direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rollepaal, Langewijk 135 Dedemsvaart
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00267-0002

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00267-0002_0001.png"

Plangebied Langewijk 135 Dedemsvaart, bron: Topografische Dienst

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aanleiding

Plukon Dedemsvaart BV heeft bij de gemeente Hardenberg een verzoek ingediend om de productiecapaciteit op de huidige locatie uit te breiden. Op dit moment heeft Plukon een vergunning voor het verwerken van 225.000 kippen per dag. Plukon wil de productie verhogen naar het verwerken van 360.000 kippen per dag. Daarnaast is een overeenkomst gesloten om een deel van de aanliggende gronden aan te kopen. Hiermee ontstaat de mogelijkheid om het bedrijf verder uit te breiden. Deze uitbreiding zal gebruikt worden voor een verdere bewerking van kippenproducten. Tenslotte bestaat de wens de ontvangstruimte uit te breiden binnen het bestaande perceel.

Deze ontwikkelingen passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om deze reden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld voor de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00267-0002_0002.png"

Huidig planologische regime

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Dedemsvaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 februari 2014). In het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijventerrein'. Daarnaast heeft het perceel een maatvoering (max 12 m) en de functieaanduidingen 'bedrijf categorie tot en met 3.1' (noordelijk deel) en 'bedrijf categorie tot en met 3.2' (zuidelijk deel). Een uitbreiding is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat hierin is opgenomen dat (uitbreiding van) m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingplichtige inrichtingen niet zijn toegestaan. Bovendien ligt een gedeelte van het bedrijf binnen de functieaanduiding bedrijf tot en met categorie 3.1, terwijl een slachterij op basis van de VNG een categorie 3.2 bedrijf is.

Om de uitbreiding te realiseren, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld en wordt een m.e.r. -procedure doorlopen. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld conform het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). Het plan sluit aan op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is ingegaan op het geldende beleid. In hoofdstuk 3 Planbeschrijving is beschreven hoe de locatie er in de huidige en toekomstige situatie uitziet. De wijze waarop dit bestemmingsplan juridisch is vormgegeven, komt in hoofdstuk 4 aan bod. Aspecten die samenhangen met milieuhygiëne, ecologie en archeologie zijn beschreven in hoofdstuk 5. In het laatste hoofdstuk is ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. Daarbij zijn alleen de algemene en voor het plangebied relevante uitgangspunten geschetst.

2.2 Rijk

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

2.3 Provincie

Omgevingsvisie en omgevingsverordening

De Omgevingsvisie Overijssel (geconsolideerde versie oktober 2014) bevat samen met de Omgevingsverordening (1 januari 2015) het ruimtelijke beleid van de provincie Overijssel. De Omgevingsvisie is een integraal beleidsplan voor de fysieke leefomgeving waarin het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan zijn samengevoegd. Hiermee geeft de provincie de richting aan voor de ontwikkeling van Overijssel tot 2020 en verder. Hoofdambitie van de Omgevingsvisie is: 'een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'. Leidend voor de beleidskeuzes die op dit gebied worden gemaakt, zijn de thema's duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Het provinciale beleid ten aanzien van bedrijventerreinen is met name gericht op het zo veel mogelijk herstructureren van bedrijventerrein voordat nieuwe bedrijventerreinen worden uitgegeven. De gemeenten dienen in dit kader een bedrijventerreinenvisie op te stellen. In de verordening zijn alleen regels opgenomen ten aanzien van nieuwe bedrijventerreinen. Ten aanzien van bestaande bedrijventerreinen zijn alleen regels opgenomen om detailhandel en kantoren te beperken.

Gebiedskenmerken

Bij de Omgevingsvisie is de Catalogus Gebiedskenmerken vastgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe de provincie de ruimtelijke kwaliteit wil realiseren. De aanwezige gebiedskenmerken in zowel de groene omgeving als de stedelijke omgeving zijn tot stand gekomen door soms eeuwenoude processen. De provincie hanteert hierbij een lagenbenadering. In totaal zijn er vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de lust- en leisurelaag).

Bij de natuurlijke laag valt het plangebied onder de 'in cultuur gebrachte hoogveengebieden'. Bij de agrarische laag maakt het plangebied onderdeel uit van het 'veenkoloniaal landschap'. Binnen de stedelijke laag ligt het binnen de aanduiding 'bedrijventerrein 1955 - nu'. Daarnaast heeft de provincie de 'lust- en leisurelaag' opgesteld, het plangebied maakt geen onderdeel uit van deze laag.

2.4 Gemeente

Bedrijventerreinenvisie gemeente Hardenberg

De gemeenteraad heeft de bedrijventerreinenvisie gemeente Hardenberg vastgesteld (15 juni 2010). De visie heeft betrekking op het gebied van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen en het economisch en ruimtelijk beleid van de gehele gemeente Hardenberg.

De gemeente Hardenberg kent een groot areaal aan bedrijventerreinen. In totaal 414 hectare (bruto). De bedrijventerreinen zijn geconcentreerd in de kernen Hardenberg en Dedemsvaart. De gemeente zet hoog in op kwaliteit en duurzaamheid van bedrijventerrein. De gemeente Hardenberg heeft hoge ambities om de kwaliteit op bedrijventerreinen te garanderen. De focus ligt op het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande terreinen, waardoor er minder nieuwe locaties nodig zijn. De gemeente Hardenberg heeft hierbij aandacht voor duurzaamheid en kwaliteit.

