Bestemmingsplan de Krim, Parallelweg ong    

TOELICHTING     

behorende bij het Bestemmingsplan de Krim, Parallelweg ong

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een onbebouwde locatie tussen de Parallelweg 19 en de Parallelweg 19a in de Krim. De exacte locatie wordt weergegeven in paragraaf 1.2.

Op grond van de gemeentelijke Buurtschappennota is er een mogelijkheid om op de betreffende grond een woning toe te voegen. De vigerende Beheersverordening de Krim biedt bij recht en bij afwijking geen mogelijkheid om een woning toe te voegen. Derhalve is een herziening van de beheersverordening noodzakelijk. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat het toevoegen van een woning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing     

Het plangebied is onderstaand weergegeven, in onderstaand zwarte kader. De kadastrale gegevens zijn: Gramsbergen, sectie I, nummer 1325.

verplicht

Afbeelding. Overzicht plangebied (zwart omkaderd)

1.3 Geldend bestemmingsplan     

De beheersverordening de Krim is van toepassing op het plangebied. Deze beheersverordening is op 22 april 2014 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld De betreffende grond heeft de bestemming "woongebied" met dubbelbestemming "waarde-archeologie 3".

verplicht

Afbeelding. Uitsnede beheersverordening de Krim

De grond dient gebruikt te worden voor wonen. Het aantal woningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan het bestaande aantal. Het toevoegen van een woning is daarmee in strijd en daarom dient het plan (de verordening) herzien te worden.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting     

Na deze inleiding zal er in hoofdstuk 2 ingegaan worden op de oorsprong en het gebied de Krim.

In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het plan. Het volgende hoofdstuk bevat een toets aan het beleidskader van het achtereenvolgens het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg. In de daarop volgende hoofdstukken worden de milieu- en omgevingsaspecten benoemd. Tenslotte zal de toelichting een juridische toelichting, planverantwoording, economische uitvoerbaarheid en weergave van vooroverleg en inspraak bevatten.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

Het plangebied is gelegen in het dorp de Krim. In dit hoofdstuk is de oorsprong van de Krim toegelicht en wordt er ingezoomd op het specieke plangebied. In de beheersverordening de Krim wordt een toelichting gegeven op de Krim. Onderstaande tekst is overgenomen uit deze beheersvervordening.

2.1 Cultuurhistorie     

Aan de hand van topografische kaartjes uit verschillende jaren wordt de ruimtelijke ontwikkeling van De Krim in beeld gebracht. Het gaat om vier momentopnames, namelijk: 1850, 1900, 1950 en 2010.

1850

In 1850 is het gebied waar De Krim is gelegen nog onontgonnen. Het maakt deel uit van het uitgestrekte veengebied ten westen van Coevorden. De kaart van 1850 laat de eerste tekenen zien van de ontginning van het veen. De Nieuwe Grup is de eerste aanzet van de Lutterhoofdwijk, die vanuit Slagharen het veen ontsluit. Ten zuiden van de Nieuwe Grup loopt de Vriesche Dijk die door het veen de verbinding vormde met Coevorden.

verplicht

Afbeelding. Kaart de Krim 1850

1900

In 1900 is het beeld geheel gewijzigd. De Lutterhoofdwijk is gegraven, alsmede een groot aantal dwarswijken. Deze dienden voor de ontwatering van het veen en de afvoer van de turf. Dat de dwarswijken niet onder een rechte hoek op de Lutterhoofdwijk staan, vindt zijn oorzaak in het feit dat de oorspronkelijke ontginningsbasis van het veen in Anerveen ligt.

Langs het kanaal heeft zich de nederzetting De Krim gevormd, bestaande uit boerderijen, woningen, plaggenhutten, twee kerken en twee scholen. De weg langs de zuidzijde van het kanaal is verhard. Ook de tram van Oosterhesselen naar Meppel loopt hier. Het veen is nog niet volledig ontgonnen. De dalgronden worden hoofdzakelijk voor de aardappelteelt gebruikt.

verplicht

Afbeelding. Overzicht lintbebouwing de Krim 1900

1950

In de periode tussen 1900 en 1950 is alle veen afgegraven. In het lint langs het kanaal is de bebouwing sterk toegenomen. Grote boerderijen zijn met name langs de noordzijde van het kanaal gebouwd. Het patroon van de Lutterhoofdwijk met dwarswijken is nog volledig in tact. In 1906 is de aardappelmeelfabriek gebouwd. Ten zuiden daarvan liggen vloeivelden.

