direct naar inhoud van Ruimtelijke Onderbouwing
Plan: Arendsweg 55
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20140760-0003

Ruimtelijke Onderbouwing

Hoofdstuk 1 Aanleiding tot maken van de ruimtelijke onderbouwing

Er is een aanvraag ingediend om een kalverstal te mogen bouwen dan wel te vernieuwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf aan de Arendsweg 55. Om het agrarisch bedrijf is een bouwvlak bepaald waarbinnen volgens de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost gebouwd mag worden. Het plan van de aanvrager voorziet in het vernieuwen en bouwen van een kalverstal annex werkplaats op de locatie van de huidige kalverstal. Om bedrijfsredenen is het noodzakelijk gebleken dat de stal iets groter moet worden dan in de huidige situatie. De huidige oppervlakte van het gebouw is 403 m2. De nieuwe oppervlakte wordt 440 m2. Bij realisatie van het bouwplan zal het huidige bouwvlak iets worden overschreden. Dit is in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan. Omdat deze ontwikkeling op deze locatie niet wordt ervaren als een ontwikkeling die in strijd is met het gemeentelijk beleid en omdat wij bereid zijn om hieraan medewerking te verlenen, is het daarom noodzakelijk het huidige bouwvlak iets te verruimen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20140760-0003_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20140760-0003_0002.png"

Aan deze ontwikkeling kan alleen medewerking worden verleend indien het bestemmingsplan in voor aanvrager gunstige zin wordt herzien of door het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Aanvrager heeft er voor gekozen een aanvraag omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit in te dienen.

Hoofdstuk 2 Ligging en locatie van het project

Voor het zuidoostelijk deel van het buitengebied van de gemeente Enschede is op 27 mei 2013 het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost door de raad vastgesteld. Het perceel Arendsweg 55 valt onder het regiem van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20140760-0003_0003.png"

Het agrarisch bedrijf ligt in een gebied met de bestemming Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarde.

Hoofdstuk 3 Wettelijk kader en procedure

3.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met de artikelen 5.20 en 6.14 van het Besluit omgevingsrecht. Op grond van artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kunnen burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, mits die activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de omgevingsvergunning is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Op grond van artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht zijn op een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit tevens een aantal artikelen uit het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing. Het gaat daarbij om een aantal artikelen die betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan en de daarbij behorende toelichting, de inhoud van deze artikelen geldt daarmee ook voor een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit. Op grond van artikel 6.14 van het Besluit omgevingsrecht moet een verleende omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit overeenkomstig de Ministeriële regeling standaarden ruimtelijke ordening worden gepubliceerd op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.

3.2 Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het projectgebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over de in voorbereiding zijnde omgevingsvergunning. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2003 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

De projectlocatie "Arendsweg 55" is niet gelegen binnen het werkgebied van een dorps- of wijkraad, dat voorafgaand aan het in procedure brengen van de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit om advies hoeft te worden gevraagd.

3.3 Procedure

Op de procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit is de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing.

Vooroverleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien daarmee ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk. In het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat artikel 3.1.1 Bro ook van toepassing is op te verlenen omgevingsvergunningen met projectafwijkingsbesluit.

Met het mogelijk maken van het bouwen dan wel vernieuwen van de kalverstal annex werkplaats op het erf Arendsweg 55 zijn geen ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Regge en Dinkel, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding. Daarom is voor deze te verlenen omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit afgezien van het plegen van vooroverleg.

Terinzagelegging ontwerpbeschikking

De ontwerpbeschikking met de daarbij behorende stukken heeft met ingang van 18 juni 2015 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. De terinzagelegging en de mogelijkheid om tijdens die periode zienswijzen naar voren te brengen is op 17 juni 2015 aangekondigd in de Huis aan Huis, de Nederlandsche Staatscourant en via internet. Gedurende de termijn van tervisielegging zijn er geen zienswijzen ingediend.

