;

4. Het bieden van de mogelijkheid om aan vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen een woonfunctie toe te kennen; waarbij ruimere mogelijkheden gelden naarmate meer oppervlakte aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden afgebroken;

5. Het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoningen;

6. Het bieden van ruimte voor opvulling van open gaten in bebouwingslinten met woningbouw of kleinschalige bedrijvigheid.

De gemeente sluit een toename van de woonfunctie in het buitengebied niet uit. Wel wordt uitgegaan van optimale benutting van de bestaande bebouwing. Wonen in het buitengebied wordt niet meer gezien als een ongewenste functie maar als een waardevol bestandsdeel van het totale woningaanbod van de gemeente. De gemeente streeft dan ook naar het instandhouden van een gevarieerd aanbod aan woonmilieus.

4.3.2 Landschaps Identiteits Kaart (LIK) en Ontwikkelingsvisie

In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied zijn de gebiedskenmerken beschreven in de LIK Noordelijke Stadsrandzone Hardenberg. Het plangebied is gelegen in een Essen- en hoevenlandschap. De functies in het gebied zijn agrarisch en voormalige boerderijen met wonen en werken. Oude agrarische bebouwing wordt gezien als een sterke eigenschap in het gebied. Door deze ontwikkeling wordt een boerderij in stand gehouden door de functiewijziging naar wonen. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan de kenmerken van een Essen- en hoevenlandschap.

De aan de LIK gekoppelde Ontwikkelingsvisie Noordelijke Stadsrandzone Hardenberg biedt in een Essen- en Hoevenlandschap ruimte aan nieuwe woonfuncties na bedrijfsbeëindiging. Daarmee sluit deze ontwikkeling aan bij de Ontwikkelingsvisie.

4.3.3 Bestemmingsplan Buitengebied

Via afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden kent het bestemmingsplan (onder voorwaarden) een zekere mate van flexibiliteit. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 6.6.4 kan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen- en Hoevenlandschap' gewijzigd worden in de bestemming 'Wonen'. Hierna wordt nader ingegaan op de voorwaarden waaraan bij gebruikmaking van deze wijzigingsbevoegdheid dient te worden voldaan.

Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat binnen een bouwvlak geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel 42 (Wonen - Essen- en Hoevenlandschap), met inachtneming van de volgende bepalingen;

a) het bouwvlak wordt verwijderd;

b) bestaande niet-agrarische nevenactiviteiten en bestaande kleinschalige kampeerterreinen als bedoeld in artikel 6.1 en bestaande niet-agrarische bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 6.5.1 zijn toelaatbaar; kleinschalige kampeerterreinen dienen in principe te worden aangeduid als minicamping;

c) alle bestaande gebouwen binnen het voormalig bouwvlak, met het bijbehorende erf, worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen - Essen - en Hoevenlandschap ';

d) de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak houden de betreffende agrarische bestemming;

e) de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;

f) de wijziging vanuit milieuoogpunt toelaatbaar is;

g) het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen;

Toetsing van het initiatief aan de wijzigingsbevoegdheid

Hierna wordt puntsgewijs aan de afwegingskader getoetst:

a) Zoals blijkt uit de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan is het bouwvlak in zijn geheel verwijderd en vervangen door een bestemmingsvlak 'Wonen, Essen - en Hoevenlandschap';

b) Hier is geen sprake van;

c) Aan deze voorwaarde wordt voldaan (zie verbeelding);

d) Hier wordt aan voldaan met dien verstande dat de inrit en verharding binnen de woonbestemming komen te liggen;

e) Zoals zal blijken uit het volgende hoofdstuk, en dan met name de paragrafen 4.5 en 4.6, is geen sprake van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing;

f) Uit hoofdstuk 5 blijkt dat de wijziging van bestemming vanuit milieuoogpunt toelaatbaar is;

g) Aan deze voorwaarde wordt voldaan aangezien vooralsnog uitsluitend de bestaande bedrijfswoning zal worden gebruikt als reguliere burgerwoning.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Milieuaspecten     

5.1.1 Bodem     

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. De uitzondering heeft concreet betrekking op situaties als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke, gebruik wordt gehandhaafd.