Bij de Prins Bernhardstraat is een eerste aanzet van bebouwing buiten het lint zichtbaar.

 verplicht

Afbeelding. Overzicht ontwikkeling de Krim 1950

2010

Het kaartbeeld van De Krim en omgeving laat de grote veranderingen van de laatste vijftig jaar zien. Het meest opvallend is het ontstaan van de bebouwingskern ter weerszijden van de Beukenlaan. De gebouwen en de vloeivelden van de aardappelmeelfabriek zijn sterk uitgebreid. Ten noorden van de Lutterhoofdwijk is bos aangeplant.

Monumenten

Binnen de kern De Krim zijn drie gemeentelijke monumenten aanwezig. Het gaat om Parallelweg 19 (de bunker), 26 en 39 (Hervormde Kerk Eben Haëzer).

verplicht

Afbeelding. Beeld de Krim anno 2010

2.2 Plangebied en de directe omgeving     

De planlocatie is gelegen binnen de bebouwde kom. Het plangebied is gelegen (schuin) tegenover het Turfstekersplein. Dit plein is omringd door enkele winkels en overige voorzieningen. In de directe omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gewoond met enkele bedrijfsmatige activiteiten in de betreffende lintbebouwing.

Aan de Parallelweg is er sprake van lintbebouwing. Het betreft van oudsher veenkoloniale lintbebouwing, met verspreid liggende bebouwing en her en der doorzichten naar achterliggend open gebied. De bebouwing is voornamelijk traditioneel, waarbij enkele traditionele boederijen in Groninger bouwstijl opvallen.

Op het achterliggende terrein (noordzijde) is bos gelegen. Dit bos valt onder de zogenaamde NSW-landgoederen regeling en betreft een opengesteld bos. Ten oosten van het plangebied is een woonontwikkeling aan de gang. Ten westen van het plangebied is de woning van initiatiefnemer gelegen en ten zuiden is infrastructuur gelegen (Parallelweg en het kanaal de Lutterhoofdwijk).

Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 1500 m2 en bestaat uit voornamelijk grasland. Aan de zuidzijde bevinden zich enkele bomen. Een luchtfoto is in afbeelding 1 weergegeven.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving     

In dit hoofstuk wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling.

3.1 Gewenst     

Op grond van de Buurtschappennota is er ruimte voor de toevoeging van een woning in de Krim. Het college van burgemeester en wethouders hebben toegezegd (in december 2015) medewerking te willen verlenen aan het ontwikkelen van een woningbouwkavel.

De gewenste ontwikkeling heeft betrekking op een vrijstaande woning (met mogelijkheid voor bijgebouwen). Een ruimtelijke kwaliteitsplan is opgesteld door Buro Stad en Land. Deze is als bijlage 1 in de toelichting opgenomen. Onderstaand een korte samenvatting van het plan.

verplicht

verplicht

3.2 Ontsluiting terrein en parkeren     

De ontsluiting van het perceel vindt plaats vanaf de Parallelweg in de Krim. Aan de oostzijde van de aanwezige bunker zal een oprit naar de te bouwen woning worden gerealiseerd. Dit zal ook als zodanig worden opgenomen in de verbeelding van het bestemmingsplan. De ontwikkeling brengt een geringe toename van verkeersbewegingen met zich mee. Op het terrein (binnen het plangebied) is voldoende ruimte om de minimaal benodigde 2 parkeerplaatsen aan te leggen.

Hoofdstuk 4 Beleid     

Dit hoofdstuk geeft een beeld van het beleid van de verschillende overheidsinstanties. De ontwikkeling is getoetst aan de verschillende relevante beleidsdocumenten.

4.1 Rijksbeleid     

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) vastgesteld. In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor het voorliggen bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft geen nationaal belang.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het betreft een kleinschalige ontwikkeling binnen de bebouwde kom. Dit is primair een gemeentelijke bevoegdheid. Het barro geeft geen regels voor dergelijke ontwikkelingen. Het initiatief past daarom binnen het rijksbeleid.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.

Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Artikel 3.1.6 tweede lid Bro:

De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Conclusie

Het is niet geheel duidelijk of het toevoegen van een woning valt onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierover is inmiddels jurisprudentie, waaraan de ontwikkeling in deze wordt getoetst. Er wordt gerefereerd aan een uitspraak van de Raad van State d.d. 18 december 2013. Hieruit blijkt dat het toevoegen van zes woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. In voorliggend geval is er sprake van de toevoeging van één woning, daardoor kan worden gesteld dat de ontwikkeling niet in strijd is met de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid     

Een ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel     

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken.

Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel     

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel     

De Omgevingsvisie is een document waarin kansen, beleidsambities en ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit op verschillende vlakken zijn weergegeven. Ter uitvoering van deze doelen bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie beantwoordt de vragen of, waar en hoe ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

verplicht

Afbeelding. Uitvoeringsmodel provincie Overijssel

Toets aan uitvoeringsmodel

1. Generieke beleidskeuzes

Er is sprake van een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling. Hierdoor zijn artikel 2.1.3 en artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening van toepassing op deze ontwikkeling.

verplicht

verplicht

In de Krim zijn de gemeentelijke woningbouwmogelijkheden zo goed als benut. Dat is een beweegreden voor het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg geweest om de Buurtschappennota op te stellen. In de Buurtschappennota wordt binnen een bepaald plangebied in (het centrum van) de Krim nieuwbouwmogelijkheden geboden in doorzichten in lintbebouwing. Daarnaast is het plangebied gelegen in de Beheersverordening de Krim, waarin het al een bestemming "woondoeleinden" heeft. Verder is de betreffende locatie gelegen binnen de bebouwde kom.

Gelet hierop kan worden voldaan aan de SER-ladder voor de Stedelijke Omgeving.

Wat betreft de nieuwe woningbouwlocatie voldoet de ontwikkeling aan de woonvisie van de gemeente Hardenberg. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 4.3. De woonvisie en de vastgestelde Buurtschappennota zijn afgestemd met de provincie Overijssel. Daarom kan tevens worden voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening.

2. Ontwikkelingsperspectieven

Op het plangebied is het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied accent productie, schoonheid van de moderne landbouw" van toepassing. Onderstaand een uitsnede van de atlas van Overijssel.

verplicht

Afbeelding. Ontwikkelingsperspectief, buitengebied accent productie schoonheid van de moderne landbouw.

In de Ontwikkelingsvisie is beschreven bij dit ontwikkelingsperspectief:

Dit ontwikkelingsperspectief omvat twee aspecten, namelijk schoonheid van de moderne landbouw en landbouwontwikkelingsgebied. Het gaat hier om open gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw de ruimte krijgt. In tegenstelling tot landbouwontwikkelingsgebied is hier vooral ruimte voor schaalvergroting van bestaande (liefst grondgebonden) agrarische bedrijven.

De kwaliteitsambitie is om de diverse landschappen herkenbaar te houden ten opzichte van elkaar en verschillen en contrasten binnen deze landschappen te accentueren.

Op basis van het bovenstaande ligt het plangebied in buitengebied. Als er concreet wordt ingegaan op het plangebied dient te worden gesteld dat het hier gaat om stedelijk gebied. De planlocatie maakt onlosmakelijk deel uit van lintbebouwing in het dorp de Krim (stedelijk gebied). Het realiseren van een woning in lintbebouwing sluit aan bij het ruimtelijke beeld. Daarnaast worden omliggende agrarische bedrijven niet belemmerd in haar bedrijfsvoering door het toevoegen van een woning.

3. Gebiedskenmerken

De Omgevingsvisie deelt de gebiedskenmerken op in vier lagen:

  1. De natuurlijke laag;
  2. de laag van het agrarisch-cultuurlandschap;
  3. de stedelijke laag;
  4. de lust- en leisurelaag.

Aangezien de locatie is gelegen in stedelijk gebied kunnen de natuurlijke laag en de laag van het agrarische cultuurlandschap buiten beschouwing gelaten worden.

De stedelijke laag

verplicht

Afbeelding. De stedelijke laag

De stedelijke laag is benoemd als: "Woonwijken 1955-nu." De functies binnen deze laag zijn voornamelijk gericht op wonen en de daarbij horende dienstverlening. Als binnen deze laag ontwikkelingen plaatsvinden dan voegt de bebouwing zich in het bebouwingsbeeld in de directe omgeving.

Het betreft hier de toevoeging van een vrijstaande woning in lintbebouwing met voornamelijk vrijstaande woningen. De te bouwen woning zal passen in de aard, maat en karakter van het lint.

De lust- en leisurelaag

Het gebied is aangewezen als gebied waar "donkerte" wordt ervaren als kwaliteit. De toevoeging van een enkele woning (in een bestaand bebouwingslint) heeft geen significante invloed op deze kwaliteit.

4.3 Gemeentelijk beleid     

Deze ontwikkeling is stedelijk gebied is getoetst aan de gemeentelijke Buurtschappennota. Deze zorgvuldig opgestelde nota biedt ruimtelijke kaders (voor het toevoegen van bebouwing in linten/stedelijk gebied) en geeft inzicht in de woningbouwcontigenten (in afstemming met de provincie Overijssel).

4.3.1 Buurtschappennota     

De Buurtschappennota is het toetsingskader voor dit initiatief in stedelijk gebied in de Krim. De Buurtschappennota is vastgestelde door de gemeenteraad in april 2009. Oorspronkelijk gaf de nota woningbouwmogelijkheden in lintbebouwing in vijf buurtschappen in de gemeente Hardenberg.