Verklaring van geen bedenkingen

Voordat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit kunnen verlenen kan het wettelijk verplicht zijn dat een ander bevoegd gezag (gemeenteraad, provincie of Rijk) eerst een verklaring van geen bedenkingen moet afgeven voor een of meer onderdelen van de te verlenen omgevingsvergunning.

Voor het kunnen verlenen van deze omgevingsvergunning is een verklaring van geen bedenkingen vereist. Omdat het hier een geval betreft als vermeld in artikel 2.27 van de Wabo, wordt de omgevingsvergunning niet eerder verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan (in dit geval Gedeputeerde Staten van Overijssel) heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. In dit kader hebben Gedeputeerde Staten bij brief van 14 oktober 2015 bericht voor het onderdeel Natuurbeschermingswet 1998 geen bedenkingen te hebben tegen het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning.

Gelet op het bepaalde in artikel 2.27 lid 5 Wabo is de verklaring van geen bedenkingen van de provincie bij de omgevingsvergunning gevoegd. De inhoud van deze verklaring maakt integraal onderdeel van dit besluit.

De gemeenteraad heeft op 12 juli 2011 besloten categorieën aan te wijzen en akkoord te gaan met het toepassen van een protocol (de voorhangprocedure) voor behandeling van aanvragen die vallen binnen de categorieën II en III. Het bouwplan valt binnen categorie III. Conform het protocol zijn de raadsleden geïnformeerd over de voorgenomen afwijking van het bestemmingsplan en op de vergadering van de Stedelijke Commissie op 19 mei 2015 heeft geen van de raadsleden aangegeven het bouwplan te willen agenderen voor de raadsvergadering. Hiermee heeft de Raad impliciet de benodigde verklaring van geen bedenkingen voor dit project afgegeven.

Rechtsbescherming

Na verlening van de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit staat voor belanghebbenden de mogelijkheid open om bij de Rechtbank Overijssel beroep in te stellen tegen de verleende omgevingsvergunning. Aansluitend kunnen belanghebbenden nog hoger beroep instellen tegen de uitspraak van de rechtbank bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Hoofdstuk 4 Huidige juridische situatie

Het agrarisch bedrijf aan de Arendsweg 55 ligt in het gebied waarvoor het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost geldt. Dit bestemmingsplan is op 27 mei 2013 door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld. Dit bestemmingsplan is per 2 augustus 2013 in werking getreden en onherroepelijk.

Hoofdstuk 5 Beschrijving van het project

5.1 Ruimtelijk-stedenbouwkundige beschrijving

Bestaande situatie projectlocatie

De projectlocatie bevindt zich aan de Arendsweg 55. Het gaat hier om een agrarisch bedrijf met boerenerf. Op het perceel staan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de veehouderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20140760-0003_0004.png"

Beoogde situatie projectlocatie

Op de projectlocatie bevindt zich momenteel een kalverschuur. Deze voldoet niet meer aan de bedrijfsgerelateerde wensen van de eigenaar. Vandaar dat hij een aanvraag heeft ingediend voor het verbouwen / vernieuwen van dit gebouw. Bij de herbouw wordt de oppervlakte iets verruimd waardoor het bouwvlak met ongeveer 5 meter wordt overschreden. Het gebouw gaat onderdak bieden aan een aantal kalveren / runderen en tevens is er een werkplaats in ondergebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20140760-0003_0005.png"

5.2 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Ter plaatse van de projectlocatie geldt de welstandsidentiteit vrije landelijke bebouwing. Voor gebouwen in gebieden met de identiteit vrije landelijke bebouwing geldt in zijn algemeenheid dat gebouwen van een landelijk type moeten zijn. Generieke nieuwbouwwijktypen, flats en andere stedelijke bouwvormen zijn niet toegestaan. Gebouwen moeten harmoniëren met gebouwen in de omgeving in stijl, kleur, materiaal en kenmerkende details. Kleuren moeten een rustig en natuurlijk palet vormen. Gebouwen moeten zich in architectuur op de landelijke omgeving richten en een ‘gezicht’ maken naar de weg. Gebouwen moeten naar alle zijden verzorgde gevels hebben en een positieve rol spelen in het landschapsbeeld. Gebouwen moeten een goede architectuur hebben, met fijnzinnige details of versiering, die bijdraagt aan de (romantische) Twentse sfeer.