De uitbreiding van het bedrijf vindt plaatst op bestaand bedrijventerrein en draagt daarmee bij aan een efficiënt gebruik van bestaande terreinen. Een overzicht van de nieuwe situatie is opgenomen in Hoofdstuk 3 Planbeschrijving.

Welstandsnota

De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg 'Visie op beeldkwaliteit' vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten". De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).

De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie navolgende). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan (of de beheersverordening) maatgevend. De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:

Niveau 0 (laag):

Geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Niveau 1 (midden):

Specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Niveau 2 (hoog):

Hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Het plangebied maakt onderdeel uit van 'niveau 1' .

Duurzaam Hardenberg

De gemeente streeft naar energieneutraliteit. Hiermee wordt bedoeld dat alle energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt in de gemeente zelf of in de regio duurzaam wordt opgewekt. Concreet wil de gemeente in 2014 minimaal 10% energie hebben bespaard en 10% meer duurzame energie per jaar hebben gerealiseerd. Dit doet de gemeente Hardenberg in stappen van 2,5% per jaar. Onderdeel van dit duurzaamheidsbeleid is een maatregelenpakket voor bestaande bouwwerken en nieuwbouw. In het kader van de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het bedrijf zal nader worden uitgewerkt welke maatregelen mogelijk zijn.

Toekomstvisie

In de Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023 (subtitel: 'De gemeente Hardenberg stapt stevig op de toekomst af', vastgesteld maart 2013) en het Meerjarenprogramma (10 november 2005) wordt ingezet op versterking van vier gemeentelijke kwaliteiten: 'de onderlinge betrokkenheid, de prettige woonomgeving, de ondernemerszin en de groene ruimte'.

Bestaande bedrijvigheid is een belangrijke economische motor binnen de gemeente, zoals de bouw, (kunststof)industrie, handel, horeca, dienstverlening en de landbouw. De gemeente wil initiatieven en ontwikkelingen in deze sectoren de ruimte geven.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Langewijk 135 in Dedemsvaart, in de gemeente Hardenberg. Het gebied wordt begrensd door de Langewijk aan de noordzijde, de Celsiusstraat aan de westzijde. Aan de zuid- en oostzijde wordt het plangebied begrensd door de naastgelegen bebouwing. Momenteel is een pluimveeslachterij aanwezig met een maximale productiecapaciteit van 225.000 kippen per dag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00267-0002_0003.png"

3.2 Toekomstige situatie

Plangebied 

De beoogde ontwikkeling van Plukon omvat vier deelgebieden zoals in onderstaand kaartje weergegeven. Hierna wordt per deelgebied aangegeven welke wijzigingen beoogd zijn ten opzichte van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00267-0002_0004.png"

Bestaande situatie en indeling in deelgebieden

A) Het perceel waarop het bestaande bedrijf is gevestigd (5605)

In dit deelgebied wordt de uitbreiding van de productiecapaciteit mogelijk gemaakt van 225.000 kippen per dag naar 360.000 kippen per dag. Uitgaande van een gewicht van 1,7 kg1 vlees per kip en een productietijd van 52 weken en 6 dagen per week, komt dit overeen met een totale productiecapaciteit van 190.944 ton vlees per jaar. De toename van de verwerkingscapaciteit wordt onder andere gerealiseerd door het verlengen van de productietijd van 18 uur naar 24 uur en het plaatsen van nieuwe machines met een grotere verwerkingscapaciteit. Voor deze uitbreiding van de productiecapaciteit is een aanpassing van zowel de omgevingsvergunning als het bestemmingsplan nodig.


Daarnaast blijven op dit perceel de bouw- en gebruiksregels van toepassing zoals deze in het vigerende bestemmingsplan zijn opgenomen. Dit betekent dat, mocht de pluimveeslachterij worden beëindigd, op het noordelijk deel van het perceel bedrijven van milieucategorie 3.1 zijn toegestaan en in het zuidelijk deel van milieucategorie 3.2.


Gekoppeld aan de uitbreiding van de productiecapaciteit is in de toekomst tevens een uitbreiding van de ontvangstruimte aan de zuidzijde van het bestaande bedrijfsgebouw gewenst. De uitbreiding is noodzakelijk om de volgende redenen:

  • Door de toename van de productiecapaciteit is er een groter aantal kippen tegelijk aanwezig in de ontvangsthal;
  • de eisen die worden gesteld aan het dierenwelzijn worden steeds strenger;
  • de eisen die worden gesteld aan de toegepaste hygiëne worden strenger;
  • het plaatsen van modernere slachtapparatuur, zoals de nieuwste gasverdover, vraagt om meer ruimte.

Zonder uitbreiding van de ontvangstruimte kan aan bovenstaande eisen niet of alleen tegen zeer hoge kosten worden voldaan.

Het voornemen gaat uit van het bouwen van de ontvangruimte ten zuiden van het bestaande bedrijf op het terrein van Plukon. Het aangegeven perceel wordt tevens gebruikt als parkeerplaats voor auto's. De vrachtwagens rijden via de Fahrenheitstraat het terrein op en de ontvangruimte in. Aan de zijde van de Celsiusstraat wordt de uitgang van de ontvangstruimte gesitueerd.