In deze buurtschappen had de gemeente geen (of nauwelijks) eigen woningbouwmogelijkheden gecreeerd (vanwege onvoldoende vraag). Om te kunnen voldoen aan de lokale behoefte werd er onder bepaalde voorwaarden ruimte geboden in doorzichten in lintbebouwing in de betreffende buurtschappen voor nieuwbouw.

Deze voorwaarden zijn gestoeld op het behouden en behalen van ruimtelijke kwaliteit in de betreffende buurtschappen. Een voorbeeld hierbij: bepaalde doorzichten naar het achterliggende (vaak open) gebied en daarom is het niet gewenst dat een dergelijk "gat" wordt ingevuld door bebouwing. Deze ruimtelijke voorwaarden zijn vertaald in de nota.

Omdat de gemeentelijke woningbouwvoorraad in de Krim zo goed als uitgeput is, heeft de gemeenteraad in 2014 ook de Krim toegevoegd aan de Buurtschappennota.

Voor de Krim is het volgende gesteld:

Het plangebied is afgebakend. Binnen deze afbakening is de Buurtschappennota van toepassing. De locatie is gelegen in het afgebakende gebied in de Krim. Dat blijkt uit onderstaande uitsnede uit de Buurtschappennota.

verplicht

Afbeelding. Uitsnede plangebied de Krim in de Buurtschappennota

Ruimtelijk is gesteld dat binnen het lint doorzichten van minder dan 70 meter voor bebouwing in aanmerking kunnen komen. De ruimte tussen een te bouwen woning aan de oostzijde van de Parallelweg 19 en de schuur aan de Parallelweg 19 bedraagt minder dan 70 meter en meer dan 30 meter. Daarmee komt het plangebied ruimtelijk gezien in aanmerking voor het toevoegen van een vrijstaande woning.

De Buurtschappennota bevat een koppeling naar het gemeentelijke woonbeleid. Op 5 februari 2014 heeft de gemeenteraad de nieuwe woonvisie vastgesteld. Deze woonvisie is afgestemd met de provincie Overijssel. In de woonvisie is de woningbehoefte in de buurtschappen vastgesteld op 2 per jaar. De beoogde ontwikkeling in 2016 voldoet aan deze contigentering.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectenrapportage.

5.1 Milieuaspecten     

5.1.1 Bodem     

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 5 februari 2016, opgesteld door Rouwmaat Groep en opgenomen in bijlage 3 van de toelichting zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling.

5.1.2 Milieuzonering     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Hardenberg de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De ontwikkeling is getoetst aan de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering. Hierbij spelen twee vragen een rol:

1. Past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)

2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

1. Externe werking. Wonen is (uiteraard) geen zwaar milieubelastende functie met daarbij een milieuzonering. Daarom past deze functie in de omgeving.

2. Interne werking. In de directe omgeving is op minimaal 60 meter detailhandel gevestigd. De richtafstand (rustige woonwijk) is 10 meter tussen detailhandel en wonen. Omliggende bedrijvigheid zal geen belemmerd worden door deze woon-ontwikkeling.

De ontwikkeling is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

5.1.3 Geluidhinder     

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van een weg.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten

In het kader van een partiele herziening van het bestemmingsplan aan de Parallelweg 58 in de Krim zijn de gevolgen van de geluidsbelasting aan de Parallelweg en Hoofdweg in de Krim reeds in beeld gebracht. De betreffende partiele herziening van het bestemmingsplan maakte de functie (zorg)wonen mogelijk op het betreffende adres in de nabijheid van het plangebied. De afstand van de te bouwen woning is vergelijkbaar met de afstand van de zorgwoning naar de Parallelweg en Hoofdweg in de Krim. Daarom wordt gebruikt gemaakt van de uitkomsten van dit onderzoek (uitgevoerd door Bijvoets bouw- en geluidsadvisering). Dit onderzoek is in bijlage 2 weergegeven.

Hieruit blijkt dat de Parallelweg een zeer beperkte verkeersintensiteit heeft met bovendien een 30 kilometer zone. Gelet op de beperkte verkeersintensiteit, de maximale snelheid van 30 km/uur en afstand van minimaal 25 meter naar de Parallelweg kan er naar alle redelijkheid vanuit worden gegaan dat de maximale geluidsbelasting van 48 dB niet wordt overschreden ter plaatse van de woning.

5.1.4 Luchtkwaliteit     

In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De belangrijkste stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Bij ministeriële regeling (de Regeling niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin (o.a.) het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Indien de voorgenomen ontwikkeling wel in betekenende mate bijdraagt én de grenswaarde wordt overschreden, kan de ontwikkeling eventueel door projectsaldering of opname in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit worden gerealiseerd.