Het op de projectlocatie beoogde (bouw)plan voldoet aan de randvoorwaarden die gelden voor deze welstandsidentiteit.

5.3 Cultuurhistorie

Monumenten

De bebouwing op de projectlocatie is geen rijksmonument of gemeentelijk monument. Daarom gaat er met de verbouwing / vernieuwing niets aan monumentale waarde verloren

Bijzondere bomen en overige cultuurhistorisch waardevolle elementen

Op de projectlocatie zijn geen bijzondere bomen of anderszins cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De bomen achter de stal zijn niet aan te merken als bijzondere bomen, maar wel bekeken.

Voor de bomenrij achter de stal is medio juni 2014 door burgemeester en wethouders (hierna: het college) een vergunning voor de activiteit kap (hierna: vergunning) verleend. Tegen de vergunning zijn geen bezwaren ingediend. De vergunning is inmiddels onherroepelijk. De vergunning kon los van de voorliggende aanvraag voor een vergunning voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan (uitbreiden van de stal) worden verleend omdat de genoemde activiteiten niet onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Vanuit het toetsingskader waren er ten aanzien van deze activiteit geen redenen om de vergunning te weigeren.

Het college heeft aangegeven dat de uitvoering van de werkzaamheden voor aanvrager belangrijker zijn dan het belang van behoud van de bomen. Dit komt omdat de bomen door het college als niet “waardevol” zijn beoordeeld om te behouden, omdat:

  • de conditie van de bomen niet optimaal is en verder zal afnemen;
  • de bomen te maken hebben met een omvangrijke scheefstand, en
  • de bomen niet op de beschermwaardige bomenlijst staan.

De vergunning is verleend voor de kap van vier bomen. De vier bomen zijn inmiddels gekapt. Een herplantplicht is opgelegd voor zes bomen met een handelsmaat van 16-18 cm omtrek op een hoogte van 1 meter. De bomen mogen volgens de vergunning elders op het erf worden herplant.  De vergunning is verleend omdat de bomen moeten wijken voor de nieuwbouw van de kalverstal. Door het graven van de nieuwe fundatie van de mestkelder zullen de bomen instabiel worden. Dit levert een onveilige situatie op.

Aanvrager heeft  op de situering bij de ingediende aanvraag aangegeven waar vier bomen worden herplant. Dit betekent dat elders op het terrein nog twee bomen moeten komen.  De verwachting is dat de twee bomen niet bij de huidige kalverstal  wordt herplant, omdat die eigenaar beperkte ruimte op zijn eigen erf heeft en vanwege de geplande nieuwbouw van de stal.

Archeologie

De projectlocatie is gelegen binnen een gebied waarvoor in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost de gebiedsaanduiding archeologisch onderzoeksgebied B geldt.

Binnen een gebied met deze gebiedsaanduiding geldt dat er geen bouwwerken mogen worden gebouwd en / of werken, geen bouwwerken zijnde, en / of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m2. Het college van burgemeester en wethouders kan bij omgevingsvergunning hiervan afwijken indien uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse van de bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel indien daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de archeologische waarden.

5.4 Duurzaamheid

De gemeente Enschede heeft in diverse nota's uitgesproken dat haar duurzaamheidsambities verder reiken dan waartoe de wettelijke voorschriften de gemeente verplichten. De gemeente heeft echter geen juridische mogelijkheden om initiatiefnemers te verplichten meer energiebesparende maatregelen te treffen dan wettelijk is voorgeschreven. De gemeente kan initiatiefnemers wel stimuleren om zo duurzaam mogelijke woningen te realiseren.

Op de procjectlocatie wordt echter geen woning gerealiseerd maar een stal annex werkplaats. Deze zal worden gebouwd naar de bouw- en duurzaamheidseisen die daarvoor gelden.