B) De percelen ten oosten van het bedrijf (4620/4622/4623)

Op de percelen ten oosten van het bestaande bedrijfsgebouw is een uitbreiding van het bedrijf voorzien. Hierbij gaat het om het verder bewerken van kippenproducten en vervolgens het gekoeld opslaan van producten. Mogelijk zal hier ook een paneerafdeling worden gerealiseerd. Deze activiteiten vallen in milieucategorie 3.2 en passen daarmee grotendeels binnen het bestaande bestemmingsplan. Er is hiervoor echter wel een nieuwe omgevingsvergunning nodig.


Plaatsen laadkuilen

Het eenvoudig en snel lossen van de inhoud van vrachtwagens vraagt om laadkuilen. Op het terrein van Plukon worden drie laadkuilen geplaatst. Alle laadkuilen zijn naar het binnenterrein gericht.


De uitbreiding in oostelijke richting kan alleen worden gerealiseerd als een deel van de Fahrenheitstraat wordt opgeheven. Als alternatieve ontsluiting zal een nieuwe weg worden gerealiseerd die ten zuiden van het bedrijf in oostelijke richting loopt en daar aansluit op de Rollepaal. In het vigerende bestemmingsplan is een bestemming Bedrijventerrein opgenomen voor het gehele gebied. Binnen deze bestemming zijn verkeers- en verblijfsvoorzieningen toegestaan. De verlegging van de weg kan worden gerealiseerd zonder aanpassing van het bestemmingsplan. Wel dient toetsing aan de Wet geluidhinder plaats te vinden aangezien sprake is van reconstructie van een weg. Aan de voorzijde en ten zuiden van het nieuwe bedrijfsgebouw worden parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van het personeel.

C) De percelen ten zuiden van het bedrijf (5792/5793);

Deze percelen zullen worden gebruikt ten behoeve van vrachtwagenparkeren, manoeuvreerruimte en een uitbreiding van de waterzuivering.

D) Het perceel ten westen van het bedrijf (5607) en de Celsiusstraat.

Voor dit gebied is momenteel het bestemmingsplan 'Uitbreiding Hakvoort Dedemsvaart' van kracht. In dit gebied worden extra parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van werknemers van het bedrijf. Deze ontwikkeling past binnen het vigerende bestemmingsplan en maakt dan ook geen onderdeel uit van dit bestemmingplan.


Onderstaande figuur geeft weer hoe het gewenste eindbeeld er op hoofdlijnen uit zal gaan zien. Op basis van het MER en de onderzoeken die in dat kader worden uitgevoerd, kan een nadere detaillering en aanpassing van het plan plaatsvinden.


afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00267-0002_0005.png"


Toekomstige situatie

Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving

4.1 Algemeen

In deze paragraaf worden de regels van het voorliggende bestemmingsplan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bevat een aantal onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreffen:

  • de anti-dubbeltelregel;
  • het overgangsrecht.

Het bestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening vervat in een beschrijving van de bestemming, waarbij het doel wordt aangegeven.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding;
  • regels;
  • een toelichting.

In de verbeelding zijn de bestemmingen, aanduidingen en bouwvlakken opgenomen.

De regels zijn als volgt opgebouwd:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels
  • Overgangs- en slotregels.

4.2 Bestemmingen

Bedrijventerrein

Het gehele plangebied heeft de bestemming Bedrijventerrein. Voor de regeling is zo veel mogelijk aangesloten op het vigerende bestemmingsplan. De milieucategorieën zoals opgenomen in het vigerende plan zijn dan ook overgenomen. In aanvulling daarop is een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - pluimveeslachterij' opgenomen. Hiermee wordt geregeld dat, naast bedrijven van milieucategorie 3.1 respectievelijk 3.2, ook een pluimveeslachterij is toegestaan, inclusief de verwerking van pluimveeproducten. Daarbij is een maximum productiecapaciteit opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat het bestemmingsplan niet meer mogelijk maakt dan de maximale mogelijkheden die in het MER zijn onderzocht en eventuele milieueffecten daarmee ook niet groter zullen zijn dan wat in het MER is omschreven.


Ook voor de bouwregels is aangesloten bij de bestaande regeling. Alle gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedraagt op het grootste deel 12 meter en op een klein deel 14 meter.

Parkeerregels gemeente Hardenberg

Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014-458) van kracht geworden. Dit heeft tot gevolg dat onder andere de regeling aangaande parkeergelegenheid en laad- en los mogelijkheden bij of in gebouwen in de Bouwverordening van de gemeente Hardenberg per 1 juli 2018 in het geheel vervalt. Voor nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen die na 28 november 2014 zijn of worden vastgesteld,  gelden de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeerregeling) ook niet meer. Dit betekent dat er vanaf die datum in de bestemmingsplannen zelf, voor zover nodig, moet zijn voorzien in parkeerregelingen. In dit verband is er in de overige regels van deze verordening een parkeerregeling opgenomen waardoor de gemeente de mogelijkheid heeft om met name bij verandering van functies binnen een bestemming te toetsen op parkeergelegenheid, zodat er geen problemen ontstaan in de openbare ruimte. Eventueel kan als voorwaarde voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen ook een bijdrage worden gevraagd in een parkeerfonds als niet op eigen erf in de parkeerbehoefte kan worden voorzien.  

Hoofdstuk 5 Toets aan wet- en regelgeving

5.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Dit deel van de toelichting gaat in op de afstemming tussen ruimtelijke ordening en de milieuaspecten. In dit voorontwerp bestemmingsplan wordt op hoofdlijnen ingegaan op de verschillende milieuaspecten. Parallel aan het opstellen van het ontwerp bestemmingsplan, is een MER (zie Bijlage 7) opgesteld. De resultaten hiervan zijn verwerkt in dit hoofdstuk.