Toets luchtkwaliteit

Gelet op de ontwikkeling kan worden gesteld dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Aangezien in de directe omgeving geen grote emissie van fijn stof en stikstofdioxide plaats vindt, kan tevens worden gesteld dat er een aanvaardbaar woon- en leeklimaat is op de plek.

5.1.5 Externe veiligheid     

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden in principe nog de 'Circulaire zonering langs hogedrukaardgasleidingen' en de notitie van het RIVM 'Risicoafstanden voor buisleidingen van brandbare K1, K2 en K3 vloeistoffen'. Er wordt gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel de AMvB Buisleidingen. De minister van VROM heeft geadviseerd om ten aanzien van hogedrukaardgasleidingen al uit te gaan van het nieuwe toetsingskader van deze AMvB, in plaats van de 'Circulaire zonering langs hogedrukaardgasleidingen'.

Toets aan externe veiligheid

De Risicokaart is gebruikt om externe veiligheid in kaart te brengen. Onderstaand is de uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

verplicht

Afbeelding risicokaart

Hieruit blijkt dat het plangebied zich niet in de nabijheid van Bevi- en Brzo-inrichtingen bevindt. Een verwantwoording van het groepsrisico is niet nodig. Daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen veiligheidsafstanden van vervoer gevaarlijke stoffen en buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De aangegeven buisleiding van de Gasunie tot aan de woning bedraagt 50 meter. Daarmee valt de woning buiten de risicocontour en is het project in overeenstemming met wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.

5.2 Waterhuishouding     

5.2.1 Europees beleid     

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.2.2 Rijksbeleid     

Het Nationaal Waterplan is in december 2009 vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Dit plan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. In de Wet ruimtelijke ordening heeft dit beleid de status van structuurvisie.\

5.2.3 Provinciaal beleid     

In de reeds behandelde Omgevingsvisie is veel aandacht voor wateraspecten in de provincie. Naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water zijn de ambities gericht op verbetering van kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, grondwaterbescherming en bestrijding van wateroverlast. Ook de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water wordt behandeld in de Omgevingsvisie.

5.2.4 Waterschap Vechtstromen     

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse

verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn.

 

5.2.5 Waterparagraaf     

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.6 Watertoets     

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de ‘korte procedure’. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting. Afvalwater afkomstig van de nieuwe woning wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioleringsstelsel. Het hemelwater wordt niet aangesloten op de gemeentelijke riolering, maar zal ter plaatse worden geïnfiltreerd. Het waterschap is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Natuurwaarden     

5.3.1 Algemeen     

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AmvB gelden enkele afwijkingen van het verbod. Het systeem werkt als volgt:

  • algemene soorten

    Voor de (met name genoemde) algemene soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod.
  • overige soorten

    Voor de overige (met name genoemde) soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • soorten bijlage IV Habitatrichtlijn/bijlage 1 AmvB

    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AmvB artikel 75 is voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een ontheffing nodig. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (daaronder valt de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling); en
    2. er is geen alternatief; en
    3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogels vormen een aparte groep: activiteiten die verstorend zijn gedurende de broedperiode van voorkomende broedvogels zijn niet toegestaan; een ontheffingsmogelijkheid ontbreekt dan ook. Daarnaast is voor aantasting van vaste verblijfplaatsen van vogels (nesten die jaarlijks terugkerend worden bezocht) buiten de broedperiode een ontheffingsprocedure van belang.

Gebiedsbescherming

Naast de hiervoor beschreven soortbescherming kan ook een gebiedsbescherming gelden op grond van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Aangezien het plangebied niet ligt in een gebied waarvoor zo'n gebiedsbescherming geldt en ook niet in de invloedssfeer van zo'n gebied, wordt daarop niet verder ingegaan.

Bos- en natuurcompensatie

Flora wordt ook beschermd door de Boswet en de provinciale Omgevingsvisie, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Overijssel. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Er worden geen gronden met de hoofd- en medebestemming 'Bos' en 'Natuur' aangetast, dus een verdere toets is niet nodig.

5.3.2 Toets aan natuurwaarden     

Het plangebied is gelegen in lintbebouwing, waarbij het perceel (grasland) intensief wordt bewerkt. Er zijn geen groenelementen aanwezig op het perceel, daarnaast zijn er geen bouwwerken op het terrein aanwezig. Derhalve kan verwacht worden dat geen natuurwaarden worden aangetast door deze ontwikkeling. Daarnaast wordt rekening gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling. Het uitvoeren van een quickscan natuurwaarden is in voorliggend geval niet noodzakelijk.