5.5 Verkeer en parkeren

Het project heeft ten opzichte van de huidige situatie geen consequenties met betrekking tot de bereikbaarheid van en het parkeren op het erf.

5.6 Waterhuishouding

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter.

Het betreft hier een bouwproject in het buitengebied. De bouw vindt plaats op de locatie van de huidige stal. Aan de wijze van afwateren wordt niets gewijzigd ten opzichte van de bestaande situatie.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in gebieden zonder gemengd rioleringsstelsel het afvalwater gescheiden van het hemelwater wordt aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen.

Op de projectlocatie is een gescheiden rioleringsstelsel aanwezig.

Grondwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen voor de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Op de projectlocatie is geen sprake van structurele dan wel tijdelijke grondwaterstand verlagende werkzaamheden. Er hoeven daarom geen maatregelen getroffen te worden.

5.7 Natuur

Natuurbeschermingswet 1998

De Europese Unie (EU) heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de EU het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de EU. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Beide richtlijnen zijn in Nederland onder andere opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998).

Het is verboden om zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen.

Rondom de inrichting bevinden zich meerdere voor stikstof gevoelige Natura-2000-gebieden. Aangezien de inrichting stikstof uitstoot en de achtergronddepositie van stikstof hoger is dan de kritische depositiewaarden van de betrokken gebieden zijn significant negatieve effecten op voorhand niet uit te sluiten. In overeenstemming met art. 19f van de Natuurbeschermingswet is een passende beoordeling aan de orde.

Voor het kunnen verlenen van deze omgevingsvergunning is een verklaring van geen bedenkingen vereist. Omdat het hier een geval betreft als vermeld in artikel 2.27 van de Wabo, wordt de omgevingsvergunning niet eerder verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan (in dit geval Gedeputeerde Staten van Overijssel) heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. In dit kader hebben Gedeputeerde Staten bij brief van 16 december 2014 bericht geen bedenkingen te hebben tegen het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning.

Gelet op het bepaalde in artikel 2.27 lid 5 Wabo is de verklaring van geen bedenkingen van de provincie bij de omgevingsvergunning gevoegd. De inhoud van deze verklaring maakt integraal onderdeel van dit besluit. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Daarmee haakt de vergunning op basis van artikel 47a van de Natuurbeschermingswet aan bij de omgevingsvergunning voor de activiteit 1 en 2. Indien voor de aangevraagde activiteit een omgevingsvergunning met een verklaring van geen bedenkingen onherroepelijk is geworden, is er op grond van de Natuurbeschermingswet geen aparte vergunning meer nodig.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe is in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dienen passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen en/of dient het plan te worden aangepast om eventuele negatieve gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kan worden voorkomen, dient ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie.

De projectlocatie betreft een boerenerf. De voorgenomen wijzingen vinden plaats in een schuur met open constructie (werktuigenberging/kalverenstal) en een kleinere stenen schuur (werkplaats). Van deze laatste wordt de bestaande kap verhoogd. Een deel van de zijgevel wordt hierbij verwijderd en herbouwd.

Uit de Nationale Databank Flora en Fauna (Ndff) blijkt dat in en om het plangebied enkele beschermde soorten voorkomen. Er zijn enkele waarnemingen gemeld van de gewone dwergvleermuis en een recente melding van een roepende kerkuil. Vaste verblijfplaatsen van deze soorten zijn strikt beschermd. Voor beide soorten geldt dat de open constructie van de bestaande grote schuur weinig geschikt is als vaste verblijfplaats. De bestaande stenen schuur (werkplaats) is te laag voor de kerkuil. Deze prefereert vooral hoge kapschuren. Voor de gewone dwergvleermuis is deze schuur in potentie wel geschikt. Toch wordt de kans dat deze soort een vaste verblijfplaats heeft in de schuur klein geacht. De schuur wordt niet structureel verwarmd, heeft (waarschijnlijk) geen spouwmuur en heeft geen pannendak. Daarnaast betreft het geen oude vervallen schuur met scheuren en gaten. Ook voor andere strikt(er) beschermde soorten als de huismus en de steenmarter zijn de schuren weinig geschikt. Het ontbreken van dakpannen (huismus) en het ontbreken van een voor steenmarter toegankelijke afgesloten ruimte, zoals een zolderruimte, maakt het voor deze soorten weinig geschikt. Het valt niet uit te sluiten dat andere vogelsoorten gebruik maken van de schuren om te nestelen. Jaarrond beschermde nesten zoals van de huismus en de kerkuil worden echter als gevolg van het ontbreken van geschikte omstandigheden niet verwacht.