5.2 Milieuzonering

Door middel van milieuzonering kunnen grenzen worden gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Als hulpmiddel hierbij wordt meestal de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) gebruikt. Hierin zijn richtafstanden opgenomen voor milieubelastende activiteiten tot milieugevoelige activiteiten. De afstanden zijn gebaseerd op een gemiddeld modern bedrijf en zijn indicatief. In de publicatie van de VNG wordt aangegeven, dat wanneer bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, uitgegaan kan worden van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting en daarmee gemotiveerd kan worden afgeweken van de richtafstanden. De richtafstanden geven daarbij wel een goede indicatie, welke milieuaspecten mogelijk overlast kunnen veroorzaken. Een pluimveeslachterij valt onder milieucategorie 3.2 en heeft een richtafstand van 100 meter voor geur en geluid. De verwerking en verpakking van vleesproducten valt eveneens onder categorie 3.2. Voor geluid geldt daarbij bovendien nog dat het een gezoneerd industrieterrein is, waardoor de geluidbelasting gereguleerd wordt. De richtafstand van 100 meter voor geur en geluid is de directe aanleiding geweest om juist de aspecten geur en geluid reeds in een vroegtijdig stadium uitgebreid te onderzoeken. Hier wordt in de paragrafen hierna nader op ingegaan.

5.3 Verkeer

De voorgenomen ontwikkeling gaat gepaard met een aanpassing van de verkeersontsluiting.

Aan de oostzijde komt de geplande uitbreiding te liggen over de Fahrenheitstraat. Hiervoor zal een nieuwe aansluiting op de Rollepaal in de plaats komen. Het effect op de verkeersafwikkeling zal naar verwachting zeer beperkt zijn aangezien de Fahrenheitstraat slechts weinig verkeer kent. In de huidige situatie rijdt het verkeer richting Plukon via de Moerheimstraat en de Rollepaal.

5.4 Geluid

Verkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Zoals in de voorgaande paragraaf is beschreven, zal gekoppeld aan de uitbreiding van Plukon de verkeersontsluiting worden aangepast. Daarbij zal het bedrijf worden ontsloten via een nieuwe ontsluitingsweg die aansluit op de Rollepaal. Deze weg kan op grond van het bestemmingsplan nu reeds worden aangelegd. Om deze reden is deze niet meegenomen in het bestemmingsplan. Aangezien wel sprake is van een reconstructie van de weg in de zin van de Wet geluidhinder en de weg van belang is voor de uitbreiding, is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat de geluidbelasting op enkele woningen langs de Rollepaal toeneemt. De geluidbelasting blijft echter onder de maximaal te verlenen hogere waarden. Anderzijds zal de geluidbelasting bij diverse woningen langs de Moerheimstraat en de Rollepaal afnemen. Op grond van het huidige bestemmingsplan kan de nieuwe ontsluiting worden gerealiseerd. De procedure in het kader van de Wet geluidhinder, zal daarom los van dit bestemmingsplan, maar wel gelijktijdig worden gevolgd.

Industrielawaai

Plukon bevindt zich aan de rand van het gezoneerde bedrijventerrein Rollepaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00267-0002_0006.png"

Er is reeds onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de uitbreiding op de geluidbelasting van de zone (zie Bijlage 1). In onderstaande tabel zijn de resultaten opgenomen op enkele rekenpunten in de directe omgeving van het bedrijf. Hierbij is een onderscheid gemaakt in de geluidbelasting in het tussenscenario en het eindscenario. Het eindscenario betreft de situatie waarbij het bedrijf in oostelijke richting uitbreidt zoals in hoofdstuk 3 is beschreven. Het tussenscenario betreft de situatie waarbij alleen de productiecapaciteit wordt verhoogd. Dit scenario is doorgerekend om dat hiervoor vooruitlopend op de verdere uitbreiding een omgevingsvergunning milieu zal worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00267-0002_0007.png"

Uit bovenstaande tabel komt naar voren dat de geluidbelasting op enkele toetspunten zal afnemen doordat het nieuwe gebouw zorgt voor meer afscherming. Op enkele punten neemt de geluidbelasting ten gevolge van het bedrijf in de nacht toe. Door logistieke maatregelen te treffen en eisen te stellen aan de maximaal toelaatbare bronvermogens van nieuwe installaties kan de toename in noordelijke richting worden beperkt tot 43 dB(A) in de nachtperiode. De ontwikkeling van Plukon is inpasbaar in de geluidzone.

5.5 Geur

Op basis van het voorliggende plan is geuronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). In dit geuronderzoek is berekend wat het maximale effect van de uitbreiding is op het aspect geur Daarbij zijn de effecten van slachtvolumeverhoging, inrichting van een paneerafdeling en aanleg van een biologische waterzuivering afzonderlijk in beeld gebracht en het totale effect van deze drie onderdelen samen. In dit geval bedraagt de geurimmissie ter plaatse van een aantal woningen / gebouwen aan de overzijde van de Langewijk 135 tussen 1,1 en 2,0 ge/m3 als 98 percentiel.