5.4 Cultuurhistorie     

5.4.1 Cultuurhistorische waarden     

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die

cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse

cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets cultuurhistorische waarden

Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele gemeentelijke monumenten, waaronder de woning aan de Parallelweg 19. Ook is er een bunker uit de tweede wereldoorlog aanwezig in het bos gelegen ten westen van het plangebied. De ontwikkeling brengt geen negatieve effecten (bijv. ontnemen van een zichtlijn) ten aanzien van de cultuurhistorische waarden van het bouwwerk met zich mee. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

5.4.2 Archeologische waarden     

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging brengt met zich mee dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben gekregen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Toets aan archeologische waarden

Het plangebied is gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Deze verwachting is opgenomen in de vigerende beheersverordening de Krim. Op basis van deze verwachting en het (bouw)plan is het verplicht om een archeologisch onderzoek uit te voeren. De resultaten van dit onderzoek zijn bijgaand (bijlage 4) weergegeven. Uit het onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn.

5.5 Financieel-economische uitvoerbaarheid     

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet     

6.1 Inleiding     

In de hoofdstukken 2 en 3 zijn de bestaande situatie en het plan beschreven. Hoofdstukken 4 en 5 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld.

De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);

4. Overgangs- en slotregels.

6.2 Opzet regels     

In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze de regels zijn opgebouwd.

6.2.1 Inleiding     

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

• Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

• Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.2 Bestemmingsregels     

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

• Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;

• Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);

• Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.

6.2.3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 4)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één

keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 5)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om

op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Overige regels (Artikel 6)

In dit artikel wordt de afstemming van het bestemmingsplan tot andere regelgeving toegelicht.

6.2.4 Overgangs- en slotregels     

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels     

Er is sprake van toelatingsplanologie in de ruimtelijke ordening in Nederland. Op gronden is aangegeven ten behoeve van welke bestemming dit mag worden gebruikt en welke (en hoeveel) bebouwing mag worden gerealiseerd.

In dit geval is gekozen voor het woongebruik en is grotendeels aangesloten bij de regels zoals in de vigerende Beheersverordening de Krim is weergegeven. Daarnaast is gekozen voor flexibileit in de woonbestemming. Zodoende is er de nodige ruimte om bijvoorbeeld een energiezuinige (zelfvoorziene) woning te realiseren.

Bestemming woongebied

De gronden ter plaatse van de nieuwe woning behouden overeenkomstig de geldende beheersverordening de bestemming ‘woongebied’. Gronden met de woonbestemming zijn bedoeld voor het wonen en aan huis gebonden beroepen, met daarbij behorende verkeer en verblijf, openbare nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water. Er mag binnen het plangebied maximaal één woning worden gerealiseerd. In de bouwregels zijn diverse maatvoeringseisen opgenomen ten aanzien van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg     

7.1 Vooroverleg     

In artikel 3.1.1 van de Bro alsmede artikel 3.6 van de Algemene Wet Bestuursrecht is gesteld dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg nodig is met rijk, provincie en waterschappen. Niet in alle gevallen is daadwerkelijk vooroverleg nodig. Als er geen belangen worden geschaadt door het initiatief, kan worden afgezien van het verplichte vooroverleg.

7.1.1 Het Rijk     

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Overijssel     

Het gemeentebestuur van Hardenberg heeft met de provincie het convenant “Ruimte voor samenwerking”. Onderdeel van deze convenant is dat het verplichte vooroverleg uit de Wro voor ruimtelijke plannen op een andere wijze plaatsvindt. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben hiervoor bij besluit van 18 december 2012, verz. 10 januari 2013, de vooroverleglijst ruimtelijke plannen (plannen waarvoor geen vooroverleg noodzakelijk is) aangevuld. GS hebben bepaald dat voor de gemeente Hardenberg geldt dat alleen vooroverleg met de provincie gevoerd hoeft te worden voor zover het gaat om plannen waarvoor de gemeente wil afwijken van het provinciaal ruimtelijk beleid en plannen waarvoor de provincie heeft aangekondigd dat er aanvullend beleid wordt voorbereid. In voorliggend geval past de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling binnen de kaders van de Omgevingsverordening Overijssel. Het plan wordt niet voorgelegd aan de provincie.

7.1.3 Waterschap Vechstromen     

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een positief wateradvies van het waterschap Vechtstromen. Verwezen wordt naar de watertoetsprocedure opgenomen in subparagraaf 5.2.6.

7.2 Inspraak     

Het plan heeft zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

REGELS     

behorende bij het bestemmingsplan Bestemmingsplan de Krim, Parallelweg ong

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan:     

het Bestemmingsplan de Krim, Parallelweg ong. met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00268-VG01 van de gemeente Hardenberg;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan- of uitbouw:     

een onderdeel van een hoofgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.4 Aan huis gebonden beroep:     

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 Bebouwingspercentage     

een in de beheersverordening aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.7 Bed and breakfastvoorziening     

het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt;

1.8 Bestaand:     

  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;

1.9 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak:

1.10 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 Bijbehorend bouwvlak     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.12 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk:, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak:.