Toets aan bodem

In dit geval is het laatstgenoemde punt van toepassing. Het 'niet wederrechtelijke gebruik' wordt in dit geval gehandhaafd. De functie van het gebouw, de functie 'wonen', wijzigt immers niet. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is gezien het vorenstaande in het kader van dit wijzigingsplan derhalve niet noodzakelijk.

5.1.2 Milieuzonering     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Hardenberg de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.



Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden. Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De ontwikkeling is getoetst aan de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering. Hierbij spelen twee vragen een rol:

1. Past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)

2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

1. Externe werking. Wonen is (uiteraard) geen zwaar milieubelastende functie met daarbij een milieuzonering. Daarom past deze functie in de omgeving.

2. Interne werking. De woning heeft een afstand van 75 meter tot aan het agrarische bouwvlak aan de noordzijde (Collendoornerdijk 6). De onderlinge afstand tussen het bestemmingsvlak wonen en het betreffende agrarische bouwvlak is minder dan 50 meter. Uitgaande van een gemengd gebied dient deze afstand wel gerespecteerd te worden conform de VNG-handreiking. Dit agrarische bouwvlak wordt benut door een voormalig agrarisch bedrijf. De afstand van 75 meter voldoet aan de Wet Geurhinder en Veehouderij, uitgaande van een grondgebonden agrarisch bedrijf. De eigenaar heeft verklaard aan de gemeente geen problemen te hebben met deze wijziging. Gelet hierop kan worden gesteld dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd aan de Collendoornerdijk 4 en er geen belemmering optreedt ten opzichte van de bedrijfsvoering. De ontwikkeling is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

5.1.3 Geluidhinder     

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van een weg.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaat geluidhinder

Dit bestemmingsplan biedt de planologische kaders om aan de Collendoornerdijk de bedrijfswoning te verkleuren naar een reguliere woning. De functie ‘wonen’ wordt beschouwd als geluidsgevoelige functie. De afstand tussen de locatie van de woning en de as van de Collendoornerdijk bedraagt circa 26 meter. Uit geluidsmodelleringen blijkt dat als de woning in lijn met de andere woningen (Collendoornerdijk 10 en 12) zou worden gebouwd, de gevelbelasting circa 46 dB zal bedragen en voldaan zou worden aan de voorkeursgrenswaarde. In voorliggend geval wordt de woning op grotere afstand tot de weg gerealiseerd en kan ervan uit worden gegaan dat de voorkeursgrenswaarde onder de 48 dB, ex artikel 82 van de Wgh ligt. De Wgh vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

5.1.4 Luchtkwaliteit     

In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De belangrijkste stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Bij ministeriële regeling (de Regeling niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin (o.a.) het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Indien de voorgenomen ontwikkeling wel in betekenende mate bijdraagt én de grenswaarde wordt overschreden, kan de ontwikkeling eventueel door projectsaldering of opname in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit worden gerealiseerd.

Onderzoeksresultaat luchtkwaliteit

Gelet op de ontwikkeling kan worden gesteld dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Aangezien in de directe omgeving geen grote emissie van fijn stof en stikstofdioxide plaats vindt, kan tevens worden gesteld dat er een aanvaardbaar woon- en leeklimaat is op de plek.

5.1.5 Externe veiligheid     

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden in principe nog de 'Circulaire zonering langs hogedrukaardgasleidingen' en de notitie van het RIVM 'Risicoafstanden voor buisleidingen van brandbare K1, K2 en K3 vloeistoffen'. Er wordt gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel de AMvB Buisleidingen. De minister van VROM heeft geadviseerd om ten aanzien van hogedrukaardgasleidingen al uit te gaan van het nieuwe toetsingskader van deze AMvB, in plaats van de 'Circulaire zonering langs hogedrukaardgasleidingen'.

Onderzoeksresultaat externe veiligheid

De Risicokaart is gebruikt om externe veiligheid in kaart te brengen. Onderstaand is de uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

verplicht

Afbeelding 7. Afbeelding risicokaart. Bron: www.risicokaart.nl.