Op basis van de huidige vergunning mag de geurconcentratie maximaal 1,1 ge/m3 als 98 percentiel bedragen. Dit komt overeen met 0,55 Odour units. Onderzocht is of het mogelijk is om de gewenste uitbreiding van het bedrijf te realiseren, zonder dat de geurbelasting toeneemt ten opzichte van de vergun-de situatie. Wanneer alleen het slachtvolume wordt verhoogd, kan worden voldaan aan de waarden uit de huidige vergunning. Indien uit wordt gegaan van realisatie slachtvolumeverhoging, inrichting van een paneerafdeling én aanleg van een biologische waterzuivering, dan dienen aanvullende maatregelen te worden getroffen. Hiertoe is gekeken naar het effect van toepassing van een actief koolfilter en van plaatsing van een schoorsteen. Uit het onderzoek is gebleken dat bij toepassing van een schoorsteen van 30 meter overal kan worden voldaan aan de vergunde waarde van 0,55 Odour units.

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning zal worden afgewogen in hoeverre de effecten van deze maatregel opwegen tegen de kosten. Voor meer informatie wordt verwezen naar het geuronderzoek dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd.

5.6 Bodem

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.


Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied is verontreinigd, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

In 2005 heeft een bodemsanering plaatsgevonden. In de milieuvergunning zijn voorwaarden opgenomen om verontreiniging van de bodem in de toekomst te voorkomen. De bestaande bestemming bedrijventerrein blijft in het gebied gehandhaafd. Er is in die zin geen sprake van een functiewijziging in het plangebied en dus bestaat er geen noodzaak om bodemonderzoek uit te voeren. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal wel nader onderzoek moeten plaatsvinden.

5.7 Archeologie

Het archeologiebeleid van de gemeente Hardenberg is verwoord in het Beleidsplan Archeologie (Past2Present, vastgesteld d.d. 30 juni 2009). Hierin is aangegeven hoe bij ruimtelijke ingrepen met het bodemarchief moet worden omgegaan. Belangrijk onderdeel van het beleidsplan is de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op basis van deze kaart kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of belangrijke waarden binnen een bepaald gebied aanwezig zijn en/of archeologisch onderzoek is gewenst. Ook geeft het beleidsplan enkele aanwijzingen voor de wijze waarop archeologie binnen bestemmingsplannen kan worden meegenomen.

Uit de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart blijkt dat voor het plangebied een 'lage verwachting' geldt, hierdoor is nader onderzoek voor het aspect archeologie niet nodig.

5.8 Water

5.8.1 Vigerend beleid

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.


In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.


Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.


Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als in stedelijk gebied.


Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen (voorheen Velt en Vecht en Regge en Dinkel), Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking.


De waterschappen Regge en Dinkel en Velt en Vecht zijn op 1 januari 2014 gefuseerd. Op dit moment heeft waterschap Vechtstromen nog geen eigen waterbeheerplan daarom wordt, temeer omdat de waterbeheerplannen in het deelstroomgebied Rijn-Oost, inhoudelijk grotendeels hetzelfde zijn, ingegaan op het beleid van het voormalige waterschap Velt en Vecht.


Waterschap Velt en Vecht heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Dit plan gaat over het waterbeheer in de hele stroomgebieden van de waterschappen en het omvatten alle watertaken van de waterschappen: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.


Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).


De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.
5.8.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragraaf uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).


Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).


Het Waterschap Vechtstromen is bij een eerste startoverleg aanwezig geweest. Zij is opnieuw betrokken in het kader van het vooroverleg en de raadpleging van betrokken overheden over reikwijdte en detailniveau van het MER. Momenteel vindt overleg plaats over de actualisatie van de watervergunning.


Hierna wordt ingegaan op de verschillende wateraspecten die van belang zijn.

  • Oppervlaktewater
    De hoeveelheid oppervlaktewater zal niet wijzigen.
  • Toename bebouwd/verhard oppervlak
    De uitbreiding aan de oostzijde zal leiden tot een toename van het verhard oppervlak. In overleg met het waterschap zal worden bepaald of en hoe dit kan worden gecompenseerd.
  • Grondwater
    In de huidige situatie wordt per dag circa 1.400 m3 grondwater opgepompt. In de toekomstige situatie zal dit toenemen tot circa 2.240 m3.
  • Riolering
    Het grootste deel van het opgepompte grondwater (ca 1.250 m3) wordt, na zuivering, geloosd op de riolering. In de toekomstige situatie zal deze hoeveelheid te lozen water nog toenemen. In het MER is hier nader op ingegaan.

In het kader van de omgevingsvergunningprocedure die gelijktijdig met dit bestemmingsplan wordt doorlopen zijn de effecten op water in beeld gebracht voor uitbreiding van het productieproces. Deze informatie is opgenomen in Bijlage 6.

5.9 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De uitbreiding van de slachterij kan invloed hebben op de luchtkwaliteit ten gevolge van de toename van het aantal transportbewegingen en ten gevolge van de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten, inclusief de aanwezigheid van levende kippen. Voor de invloed van de toename van de productie zijn ten behoeve van het MER berekeningen uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de uitbreiding leidt tot een zeer beperkte toename van maximaal 0,01 µg PM10/m3 en 0,04 µg NO2/m3.

Ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking geldt dat de ontwikkeling zo beperkt is, dat sprake is van een NIBM-project. Voor de invloed van de toename van de productie zijn berekeningen uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de uitbreiding leidt tot een zeer beperkte toename van maximaal 0,01 µg PM10/m3.

5.10 Ecologie

In Nederland is de natuurwetgeving uitgewerkt in de Wet natuurbescherming (Wnb). De natuurwaarden worden op twee wijzen beschermd: middels de gebiedsbescherming (Hoofdstuk 2 Wnb) en middels de soortenbescherming (Hoofdstuk 3 Wnb).