1.14 Bouwvlak:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.16 Bruto vloeroppervlakte:     

de gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.

1.17 Carport     

een geheel of gedeeltelijk overdekte opstelplaats voor een auto welke ten minste aan twee zijden open is;

1.18 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 Evenementen:     

Elke voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, die geheel of gedeeltelijk in de buitenlucht wordt gehouden, waaronder een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, hieronder niet begrepen:

  1. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
  2. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
  3. sportevenementen, indien die plaatsvinden in/op de daarvoor bestemde locaties, voor zover het geen vechtsportevenementen en auto- of motorsportevenementen betreft.

1.20 Gebouw:     

elk bouwwerk: dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 Gebruik     

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

1.22 Hoofdgebouw:     

een gebouw: dat op een kavel: door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk: valt aan te merken.

1.23 Horeca     

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.24 Huishouden     

één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;

1.25 Internetwinkel     

specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet (of postorder) tot stand komt en waarbij afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;

1.26 Peil:     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.27 Rooilijn     

de als zodanig vanwege burgemeester en wethouders in het terrein langs de wegzijde of voetpad aan te geven lijn, welke:

  1. langs een weg waar bestaande bebouwing is gesitueerd: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn die zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de weg gekeerde gevels van de bestaande bebouwing;
  2. langs een weg waarlangs geen bestaande bebouwing als onder 1 bedoeld is gesitueerd en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;

1.28 Seksinrichting:     

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.29 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;

1.30 Woning:     

een gebouw: of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil: tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Bij het meten worden daksierelementen niet meegerekend bij de maximale goothoogte over maximaal een derde van de gezamenlijke goot- en/of boeiboord- en/of druiplijnlengten.

2.4 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Woongebied     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan één;
  2. aan huis gebonden beroepen;
  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen de rooilijn niet overschrijden;
  2. de hoofdgebouwen dienen te worden geplaatst binnen een strook gemeten vanuit de rooilijn met een diepte van 20 m voor vrijstaande woningen;
  3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 5 m;
  4. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m;
  5. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
  6. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 60% van het bouwperceel;
  7. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder 3.2.2 (regeling bijbehorende bouwwerken).

3.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1 m lager moet zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  2. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt niet meer dan 3,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een overkapping niet meer bedraagt dan 3,5 m;
  3. de bijbehorende bouwwerken worden achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd en met uitzondering van carports, deze mogen in lijn met de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m²;
  5. de onder d bepaalde oppervlakte is alleen toegestaan indien niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd, met dien verstande dat het maximale bebouwingspercentage van 60% ook van toepassing is op overkappingen.

3.2.3 Gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen     

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels

  1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 50 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. er zijn uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van deze beheersverordening), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de parkeervoorzieningen;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.2.1 onder c, met dien verstande dat de afstand tot naast liggende bebouwing ten minste 1 m bedraagt;
  2. lid 3.2.1 onder d en e, mits wordt aangesloten bij de goot- en bouwhoogte van de in de directe nabijheid van de woning gelegen bebouwing;
  3. lid 3.2.2 onder a en b, mits de bouwhoogte van het bijbehorende bouwwerk ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, dan wel de goothoogte van het bijbehorende bouwwerk ondergeschikt blijft aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
  4. lid 3.2.2 onder c, voor het bouwen van bijgebouwen op een kortere afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw, dan wel voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
  5. lid 3.2.2 onder d, tot een oppervlakte van 100 m² voor aan huis gebonden beroepen, mits niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd;
  6. lid 3.2.4, tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

Het gebruik van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

3.4.1 Strijdig gebruik     

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. wonen in een woning, anders dan ten behoeve van een huishouding, met dien verstande dat een huishouden wel mag worden aangevuld met een huishouding ten behoeve van dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan huis verbonden beroep;
  3. opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw.

3.4.2 Aan huis gebonden beroep     

De uitoefening van aan huis gebonden beroepen is alleen toegestaan met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de aan huis verbonden activiteiten voor het beroep mogen uitsluitend inpandig worden verricht;
  2. de vloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  3. degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  4. er mag geen detailhandel plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis gebonden beroep;
  5. het parkeren dient binnen het erf op eigen terrein plaats te vinden, dan wel in alternatieve ruimte waarin in de nabijheid wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en/of onderhouden van alternatieve parkeer- en of stallingsruimte.