Nader ecologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Wel is er een kans dat vogels gebruik maken van de schuren om in te nestelen. Aanvrager dient er rekening mee te houden dat het verstoren van broedende vogels een overtreding betekent van de Flora- en faunawet. De werkzaamheden dienen daarom zoveel mogelijk buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd.

Bij het bouwplan is een ecologisch rapport gevoegd (quickscan natuurwetgeving Arendsweg 55 te Enschede). Het rapport is akkoord bevonden. In het rapport is aangegeven dat huismussen gebruik maken van het dak van de kalverschuur. Aangezien het bouwplan is aangepast en er geen wijzigingen aan het dakprofiel meer plaatsvinden, blijft de functie als broedlocatie voor huismussen gewaarborgd. Invloed op andere beschermde soorten wordt niet verwacht.

Vanuit oogpunt van flora en fauna zijn er voor de realisatie van dit project geen belemmeringen.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De EHS heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.

De projectlocatie is niet gelegen op gronden die onderdeel uitmaken van de EHS. Een verdere toetsing aan de EHS kan daarom achterwege blijven.

.

Hoofdstuk 6 Toetsing aan het ruimtelijk beleid van het Rijk, provincie en gemeente

6.1 Beleid en regels van het Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, ruimte voor de rivier, kustverdediging de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Toetsing project "Arendsweg 55 " aan regels en beleid van het Rijk.

De op de projectlocatie beoogde realisatie van de kalverenschuur valt niet onder een van de in het beleid en de regels van het Rijk genoemde nationale belangen.

6.2 Beleid en regels van de provincie Overijssel

Omgevingsvisie Overijssel 2009

Het ruimtelijk relevant beleid en de daarbij behorende regels van de provincie Overijssel zijn vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.

Omgevingsverordening Overijssel 2009

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Het gaat daarbij om de onderwerpen uit de Omgevingsvisie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de Omgevingsverordening Overijssel 2009 staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

Toetsing project "Arendsweg 55 " aan regels en beleid van de provincie.

De op de projectlocatie beoogde realisatie van de kalverenschuur is zodanig kleinschalig dat het niet nodig is om nader in te gaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken die volgens de Omgevingsvisie van toepassing zijn op het projectgebied.

6.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant beleid

Het ruimtelijk beleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Structuurvisie Enschede, de Woonvisie, de Detailhandelsstructuurvisie, de Watervisie, de Stedelijke Koers en de Gids Buitenkans (gids voor het buitengebied).

Voor de uitbreiding van de kalverstal is gekeken naar wat de Gids Buitenkans aangeeft ten aanzien van agrarische bedrijven.

Toetsing project "Arendsweg 55 " aan de Gids Buitenkans.

In de Gids Buitenkans is niet specifiek een hoofdstuk opgenomen over de bestaande agrarische bedrijven. Wel is bijvoorbeeld aangegeven in paragraaf 4.3.2 onder b :

"Agrarische bedrijven zouden gevolgen kunnen ervaren van nieuwe mogelijkheden in hun nabijheid, zoals wonen in karakteristieke gebouwen en nieuwe functies in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Uitgangspunt is, dat andere functies niet ten koste mogen gaan van de toekomstmogelijkheden van de landbouw. Bij de beoordeling van initiatieven moet onder meer worden gekeken naar de maximale bebouwingsmogelijkheden die een agrarisch bedrijf heeft op grond van het bestemmingsplan en naar de milieuruimte".