5.10.1 Soortenbescherming

Volgens de Wet natuurbescherming is het verboden beschermde planten te verwijderen of te beschadigen, beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen of opzettelijk te verontrusten en voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen. Voor de uitvoering van alle ruimtelijke plannen moet worden onderzocht welke natuurwaarden aanwezig zijn en of verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming zullen worden overtreden. Het plangebied betreft een bestaand bedrijventerrein dat grotendeels is bebouwd. Het noordoostelijk deel van het gebied betreft een weiland dat deels zal worden bebouwd en deels zal worden ingericht als parkeerplaats. Daarnaast zijn langs de Fahrenheitstraat en Celsiusstraat bomen aanwezig die mogelijk dienen te worden gekapt.

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 1 juni 2016 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs bv.

Het plangebied is gelegen aan weerszijden van de Fahrenheitstraat, grenzend aan het terrein van Plukon Dedemsvaart.

Deelgebied B ligt ten oosten van de Fahrenheitstraat en bestaat uit het terrein van Wehkamp en een voormalige ponyweide. Beide zijn omgeven door een hek. Op het terrein van Wehkamp is een bedrijfsloods aanwezig, omgeven door gazon, bestrating en opgaand groen in de vorm van solitaire bomen en groenstroken met bomen en struiken. Aan de rand van de ponyweide zijn eveneens enkele bomen aanwezig. De ponyweide was op het moment van de inventarisatie sterk verruigd. Langs de Fahrenheitstraat zijn daarnaast bomen en groenstroken aanwezig. Deelgebied C betreft een grasland en bestrating ten westen van de Fahrenheitstraat, met aan de zuidrand een rij bomen. Ook dit terrein wordt omgeven door een hek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00267-0002_0008.png"

Er zijn plannen voor het uitbreiden van Plukon Dedemsvaart richting het zuiden en oosten, op de deelgebieden B en C. Deze plannen bestaan uit het aanleggen van bedrijfsgebouwen, laadkuilen en parkeerplaatsen voor vrachtwagens. Om een uitbreiding in oostelijke richting mogelijk te maken, dient een deel van de Fahrenheitstraat te worden afgesloten. Als alternatieve ontsluiting zal een nieuwe weg worden gerealiseerd die ten zuiden van het bedrijf in oostelijke richting loopt en daar aansluit op de Rollepaal. Om de plannen mogelijk te maken, moet een gebouw worden gesloopt, bomen en groenstroken worden gekapt en bestrating en asfalt worden verwijderd. De sloop van het gebouw wordt voorafgaand aan overdracht van de gronden aan Plukon uitgevoerd en vorm daarom geen onderdeel van dit onderzoek.

Inventarisatie

Ten aanzien van de aanwezigheid van beschermde soorten is, naast het afgelegde veldbezoek, via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 6 juni 2016, 11:41:13) soorteninformatie uit de Nationale Database Flora en Fauna opgevraagd. Uit de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen van diverse beschermde diersoorten bekend. Op basis van de terreinomstandigheden in en direct rond het plangebied kan worden gesteld dat het plangebied zelf een beperkte natuurwaarde kent.

In deelgebied B is rond het bedrijfsgebouw gazon aanwezig met soorten als gestreepte witbol, kruipende boterbloem en ruw beemdgras. In de voormalige ponyweide is verruigd grasland aanwezig, waarin soorten als grote brandnetel, kropaar en ridderzuring zijn aangetroffen. De genoemde soorten duiden op voedselrijke omstandigheden. Aan de westzijde van het bedrijfsgebouw is een groenstrook aanwezig met onder meer gewone vlier, Italiaanse populier, noordse esdoorn, ruwe berk en Spaanse aak. Ten noorden en oosten van het bedrijfsgebouw staan solitaire populieren, zomereiken en zwarte elzen. In de noordwesthoek van de ponyweide zijn langs de Langewijk enkele oude lindes aanwezig.

In deelgebied C is eveneens gr asland aanwezig met soorten als kruipende boterbloem en witte klaver. Aan de zuidrand van deelgebied C staat een rij zomereiken. Verder staan aan weerszijden van de Fahrenheitstraat essen en zomereiken en zijn groenstroken met lage struiken aanwezig. Beschermde plantensoorten zijn niet in het plangebied aangetroffen en worden gezien de inrichting ook niet verwacht.

In twee zwarte elzen ten oosten van het bedrijfsgebouw in deelgebied B zijn spechtenholtes aangetroffen. Deze holtes zijn met een boomcamera gecontroleerd op potenties als vleermuizenverblijfplaats. De holten zijn hiervoor echter niet geschikt, omdat bleek dat de holtes niet naar boven toe doorlopen. Andere potentiële verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen, zoals loszittende schors, zijn niet aangetroffen in het plangebied.

Het plangebied vormt waarschijnlijk wel onderdeel van het foerageergebied van in de omgeving verblijvende vleermuizen. Uit de omgeving van het plangebied zijn gewone dwergvleermuis en laatvlieger bekend (Quickscanhulp.nl).

Uit de omgeving van het plangebied is het voorkomen van de beschermde grondgebonden zoogdieren eekhoorn en steenmarter bekend. Nest- en verblijfplaatsen van deze soorten zijn niet aangetroffen in het plangebied. Mogelijk vormt het plangebied wel onderdeel van het foerageergebied van eekhoorn en steenmarter. Sporen die duiden op de aanwezigheid van (verblijfplaatsen van) andere strikt beschermde zoogdieren zijn eveneens niet aangetroffen. Deze worden ook niet verwacht gezien de inrichting en het gebruik van het plangebied. Wel worden enkele algemene grondgebonden zoogdiersoorten in en direct rond het plangebied verwacht, zoals bosmuis, rosse woelmuis, veldmuis, egel en hermelijn.