3.4.3 Voorwaardelijke verplichting     
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden overeenkomstig de in lid 3.1 onder a opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen de gronden overeenkomstig de in lid 3.1 onder a opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 18 maanden na verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe woning, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

3.5.1 Kleinschalige bedrijfsactiviteiten     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder b ten behoeve van kleinschalige bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:

  1. de kleinschalige bedrijfsactiviteiten behoren tot maximaal categorie 1 van de in bijlage 2 opgenomen Staat van bedrijven met inachtneming van de in de Handreiking bedrijven en milieuzonering van de VNG genoemde richtlijnen voor onder meer afstanden;
  2. niet is toegestaan:

- een horeca-inrichting, met uitzondering van een bed- en breakfastvoorziening;

- detailhandel, behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de kleinschalige bedrijfsactiviteit en internetwinkels;

- groothandel;

- reparatiewerkzaamheden voor particulieren van motoren, motorvoertuigen, vaartuigen, caravans, landbouwvoertuigen of bromfietsen

  1. kleinschalige bedrijfsactiviteiten die niet zijn genoemd in categorie 1, van de in bijlage 2 opgenomen Staat van bedrijven eveneens zijn toegestaan nadat door aanvrager is aangetoond dat deze activiteiten wat betreft geur, stof en geluid en gevaar en wat betreft ruimtelijke uitstraling, omvang en intensiteit, met een bedrijf uit categorie 1 van de Staat van bedrijven gelijk kunnen worden gesteld;
  2. de kleinschalige bedrijfsactiviteiten naar ruimtelijke uitstraling, omvang en intensiteit ondergeschikt dienen te zijn en te blijven aan de bestemming voor de woning, waarbij het bedrijfsvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan maximaal 30% van de bruto vloeroppervlakte van de woning, met inbegrip van de bijgebouwen;
  3. de kleinschalige bedrijfsactiviteiten:

- geen onevenredige hinder mogen opleveren voor de omgeving;

- geen onevenredige afbreuk mogen doen aan het ruimtelijk (woon)karakter van de buurt;

- de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden niet onevenredig mogen aantasten;

- geen onevenredige nadelige invloed mogen hebben op de afwikkeling van het verkeer en mogen niet leiden tot onaanvaardbare parkeerdruk;

- geen publieksgericht karakter mogen hebben, uitsluitend bezoek op afspraak is toegestaan;

  1. opslag van goederen of stalling van motorrijtuigen, aanhangwagens en fietsen die verband houden met de kleinschalige bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan in gebouwen;
  2. degene die gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die de kleinschalige bedrijfsactiviteiten uitoefent;
  3. de kleinschalige bedrijfsactiviteiten mogen uitsluitend inpandig worden verricht.

3.5.2 Zorgfuncties bij het wonen     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.4.1, aanhef en onder a voor het in één of meerdere woningen wonen in groepsverband voor speciale doelgroepen, zoals hulpbehoevenden met daarbij behorende speciale woon-zorgfuncties, met dien verstande dat de vestiging geen onevenredige afbreuk ten aanzien van het woon- en leefklimaat (waaronder geluidhinder) voor omwonenden zal opleveren. De aanvraag om een omgevingsvergunning dient in te gaan op de mogelijkheid van verstoring van het woon- en leefklimaat en eventueel noodzakelijke maatregelen die nodig zijn om hinder voor omwonenden te voorkomen.

3.5.3 Andere landschapsmaatregelen     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.3 indien in plaats van de in bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:

  1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene afwijkingsregels     

5.1 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:

- de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;

  1. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 25 m worden gebouwd;
  2. de regels door:

- de ligging van de rooilijn anders te bepalen;

- bebouwing voor of achter de rooilijn of een buiten een bouwvlak toe te staan;

met dien verstande dat de ligging van geluidgevoelige bebouwing dichter op een weg uitsluitend is toegestaan voor zover de voorkeurswaarde of en hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld bij of krachtens de Wet Geluidhinder, niet wordt overschreden.

5.2 Afwegingskader     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel mag slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:

  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de parkeervoorzieningen.

5.3 Aangrenzende percelen     

Afwijken als bedoeld in lid 5.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw: in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan: en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.

5.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht     

Het in lid 5.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 7 van deze regels (Overgangsrecht).

Artikel 6 Overige regels     

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.

6.1 Afstemming welstandstoets     

Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  1. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  2. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:

a. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;

b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

6.2 Afstemming APV     

Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van drie evenementen per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een omgevingsvergunning op basis van de APV is verleend.

6.3 Uitsluiting seksinrichting     

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 7 Overgangsrecht     

7.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk: dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan:, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

7.2 Afwijken     

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk: als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

7.3 Overgangsrecht niet van toepassing     

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.4 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeldonder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel     

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan de Krim, Parallelweg ong.