Hieruit blijkt dat het plangebied zich niet in de nabijheid van Bevi- en Brzo-inrichtingen bevindt. Een verwantwoording van het groepsrisico is niet nodig. Daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen veiligheidsafstanden van vervoer gevaarlijke stoffen en buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De aangegeven buisleiding tot aan de woning bedraagt 1128 meter. Daarmee valt de woning buiten de risicocontour en is het project in overeenstemming met wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.

5.1.6 Geur     

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

In haar Geurverordening heeft de gemeente Hardenberg deze afstand verkleind (buiten bebouwde kom) tot 25 meter.

Onderzoeksresultaat geur

In dit kader is uitsluitend de voormalige rundveehouderij aan de Collendoornerdijk 4 van belang. Overige veehouderijen zijn gelegen op aanzienlijk ruimere afstand (> 600 meter). Voor een rundveehouderij dient op basis van de geurverordening een afstand van minimaal 25 meter te worden aangehouden van de gevel van een bestaande stal tot aan de gevel van een geurgevoelig object, in dit geval voldoet de ontwikkeling hieraan. Gezien de afstand mag ervan worden uitgegaan dat ter plaatse van de woonboerderij sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.2 Waterhuishouding     

5.2.1 Europees beleid     

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.2.2 Rijksbeleid     

Het Nationaal Waterplan is in december 2009 vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Dit plan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. In de Wet ruimtelijke ordening heeft dit beleid de status van structuurvisie.

5.2.3 Provinciaal beleid     

In de reeds behandelde Omgevingsvisie is veel aandacht voor wateraspecten in de provincie. Naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water zijn de ambities gericht op verbetering van kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, grondwaterbescherming en bestrijding van wateroverlast. Ook de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water wordt behandeld in de Omgevingsvisie.

5.2.4 Waterschap     

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse

verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn.

 

5.2.5 Waterparagraaf     

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.6 Watertoets     

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de ‘korte procedure’. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting. Afvalwater afkomstig van de woning wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioleringsstelsel. Het hemelwater wordt niet aangesloten op de gemeentelijke riolering, maar zal ter plaatse worden geïnfiltreerd. Het waterschap is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Natuurwaarden     

5.3.1 Algemeen     

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AmvB gelden enkele afwijkingen van het verbod. Het systeem werkt als volgt:

algemene soorten

Voor de (met name genoemde) algemene soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod.

overige soorten

Voor de overige (met name genoemde) soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.

soorten bijlage IV Habitatrichtlijn/bijlage 1 AmvB

Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AmvB artikel 75 is voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een ontheffing nodig. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:

  • er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (daaronder valt de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling); en
  • er is geen alternatief; en
  • doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogels vormen een aparte groep: activiteiten die verstorend zijn gedurende de broedperiode van voorkomende broedvogels zijn niet toegestaan; een ontheffingsmogelijkheid ontbreekt dan ook. Daarnaast is voor aantasting van vaste verblijfplaatsen van vogels (nesten die jaarlijks terugkerend worden bezocht) buiten de broedperiode een ontheffingsprocedure van belang.

Gebiedsbescherming

Naast de hiervoor beschreven soortbescherming kan ook een gebiedsbescherming gelden op grond van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Aangezien het plangebied niet ligt in een gebied waarvoor zo'n gebiedsbescherming geldt en ook niet in de invloedssfeer van zo'n gebied, wordt daarop niet verder ingegaan.

Bos- en natuurcompensatie

Flora wordt ook beschermd door de Boswet en de provinciale Omgevingsvisie, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Overijssel. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Er worden geen gronden met de hoofd- en medebestemming 'Bos' en 'Natuur' aangetast, dus een verdere toets is niet nodig.

5.3.2 Onderzoeksresultaten     

Het gaat sec om een functiewijziging van bestaande gebouwen, waarbij er geen sloop of nieuwbouw plaatsvindt. Derhalve kan verwacht worden dat geen natuurwaarden worden aangetast door deze ontwikkeling. Daarnaast wordt rekening gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling. Het uitvoeren van een quickscan natuurwaarden is in voorliggend geval niet noodzakelijk.