Aanwijzingen (zoals braakballen en nesten) voor de aanwezigheid van (verblijfplaatsen van) uilen en roofvogels met jaarrond beschermde nestplaatsen zijn niet aangetroffen in het plangebied. Uit de omgeving van het plangebied zijn kerkuil, steenuil en ransuil bekend (Quickscanhulp.nl). Het plangebied vormt door de inrichting en het gebruik geen hoogwaardig foerageergebied voor deze uilensoorten, maar het is niet uitgesloten dat ransuil of kerkuil (incidenteel) foerageren in deelgebied B.

Tijdens het veldbezoek zijn in deelgebied B foeragerende huismussen waargenomen. Deze huismussen hebben naar verwachting verblijfplaatsen in huizen buiten het plangebied.

In een zwarte els ten oosten van het bedrijfsgebouw van Wehkamp is in een holte een nest met jongen van spreeuw aangetroffen. In de groenstructuren zijn verder algemene broedvogels als boomkruiper, houtduif, merel en vink broedend te verwachten. Vanwege het ontbreken van oppervlaktewater wordt geen voortplanting van amfibieën of vissen in het plangebied verwacht. In het plangebied zijn wel overwinterende amfibieën te verwachten in de groenstroken. Te verwachten zijn algemene soorten als bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad. De meer kritische (en zwaarder) beschermde amfibieën worden, evenals reptielen en beschermde ongewervelden vanwege het ontbreken van geschikt leefgebied niet verwacht in het plangebied.

Toetsing

Door de plannen verdwijnt mogelijk een deel van het foerageergebied van in de omgeving verblijvende eekhoorns, steenmarters en vleermuizen. Het plangebied vormt naar verwachting maar een klein onderdeel van het foerageergebied voor deze soorten. Bovendien is in de omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Daarom worden negatieve effecten op eekhoorn, steenmarter of vleermuizen naar aanleiding van de plannen op voorhand niet verwacht.

Mogelijk vormt het plangebied onderdeel van het foerageergebied van in de omgeving voorkomende uilen en huismussen. Ook voor deze soorten geldt dat het plangebied naar verwachting hooguit een klein onderdeel vormt van het foerageergebied. Voor deze soorten is in de omgeving van het plangebied bovendien in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op in de omgeving verblijvende uilen en huismussen worden daarom niet verwacht.

Wel dient ten aanzien van broedvogels bij de planning en uitvoering van werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden (Wnb artikelen 3.1 en 3.5). Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan worden voorkomen door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen daarnaast verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën en zoogdieren worden verstoord en/of vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. Voor deze algemene soorten geldt in de provincie Overijssel een vrijstelling van artikel 3.10, lid 1 van de Wet natuurbescherming in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft daarom geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht.

5.10.2 Gebiedsbescherming

Beschermde gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming liggen op ruime afstand van het plangebied. Er worden geen negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden en EHS-gebieden verwacht, zoals verstoring door licht, geluid of veranderingen in de waterhuishouding. Voorafgaand aan het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan is wel nader onderzoek uitgevoerd naar eventuele effecten ten gevolge van stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden. Hier wordt hierna op ingegaan.

Natura 2000 gebieden en de PAS

Op 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voor de periode van 1 juli 2015 tot en met 1 juli 2021 in werking getreden. De PAS is in de Wet natuurbescherming verwerkt. In het PAS zijn maatregelen opgenomen om de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden te beperken. Hierdoor is er weer ruimte voor nieuwe ontwikkelingen: de zogenoemde "ontwikkelingsruimte". In de bestaande situatie is de stikstofdepositie in een groot deel van de Natura 2000-gebieden namelijk te hoog waardoor het verlenen van vergunningen voor nieuwe ontwikkelingen niet of nauwelijks mogelijk is.

Zoals hiervoor is aangegeven, zijn ontwikkelingen die onder de grenswaarde vallen niet vergunningplichtig. Deze grenswaarde is ingesteld om de lasten voor ondernemers zoveel mogelijk te verminderen. Projecten en andere handelingen binnen de sectoren industrie, landbouw en infrastructuur die onder de grenswaarde vallen, zijn meldingsplichtig, tenzij de toename van de stikstofdepositie minder dan 0,05 mol/ha/jr is. De grenswaarde bedraagt 1,0 mol/ha/jr. Wanneer 95% van de ruimte voor meldingen is gebruikt, wordt deze grenswaarde verlaagd naar 0,05 mol/jaar.

Berekening stikstofdepositie

Voor de uitbreiding van Plukon is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van Aerius. Uit de berekening komt naar voren dat op enkele omliggende Natura 2000-gebieden een lichte verhoging van de ammoniakdepositie optreedt, die hoger is dan 0,05 mol/ha/jaar. De toename is met 0,08 mol/ha/jr het grootst ter plaatse van het Vecht- en Beneden Reggegebied en het Mantingerzand. Zowel de toename als de totale stikstofemissie blijven onder de drempelwaarde van 1,0 mol/ha/jr. Dit betekent dat sprake is van een meldingsplicht. Deze melding is op 15 december 2015 gedaan. De gehanteerde uitgangspunten voor de stikstofberekening, de Aeriusberekening en de bevestiging van de melding zijn als bijlage aan dit plan toegevoegd.