Deze passage geeft aan dat de bestaande agrarische bedrijven niet gehinderd mogen worden in hun bedrijfsvoering door nieuwe ontwikkelingen. Omgekeerd dienen agrarische bedrijven ook rekening te houden met hun omgeving. De op de projectlocatie beoogde verbouwing / vernieuwing van de kalverschuur is niet in strijd met het ruimtelijk beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 7 Toetsing aan de relevante milieuaspecten

In dit hoofdstuk wordt kort en bondig ingegaan op de diverse omgevingsaspecten waarmee voor wat betreft de uitvoerbaarheid van het project rekening dient te worden gehouden.

7.1 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

In het kader van het project is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom de projectlocatie aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat op de projectlocatie. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" is van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen in de directe omgeving van de projectlocatie de milieucategorie bepaald. Vervolgens is nagegaan of de projectlocatie is gelegen binnen de op grond van de milieucategorie aan te houden indicatieve afstanden tot woningen.

Er zijn in de nabijheid van de projectlocatie geen bestaande en toekomstige bedrijven die van invloed zijn op de projectlocatie wat betreft geur, stof, geluid en gevaar. De projectlocatie betreft een bestaand agrarisch bedrijf. De bouwwerkzaamheden bestaan uit het herbouwen en vernieuwen en iets uitbreiden van een bestaande kalverstal met werkruimte.

Milieuhinder is met betrekking tot herbouw en vernieuwing van de kalverschuur niet aan de orde.

7.2 Bodemkwaliteit

Bij de toetsing of een project uitvoerbaar is moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Het toekomstige gebruik van de grond en de opstal is gelijk aan het huidige gebruik. Gezien het beoogde doel van dit project gaan wij ervan uit dat de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik.

7.3 Wet geluidhinder

Op grond van het bepaalde in artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in combinatie met het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht moet bij een project worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder verplicht burgemeester en wethouders om bij de voorbereiding van de vaststelling van een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen onderzoekszones van (spoor-)wegen en industrieterreinen, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen die zones gelegen geluidgevoelige gebouwen en terreinen ondervinden.

Het bouwproject betreft geen geluidgevoelig object of terrein. In de omgeving ervan bevinden zich evenmin onderzoekzones van op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen, een spoorweg of industrieterrein.

Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

7.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De uitbreiding van de kalverstal is zo gering dat hier gesproken kan worden van een project dat niet per saldo leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en/of niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

7.5 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

De projectlocatie is niet gelegen in de nabijheid of binnen de aan te houden veiligheidsafstanden van risicovolle inrichtingen, buisleidingen of verplichte transportroutes van gevaarlijke stoffen. Een verdere toetsing aan de wet- en regelgeving voor risicovolle inrichtingen of het transport van gevaarlijke stoffen kan daarom achterwege blijven.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan door de gemeenteraad worden afgezien indien het gemeentelijk kostenverhaal van de grondexploitatie over de in de omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Het verbouwen en vernieuwen van de kalverstal annex werkplaats op de projectlocatie Arendsweg 55 is geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk. Het betreft hier een particulier initiatief, waarvan de uitvoering niet afhankelijk is van financiële bijdragen van de gemeente Enschede. Voor de gemeente Enschede zijn aan de plannen van de initiatiefnemer geen kosten verbonden.

Gelet op het voorgaande is de economische uitvoerbaarheid van de te verlenen omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit voor het vernieuwen en verbouwen van de kalverstal op het adres Arendsweg 55 voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 9 Conclusies

Op basis van het gestelde in deze ruimtelijke onderbouwing kan, nadat de gemeenteraad van Enschede heeft verklaard geen bedenkingen te hebben voor het verbouwen / vernieuwen van de stal een omgevingsvergunning met projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12, 1e lid onder a 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verleend. Het project is getoetst aan vigerende wet- en regelgeving, ruimtelijk relevante en stedenbouwkundige beleidskaders en diverse relevante omgevingsaspecten. Uit deze toetsing is gebleken dat er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van dit project.