HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
In deze regels wordt verstaan onder:
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan:
het bestemmingsplan Dedemsvaart, Vechtdal College van de gemeente Hardenberg.
1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000BP00053-VG01 met de bijbehorende regels.
1.3 Aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm.
1.4 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aan huis gebonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 Bebouwingspercentage:
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel ten opzichte van dat bouwperceel uitgedrukt in procenten.
1.7 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.8 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.9 Bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.10 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.11 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.12 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.13 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.14 Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.15 Bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.16 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.17 Geluidgevoelige objecten:
bewoning of andere geluidgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen.
1.18 Geluidwerende voorziening:
een werk of bouwwerk ter bescherming van geluidsgevoelige objecten tegen verkeerslawaai.
1.19 Hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen.
1.20 Peil:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.21 Woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens:
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.
2.1.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.1.3 De breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
2.1.4 De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.1.5 De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.1.6 De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.1.7 De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en liftschachten buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwhoogten, bouwvlak- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. onderwijs, met dien verstande dat geluidsgevoelige functies alleen zijn toegestaan voorzover voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  2. geluidwerende voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. fiets- en voetpaden;
  2. verblijfsgebieden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water;
  5. fietsenstallingen;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 3.1 omschreven doeleinden.
3.2.2 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat fietsenstallingen en bergingen en geluidschermen buiten het bouwvlak mogen worden opgericht;
  2. de bouwhoogte mag niet meer dan 12 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van fietsenstallingen en bergingen ten hoogste 3,5 m mag bedragen;
  3. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  4. de afstand van fietsenstallingen en bergingen tot enige bouwperceelsgrens mag niet minder dan 1,5 m bedragen;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van bebouwing buiten het bouwvlak mag ten hoogste 1.000 m² bedragen;
  6. bij de realisering van de in deze bestemming toegelaten geluidsgevoelige functies moet, indien de Wet geluidhinder van toepassing is, op de gevels worden voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere waarde en de daarin opgenomen voorwaarden.
3.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' mag de hoogte van geluidswerende voorzieningen niet meer dan 5 m bedragen;
  3. de hoogte van geluidschermen die aan het hoofdgebouw worden gebouwd moet minimaal even hoog zijn als het gedeelte van het hoofdgebouw waaraan het geluidscherm wordt gerealiseerd;
  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 sub d en toestaan dat 1 antennemast mag worden opgericht met een hoogte van maximaal 54 m, indien:
  1. door de bouw van de in lid 3.3.1 bedoelde antennemast, de antennemast op perceel kadastraal bekend gemeente Avereest, sectie H, perceel 6001, wordt vervangen;
  2. het bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
  3. het milieuhygiënisch inpasbaar is.
Artikel 4 Sport
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. sportvoorzieningen;
  2. recreatieve voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. fiets- en voetpaden;
  2. verblijfsgebieden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 4.1 omschreven doeleinden.
4.2.2 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  3. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
4.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
Artikel 5 Woongebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. vrijstaande woningen, met inbegrip van aan huis gebonden beroepen, met dien verstande dat geluidsgevoelige functies alleen zijn toegestaan voorzover voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  2. ontsluitingsweg;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': entree van een ontsluitingsweg;
met daaraan ondergeschikt:
  1. erven en tuinen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. verblijfsgebieden;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 5.1 omschreven doeleinden.
5.2.2 Voor het bouwen van hoofdgebouwen van vrijstaande woningen gelden de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen worden ten minste 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
  3. de goothoogte mag niet minder dan 3 m en niet meer dan 7 m bedragen;
  4. de bouwhoogte mag niet meer dan 11 m bedragen;
  5. de goothoogte van een woning met platdak mag niet meer dan 11 m bedragen;
  6. ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte", geldt in afwijking van lid 5.2.2. c, d. en e. dat de maximale goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan aangeduid;
  7. de dakhelling mag niet meer dan 60º bedragen;
  8. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  9. per bouwvlak mag maximaal 1 woning worden opgericht;
  10. bij de realisering van de in deze bestemming toegelaten geluidsgevoelige functies moet worden voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder of de van toepassing zijnde vastgestelde hogere waarde en de daarin opgenomen voorwaarden.
5.2.3 Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt niet meer dan 3/5 van de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met een minimum van 3 m;
  2. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  3. bijgebouwen mogen minimaal 3 m achter (het verlengde van) de naar de ontsluitingsweg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. carports mogen in dezelfde lijn als de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  5. bijgebouwen en carports worden ten minste 1,5 m uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
  6. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen bedraagt niet meer dan 75 m²;
  7. de onder f bepaalde oppervlakte is alleen toegestaan indien niet meer dan 40% van het bouwperceel wordt bebouwd.
5.2.4 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de ontsluitingsweg gekeerde gevel mag niet meer bedragen dan 1 m;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de naar de ontsluitingsweg gekeerde gevel mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. een evenwichtige verdeling van het aantal woningen over het gehele plangebied;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. het parkeren.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 sub a en toestaan dat de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens aan één zijde minder dan 3 m bedraagt.
5.4.2 Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 sub e en toestaan dat de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens aan één zijde minder dan 1,5 m bedraagt.
5.4.3 Bevoegd gezag kan slechts op grond van lid 5.4.1 en lid 5.4.1 een omgevingsvergunning verlenen, indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Per woning dient ten minste parkeergelegenheid voor 2 auto's op het betreffende bouwperceel aanwezig te zijn.
5.5.2 Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval een gebruik van gronden als stort- en / of opslagplaats van grond en / of afval verstaan, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
7.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, percentages en afmetingen voorzover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
7.2 De onder 7.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  2. de verkeersveiligheid.
Artikel 8 Algemene procedureregels
8.1 Bij toepassing van een nadere eis die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.1.2 Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 9.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
9.1.3 Lid 9.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
9.2.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
9.2.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
9.2.3 Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
9.2.4 Lid 9.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als regels van het 'Bestemmingsplan Dedemsvaart, Vechtdal College'.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente
Hardenberg, gehouden op 26 april 2011.
De griffier, De voorzitter,