5.4 Cultuurhistorie     

5.4.1 Cultuurhistorische waarden     

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die

cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse

cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets cultuurhistorische waarden

Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen gemeentelijke monumenten. Daardoor kan worden gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

5.4.2 Archeologische waarden     

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging brengt met zich mee dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben gekregen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Toets aan archeologische waarden

Het plangebied is gelegen in een gebied met een archeologische verwachting. Deze verwachting is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Op basis van deze verwachting en het (bouw)plan is het verplicht om een archeologisch onderzoek uit te voeren bij nieuwbouw. Daar is hier geen sprake van. Daarom zijn er geen belemmeringen.

5.5 Financieel-economische uitvoerbaarheid     

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet     

6.1 Inleiding     

In de hoofdstukken 2 en 3 zijn de bestaande situatie en het plan beschreven. Hoofdstukken 4 en 5 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld.De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);

4. Overgangs- en slotregels.

6.2 Opzet regels     

Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen ( Artikel 1)

In dit artikel zijn enkele in het kader van de SVBP2012 verplichte begrippen en enkele aanvullende begrippen opgenomen die dienen ter verduidelijking van de in dit wijzigingsplan gehanteerde definities. Voor het overige worden de begrippen zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' onverkort van toepassing verklaard'.

Wijze van meten (Artikel 2)

In dit artikel wordt de wijze van meten zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg', onverkort van toepassing van toepassing verklaard.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. In dit geval betreft dit de bestemming 'Wonen - Besloten veenontginningslandschap'. In paragraaf 6.3 wordt deze bestemmingen nader toegelicht.

Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Omdat het in dit geval een wijzigingsplan betreft zijn de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' onverkort van toepassing verklaard.

Overgangs- en slotbepalingen

In dit hoofdstuk worden de regels ten aanzien van het overgangsrecht zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' onverkort van toepassing verklaard. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels     

Er is sprake van toelatingsplanologie in de ruimtelijke ordening in Nederland. Op gronden is aangegeven ten behoeve van welke bestemming dit mag worden gebruikt en welke (en hoeveel) bebouwing mag worden gerealiseerd. In dit geval is gekozen voor het woongebruik en is grotendeels aangesloten bij de regels zoals in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg is weergegeven.



Bestemming Wonen - Essen en Hoevenlandschap

De gronden ter plaatse van de planlocactie worden bestemd als "Wonen - Essen - en Hoevenlandschap". Gronden met de woonbestemming zijn bedoeld voor het wonen en aan huis gebonden beroepen, met daarbij behorende verkeer en verblijf, openbare nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water. Er mag binnen het plangebied maximaal één woning worden gerealiseerd. In de bouwregels zijn diverse maatvoeringseisen opgenomen ten aanzien van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg     

7.1 Vooroverleg     

Aangezien het gaat om een wijzigingsbevoegdheid is vooroverleg niet benodigd.

7.2 Inspraak     

Vanaf woensdag 8 juni 2016 heeft het ontwerp wijzigingsplan Buitengebied Hardenberg, Collendoornerdijk 4 Collendoorn gedurende 6 weken ter inzage gelegen. De laatste dag van de termijn was dinsdag 19 juli 2016. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlagen bij de toelichting     

Bijlage 1 Watertoets     

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     



In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan:     

het wijzigingsplan 'Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Collendoornerdijk 4 Collendoorn' met identificatienummer NL.IMRO.0160.WBP00012-VG01 van de gemeente Hardenberg;

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg'     

het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' met identificatienummer NL.IMRO.0160.BP00165 van de gemeente Hardenberg, gewijzigd vastgesteld op 2 december 2014;

1.4 Verbeelding     

de verbeelding van het wijzigingsplan 'Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Collendoornerdijk 4 Collendoorn', bestaande uit de kaart met identificatienummer NL.IMRO.0160.WBP00012-VG01.

Artikel 2 Wijze van meten     

De wijze van meten behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' blijft onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Wonen - Essen- en Hoevenlandschap     

De regels horende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' blijven onverkort van toepassing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5     

De regels horende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' blijven onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

De regels horende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' blijven onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

De regels horende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' blijven onverkort van toepassing.

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Collendoornerdijk 4 Collendoorn' van de gemeente Hardenberg.