Noodzaak passende beoordeling

Het PAS-programma, de passende beoordeling en de gebiedsanalyses tonen samen aan dat door het toedelen van meldingsruimte voor stikstof de natuurkwaliteit niet achteruit zal gaan en dat de natuurdoelstellingen (op termijn) kunnen worden gehaald. Dit betekent dat ten aanzien van de invloed van stikstofdepositie voor de ontwikkeling van Plukon geen nieuwe passende beoordeling nodig is.

Vervolgens dient de vraag gesteld te worden in hoeverre andere factoren zoals geluid, licht en grondwater een negatief effect op de natuur kunnen hebben. Aangezien het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op een afstand van meer dan 3 km ligt, kan op voorhand worden uitgesloten dat sprake is van effecten ten aanzien van andere aspecten dan stikstof.

Geconcludeerd wordt dat geen passende beoordeling hoeft te worden opgesteld.

5.11 Externe veiligheid

5.11.1 Landelijk beleid

Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen), vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen (het Besluit transportroutes externe veiligheid met bijbehorend Basisnet) en vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen).

De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau voor activiteiten met gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Dit zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico (PR) geldt een normwaarde van 10-6 per jaar. Deze norm wordt doorgaans grafisch weergegeven als een isocontour op een kaart (PR10-6 contour). Kwetsbare objecten (gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub 1 onder m) moeten aan deze norm voldoen. Voor beperkt kwetsbare objecten (Bevi artikel 1 sub 1 onder a) is deze norm een streefwaarde, waarvan alleen gemotiveerd kan worden afgeweken.
In de wet- en regelgeving is het groepsrisico (GR) niet vervat in een vaste grenswaarde of norm. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht, waarbij de oriëntatiewaarde moet worden gezien als richtlijn.

Voor wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd geldt aanvullend een plasbrandaandachtsgebied. Binnen deze zone dient een extra afweging plaats te vinden bij de oprichting van bebouwing. Daarnaast geldt langs buisleidingen een bebouwingsvrije zone, de zogenoemde belemmeringenstrook (4 m bij buisleidingen tot 40 Bar en 5 m voor overige buisleidingen).

5.11.2 Gemeentelijk beleid

De gemeente Hardenberg heeft een Externe Veiligheidsvisie opgesteld, met daarin een gebiedstypering om een onderscheid in het veiligheidsniveau te kunnen maken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • woongebieden;
  • bedrijventerreinen;
  • recreatiegebieden;
  • en overige gebieden (met voornaamste bestemming buitengebied en natuurbeschermingsgebied).


Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen bestaande situaties en nieuwe situaties.


Voor nieuwe situaties binnen het gebiedstype 'bedrijventerrein' geldt voor het plaatsgebonden risico PR 10-6 dat er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd mogen zijn binnen de contour van het plaatsgebonden risico en dat de contour binnen de eigen erfgrens moet liggen.


Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat de introductie van een risicobron is toegestaan, mits invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Ook is projectie van objecten binnen het invloedsgebied toegestaan, wanneer invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht.

Inrichtingen 
Binnen het bedrijf is nu reeds een koelinstallatie aanwezig die gebruik maakt van ammoniak. In het kader van verlening van de huidige milieuvergunning is deze koelinstallatie getoetst aan het Bevi. Uit deze toetsing komt naar voren dat wordt voldaan aan de eisen die hieraan worden gesteld. De hoeveelheid te gebruiken ammoniak zal in de toekomstige situatie niet toenemen. Daarmee zijn er op dit vlak geen belemmeringen voor vaststelling van het bestemmingsplan. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen andere risicovolle inrichtingen aanwezig.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
De wegen op het bedrijventerrein de Rollepaal zijn allen aangewezen voor vervoer van gevaarlijke stoffen. De soort en hoeveelheid gevaarlijke stoffen die over de ontheffingenroutes worden getransporteerd zijn alleen bestemd voor de bedrijven die binnen de gemeente met gevaarlijke stoffen werken waarvoor de routeringverplichting geldt. Gezien het gering aantal LPG-transporten en transporten met gevaarlijke stoffen dat plaatsvindt binnen de gemeente Hardenberg, wordt het plaatsgebonden risico PR10-6 nergens overschreden. Verwacht wordt dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente Hardenberg ook niet wordt overschreden.
Ook over de N377 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze weg ligt echter op een dusdanige afstand (meer dan 400 m) dat geen belemmeringen aanwezig zijn.

Buisleidingen

Buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen liggen op een afstand van meer dan 1 km van het plangebied.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen bezwaren tegen de uitvoering van het planvoornemen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft voor een ieder ter inzage gelegen en is in het kader van het vooroverleg toegestuurd aan betrokken overheden. De binnengekomen inspraak- en vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 5 Advies- en inspraakverslag. Tevens is hierin aangegeven op welke punten de reacties hebben geleid tot wijzigingen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet.

De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling.


Uitgangspunt daarbij is, dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen. Volgens de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.


Een exploitatieplan hoeft niet te worden opgesteld indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Voor het bestemmingsplan dat nu voorligt zijn tussen de gemeente en de initiatiefnemer in een exploitatieovereenkomst (anterieure overeenkomst) afspraken gemaakt over de uitvoering en de kosten. Daarom is de opstelling van een exploitatiepan niet nodig.